31 855
Wijziging van de Wet op de jeugdzorg in verband met de introductie van een verwijsindex om vroegtijdige en onderling afgestemde verlening van hulp, zorg of bijsturing ten behoeve van jeugdigen die bepaalde risico’s lopen te bevorderen (verwijsindex risico’s jeugdigen)

nr. 5
VERSLAG

Vastgesteld 10 april 2009

De algemene commissie voor Jeugd en Gezin1, belast met het voorbereidend onderzoek van voorliggend wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de in het verslag opgenomen vragen en opmerkingen afdoende door de regering worden beantwoord acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave blz.

1. Inleiding 1

2. Context van de verwijsindex 4

3. Ontwikkeling van de verwijsindex: betrokken actoren 5

4. Bescherming persoonsgegevens 7

5. Doelgroep van de verwijsindex 11

6. Werking van de verwijsindex 12

7. Melden aan de verwijsindex 16

8. Kader voor melden 16

9. Beveiliging 18

10. Beheer 18

11. Administratieve lasten 19

12. Advies College bescherming persoonsgegevens 19

13. Externe consultatie 19

14. Evaluatie 20

– Artikelsgewijs 20

1. Inleiding

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetvoorstel Wijziging van de Wet op de jeugdzorg in verband met de introductie van een verwijsindex om vroegtijdige en onderling afgestemde verlening van hulp, zorg of bijsturing ten behoeve van jeugdigen die bepaalde risico’s lopen te bevorderen (verwijsindex risico’s jeugdigen), kortom de VIR. Operatie Jong leerde ons dat de samenwerking in de jeugdketen onvoldoende op orde was. Daardoor krijgen jeugdigen onvoldoende of te laat hulp of zorg waardoor hun ontwikkeling in gevaar kan komen. De verwijsindex is een technisch hulpmiddel om de samenwerking en voortijdige onderkenning van risico’s te verbeteren. Tegelijkertijd realiseren deze leden zich dat geen enkel risico voor honderd procent kan worden voorkomen. Signalering blijft mensenwerk en menselijk handelen is feilbaar. Niettemin hebben zij er vertrouwen in dat door middel van de verwijsindex risico’s eerder kunnen worden gesignaleerd en de samenwerking daardoor zal verbeteren. Genoemde leden voelen zich in deze mening ook gesteund door de resultaten van de proeftuin. Deze resultaten toonden aan dat uit de 50 000 meldingen 8000 matches kwamen. Daarvan bleek dat de professionals 85% relevant vonden voor hun handelen. Kan de regering uiteenzetten welke organisaties betrokken waren bij de proeftuin? Waren daarbij ook de politie en het Openbaar Ministerie (OM) betrokken? Is de inschatting van de regering dat door de aanscherping van het meldkader het percentage relevante meldingen nog toe kan nemen?

Kan de regering nogmaals argumenteren waarom een wettelijke verankering van dezeVIR noodzakelijk is? De proeftuinen hebben zonder een wettelijke basis in de VIR ook gefunctioneerd. Daarom vragen deze leden wat nu precies de toegevoegde waarde is van deze wet op datgene wat nu ook al mogelijk is. Is er ook in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA) te zien of een jongere gesignaleerd staat in de VIR? Voor wie is dat zichtbaar en op welke manier, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Wachtlijsten en het langs elkaar heen werken van hulpverleners zijn de grote problemen waarmee de jeugdzorg te maken heeft. Om de wachtlijsten op te lossen is er veel geld uitgetrokken en zijn er afspraken gemaakt met de provincies en de grootstedelijke regio’s. Om het langs elkaar heen werken tegen te gaan lopen er een aantal projecten. Naast ontschotting en ontkokering (motie Bouchibti G4, kamerstuk 31 700 XVII, nr. 17) is het daarom ook van groot belang dat hulpverleners op de hoogte zijn van elkaars aanwezigheid in een gezin. De verwijsindex risico’s jeugdigen kan dus een belangrijke bijdrage leveren aan het samenbrengen van professionals en het signaleren van risico’s bij bepaalde jongeren. Ook bij verhuizing verdwijnt een kind niet meer uit zicht van de hulpverlening. De leden van PvdA-fractie hebben met betrekking tot de wet en de uitvoering nog enkele vragen.

De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op de jeugdzorg in verband met de introductie van een verwijsindex om vroegtijdige en onderling afgestemde verlening van hulp, zorg of bijsturing ten behoeve van jeugdigen die bepaalde risico’s lopen te bevorderen (verwijsindex risico’s jeugdigen). Zij zien de verwijsindex als een hulpmiddel voor hulpverleners van verschillende instanties om beter samen te werken en niet meer dan dat. Genoemde leden hebben nog wel enkele vragen en opmerkingen met betrekking tot voorliggend wetsvoorstel.

De leden van de SP-fractie vinden het positief dat risicojongeren met de komst van de verwijsindex mogelijk eerder in beeld zijn. Met de verwijsindex wordt sneller duidelijk hoeveel hulpverleners er in een gezin werkzaam zijn, zich zorgen maken en kunnen mede dankzij de VIR eerder onderling afstemmen. Hierdoor wordt volgens deze leden de kans verkleind dat er hulpverleners in een gezin hulpverlenen, zonder dat zij dit van elkaar weten.

Deze leden zijn van mening dat de verwijsindex een goede eerste stap is op weg naar betere samenwerking. Zij merken hierbij wel op dat er meer nodig is om te voorkomen dat jongeren in de jeugdhulpverlening tussen wal en schip vallen, zoals het aanpakken van de verkokering. Zij verzoeken de regering nog eens kort uiteen te zetten welke matregelen er naast de verwijsindex genomen worden om tot verbetering van de samenwerking in de jeugdhulpverlening te komen.

Voorts missen deze leden in het wetsvoorstel de analyse hoeveel jeugdigen extra in beeld zullen komen door het gebruik van de verwijsindex. Zij verwachten dat vroegtijdige signalering van risico’s, zoals de verwijsindex beoogt, zal leiden tot een toename van het aantal jongeren dat een beroep zal doen op de jeugdzorg. Zij verzoeken de regering uiteen te zetten welke toename zij verwachten als gevolg van het gebruik van de verwijsindex. Is hiernaar onderzoek gedaan in de proeftuinen die reeds werken met de verwijsindex?

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op de jeugdzorg in verband met de introductie van een verwijsindex om vroegtijdige en onderling afgestemde verlening van hulp, zorg of bijsturing ten behoeve van jeugdigen die bepaalde risico’s lopen te bevorderen (verwijsindex risico’s jeugdigen). Zij achten het van groot belang dat de overheid zich concentreert op die jeugdigen die problemen hebben of een dusdanig risico lopen dat ze een grote kans hebben om in de problemen te komen. Genoemde leden onderkennen dat het in veel gevallen moeilijk is om erachter te komen om welke jongeren het dan precies gaat. Eén van de problemen is dat instanties vaak niet van elkaar weten dat ze beiden met dezelfde jeugdige bezig zijn. De leden van de VVD-fractie zien in dat het voor een effectieve hulpverlening erg lastig is als professionals niet weten dat er meerdere problemen rondom een jeugdige spelen. In dit opzicht zijn deze leden dan ook van mening dat de verwijsindex een belangrijke bijdrage kan leveren aan een betere samenwerking tussen professionals. Zij willen er wel met nadruk op wijzen dat de VIR niet als middel moet dienen om alle risicosituaties in het leven van een jongere af te dekken. De meldingen die bij het VIR gedaan worden moet zich concentreren op situaties bij jeugdigen die wezenlijk als risicovol kunnen worden aangemerkt. Deze leden hebben nog een aantal vragen naar aanleiding van het wetsvoorstel.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetvoorstel Wijziging van de Wet op de jeugdzorg in verband met de introductie van een verwijsindex om vroegtijdige en onderling afgestemde verlening van hulp, zorg of bijsturing ten behoeve van jeugdigen die bepaalde risico’s lopen te bevorderen (verwijsindex risico’s jeugdigen. Zij herkennen het probleem van de soms gebrekkige afstemming tussen hulpverleners die zich op jeugdigen richten. Dit probleem kan een succesvolle interventie in de weg staan. Uit de inmiddels opgedane ervaringen in de proeftuinen en vanuit de Operatie Jong is gebleken dat de verwijsindex vroegtijdig signaleren en afstemmen bevordert en daarmee het aanpakken van ontwikkelingsrisico’s bij jongeren verbetert. Het is daarbij voor deze leden van groot belang dat etniciteit niet zal worden geregistreerd in de verwijsindex. Zij hebben grote bezwaren tegen het maken van onderscheid op basis van etniciteit en zien geen toegevoegde waarde in het registreren van etniciteit bij het vroegtijdig signaleren van problemen bij jongeren. Het is moeilijk voorstelbaar dat het uitwisselen van informatie over de jongere tussen betrokken hulpverleners niet op individueel niveau kan geschieden.

