Vastgesteld 21 april 2009
De vaste commissie voor Justitie1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet genoegzaam voorbereid.
I. ALGEMEEN | 1 |
1. Inleiding | 1 |
1.1 Noodzaak van het wetsvoorstel | 3 |
1.2 Doelstellingen van het wetsvoorstel | 3 |
1.3 Strekking van het wetsvoorstel | 4 |
1.4 Digitaal procederen in het burgerlijk procesrecht | 5 |
1.5 Experimenten met digitaal procederen | 5 |
1.6 Voorbereiding van dit wetsvoorstel | 6 |
2. Elektronisch verkeer | 6 |
2.1 Correspondentie in het algemeen | 7 |
2.2 Bereikbaarheid van de bestuursrechter | 7 |
2.3 Weigering een bericht te aanvaarden | 7 |
2.4 Beveiliging | 7 |
2.5 Horen van partijen en getuigen per videoconferentie | 8 |
2.6 Nadere regelgeving | 8 |
2.7 Ervaringen met elektronische verzending onder de Webv | 8 |
3. Financiële gevolgen | 8 |
II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING | 9 |
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Het wetsvoorstel biedt de burgers de mogelijkheid om digitaal te procederen bij de bestuurs- en belastingrechter. De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat de lasten van burgers en de rechterlijke macht hiermee aanzienlijk kunnen worden verminderd. Aangezien in de consultatieronde blijk is gegeven van een toenemende behoefte aan elektronische mogelijkheden tijdens de bestuursrechtelijke procedure, pleiten deze leden voor een voortvarende behandeling van het voorliggende wetsvoorstel.
De aan het woord zijnde leden constateren dat er geen enkele garantie van uniformiteit is tussen gerechten. Elk gerecht heeft namelijk de vrijheid om op basis van het voorgestelde artikel 2:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te kiezen voor de mogelijkheid van elektronisch procederen. Ziet de regering ruimte om het wetsvoorstel na twee jaar te evalueren? Dit lijkt deze leden wenselijk, nu nadere regelgeving nog ontbreekt en gerechten verschillende ervaringen zullen hebben met digitaal procederen. Graag ontvangen zij een reactie van de regering op dit punt.
De leden van de PvdA-fractie zijn van mening dat het gewenst is dat de elektronische communicatie tussen burgers en de bestuursrechter wordt bevorderd. De leden van de PvdA-fractie hebben daarom in 2004 ook voor de Wet elektronisch bestuurlijk verkeer gestemd. Uit de memorie van toelichting blijkt dat het elektronisch verkeer (nog) niet erg succesvol is. Is de regering van plan om het elektronisch verkeer meer te stimuleren bij de bestuursorganen en is de regering tevens van plan te bevorderen dat de obstakels op te heffen waar de bestuursorganen nu tegenaan lopen om over te gaan tot het gebruikmaken van het elektronisch verkeer? Heeft het elektronisch contact in de bezwaar- en beroepsfase met het bestuursorgaan geleid tot misverstanden waardoor de burger zijn rechten om in bezwaar en beroep te gaan niet volledig heeft kunnen benutten?
De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij zijn van mening dat de ontwikkelingen op het gebied van het elektronisch verkeer moeten worden gevolgd en dat daarbij de bestuursrechter niet achter kan blijven. Het elektronisch verkeer tussen burgers en bestuursrechters kan het gemak van alle betrokken partijen dienen. Voor de leden van de SP-fractie is het vooral van belang dat partijen altijd de keuze behouden of zij al dan niet elektronisch corresponderen. Digitaal procederen wordt een extra mogelijkheid, en uitdrukkelijk geen verplichting. Verder is van belang dat er aandacht is voor de betrouwbaarheid, vertrouwelijkheid en de beveiliging van het elektronisch verkeer. Nu aan al deze aspecten aandacht is besteed in de memorie van toelichting hebben de leden nog slechts enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij hebben nog wel vragen en opmerkingen hieromtrent. Deze komen hieronder aan de orde.
