Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 25 februari 2011
In reactie op het verzoek van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid bij brief van 3 februari 2011 (2011Z02174/2011D05478) om nadere informatie over de visie op de coördinerende rol van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ten aanzien van ouderrecht en kinderopvang, bericht ik u als volgt.
Het ouderrecht in de kinderopvang begint bij de keuzevrijheid van ouders tussen informele opvang en formele opvang. Binnen de formele opvang kunnen ouders kiezen tussen verschillende kinderopvanginstellingen. In een goed functionerende markt is er de mogelijkheid voor ouders om te kiezen voor de opvang die het best bij hun behoefte aansluit.
Als ouders eenmaal voor een formele kinderopvanginstelling hebben gekozen zijn er regels om hun rechten te waarborgen. Als minister van SZW ben ik verantwoordelijk voor de regels met betrekking tot ouderrecht in de kinderopvang. Deze regels zijn vastgelegd in de wet Kinderopvang (WKO) en in de Wet klachtrecht cliënten zorgsector (WKCZ). De medezeggenschap van oudercommissies is in de Wet kinderopvang geregeld. De wet schrijft voor dat iedere houder van een kinderopvanginstelling verplicht is een oudercommissie in te stellen. Daarnaast is de houder verplicht een regeling te treffen voor de behandeling van klachten door oudercommissies. Het klachtrecht in de kinderopvang is in de Wet klachtrecht cliënten zorgsector (WKCZ) geregeld. Volgens de WKCZ dient elke houder van een kinderopvanginstelling een eigen onafhankelijke klachtencommissie te hebben of te zijn aangesloten bij een regionale of landelijke klachtencommissie. De klachtencommissie is er voor de individuele ouder/verzorger.
Het college van burgemeester en wethouders ziet door middel van GGD-inspecties toe op de naleving van deze gestelde regels. Als minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zie ik toe op de rechtmatigheid en de doeltreffendheid van de uitvoering van toezicht en handhaving door het college van burgemeester en wethouders.
Naast deze wettelijke waarborgen is er een geschillencommissie kinderopvang. Ondernemers die lid zijn van De Branchevereniging of van de MOgroep zijn bij deze geschillencommissie aangesloten. De commissie doet bindende uitspraken over zaken die betrekking hebben op de totstandkoming of de uitvoering van overeenkomsten met betrekking door de ondernemers te leveren diensten of zaken.
In mijn brief van 31 januari j.l. (kamerstuk 31 874, nr. 79) heb ik aangegeven over de versterking van de positie van ouders door wijziging van het ouderrecht, nog in overleg te zijn met het veld. In mijn brief schrijf ik verder dat dit onderwerp niet los kan worden gezien van een visie op marktwerking in de kinderopvang. Na de zomer zal ik, zoals toegezegd in het wetgevingsoverleg van 22 november 2010 (kamerstuk 31 322, nr. 113), u informeren over mijn visie op marktwerking in de kinderopvang, mede op basis van door het Centraal Planbureau te verrichten onderzoek naar de borging van de publieke belangen in de kinderopvang. Ik zal de versterking van de positie van ouders hierbij betrekken.
Daarnaast vraagt de commissie wanneer het rapport van de commissie Gunning, voorzien met mijn reactie aan de Kamer wordt aangeboden. Volgens de huidige planning wordt het onderzoek eind april 2011 afgerond. Zo snel mogelijk nadat de resultaten van het onderzoek bekend zijn zal ik het rapport met kabinetsreactie aan de Tweede Kamer aanbieden.
De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
H. G. J. Kamp