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op de jeugdzorg in verband met de introductie van een verwijsindex om vroegtijdige en onderling afgestemde verlening van hulp, zorg of bijsturing ten behoeve van jeugdigen die bepaalde risico’s lopen te bevorderen (verwijsindex risico’s jongeren). Zij staan niet onwelwillend tegenover het idee van een verwijsindex voor risicojeugd, maar zijn van mening dat kinderen en ouders niet onnodig een stempel mogen krijgen opgedrukt. Bovendien moet de overheid de bescherming van de persoonsgegevens van kinderen en ouders kunnen garanderen. Derhalve willen de leden van de D66-fractie graag enkele vragen stellen in verband met de verwerking van persoonsgegevens, de meldingsbevoegdheid en de rechten van de betrokkene, en de relatie van de VIR met andere dossiers. In zijn algemeenheid vragen deze leden of ouders van de jeugdige toegang hebben tot de verwijsindex voor hun kind. De leden van de fractie van D66 zijn van mening dat ouders/wettelijke verzorgers inzicht moeten hebben in de meldingen over hun kind zodat zij ook hun verantwoordelijkheid als ouder kunnen nemen.

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij delen de ambitie om samenwerking binnen de hulpverlening te versterken, maar vragen wel aandacht voor de risico’s die een georganiseerde en digitale bundeling van risico’s met zich mee kan brengen. De leden van de SGP-fractie vragen de regering nader in te gaan op het commentaar van de Raad van State dat het inrichten van een Verwijsindex kan bijdragen aan het versterken van de kenmerken van een maatschappij die steeds minder risico’s verdraagt. Zij vragen of de regering erkent dat, ondanks de positieve intenties, de ambitie van volledigheid negatieve effecten kan hebben. Deze leden vragen hoe de regering deze negatieve effecten wil bestrijden.

De leden van de SGP-fractie vragen of de regering de overtuiging deelt dat vroege signalering van risico’s niet alleen maar voordelen kent. Zij vragen een reactie op de constatering dat een combinatie van risico’s tijdens bijvoorbeeld de kinderjaren in veel gevallen in de natuurlijke ontwikkeling van een kind kan verdwijnen en niet tot problemen hoeft te leiden. Deze leden vragen of de verwijsindex in dergelijke gevallen niet een prikkel kan zijn om wel actie te ondernemen terwijl dat wellicht niet nodig is.

2. Context van de verwijsindex

De leden van de CDA-fractie vinden het van belang dat de VIR in de context staat van ander flankerend beleid zoals de Centra voor Jeugd en Gezin (CJG) en het Elektronisch Kinddossier (EKD). Kan de regering ingaan op de samenhang tussen deze onderdelen. Waarom is er niet gekozen voor een integratie van het EKD en de VIR. Nu moeten (sommige) professionals werken met twee systemen.

De leden van de CDA-fractie lezen met instemming dat ook de professionals uit de gezondheidszorg meldingsbevoegd zijn, waaronder huisartsen en de spoedeisendehulpartsen. Hoe verhouden de drie systemen (EPD, EKD en VIR) waar deze hulpverleners mee te maken hebben, zich tot elkaar? Wordt met het instellen van de verwijsindex niet het risico gelopen op het ontbreken van meldingen, omdat deze bijvoorbeeld in het Elektronisch patiëntendossier (EPD) of EKD terechtkomen, maar niet in de verwijsindex? Zijn de systemen afdoende op elkaar aangesloten of afgestemd om deze situaties te voorkomen? Zijn in geval van het niet-melden hulpverleners op enigerlei wijze aansprakelijk te stellen?

Wordt gebruik gemaakt van de expertise die is opgedaan bij het instellen van het EPD, zo vragen de leden van de CDA-fractie. De systematiek van de verwijsindex is een hele andere dan die van het EPD, waarbij gebruik gemaakt wordt van een landelijk schakelpunt. Is dit laatste ook overwogen voor de verwijsindex, bijvoorbeeld voor de gegevens van de logging? Wordt bij de verwijsindex gebruik gemaakt van applicaties van verschillende ICT-leveranciers? Zijn deze voldoende compatibel gebleken? Zijn de privacy-aspecten voldoende geborgd, aangezien gebruik wordt gemaakt van een internetwebsite? Is bij de beoordeling van de privacy ook gekeken naar hack- en kraakmogelijkheden, en hoe kunnen deze voorkomen worden?

Wat is de relatie tussen de uitrol van een landelijk «pro-kid» systeem en de VIR. Is er uitwisseling mogelijk tussen beide systemen of op een andere wijze samenhang mogelijk? Ze beogen immers hetzelfde: vroegtijdige signalering van risico’s.

Kan de regering uiteenzetten wat precies wordt bedoeld met het onderbrengen van de VIR bij de toekomstige Centra voor Jeugd en Gezin (CJG)?

In de memorie van toelichting zijn er verbindingen gelegd naar de netwerkstructuren, aldus de leden van de PvdA-fractie. Een verbinding met het veiligheidshuis is niet terug te vinden. Genoemde leden vinden het belangrijk dat deze verbindingen er wel komen. Het is belangrijk dat er informatie overgedragen wordt en dat er goede verbindingen komen tussen het preventieve en het repressieve domein. Kan worden toegelicht hoe de verbinding tussen het preventieve en het repressieve domein er uit komt te zien? Kan de regering aangeven hoe de relatie met het de veiligheidshuizen er uit komt te zien?

De VIR moet in samenhang worden gezien met onder andere de centra voor jeugd en gezin. De leden van de VVD-fractie vinden de relatie tussen de CJG’s en de VIR niet helder. Wat bedoelt de regering met het onderbrengen van de VIR bij de CJG’s? Hoe moeten deze leden dit zich concreet voorstellen? Op dit moment kan nog niet worden beoordeeld hoe de bepalingen in de wetswijziging rondom de VIR zich verhouden tot de bepalingen die zijn vastgelegd in het wijzigingsvoorstel met betrekking tot de CJG. Dit laatste voorstel ligt namelijk nog bij de Raad van State. Kan de regering hierover duidelijkheid geven?

Wat is precies de samenhang met het EKD? Dit blijkt niet duidelijk uit de memorie van toelichting.Welke risicosignalen vanuit de EKD JGZ kunnen er worden gemeld aan de VIR?

Hoe is gewaarborgd dat de informatie uit het EKD niet zomaar wordt uitgewisseld met bijvoorbeeld iemand van Bureau Jeugdzorg (BJZ)? Kan informatie uit de dataset van het EKD voor een JGZ verpleegkundige als basis dienen voor een melding aan de VIR?

Wat is de verbinding en samenhang tussen de VIR en het veiligheidshuis?

De leden van de ChristenUnie-fractie wijzen op het ontbreken van een verwijzing of verbinding met het veiligheidshuis bij netwerkstructuren. Is een verbinding of verwijzing naar het veiligheidshuis overwogen?

De leden van de D66-fractie hebben enkele vragen ten aanzien van de relatie van de verwijsindex tot andere dossiers. Zo vragen zij hoe de verwijsindex zich verhoudt tot het EKD? Worden gegevens van de verwijsindex eveneens opgenomen in het EKD? De verwijsindex kent een bewaartermijn van maximaal zeven jaar. Deze leden vragen of, in het geval van opname van meldingen uit de verwijsindex in het EKD, deze ook na zeven jaar uit het EKD worden verwijderd, of nadat de leeftijd van 23 jaar is bereikt. Tevens vragen zij hoe de verwijsindex zich verhoudt tot de richtlijn «Vroegsignalering psychosociale problemen», waarvan de resultaten mogelijk in het EKD worden vermeld? Is de schoolarts meldingsbevoegde met betrekking tot de Verwijsindex?

Voorts vragen de leden van de D66-fractie hoe toekomstige uitbreidingen en nadere invullingen van de verwijsindex zal verlopen. Kan de regering uiteenzetten hoeveel tijd de Kamer krijgt om de algemene maatregelen van bestuur (amvb’s) te toetsen die hiervoor nodig zijn?

3. Ontwikkeling van de verwijsindex: betrokken actoren

Het is belangrijk helder de verantwoordelijkheid voor de verschillende aspecten van het systeem vast te leggen, aldus de leden van de CDA-fractie. De regering is de verantwoordelijke voor het strategisch beheer en voor het functionele en technisch beheer. In het kader daarvan wordt in de memorie van toelichting gesproken over een beheerder die, onder verantwoordelijkheid van de minister voor Jeugd en Gezin het technische en functionele beheer zal uitvoeren in een beheerorganisatie. Graag krijgen deze leden een toelichting op dit punt. Wat wordt precies verstaan onder een beheerorganisatie? Is deze inmiddels opgericht?

Op gemeentelijk niveau moet er een gemeentelijke convenantbeheerder worden aangewezen die het convenant tussen betrokken actoren bewaakt. Wat is nu precies zijn taak? Welke middelen staan hem ter beschikking als bijvoorbeeld instanties niet mee willen werken? Is dit dezelfde persoon die verderop in de memorie van toelichting de gemeentelijke regievoerder wordt genoemd (onder werking van de verwijsindex)?