De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel dat gebruikmaking van elektronisch verkeer in de bestuursrechtspraak van een wettelijke grondslag wil voorzien. Zij kunnen de strekking van het wetsvoorstel onderschrijven, maar hebben nog wel enige vragen te stellen.
De leden van de SGP-fractie vragen om een reactie van de regering op de volgende constatering in het advies van de Raad van State onder 1: «Het belang hiervan (nadere regelgeving) blijkt ook uit de bevindingen van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, dat er op bestuurlijk niveau betrekkelijk weinig gebruik wordt gemaakt van de Wet elektronisch bestuurlijk verkeer (Webv) en dat de verschillen tussen de gemeenten voor een deelt voortvloeien uit het ontbreken van een eenduidige technische infrastructuur, en verschillen in tempo van ontwikkeling en in nadere regels.» Op grond van welke overweging is de regering van mening dat de door de Raad van State geconstateerde situatie bij de gemeenten met betrekking tot de Wet Elektronisch bestuurlijke verkeer zich niet zal voordoen bij de introductie van de Wet Elektronisch verkeer met de bestuursrechter?
1.1 Noodzaak van het wetsvoorstel
De leden van de SP-fractie begrijpen dat er nu al door diverse bestuursrechters gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheden die het elektronisch verkeer bieden. In de praktijk lijkt over de toelaatbaarheid hiervan echter onduidelijkheid te bestaan, bijvoorbeeld over de vraag of elektronische verzending van processtukken kan worden aanvaard. Deze onduidelijkheden kunnen inderdaad beter worden weggenomen, maar gebeurt dat nu volledig door dit wetsvoorstel? Is het ingevoegde artikel 8:40a een duidelijke rechtsgrondslag voor elektronisch verkeer, of is dat pas het geval wanneer de nadere regels bij algemene maatregel van bestuur zijn gesteld? Of hangt dat af van de nadere invulling van de procesregelingen van de diverse gerechten?
1.2 Doelstellingen van het wetsvoorstel
De leden van de CDA-fractie constateren dat de regering stelt dat digitaal procederen een optie is en dat het niet moet worden gezien als een verplichting. Vanuit de burger bezien kunnen deze leden deze keuzevrijheid wel begrijpen. Er zullen nog altijd burgers – vooral ouderen – zijn die alleen de mogelijkheid van de ’papieren weg’ kennen. De toegang tot rechtsbescherming moet voor alle burgers gewaarborgd blijven. Vanuit de rechterlijke macht vinden de leden deze vrijblijvendheid echter minder begrijpelijk. Van gerechten mag een inspanning verwacht worden om de digitale slag te maken. De meest effectieve manier om het elektronisch procederen in te voeren, is om de rechtbanken daar dwingender mee te confronteren. De leden van de CDA-fractie vinden dat het anno 2009 toch mogelijk moet zijn om digitaal te procederen. In ieder geval vinden zij dat er sprake moet zijn van uniformiteit. Concreter gezegd: digitaal procederen dient met enige voortvarendheid binnen de gerechten te worden ingevoerd maar wel integraal, dus alle gerechten tegelijk en geen verschillende mogelijkheden afhankelijk van het gerecht waar de burger procedeert. Dit laatste zorgt immers voor te veel verwarring en kan voor extra complicaties zorgen. Hierbij valt te denken aan de – «last-minute»-procederende – burger die er op de avond van de deadline voor het indienen van zijn stuk bij het gerecht achter komt dat dit niet digitaal kan en dat het dus te laat is. Het door deze burger ingebrachte stuk zal niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit soort situaties moet met een zo spoedig mogelijke integrale invoering van het digitaal procederen worden voorkomen. Graag ontvangen deze leden een reactie van de regering op dit punt.