Het huidige kabinet heeft met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) het bestuursakkoord «Samen aan de slag» afgesloten, aldus de leden van de PvdA-fractie. In dat akkoord is afgesproken dat er in 2009 een landelijke dekking van de verwijsindex zal zijn en dat er afspraken gemaakt zijn over de financiële middelen voor de invoering van de verwijsindex. Gaat deze termijn nog gehaald worden? Indien dit niet het geval is wat zijn de achterliggende oorzaken van het niet halen van deze termijn en wanneer is de VIR wel landelijk operationeel? Wat is de stand van zaken met betrekking tot de financiën?

In wetsvoorstel bevordert de gemeenten het gebruik van de verwijsindex (artikel 2g). Op het NHG-Congres van 12 december 2008 gaf het Nederlands Huisartsen Genootschap aan dat zij onvoldoende betrokken zijn bij de ontwikkeling van de verwijsindex risicojongeren. De leden van de PvdA-fractie willen weten op welke wijze de gemeente de deelname van instellingen die buiten het lokale domein vallen, zoals bijvoorbeeld de huisartsen, de jeugd-GGZ en de scholen gaat bevorderen? Welke rol ziet de regering voor zichzelf bij het stimuleren van de deelname van de instellingen die buiten het lokale domein vallen? Hoe zijn deze instellingen betrokken geweest bij de totstandkoming van deze wet. Hoe staan de professionals die voor deze instellingen tegenover het melden? Is hier onderzoek naar gedaan en zo ja, wat zijn de uitkomsten van dit onderzoek/deze onderzoeken? Zo nee, wordt er nog onderzoek gedaan naar de meldbereidheid onder de diverse professionals die voor instellingen werken die buiten het lokale domein van de gemeenten vallen? Worden de instellingen die buiten het lokale domein vallen tijdig betrokken bij de verschillende amvb’s en het modelconvenant? Wordt er goede voorlichting gegeven over dit wetsvoorstel, de privacyaspecten en de regionale initiatieven?

De leden van de SP-fractie vragen de regering of de ambitie dat er in 2009 een landelijke dekking zal zijn van de verwijsindex gehaald zal worden en of de verwijsindex ook per 2009 landelijk werkend zal zijn. Zo nee, waarom wordt deze ambitie niet gehaald en per wanneer moet dit dan wel het geval zijn? Zij merken op dat de financiële onderbouwing ontbreekt en vragen het wetsvoorstel alsnog financieel te onderbouwen.

Om te komen tot een landelijke dekking van de verwijsindex wordt door de regering voorgesteld om gemeenten te verplichten de aansluiting van meldingsbevoegden op de verwijsindex te organiseren en daarvoor al het nodige binnen de gemeente te doen. Deze leden vragen welke consequenties het heeft voor gemeenten als zij dit niet goed organiseren. Wie bepaalt welke instanties er aangesloten worden op de verwijsindex? Kan een gemeente weigeren om een jeugdzorginstantie aan te sluiten op de verwijsindex? Zo ja, op welke gronden? Hoe kan een gemeente bewerkstelligen dat een instelling die buiten het domein van de gemeente valt wordt aangesloten op de verwijsindex? Voorts vragen genoemde leden de regering of het ook mogelijk is dat hulpverleningsinstanties, die zich niet richten op begeleiding en behandeling van de jeugdige maar op de behandeling van de ouder, kunnen melden in de verwijsindex? Kan de behandelende instelling van bijvoorbeeld een ouder met psychiatrische problemen ook melden in de verwijsindex? Op welke wijze worden de lokale verwijsindexen, waar in sommige gemeenten reeds mee gewerkt wordt, aangesloten op de landelijke verwijsindex?

De leden van de VVD-fractie pleiten er voor om de zorgcoördinatie en de gemeentelijke regie bij een bestaande instelling onder te brengen en dit niet als een nieuwe tak op te zetten. Dit om bureaucratie te voorkomen. Kan de regering zorgdragen dat gemeenten hier zich aanhouden?

De leden van D66-fractie vragen aan de hand van welke criteria een melding in de verwijsindex wordt getoetst? Wordt een melding in het systeem door een meldingsbevoegde door derden beoordeeld? Diernaast wordt naar mening van deze leden onvoldoende ingegaan op de rechten en plichten van een meldingsbevoegde of professional. De regering geeft aan dat met diverse partijen nog gesproken wordt over hun precieze rol bij de verwijsindex (pagina 7 «rol van de meldingsbevoegde»). Over welke partijen gaat het hier en welke rol beoogd de regering voor deze partijen? Wat zijn de consequenties voor een meldingsbevoegde wanneer hij één keer een onjuiste inschatting heeft gemaakt bij melding in het systeem? Wat zijn de consequenties voor een meldingsbevoegde wanneer deze meerdere malen een onterechte melding doet in de verwijsindex? In het concept wetsvoorstel komt naar voren dat het aan de professional is om te beslissen of er sprake is van een meldingswaardige situatie; de professional dient hierbij een beredeneerd redelijk vermoeden te hebben. Genoemde leden vragen op welke wijze dit beredeneerd redelijk vermoeden wordt getoetst, en of er binnen de eerder genoemde breed geformuleerde normen zo niet teveel ruimte voor interpretatie door de professional bestaat.

4. Bescherming persoonsgegevens

De leden van de CDA-fractie achten het van groot belang dat de verwerking van de persoonsgegevens die dit systeem met zich meebrengt op een zorgvuldige en juridisch houdbare wijze gebeurt. Het is daarbij goed een evenwicht te hebben tussen enerzijds het belang van de grondrechten van de jeugdigen en anderzijds de beperking van de persoonlijke levenssfeer.

In de memorie van toelichting staat geschreven dat de politie niet rechtstreeks jeugdigen aan de VIR meldt, maar dit via Bureau Jeugdzorg doet. Tevens meldt de memorie van toelichting dat er bij ondermeer het domein politie een meldingsbevoegde aangewezen dient te worden. Kan een politieagent op dit moment geen melding doen aan BJZ? Is daarvoor een wettelijke grondslag nodig? Kan de regering ingaan op de vraag waarom het niet wenselijk is dat de politie direct kan melden? Immers voor de snelheid van de melding en het daarmee samenhangende risico kan dit belangrijk zijn.

Eerder heeft de minister voor Jeugd en Gezin in diverse overleggen aangegeven dat de VIR ook mogelijkheden zou moeten bieden om gegevens van gezinnen aan elkaar te koppelen. Wij missen een gezinsfunctionaliteit. In de wet en de memorie van toelichting is daarover niets terug te vinden. Hoe past dit binnen de inzet van de minister voor Jeugd en Gezin op «een gezin, een plan»? Juist voor dat doel kan het relevant zijn voor een hulpverlener te weten dat de moeder ziek is of een broer in behandeling is bij jeugdzorg. Juist daardoor kan de VIR ook een belangrijke meerwaarde krijgen. Waarom zegt de regering daarover in de memorie van toelichting helemaal niets? Graag een uitgebreide toelichting op dit punt. Biedt de wet zoals die nu voorligt voldoende mogelijkheden om dat later toe te voegen? Kan de regering uiteenzetten wat nu precies een beredeneerd «redelijk vermoeden» is? Is de gemeentelijk regievoerder een ambtenaar of een professional en waarom, zo vragen deze leden.

De betrokken jeugdige moet op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) geïnformeerd worden indien een hulpverlener een melding doet in de VIR. Het is onduidelijk voor de leden hoe dit in de praktijk zijn uitwerking krijgt. Wie is er nu precies voor verantwoordelijk dat de jeugdige hiervan op de hoogte wordt gesteld? Wordt alleen de jeugdige op de hoogte gesteld of ook zijn ouders? Krijgt de jeugdige een brief thuis? Staat daarin wie er melding heeft gedaan en om welke reden? Wordt ook bekend gemaakt welke mogelijkheden de jeugdige heeft om bezwaar te maken, zo vragen genoemde leden.

Het feit dat een professional mag melden wil niet zeggen dat de professional ook gaat melden, zo stellen de leden van de PvdA-fractie. Dat weten we uit de praktijk bij de aanpak van kindermishandeling. Op pagina 19 van de memorie van toelichting motiveert de regering zijn keuze voor een meldingsbevoegdheid boven een meldplicht door te stellen dat de vertrouwensrelatie met de cliënt bij een meldingsbevoegdheid centraal blijft staan. Kan de regering uiteenzetten waarop de verwachting dat een meldingsbevoegdheid bij de VIR wel volstaat is gebaseerd? De Raad van State vreest het tegenovergestelde, zij waarschuwt dat er te veel meldingen zullen komen omdat het doen van een melding een manier is om te voorkomen dat de professional later beticht wordt van nalatigheid. Met betrekking tot het melden van kindermishandeling komt er een verplichte meldcode. Waarom laat de regering niet ook met betrekking tot de VIR een verplichte landelijke meldcode door de beroepsgroep ontwikkelen?

Bij de verwijsindex heeft de regering ervoor gekozen om de politie slechts indirect te laten melden. De politie doet een melding aan bureau jeugdzorg en BJZ bepaald of er een melding in de verwijsindex wordt gedaan. De melding wordt wel herleidbaar gemaakt. Als er na deze melding een volgende melding komt dan krijgt de opvolgend melder wel het signaal dat de politie erbij betrokken was maar niet de contactgegevens van de politie die het risico signaleerden. Uit het advies van de Raad van State en het nader rapport lijkt te volgen dat de keuze om de politie slechts indirect te laten melden gemaakt is omdat de Raad van State daartoe geadviseerd heeft. Kan de regering uiteenzetten welke argumenten zij hebben voor de keuze tot indirect melden? De procedure van het indirect melden is immers omslachtig, tijdrovend en vooral ook bureaucratisch.

In het lijstje van potentiële melders ontbreekt de burgemeester, kan deze keuze worden toegelicht? Juist nu er een wetsvoorstel in voorbereiding is waarin de burgemeester meer bevoegdheid krijgt met betrekking tot het aanvragen van een ondertoezichtstelling lijkt het melden van een gesignaleerd risico een logisch vervolg te zijn.

De jongere waarover de melding plaatst vindt bevind zich in een kwetsbare positie. In de memorie van toelichting (pagina 26) wordt gesteld dat de betrokkenen het recht hebben op inzage. Ook hebben de betrokkenen een recht op correctie, een recht op bezwaar en beroep, een recht op verzet en het recht op informatie. De betrokkenen moeten op de hoogte gesteld worden van het feit dat er een melding is gedaan. Van deze informatieplicht kan worden afgeweken als het in het belang van de jongere is dat de jongere en/of diens ouders nog niet op de hoogte gesteld worden van het feit dat er een melding over de jeugdige in kwestie gedaan is. In de memorie van toelichting wordt geen termijn verbonden aan het achterhouden van informatie. Kan de regering uiteenzetten hoe lang dergelijke informatie de betrokken jongere en/of zijn ouders maximaal onthouden kan worden?

De leden van de SP-fractie vragen hoe ouders en jeugdigen vooraf kunnen weten onder welke omstandigheden en voorwaarden persoonsgegevens mogen worden verwerkt en dus een melding gedaan kan worden in de verwijsindex. Zij vragen de regering hoe zij hen hierover vooraf gaat voorlichten.

Bij een melding in de verwijsindex is het de bedoeling dat het belang van de betrokkene afgewogen wordt tegen het belang van vroegtijdige signalering van risico’s die jeugdigen in hun ontwikkeling naar volwassenheid belemmeren. De leden van de SP-fractie vragen de regering welke criteria er zijn die deze belangen tegen elkaar afwegen en een melding in de verwijsindex rechtvaardigen. Is het juist te stellen dat zowel aan de jeugdige als aan de ouders gemeld wordt dat er een melding wordt gedaan in de verwijsindex? Worden gezagsdragende instanties en verzorgers (bijvoorbeeld pleegouders) ook op de hoogte gesteld van deze melding? Op welke manier gebeurt dit?

Hoe en bij wie kunnen ouders en/of jeugdige bezwaar aantekenen als zij vinden dat gegevens van de jeugdige onterecht zijn opgenomen in de verwijsindex. Hoe ziet de bezwaarprocedure er concreet uit? Voor de leden van de SP-fractie is het belangrijk dat jeugdigen en ouders voldoende inzicht hebben in beslissingen die de jeugdhulpverlening, wel of niet in samenspraak met de ouder en/of jeugdige, maakt, ook de beslissing of een jeugdige gemeld wordt in de verwijsindex. In dit wetsvoorstel wordt de mogelijkheid voorgesteld om af te kunnen wijken van de informatieplicht. Hoe lang kan hiervan worden afgeweken? Wanneer krijgen de jeugdige en/of ouders wel te horen dat de jeugdige staat gemeld in de verwijsindex? Wanneer de situatie zich voor doet dat er afgeweken moet worden van de informatieplicht, is het dan niet wenselijker om te melden bij het adviesen meldpunt Kindermishandeling (AMK), en daarna pas te melden in de verwijsindex?

Waarom is gekozen voor de optie om meldingen van de politie in de verwijsindex via BJZ te laten lopen? Betekent dit dat de politie nooit rechtstreeks zelf melding kan doen in de verwijsindex? Doet BJZ te allen tijde melding in de verwijsindex van een melding van de politie of alleen indien sprake is van een aanmelding en hulpverleningstraject bij BJZ?

De leden van de SP-fractie vragen of het met dit wetsvoorstel mogelijk wordt gemaakt om bijzondere persoonsgegevens, zoals opgesomd in artikel 16 van de Wbp, in de verwijsindex op te nemen of dat hiervoor opnieuw een wetswijziging nodig is.

Hoe omvat het uiteindelijke doel van de VIR de doelstellingen van alle 26 meldingsbevoegden, zo vragen de leden van de VVD-fractie. Het doel van de verwijsindex is dat de jeugdige de zorg, hulp of bijsturing krijgt die hij nodig heeft om zich te ontwikkelen tot volwassene, en wel op een zo vroeg mogelijk moment zodat kan worden voorkomen dat kleine problemen grote problemen worden. Het gaat dus nadrukkelijk om preventie. Het College bescherming persoonsgegevens (Cbp) had al kritiek op deze doelomschrijving omdat het meldingskader niet voldoende transparant en eenduidig is waardoor het risico bestaat dat het verstrekken van gegevens van een jeugdige op willekeurige gronden gebeurt. Inmiddels is het begrip «bijsturing» nader gedefinieerd als zijnde «corrigerende interventies in het leven van een jeugdige om belemmeringen in diens ontwikkeling naar volwassenheid te voorkomen». De leden van de VVD-fractie delen de kritiek van de Raad van State dat deze nadere definitie het risico van het verstrekken van gegevens op willekeurige gronden niet wegneemt. Kan de regering uiteenzetten hoe de nadere definitie van het begrip «bijsturing» precies bijdraagt aan het voorkomen van gegevensverstrekking op willekeurige gronden?

Volgens het Verdrag van de Raad van Europa moet het doel welbepaald, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigd zijn. Kan de regering uiteenzetten hoe de huidige doelomschrijving voldoet aan de eisen van dit verdrag?

Volgens de regering is het zogenaamde halfopen systeem van meldingscriteria verlaten en mag er alleen gemeld worden op basis van de in de wet opgenomen criteria. Kan de regering uitleggen wat dit halfopen systeem precies inhoudt en wat precies het verschil is met de in de wet opgenomen criteria? Eén van de wettelijke criteria is dat er sprake moet zijn van een risico en van één of meer in de wet omschreven bedreigingen in de ontwikkeling van een jeugdige. Kan de nader uiteen worden gezet wanneer er sprake is van een risico en om welke bedreigingen het precies gaat?

Het doel van de verwijsindex is volgens artikel 2d vroegtijdige en onderlinge afstemming tussen meldingsbevoegden tot stand te laten komen, om belemmeringen in de ontwikkeling naar volwassenheid te voorkomen, te beperken of weg te nemen. Meldingsbevoegden kunnen passende hulp, zorg of bijsturing verlenen. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de reikwijdte van deze definitie niet te groot is, mede naar aanleiding van opmerkingen van het Cbp. Is een verwijzing naar de genoemde risico’s in artikel 2j nodig? Leidt een te brede definitie niet tot de consequentie dat sommige instanties alle cliënten moeten melden, bijvoorbeeld vanwege het feit dat zij een beperking hebben?

De Raad van State uit de kritiek dat een vermelding in de verwijsindex kan leiden tot het zien van de betreffende jongere als een potentieel gevaar. Het is belangrijk dat ouders of de jeugdige in het verweer kunnen komen tegen een melding. Hoe kan in dit verband worden omgegaan met het spanningsveld tussen de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer door een melding en het belang van de ontwikkeling van de jongere?

De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat het college van burgemeester en wethouders een gemeentelijke regievoerder aanwijzen, die de coördinatie van meldingen en acties in de verwijsindex volgt. Zij lezen dat het niet noodzakelijk is dat de regievoerder onafhankelijk is, maar dat de regierol ook kan worden belegd bij de jeugdgezondheidszorg. Hoe ziet de regering het spanningsveld tussen de onafhankelijkheid en de professionele betrokkenheid van een regievoerder?

Binnen een bij de verwijsindex betrokken instantie kan een coördinator worden aangewezen, om effectief gebruik van de verwijsindex te bewerkstelligen, zo lezen deze leden. Hoe wordt de privacy van betrokkenen gewaarborgd, gezien de taak om contactgegevens en signalen in de verwijsindex te beheren? Wat is de verhouding tussen de gemeentelijke regievoerder en de coördinatoren binnen instanties? Wat is de verhouding tussen deze twee actoren bij de taak van het beheren van signalen in de verwijsindex?

In enkele regio’s wordt een tweetrapssysteem ingevoerd, waarbij het invoeren van cliënten en het signaleren van risico’s bij jeugdigen wordt gescheiden. Genoemde leden vragen de regering of dit een wenselijke toepassing vindt. Daarnaast vragen zij of dit systeem mogelijk is binnen de voorliggende wet.