De leden van de SP-fractie erkennen dat zowel een groeiende behoefte aan en de bestaande onduidelijkheid over elektronisch verkeer met de bestuursrechter, redenen zijn om dit in de wet te regelen. Voor deze leden is het cruciaal dat mensen altijd de mogelijkheid blijven behouden voor papier te kiezen en dat men nooit gedwongen wordt van elektronisch verkeer gebruik te maken. Dat de papieren weg altijd mogelijk blijft is van groot belang. Ook steunen de leden de gedachte dat niet hoeft te worden gewacht tot alle vraagstukken zich volledig hebben uitgekristalliseerd en dat de diverse gerechten nu al deze mogelijkheid wordt geboden. Gaan de problemen en knelpunten in de praktijk opgelost worden door de gerechten? Hoe zit het met het draagvlak voor het elektronisch verkeer onder de bestuursrechters? Is dit draagvlak massaal aanwezig? Kan aangenomen worden dat men hierover in gesprek blijft met de Raad voor de Rechtspraak en dat knelpunten spoedig en verantwoord worden opgelost?
De leden van de VVD-fractie merken op dat de regering heeft gesteld dat de lopende experimenten dankzij de beperkte werking van het wetsvoorstel kunnen blijven bestaan. Deze leden vragen of de rechters die oordelen over hoger beroep de experimenten van de lagere rechters niet zien als mogelijke fouten in de procedures en daardoor zaken vernietigen.
1.3 Strekking van het wetsvoorstel
De leden van de CDA-fractie constateren dat ervoor wordt gekozen om voorlopig geen specifieke voorschriften te formuleren in de Awb of een daarop gebaseerde algemene maatregel van bestuur (amvb). Als motivering wordt gesteld dat nog te veel onduidelijkheid bestaat over de wijze waarop het elektronisch verkeer met de bestuursrechter het best kan worden ingericht. Daarnaast is de regering van mening dat een gedetailleerde regeling noodzaakt tot langer wachten met de indiening van het onderhavige wetsvoorstel. Ofschoon de leden van de CDA-fractie goed begrijpen dat langer wachten niet opportuun is, vragen zij de regering wanneer zij wel een gedetailleerde regeling kunnen verwachten. Voorkomen moet worden dat er tussen de gerechten onderlinge verschillen ontstaan, er zal naar uniformiteit moeten worden gestreefd. Ook de Raad van State wijst daarop. In het verlengde daarvan vragen de leden van de CDA-fractie hoe dit voorstel zich verhoudt tot de bedoeling van het wetsvoorstel om ’de onduidelijkheid over digitaal procederen bij de bestuursrechter weg te nemen’. Het lijkt erop dat door deze diversiteit tussen de gerechten te accepteren, juist meer onduidelijkheid zal ontstaan. Begrijpt de regering deze gedachte?
De leden van de PvdA-fractie constateren dat de regering het nog te vroeg acht om de manier waarop het elektronisch verkeer met de bestuursrechter gestalte moet worden gegeven nu al in de wet vast te leggen, omdat nog niet duidelijk is hoe het elektronisch verkeer met de bestuursrechter het best kan worden ingericht. Toch wordt wetgeving op dit punt al ingevoerd omdat de wettelijke basis niet langer kan wachten. Deze leden vragen hoe uitvoering wordt gegeven aan het elektronisch verkeer met de bestuursrechter als nog niet duidelijk is hoe de vorm moet zijn. Wanneer zal dit wel duidelijk zijn? Elektronisch verkeer met de bestuursrechter is reeds mogelijk in de voor dit doel opgezette pilot. Aangezien er nog geen specifieke voorschriften (en dus geen uniformiteit) zijn en deze ook niet zijn opgenomen in deze wet, kunnen er nadelen optreden voor burgers die gebruik maken van het elektronisch verkeer in het kader van elektronisch procederen. De regering onderkent dit ook blijkens de memorie van toelichting, maar meent dat het aan de rechters is om hiermee om te gaan zoals het hen goeddunkt. Is er dan geen sprake van rechtsongelijkheid, aangezien de bestuursrechters verschillend kunnen reageren op procedurefouten van de burger die niet precies weet hoe de procedure ten aanzien van elektronisch procederen is?
De leden van de PvdA-fractie vragen of een (op korte termijn) uitgebrachte richtlijn van het ministerie over hoe om te gaan met procedurele fouten bij elektronisch procederen, niet veel ongerief kan voorkomen. De regering noemt in de toelichting in dit kader reeds voorbeelden als het bieden van adequate herstelmogelijkheden en het niet niet-ontvankelijk verklaren van een beroepschrift.
De leden van de VVD-fractie constateren dat er geen specifieke voorschriften komen voor de procedures. Volgens de regering zouden de gerechten nog geen overeenstemming hebben bereikt over nadere regels omtrent het elektronisch verkeer met de bestuursrechter. Zij willen de regering er op wijzen dat de wetgever zelf regels kan stellen. De regering wil, voordat ze voorschriften zullen stellen, de evaluaties van de pilots afwachten. Hierbij spreekt de regering over een tijdelijke diversiteit van regels. De leden van de VVD-fractie zouden graag weten op welke termijn de uitkomst van deze pilots bekend zal zijn. Deze leden zouden voorts graag weten aan welke periode ze moeten denken bij de «tijdelijke diversiteit». Zij vragen of er zeer spoedig uniforme regels komen indien de verschillende gerechten het met elkaar op een bepaald punt eens zijn.
De leden van de VVD-fractie lezen in de memorie van toelichting dat de regering van mening is dat de voorschriften in plaats van een amvb ook in een procesregeling neer kunnen worden gelegd. Het verschil voor de duidelijkheid van de rechten en plichten is dat de procesregeling geldt door zelfbinding. Deze leden vragen wat de gevolgen zijn als een rechter de procesregeling niet volgt.
1.4 Digitaal procederen in het burgerlijk procesrecht
De leden van de VVD-fractie merken op dat de formulering van artikel 8:40a Awb algemener is dan de formulering in artikel 33 Rv, omdat aansluiting is gezocht bij de bestaande regels in de Awb. Deze leden vragen de regering of het niet beter is te zorgen dat de formulering aansluit bij de regels over het contact met de burgerlijke rechter. In dat geval gaat het contact met het gerecht, ongeacht welke rechter, op dezelfde manier. Voorts vragen de leden van de VVD-fractie hier naar de langetermijnvisie. Wat is de volgende stap? Deze leden willen bijvoorbeeld graag weten of er ook op het gebied van het strafrecht dergelijke ontwikkelingen in het vooruitzicht zijn gesteld en hoe er wordt gezorgd dat er een uniform beleid binnen de gerechten gevoerd kan worden.
1.5 Experimenten met digitaal procederen
De leden van de SP-fractie vragen een korte toelichting van de regering op de experimenten met elektronisch verkeer die momenteel worden gehouden. Verlopen die experimenten in het algemeen naar volle tevredenheid, of zijn er veel knelpunten die om oplossingen vragen? Op welke termijn is uitbreiding van het digitaal procederen te verwachten en wat is de algehele tijdsplanning hierin?
De leden van de VVD-fractie merken op dat de rechtbank Breda in de pilot die bij hen loopt, het verzoek tot plaatsen van een elektronische handtekening voorlopig achterwege laat, evenals een verzoek om inzending van een afschrift van het bestreden besluit. Dit om het gebruikt van de digitale weg niet te ontmoedigen. Zij vragen of deze eisen in de toekomst wel zullen gaan gelden.
Bij de rechtbank Rotterdam worden sinds 2007 een aantal beroepszaken gedigitaliseerd en geplaatst in een systeem dat slechts toegang biedt aan de procespartijen en de rechtbank. De leden van de VVD-fractie vragen op dit punt in hoeverre deze sites te kraken zijn. Voorts vragen zij in hoeverre deze databanken gevoelig zijn voor virussen. Ter beveiliging zijn door de rechtbank Rotterdam maatregelen genomen zoals een inlognaam, een wachtwoord en een door een token gegenereerde code. Deze leden vragen wat de door een token gegenereerde code precies is. Voorts vragen zij of er nog overwogen is om bij deze maatregelen ter beveiliging nog het IP-adres van de partijen mee te nemen. Zo nee, waarom niet?
De leden van de VVD-fractie lezen in de memorie van toelichting dat de behandeling van de zaken bij de rechtbank Rotterdam waarin digitaal geprocedeerd is, redelijk goed zijn verlopen. Zij vragen wat er verstaan dient te worden onder «redelijk goed».