Inbreuk op de belangen van de betrokkene jeugdige als gevolg van een melding in de VIR mag niet onevenredig zijn tot het met de verwerking van persoonsgegevens te dienen doel. Het kader voor het doen van een melding is echter gesteld door een aantal dermate breed geformuleerde normen, dat de leden van de D66-fractie vragen hoe dit zich verhoudt tot het doel van de verwijsindex. Daarnaast vragen deze leden of door deze breed gestelde formulering de effectiviteit van de signaalfunctie van de VIR niet afneemt? In hoeverre kan deze brede formulering er toe leiden dat jeugdigen die niet thuishoren in de verwijsindex, hier toch in terecht komen? Daarnaast willen zij opheldering over wat de consequenties in een dergelijk geval zijn voor de betrokken jeugdige en de ouders of voogd van de in de verwijsindex opgenomen jeugdige? Gezien bovenstaande vragen, verzoeken genoemde leden om opheldering over de reden waarom voor deze breed geformuleerde normen, opgesomd in artikel 2j van het voorstel, gekozen is.

Voorts vragen zij in het kader van de Wet bescherming persoonsgegevens hoe de regering aankijkt tegen het opzijleggen van het toestemmingsvereiste van de betrokkene met betrekking tot opname in de verwijsindex. Is hier voldoende rechtsgrond voor? Het doel van de verwijsindex is signalering van jeugdigen met ernstige problemen, zodat hulpverleners niet langs elkaar heen werken. Kunnen hulpverleners direct elkaars meldingen lezen in de verwijsindex of kunnen zij, zoals in het Epd, alleen zien of andere hulpverleners al eerder een melding over deze jeugdige hebben gemaakt? De leden van de D66-fractie vragen hoe de regering aankijkt tegen het zogenaamde tweetrapssysteem, dat in een aantal steden wordt ingevoerd, waarbij eerst alle jeugdige cliënten van de betrokken instellingen in de verwijsindex worden opgenomen, en vervolgens mogelijkerwijs signalering plaatsvindt? Deze leden zijn van mening dat jeugdigen hierdoor het risico lopen ten onrechte een probleemetiket opgeplakt te krijgen. De beheersorganisatie speelt een belangrijke rol in de bescherming van de persoonsgegevens. Vooralsnog is onduidelijk hoe deze organisatie eruit zal zien. Kan worden toegelicht welke organisatie deze gegevens gaat beheren en welke positie deze organisatie zal krijgen?

De leden van de SGP-fractie vragen een nadere toelichting op het gegeven dat iemand die inzicht heeft «dat» een jeugdige bij een bepaalde instantie bekend is in zekere al iets zegt over het «wat» en hoe het voorgestelde systeem voldoende bescherming biedt tegen deze vorm van mogelijk ongerechtvaardigde inbreuk op privacy. Hoe wordt in het wetsvoorstel recht gedaan aan het onderscheid tussen de veiligheid en het welzijn van jeugdigen? Deze leden vragen hoe ver naar het oordeel van de regering de taak en de bevoegdheid van de overheid reikt ten aanzien van deze onderscheiden categorieën. Zij vragen of de juridische onderbouwing voldoende gespecificeerd en draagkrachtig is nu vooral in algemene termen gesproken wordt over de ontwikkeling en het welzijn van kinderen. Kan de regering de voorgestelde criteria in dit licht nogmaals te bezien?

De leden van de SGP-fractie vragen of alle in het wetsvoorstel genoemde ontwikkelingsrisico’s voldoende zwaar zijn om te kunnen voldoen aan het criterium van noodzakelijkheid. Zij vragen of de abstracte, breed gedeelde en moeilijk af te wijzen wens dat problemen in de ontwikkeling van jongeren zoveel mogelijk moeten worden bestreden afdoende is om te beantwoorden aan het strenge criterium van een dringende maatschappelijke behoefte. Zij vragen of voor het voldoen aan de noodzakelijkheid in een democratische samenleving niet vereist moet worden dat het leven en de veiligheid van jongeren zeer wezenlijk bedreigd wordt. Zij vragen of het in hoofdstuk vijf genoemde voorbeeld van ouders die niet reageren op uitnodigingen van het consultatiebureau hieraan bijvoorbeeld voldoet.

De leden van de SGP-fractie vragen of het uiterste moment waarop een jeugdige moet worden verteld dat hij is opgenomen in de verwijsindex niet te laat is, aangezien op dat moment vaak allerlei processen in gang zijn gezet waardoor de middelen tot bezwaar minder krachtig zijn.

5. Doelgroep van de verwijsindex

De regering kiest voor de doelgroep van jeugdigen tot 23 jaar, zo lezen de leden van de CDA-fractie. De onderbouwing in de memorie van toelichting volgt uit de constatering dat ook de inspecties die betrokken zijn bij de jeugdketen deze grens hanteren. Ook binnen de Wet op de Jeugdzorg vallen jongeren tussen de 18 en 23 jaar in specifieke gevallen onder het bereik van deze wet. In de Wet Inschakeling Jeugdigen is de doelgroep echter verbreed naar de leeftijd van 27 jaar. Onder artikel 2j onderdeel f, wordt gewezen op het risico van het niet gemotiveerd zijn om door legale arbeid in zijn levensonderhoud te voorzien als reden voor mogelijke melding. Graag een reactie van de regering op dit punt.

De Raad van State constateert dat een definitie van het begrip risicojongeren ontbreekt. Kan de regering aangeven wat hij concreet onder risicojongeren verstaat, zo vragen de leden van de PvdA-fractie. Welke doelgroep en welke risico’s heeft de regering voor ogen?

6. Werking van de verwijsindex

Als er twee of meer meldingen worden gedaan, dan ontvangen de melders een e-mail-notificatie-signaal, zo lezen de leden van de CDA-fractie. Als er sprake is van een hoog risico, hoe is er dan de verzekering dat hulpverleners tijdig dit signaal zien. Met andere woorden: als de hulpverlener slecht drie dagen per week werkt, wat is dan de verzekering dat er toch tijdig wordt ingegrepen? Wordt het voor de melder ook zichtbaar als andere melders het e-mailbericht hebben geopend zodat zij zekerheid hebben dat het signaal ook is gezien?

Is het mogelijk dat er ook valse meldingen worden gedaan? Hoe kan daartegen worden opgetreden door het slachtoffer en andere hulpverleners? Wat gebeurt er met een onterechte melding? Zijn er beroep of bezwaarmogelijkheden, zo vragen de leden.

De leden van de CDA-fractie zijn blij dat de regering gehoor heeft gegeven aan de vraag om signalen langere tijd vast te houden. Het is immers goed mogelijk dat oude signalen op een later termijn opnieuw relevant worden. De IB-groep en de VNG hebben gepleit voor een veel langere archivering. Kan de regering toelichten waarom hiervoor niet is gekozen? Welke (juridische) belemmeringen liggen er hiervoor? Zijn er voorbeelden van andere systemen waarbinnen vergelijkbare informatie langer wordt bewaard? Zijn hierover ook voorbeelden uit het buitenland bekend?

Er wordt een onderscheid gemaakt tussen een actief en een historisch archief. Het nut en de noodzaak is voor deze leden niet geheel duidelijk. Kan worden toegelicht waarom er is gekozen voor deze splitsing? Waarom is er gekozen voor een actief archief met een bewaartermijn van 2 jaar? Waarom heeft de regering er niet voor gekozen om een archief te maken voor zeven jaar? Hoe gaat de verplaatsing naar het historisch archief? Hoe gaat het historisch archief functioneren? Wie bepaalt of een signaal uit het historisch archief verdwijnt? Blijven signalen staan ook als het probleem is opgelost?

De afspraak over de samenwerking worden vastgelegd in een samenwerkingsconvenant. Wat moet er precies in dit convenant worden vastgelegd, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Is het een wettelijk verplichting voor gemeenten om dit vast te leggen? Wat gebeurt er als bepaalde instanties weigeren mee te werken, zoals bijvoorbeeld de politie? Kan de gemeente medewerking afdwingen? Welke mogelijkheden zijn hiervoor, zo vragen de leden.

Kunnen er lokale verschillen ontstaan bij welke betrokken instanties toegang krijgen tot de VIR? Waarom is er niet gekozen voor een «blauwdruk», zoals ook is gedaan bij het CJG.

Is er een minimumvereiste gesteld aan het aantal en betreffende organisaties dat mee moet doen, zo vragen de leden.

In de memorie van toelichting geeft de regering aan dat er in deze VIR geen registratie op etniciteit plaats zal vinden. De leden betreuren dat. Destijds is de verwijsindex Antillianen (VIA) immers ontstaan omdat gemeenten te maken hadden met buitenproportionele problemen van Antilliaanse jongeren zoals een oververtegenwoordiging in de criminaliteit en veel tienerzwangerschappen. Het feit dat zij niet staan ingeschreven in het Gemeentelijke Basisadministratie (GBA) maakte het moeilijk deze jongeren in beeld te krijgen en te houden en zo te voorkomen dat zij van de wal in het schip gaan. Maar ook bij andere problemen speelt herkomst een rol bij bepaalde problemen. Dat geldt onder meer voor genitale mutilatie waarvan bekend is dat dit met name in landen in Noordoost Afrika voorkomt. Registratie van landen van herkomst kan dus helpen bij het inschatten van risico’s. Daarom hechten de leden van de CDA-fractie nog steeds zeer aan deze registratie en gaan er van uit dat dit dan ook plaats zal gaan krijgen op termijn in deze VIR die immers het vroegtijdig opsporen van risico’s tot doel heeft. In de brief van 19 december 2008 van de minister voor Wonen, Wijken en Integratie over de Verwijsindex Antillianen/verwijsindex risicojongeren staat uitgewerkt op welke manier voor de groep jongeren die geen BSN hebben er een ander nummer wordt aangemaakt namelijk het Verwijsindex Service Nummer. Waarom is hierover in de memorie van toelichting niets terug te vinden? Het is immers een belangrijk aspect als het gaat over de vraag hoe we jongeren in beeld krijgen zonder BSN. Graag krijgen deze leden een uitgebreide toelichting.

De leden van de PvdA-fractie constateren dat het succes van de verwijsindex afhankelijk is van de inzet van professionals. Als zij niet melden dan is de verwijsindex onbetrouwbaar. Onder het kopje «Rol van de meldingsbevoegden» wordt gesteld dat er in het wetsvoorstel uitdrukkelijk niet is gekozen voor een meldplicht maar voor een meldrecht. In de toelichting bij het begrip «meldrecht» staat dat dit meldrecht niet vrijblijvend is. Is het waar dat een professional, bijvoorbeeld een huisarts of een verloskundige, die het hele concept VIR onwenselijk vindt, niet wil werken en niet van plan is om ooit een risico te melden daartoe door deze wet ook niet gedwongen kan worden? Kan de regering in dit verband uiteenzetten wat precies wordt bedoeld met «niet vrijblijvend» (pagina 6)?

In de wet wordt uitgegaan van het individu van de jeugdige, zo stellen de leden van de PvdA-fractie. In artikel 2j wordt onder alle gronden, met uitzondering van artikel 2j onderdeel k, uitgegaan van de Jeugdige. Als er echter meerdere kinderen in één gezin wonen dan geldt vaak dat de problemen die zich in een gezin voordoen niet alleen dit ene kind tot slachtoffer hebben. Als school bijvoorbeeld meldt dat het oudste kind vies op school komt en vaak blauwe plekken heeft dan kunnen er ook redenen zijn om je zorgen te maken over de andere kinderen in het gezin. De VIR lijkt zich te beperken tot het ene kind waarbij gemeld, klopt dit? Blijven de andere kinderen buiten beeld omdat er gewerkt wordt met het burgerservicenummer of wordt er ook gewerkt met een familiekoppeling?

Het is van groot belang dat de coördinatie van zorg binnen de gemeenten goed geregeld is. Zonder een goede regie op lokaal niveau zullen de effecten van de VIR grotendeels teniet gedaan worden. Als hulpverleners een risico signaleren en dit risico melden dan is het wenselijk dat deze meldingen opgepakt worden. Als er vervolgens niks mee gebeurd dan zal het animo om te blijven melden afnemen. Na het melden moet er iemand zijn die de regie in handen neemt en er voor zorgt dat de risico jongere hulp krijgt als dit nodig is.

De Raad van State waarschuwt hulpverleners de handeling van het melden als het einde van hun plicht kunnen zien. Dit is onwenselijk. Ook na het melden moet er iemand de regie voeren en de zorg coördineren.

Hoofdstuk 6 van deze wet heeft betrekking op de regierol van de gemeenten met betrekking tot de coördinatie van zorg. In de memorie van toelichting geeft de regering aan in dit wetsvoorstel nog geen blauwdruk te willen geven met betrekking tot de regierol. In het wetvoorstel inzake de Centra voor Jeugd en Gezin zal een bepaling met betrekking tot de regiorol van de gemeenten worden opgenomen. Met de gemeenten is er afgesproken dat er in 2009 landelijke dekking voor de VIR is. De leden van de PvdA-fractie willen weten wanneer het wetsvoorstel inzake de Centra voor Jeugd en gezin vermoedelijk in werking zal treden. Ook willen zij weten wie de regering verantwoordelijk houdt voor het voeren van regie in de tussenliggende periode.

Voor het is voor het slagen van de VIR is van groot belang dat er een stevige regie gevoerd wordt en dat de zorg na de meldingen gecoördineerd blijft verlopen. In de memorie van toelichting wordt aangegeven dat in het wetvoorstel inzake de Centra voor Jeugd en Gezin een regeling komt waarin de regierol vastgelegd wordt. Kan de regering uiteenzetten hoe deze regeling er op hoofdlijnen uit komt te zien? Hoe hangt dit wetvoorstel over de verwijsindex samen met andere trajecten. Melden bijvoorbeeld alle individuele leden als hulpverlener afzonderlijk of volstaat één melding van het Zorg- en Adviesteams (ZAT). Hoe vaak meldt bijvoorbeeld een huisarts dat hij kindermishandeling constateert. Eén keer bij het AMK of zowel bij het AMK als in de verwijsindex? Genoemde leden willen graag een toelichting op de samenhang met de andere trajecten.

De leden van de SP-fractie lezen in de memorie van toelichting dat als professionals niet melden, dat dan de verwijsindex niet werkt. Daarom vragen zij of er professionals en/of instellingen zijn die hebben aangegeven niet mee te willen werken aan het melden in de verwijsindex. Zo ja, hoe groot is deze groep en om welke instanties gaat het? Op welke gronden geven zij te kennen niet te willen melden? Acht de regering het noodzakelijk dat deze instanties en professionals wel melden? De regering wordt in overweging gegeven om in de wet een lijst op te nemen van instanties die geacht worden met de verwijsindex te gaan werken. Wat gaat de regering doen om ervoor te zorgen dat alle professionals op dezelfde gronden een melding doen in de verwijsindex?

Met betrekking tot de werking van de verwijsindex vragen de leden van de SP-fractie wie de e-mailnotificatie krijgt op het moment dat een hulpverlener niet meer werkzaam is bij de betreffende hulpverleningsinstantie. Hoe wordt deze melding opgepakt indien het dossier al is afgesloten bij de instelling waar de melding binnenkomt? Voorts vragen deze leden of er in het samenwerkingsconvenant dat door gemeenten wordt opgesteld ook meldingscriteria worden opgenomen. Zo ja, zijn hier landelijke criteria voor die gemeenten in hun convenanten opnemen of kunnen deze criteria per gemeente verschillen?

De leden van de VVD-fractie zijn verwonderd dat de regering de registratie van herkomstgegevens/etniciteit apart gaat behandelen van de relatie tussen de VIA en de VIR. Zij vragen of dit gevolgen gaat hebben voor de werkwijze van het Transfer Informatie Punt (TIP) in Charlois, Rotterdam. Dit systeem, waar de minister voor Wonen, Wijken en Integratie vol lof over spreekt1 en wat hij vergelijkt met de VIR, registreert al de herkomstgegevens/etniciteit van risicojongeren in de deelgemeente. Deze leden vragen waarom de minister voor Jeugd en Gezin problemen lijkt te hebben met het registreren van herkomstgegevens/etniciteit wanneer dit niet opgaat voor de minister van Wonen, Wijken en Integratie en het Cbp. Tevens vragen zij of de loskoppeling van de registratie van herkomstgegevens/etniciteit is besproken met de grote gemeenten. Wat zijn de uitkomsten van deze gesprekken? Zijn hier verslagen van in te zien? Zijn de gemeenten van mening dat de registratie van herkomstgegevens/etniciteit wel degelijk plaats moet hebben indien het de effectiviteit van het beleid ten goede komt? Zo ja, deelt de regering deze mening?

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van de kritiek die de Raad van State uit over de bewaartermijn van vijf jaar in het historisch archief. Zij erkennen dat het van belang kan zijn dat een hulpverlener op de hoogte is van eerder problemen bij een jongere. Aan de andere kant kunnen eerdere problemen al verholpen zijn en kunnen deze voormalige problemen de jongere blijven achtervolgen. Hoe wordt voorkomen dat een jongere door problemen uit het verleden achtervolgd blijft worden? Is het EKD JGZ niet juist bedoeld om zorgtrajecten in het verleden bij te houden?

Voorts vragen deze leden een toelichting op het besluit dat in de ministerraad van 19 december 2008 is genomen om de meldcriteria die gehanteerd werden voor de verwijsindex Antillianen (VIA) expliciet mee te nemen in het kader voor melden. De Raad van State heeft in eerste instantie kritiek geuit op de VIA, met name vanwege het onderscheid op basis van etniciteit. Zij nemen aan dat het niet zo kan zijn dat met het opnemen van de meldcriteria een registratie op basis van etniciteit langs een achterdeur (nota bene niet bij formele wet) terugkeert. Hoe zien de genoemde meldcriteria er uit? Hebben deze specifieke meldcriteria, zoals overgenomen uit de VIA, toepassing op alle jongeren? Het is bovendien belangrijk dat deze criteria niet in strijd met de Grondwet of verdragsbepalingen zijn, kan de regering aantonen dat zulks niet het geval is?