De leden van de VVD-fractie vragen de regering of een bepaalde werkwijze uit een pilot duidelijk beter is dan de andere werkwijzen die in pilots worden getest. Voorts willen deze leden graag weten aan de hand van welke criteria de regering voornemens is om de uiteindelijke normen vast te stellen.
1.6 Voorbereiding van dit wetsvoorstel
De leden van de SP-fractie hebben begrip voor de suggestie van de Raad voor de Rechtspraak en de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak om aansluiting te zoeken bij artikel 33 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), nu daar uitdrukkelijk in staat dat verzoeken en mededelingen ook elektronisch kunnen worden gedaan indien die mogelijkheid blijkt uit een procesreglement, en dat ten aanzien van de burger slechts geldt indien deze kenbaar maakt dat deze via elektronische weg te bereiken is. Is die formulering niet duidelijker dan het nu voorgestelde artikel 8:40a Awb?
De leden van de VVD-fractie willen graag weten of er een mogelijkheid voor de rechters of bestaande praktijk bestaat dat de bestuursrechters bijdragen aan de beperking van potentiële nadelen voor de burger. Zij zijn namelijk van mening dat de burger niet het slachtoffer mag worden van deze onduidelijkheid omtrent de regels of een verschillende benadering per gerecht.
De leden van de CDA-fractie constateren dat de voorgestelde wet op een aantal punten nog teveel onduidelijkheid kent. Dit komt de rechtsbescherming van de burger en de effectiviteit van de wet niet ten goede. De leden van de CDA-fractie vrezen dat als deze onduidelijkheden niet worden weggenomen, de gewenste onvoldoende lastenverlichting bereikt wordt. Graag krijgen deze leden een precieze definitie krijgen van wat nu exact onder digitaal procederen verstaan moet worden.
De leden van de PvdA-fractie vragen de regering aan te geven wat precies wordt verstaan onder «elektronisch procederen». Betreft het hier slechts het versturen van de nodige processtukken of betreft het hier ook de schriftelijke verweerschrift van het bestuursorgaan en de repliek en dupliek? De regering stelt dat het elektronisch verkeer met de bestuursrechter naast de huidige situatie kan worden gebruikt. Deze leden vragen of er wordt overwogen om deze situatie (het zowel digitaal als op papier kunnen aanleveren en verwerken van stukken) op termijn af te schaffen zodat alleen het elektronisch aanleveren van de stukken blijft bestaan? Welke argumenten zouden pleiten voor een, in de toekomst, af te schaffen papieren uitwisseling van documenten en welke argumenten voor het juist niet afschaffen van de huidige situatie? Hoe moet bij een eventuele volledige elektronisch berichtenverkeer omgegaan worden met grote documenten?
De leden van de PvdA-fractie constateren dat de bestuursrechter niet alle berichten en documenten die per email zijn verstuurd hoeft te aanvaarden. Als een mail een virus bevat of te groot is kan de bestuursrechter besluiten de mail niet te accepteren. Wordt de zender op de hoogte gebracht dat de digitale stukken of berichten niet zijn geaccepteerd?
2.1 Correspondentie in het algemeen
De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat het digitaal afwijzen van een verzoek om verdaging van de zitting per e-mail kan leiden tot strijd met de goede procesorde in het geval een der partijen zijn e-mail niet leest en vervolgens verwacht dat de zitting op een later tijdstip zal plaatsvinden. Deze leden vragen hier een nadere toelichting. De procespartijen kunnen immers ook wel eens de normale post niet lezen.
2.2 Bereikbaarheid van de bestuursrechter
De leden van de PvdA-fractie willen het op een juiste en duidelijke manier informeren van de burger graag aanbevelen om alle misverstanden rond elektronisch corresponderen en versturen van documenten te voorkomen, aangezien er in het bestuursrecht geen sprake is van verplichte procesvertegenwoordiging. Het op de «eigen» website van de bestuursrechter plaatsen van een bericht dat het e-mailadres open staat voor correspondentie betreffende een beroepsprocedure vinden deze leden een zuinige manier van de burger voorlichten. Zijn er andere vormen om de burger te informeren overwogen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
2.3 Weigering een bericht te aanvaarden
De leden van de SP-fractie ontvangen graag een nadere toelichting op de weigeringsgronden van de bestuursrechter een bericht te aanvaarden, bijvoorbeeld wanneer het bericht buitensporig omvangrijk is. Zijn deze gronden limitatief vastgelegd in de procesregelingen, zodat de burger bijvoorbeeld op voorhand weet hoe omvangrijk de meegestuurde bijlage mag zijn? Zo nee, hoe wordt dan bereikt dat duidelijk is wat wel en wat niet geweigerd kan worden?