Daarnaast wijzen genoemde leden op de situatie dat een groot deel van de Antilliaans-Nederlandse jongeren niet geregistreerd is in de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA) en daarom niet beschikt over een burgerservicenummer. Voor deze jongeren wordt een Verwijsindex Service Nummer (VSN) gemaakt. Wordt deze aparte categorie nummers zichtbaar in de verwijsindex? Hoe wordt voorkomen dat hierdoor een verkapte registratie op basis van etniciteit ontstaat? Zet de regering zich in om niet-geregistreerde jongeren alsnog in de GBA op te nemen, waardoor zij wel beschikken over een BSN? Tot slot vragen deze leden naar de overwegingen om de Antillianencoördinator mogelijk meldingsbevoegdheid te geven. Wat is de stand van zaken bij het onderzoek naar de mogelijkheid om deze coördinator meldingsbevoegd te laten zijn?

De bewaartermijn van de gegevens is in totaal zeven jaar, waarvan maximaal twee jaar actief en vijf jaar in het historisch archief. De leden van de D66-fractie vragen aan de hand van welke criteria de maximale actieve bewaartermijn van twee jaar wordt gesteld. Daarnaast vragen zij of de betrokkene dezelfde rechten heeft ten aanzien van opname in het historisch archief als de rechten die de betrokkene heeft binnen de actieve bewaartermijn. Kan de betrokkene eveneens bezwaar maken en in beroep gaan tegen opname in het historisch archief?

De leden van de SGP-fractie vragen hoe groot de kans is dat de mogelijkheid tot het verwijderen van een melding ook daadwerkelijk wordt benut. Is het risico niet aanzienlijk dat een melding die aan relevantie heeft verloren niet uit het systeem wordt verwijderd omdat hulpverleners daar niet aan toe komen. Hoe wil de regering dit risico vermijden, zo vragen deze leden. Is de constatering overigens terecht dat een melding die door omstandigheden niet binnen twee jaar is verwijderd nog vijf jaar in het archief geregistreerd blijft?

Voorst vragen genoemde leden hoe binnen de verwijsindex voldoende rekening gehouden wordt met de differentiatie in zwaarte van de verschillende meldingen. Kan niet een merkwaardige situatie ontstaan wanneer bijvoorbeeld fysiek geweld en het negeren van uitnodigingen van het consultatiebureau op dezelfde lijn worden gesteld?

De leden van de SGP-fractie vragen waarop de bewaartermijn van twee jaar voor actieve meldingen gebaseerd is. Is onderzocht welke termijn voor de beoogde doelstelling het beste voldoet? Is er overwogen in plaats van de voorgestelde archieftermijn de termijn voor actieve meldingen enigszins op te rekken?

Heeft de regering een systeem overwogen waarin voor betrokken hulpverleners zichtbaar is welke partijen bij een jeugdige betrokken zijn, zonder dat toegang afhankelijk wordt gemaakt van een match? Zij menen dat door een dergelijk systeem mechanisering van risico’s kan worden vermeden, dat het initiatief meer bij de hulpverleners wordt gelegd en dat mogelijke stigmatisering van jongeren door het opgenomen zijn in een index kan worden voorkomen.

Genoemde leden vragen of de regering inschat dat door de verwijsindex sneller de suggestie kan ontstaan dat er sprake is van een probleem zonder dat daar op voorhand aanleiding voor hoeft te bestaan.

Welke status heeft het negeren van een match door hulpverleners, zo vragen de leden van de SGP-fractie. Is het wenselijk dat hulpverleners in dergelijke gevallen in dossiers motiveren waarom zij een melding negeren? Tot slot vragen zij hoe bestreden wordt dat de verwijsindex op deze manier kan bijdragen aan een hogere regeldruk.

7. Melden aan de verwijsindex

De VIR is gekoppeld aan het GBA zodat in geval van verhuizing de signalen meegaan, zo constateren de leden van de CDA-fractie. Hoe is deze koppeling geregeld? Is de koppeling zichtbaar in het GBA-systeem? Zo ja, voor wie en zo nee, hoe is die koppeling dan geregeld?

De VIR moet landelijk uitgerold worden. Inmiddels zijn er veel lokale systemen ontwikkeld. Hoe is geborgd dat deze systemen ook daadwerkelijk informatie met elkaar kunnen uitwisselen, zo vragen de leden.

Op dit moment lopen alle aansluitingen op de landelijke VIR via lokale systemen. Voor de lokale verwijsindexen lijkt een wettelijke basis te ontbreken. De leden van de PvdA-fractie willen weten op basis van welk (juridisch) regime een melding in de verwijsindex gebaseerd is. Ook willen zij weten waarom er in het wetsvoorstel niet expliciet ingegaan wordt op de informatie-uitwisseling en de informatie vastlegging op lokaal niveau. Graag een toelichting van de regering op dit punt.

Zorg voor Jeugd geeft aan dat zij behoefte heeft aan de ontwikkeling van inrichtingsprincipes die aangeven op welke wijze de regionale, provinciale en landelijke instellingen worden aangesloten (lokaal/en of de VIR) De leden van de VVD-fractie vragen of die principes er niet al zijn en zo ja, wat die principes dan zijn en zo nee, of die principes dan niet ontwikkeld dienen te worden om onduidelijkheid te voorkomen?

De leden van de ChristenUnie-fractie wijzen op de al bestaande regionale initiatieven van verwijsindexen en vragen naar de samenhang tussen de VIR en deze regionale verwijsindexen. Voorts vragen de leden of niet teveel voorzieningen om afstemming te bereiken naast elkaar zullen gaan bestaan in sommige regio’s.

De leden van de SGP-fractie vragen of de regering, in het licht van reeds bestaande netwerken, wil bevorderen dat hulpverleners via lokale systemen toegang zoeken tot de verwijdindex.

8. Kader voor melden

Het kader voor het doen van meldingen is terecht vastgelegd in de wet, zo constateren de leden van de CDA-fractie. Het moet immers helder en transparant zijn op basis van welke criteria er gemeld kan worden. De normen laten daarbij ruimte voor de interpretatie van de professional. Het is goed dat er in de wet wordt uitgegaan van vertrouwen in het handelen van professionals. Toch blijft lastig te beoordelen wanneer er sprake is van een «redelijk vermoeden» zoals genoemd in de memorie van toelichting. Dat zal voor de ene hulpverlener anders liggen dan voor de ander. Daarom onderschrijven de leden de noodzaak dat er protocollen komen die helpen bij de inschatting en beoordeling van dit «redelijk vermoeden». Wie gaat daarvoor het initiatief nemen? Is dat iets wat binnen iedere organisatie van meldingsbevoegden zelf moet gebeuren of gebeurt dit juist in gezamenlijkheid? Wie is nu precies «meldingsbevoegd»? Is dat de instelling of zijn de aangewezen professionals? Als het tweede het geval is, worden aan hen nog criteria opgelegd bijvoorbeeld qua opleiding?

Deze leden onderschrijven de keuze voor meldrecht in plaats voor de meldplicht. Het meldrecht biedt de professional ruimte bij het maken van de professionele inschatting van het risico. Toch vragen genoemde leden of het niet vooral een symbolisch recht is. Uiteindelijk kan het niemand dwingen om te melden en legt het ook niemand iets in de weg dit wel te doen. Als dit meldrecht niet wettelijk zou worden vastgelegd, welke consequenties zouden daaruit kunnen volgen? De leden van de CDA-fractie hebben eerder gepleit voor een signaleringsplicht. Dat zou een soort ethische code moeten zijn waardoor professionals zich niet kunnen verschuilen achter privacyregels en aangezet worden daadwerkelijk gebruik te maken van dit systeem. Het is in de ogen van deze leden niet hetzelfde als een meldplicht. Graag een reactie van de regering op dit punt.

Kan de regering uiteenzetten of er sprake is van een objectiviteitswaarborg bij de gedane melding?

Er bestaat in het veld nog veel onduidelijkheid over de VIR, zo stellen de leden van de PvdA-fractie. Ontwikkelt de regering ondersteunend beleid om er voor te zorgen dat het voor de professionals duidelijk is wat de VIR is, hoe de VIR werkt, wie er mag melden en wanneer een melding op zijn plaats is?

De leden van de SP-fractie vinden het positief dat straks kinderen niet meer zoek raken als het gezin verhuist. Wanneer is er sprake van een actieve melding? Hoe krijgt een gezagsdragende instantie, zoals Bureau Jeugdzorg, een verhuismelding wanneer de melding is verlopen? Een ondertoezichtstelling of voogdijmaatregel duurt immers geregeld langer dan 2 jaar, dus langer dan de periode dat de melding actief open staat.

Het ministerie zou aan ICTU de opdracht hebben gegeven om voor de diverse beroepsgroepen meldcriteria op te stellen. De leden van de SP-fractie vinden het van belang dat professionals voldoende handvatten hebben om een melding te kunnen doen. Zij moeten exact weten wanneer zij wel of niet kunnen melden en op basis van welke criteria. Daarnaast zijn deze leden van mening dat scholing over de werking van het systeem en wanneer je als professional wel of niet een melding doet in de verwijsindex, belangrijke voorwaarden zijn om te kunnen werken met de verwijsindex. Worden alle professionals geschoold in het werken met de verwijsindex? Worden deze professionals ook geschoold in wanneer je wel of niet meldt in de verwijsindex?