De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat het van groot belang is dat het digitaal procederen veilig wordt gedaan, gezien de vertrouwelijke informatie die processtukken bevatten. Betrouwbaarheid en vertrouwelijkheid vereisen dat de ontvanger van het bericht erop moet kunnen vertrouwen dat het bericht ook daadwerkelijk door de genoemde afzender is opgesteld. In dat licht hebben de leden van de CDA-fractie met verbazing geconstateerd dat de verplichting tot het plaatsen van een elektronische handtekening voorlopig niet wordt opgenomen om het gebruik van de digitale mogelijkheden niet te ontmoedigen. Deze leden begrijpen dat niet. De rechtzoekende die via de e-mail zijn beroepschrift wil indienen, zal juist zijn gebaat bij deze veiligheidsklep. Het maakt het elektronisch procederen in die zin juist veiliger en daarmee aantrekkelijker. Graag ontvangen deze leden een reactie van de regering.
De leden van de CDA-fractie zijn nog niet overtuigd van de wenselijkheid om de wijze waarop een e-mail digitaal ondertekend is per gerecht te laten verschillen. Digitale handtekeningen bestaan in tal van gradaties, van een gewone en een geavanceerde handtekening tot DigiD. Waarom wordt niet in alle gevallen DigiD als leidraad gebruikt? Per slot van rekening gaat het hier om verkeer tussen burger en het gezag.
De aan het woord zijnde leden zijn voorts van mening dat betrouwbaarheid en vertrouwelijkheid ook vereisen dat de verzender ervan uit mag gaan dat het bericht ook ontvangen is. De regering wil de ontvangstbevestiging echter niet verplicht stellen om de gerechten niet onnodig te belasten. De leden van de CDA-fractie vragen waarom de regering een dergelijke keuzevrijheid aan de gerechten laat. Dit creëert immers verwarring richting de burger. Hij weet niet of hij al dan niet een ontvangstbevestiging van het gerecht in kwestie kan verwachten en in het negatieve geval weet hij niet of zijn processtuk is ontvangen door dit gerecht. In een digitale omgeving is een ontvangstbevestiging toch een kwestie van een druk op een knop? Dit klemt in de ogen van deze leden eens te meer, nu de bestuursrechter die kenbaar heeft gemaakt dat elektronisch verkeer mogelijk is, de verzonden berichten toch niet hoeft te aanvaarden. Wanneer mag de rechtszoekende er dan op vertrouwen dat zijn e-mail in behandeling wordt genomen? Een ontvangstbevestiging of een weigering lijken in dat opzicht veel kou uit de lucht te kunnen nemen. Graag ontvangen deze leden een reactie op deze punten.
De leden van de VVD-fractie vragen of zij het goed begrijpen dat de regering in het gebruik van DigiD grote voordelen ziet en dat de DigiD als nadeel heeft dat bedrijven nog geen DigiD kunnen aanvragen. Indien dit het geval is, vragen deze leden of de mogelijkheid om bedrijven een DigiD te geven al is onderzocht en wat hier de uitkomst van is.
2.5 Horen van partijen en getuigen per videoconferentie
De leden van de VVD-fractie constateren er bij of krachtens amvb nadere regels kunnen worden gesteld over elektronisch verkeer met de bestuursrechter en over de toepassing van een videoconferentie. Begrijpen deze leden het goed dat de regering deze regels zelf kan stellen en er ook voor kan kiezen ze te delegeren? In dat geval willen zij graag weten waarom de Kamer als volksvertegenwoordiging hier niet over hoeft te worden geraadpleegd.
De leden van de VVD-fractie vragen voorts of het volgens de regering mogelijk is dat het uit tactisch oogpunt geen gebruik maken van een aangeboden videoconferentie kan leiden tot schending van de goede procesorde?
De leden van de SP-fractie delen de mening dat uniformiteit tussen de diverse gerechten wenselijk zou zijn. Toch kunnen zij begrip opbrengen voor het feit dat momenteel de verschillen tussen de gerechten nog onvermijdelijk zijn, om genoemde redenen. Zal die uniformiteit na de vast te stellen amvb’s wel zijn bereikt? Wanneer is dat naar verwachting wel het geval?
2.7 Ervaringen met elektronische verzending onder de Webv
De leden van de VVD-fractie lezen in de memorie van toelichting dat een aantal gemeenten de digitale weg nog geheel niet (officieel) heeft geopend. Zij vragen of het niet een keer tijd wordt dat dit wel gebeurt.
Voorts vragen de leden van de VVD-fractie wat volgens de regering de consequenties moeten zijn in een situatie waar een bestuursorgaan ten onrechte heeft aangegeven dat de elektronische weg maar de bestuursrechter open staat.
De leden van de CDA-fractie vragen of de regering kan aangeven wat nu precies de kosten zijn die digitaal procederen met zich meebrengt.
De leden van de VVD-fractie lezen in de memorie van toelichting dat de regering van mening is dat het wetsvoorstel als zodanig geen grote financiële nadelige gevolgen voor de gerechten zal hebben, ondanks het feit dat de gerechten gemeld hebben dat er «de nodige (financiële) inspanningen» gevergd zullen worden. Hierbij is de kanttekening gesteld dat digitaal procederen op termijn ook zal leiden tot aanzienlijke en structurele besparingen voor gerechten. De leden van de VVD-fractie constateren dat er in software, hardware en in personeel geïnvesteerd dient te worden voor een goed gebruik van de elektronische mogelijkheden. Deelt de regering deze mening. Voorts denken deze leden dat de bereidheid om te digitaliseren groter zal zijn indien de gerechten er zeker van zijn dat de kosten op niet al te lange termijn vergoed zullen worden. Deelt de regering deze zienswijze? Indien de antwoorden op de beide vragen bevestigend luiden, willen de leden van de VVD-fractie graag een nadere toelichting waarom de regering denkt aan bespreking van de veranderingen in het kader van de reguliere discussie over de bedrijfsvoering als geheel.
II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
De leden van de SP-fractie ontvangen graag een nadere toelichting over artikel 2:17 Awb, dat van overeenkomstige toepassing is op het elektronisch verkeer met de bestuursrechter. Hoe wordt het tijdstip dat een bericht een systeem bereikt in de praktijk vastgesteld?
De leden van de SGP-fractie vragen wat de beoogde datum van inwerkingtreding van de wet is.
Samenstelling:
Leden: Van de Camp (CDA), De Wit (SP), Van der Staaij (SGP), Arib (PvdA), ondervoorzitter, De Pater-van der Meer (CDA), voorzitter, Çörüz (CDA), Joldersma (CDA), Gerkens (SP), Van Velzen (SP), Van Vroonhoven-Kok (CDA), De Krom (VVD), Timmer (PvdA), Griffith (VVD), Teeven (VVD), Verdonk (Verdonk), De Roon (PVV), Pechtold (D66), Heerts (PvdA), Thieme (PvdD), Kuiken (PvdA), Leijten (SP), Bouwmeester (PvdA), Van Toorenburg (CDA), Anker (CU) en Heemelaar (GL).
Plv. leden: Sterk (CDA), Langkamp (SP), Van der Vlies (SGP), Smeets (PvdA), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Jager (CDA), Jonker (CDA), Roemer (SP), Van Raak (SP), De Vries (CDA), Weekers (VVD), Dijsselbloem (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Van Miltenburg (VVD), Zijlstra (VVD), Fritsma (PVV), Koşer Kaya (D66), Gill’ard (PvdA), Ouwehand (PvdD), Spekman (PvdA), De Roos-Consemulder (SP), Bouchibti (PvdA), Van Haersma Buma (CDA), Slob (CU) en Halsema (GL).