De leden van de SP-fractie vragen hoe de meldcode kindermishandeling zich verhoudt tot de verwijsindex. Wanneer een professional, aan de hand van de meldcode kindermishandeling komt tot een melding aan het AMK, is het dan ook niet wenselijk dat diezelfde professional ook een melding doet in de verwijsindex risicojongeren?

De regering geeft een aantal argumenten waarom beter met een meldrecht kan worden gewerkt dan met een meldplicht, aldus de leden van de VVD-fractie. In het geval van kindermishandeling blijkt dat er ontzettend weinig wordt gemeld door bijvoorbeeld ziekenhuizen en artsen. Wat gaat de regering doen als blijkt dat er in de komende periode amper gebruik wordt gemaakt van het meldrecht door de meldingsbevoegde instanties aan de VIR? Wanneer ziet de regering de verwijsindex als een succes? Worden er streefcijfers aan het aantal meldingen verbonden?

De Raad van State geeft aan dat de VIR de toets van noodzakelijkheid niet kan doorstaan. De regering heeft een aantal aanpassingen gedaan naar aanleiding van de uiting van de zorgen van de Raad. Toch zijn deze leden niet geheel gerustgesteld. Kan de regering van ieder probleem, op grond waarvan een jongere kan worden gemeld, aangeven wat de noodzakelijkheid hiervan is? Deelt de regering de mening dat er alleen risico’s moeten worden opgenomen waarvan heel helder is dat ze noemenswaardige problemen zullen veroorzaken?

Waarom mogen meldingen niet herleid worden naar specifieke jeugdigen maar wel naar specifieke melders? Waarom worden bij het doorgeven van signalen aan de VIR niet de contactgegevens van de persoon die lokaal/regionaal verantwoordelijk is voor de zorgcoördinatie (of: ketenregie) doorgegeven? Wat zijn afwegingen geweest om dit niet te doen?

Het doel van de verwijsindex is om vroegtijdige en onderlinge afstemming te bereiken tussen hulpverleners. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of het noodzakelijk is om alsnog een melding in de verwijsindex te doen als het contact tussen bij een jongere betrokken hulpverlenende instanties al tot stand is gekomen. Zo ja, welk doel zou het achteraf melden in de verwijsindex hebben?

De leden van de SGP-fractie vragen hoe de stelling dat een meldplicht een limitatieve opsomming van meldenswaardige situaties vereist in overeenstemming te brengen is met de in het wetsvoorstel gemaakte keuze om voor het meldrecht alsnog een limitatieve opsomming te vermelden. Zij vragen wat nu nog het kenmerkende onderscheid is met het systeem van een meldplicht.

Voorts vragen genoemde leden hoe de stelling van de regering dat ongewenst meldgedrag door professionals niet te verwachten valt te rijmen is met de processen die te signaleren zijn als gevolg van enkele geruchtmakende zaken in de jeugdzorg. Deze leden willen aan het vertrouwen in de professionals niets af doen, maar vragen of de regering zich rekenschap geeft van de externe factoren, zoals de maatschappelijk druk en het maatschappelijke klimaat, waardoor professionals mogelijk tot ongewenst meldgedrag kunnen worden aangezet.

9. Beveiliging

Kan de regering toelichten welke andere risicoklassen er onderscheiden worden in het genoemde rapport van de Registratiekamer en onderbouwen waarom niet voor die klassen is gekozen, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Als iemand misbruik van informatie uit de VIR maakt welke sancties staan daar tegenover?

De leden van de SP-fractie vragen de regering of is onderzocht in hoeverre het ITC-systeem van de landelijke website, het lokale- en landelijk werkend signaleringssysteem fraudegevoelig is en wat de uitkomsten van dit onderzoek zijn.

10. Beheer

Er wordt gesproken over een mogelijkheid dat de minister voor Jeugd en Gezin een organisatie aanwijst voor het technisch beheer van de VIR. De leden van de CDA-fractie vragen de regering of zij daadwerkelijk van plan zijn dit te doen en aan welke organisatie(s) hierbij worden gedacht? Aan welke voorwaarden moet de organisatie voldoen?

11. Administratieve lasten

De leden van de CDA-fractie zijn verheugd te horen dat Actal een positief advies heeft uitgebracht over het voorstel. Actal stelt dat het gebruik van de VIR zal leiden tot een verbetering van de samenwerking en daarmee tot een betere kwaliteit van de hulpverlening aan de jeugdige.

De leden van de SP-fractie vinden het van groot belang dat de administratieve lasten voor de professionals zo gering mogelijk zijn. Wanneer deze er wel zijn dan mogen deze niet ten koste gaan van de tijd die de professional heeft voor het gezin. Deze leden is opgevallen dat enkel het registeren zelf is berekend in de administratieve lasten. Zij vinden dit een merkwaardige ontwikkeling aangezien er bij een melding zoveel meer komt kijken. Zoals het overleg in het team of met leidinggevende om te kijken of je als professional nu wel of niet een melding moet doen. Het bespreekbaar maken met ouders en jeugdige wordt niet meegenomen in de berekening van de administratieve lasten. Ook het versturen van de brief aan ouders en jeugdige waarin aangegeven wordt dat er een melding is gedaan in de verwijsindex is niet meegerekend. Kan de regering toelichten waarom deze zaken niet meegerekend zijn in de administratieve lasten?

12. Advies College bescherming persoonsgegevens

Het Cbp vraagt of het mogelijk is om de verantwoordelijkheid ten aanzien van de verplichtingen die voortvloeien uit de Wbp bij wet aan een andere instantie toe te wijzen. Graag horen de leden van de CDA-fractie van de regering wat de argumentatie van het Cbp was. Wat voor instantie hadden zij daarbij op het oog?

13. Externe consultatie

Uit de consultatie blijkt dat er grote behoefte is aan voorlichting aan professionals. Graag vernemen de leden van de CDA-fractie op welke manier dit gaat gebeuren.

De memorie van toelichting spreekt van een bedrag van € 20 miljoen dat beschikbaar is gesteld voor de ontwikkeling van het EKD en de VIR. De leden van de CDA-fractie willen graag horen welk deel is bedoeld voor de VIR? Hoeveel is er nog over van dit bedrag dat voor beide systemen beschikbaar is gesteld?

MEE-Nederland geeft aan dat zij het aantal criteria voor melding erg veel vindt en dat zij bovendien breed geformuleerd zijn. Dit zal er toe leiden aldus MEE-Nederland dat zij vrijwel al hun cliënten zouden moeten melden. Graag een reactie van de regering op dit punt.

De leden van de VVD-fractie hebben vernomen dat MEE-Nederland vraagtekens plaatst bij de criteria zoals die aan hen zijn voorgelegd. Gezien het grote aantal (50) en de brede formulering van de criteria blijkt voor de MEE-Nederland niet duidelijk wat het doel van de verwijsindex is. Kan de regering toelichten om welke 50 criteria het hier gaat en hoe deze criteria bijdragen aan het doel van de verwijsindex?Ligt de nadruk met zoveel criteria nu niet teveel op preventie?

Daarnaast geeft MEE-Nederland aan dat zij door de brede formulering van de criteria zeer grote aantallen jeugdigen moet melden. Genoemde leden wil graag weten hoe voorkomen gaat worden dat een te brede formulering van de criteria er niet toe zal leiden dat zeer grote aantallen jeugdigen in de VIR terechtkomen? Deelt de regering de mening dat het doel en de criteria duidelijk afgestemd moeten zijn om onnodige stigmatisering en problematisering van de jeugd te voorkomen? Deelt de regering de mening dat het onmogelijk is voor de staat om te allen tijde te voorkomen dat jongeren in de problemen raken?

De leden van de VVD-fractie vragen de regering de kosten nog eens na te lopen. Zorg voor Jeugd zegt namelijk dat er in de kosten geen rekening is gehouden met de introductie van de gemeentelijke regievoerder en van de zorgcoördinator binnen een instelling. Ook de ontwikkelingen van de automatische koppelingen en de eenmalige invoeringskosten zouden onvoldoende belicht zijn. Kan hierover opheldering worden gegeven?

14. Evaluatie

De leden van de PvdA-fractie constateren dat de verwijsindex na 4 jaar wordt geëvalueerd. Kan worden toegelicht waarom gekozen is voor 4 jaar? Op dit moment wordt er op kleine schaal al ervaring opgedaan met de VIR. Inmiddels zijn de Raad voor de Kinderbescherming, het eerste ziekenhuis en 84 gemeenten aangesloten op de landelijke verwijsindex. In totaal zijn er vijftigduizend meldingen gedaan in de VIR. In meer dan achtduizend gevallen zijn hulpverleners met elkaar in contact gebracht. Het Cbp en de Raad van State adviseren de regering om dit wetsvoorstel te onderbouwen met verkregen ervaringen uit de lopende pilot. Op 15 december 2008 heeft de regering het eerste evaluatierapport ontvangen. Genoemde leden willen een reactie van de regering op dit evaluatierapport over de uitgevoerde pilots.

Artikelsgewijs

Artikel 2d

De leden van de SGP-fractie vragen of de frase «belemmeringen in hun ontwikkeling naar volwassenheid» niet erg zwak geformuleerd is. Zij vragen waarom in dezen geen aansluiting is gezocht bij definities uit de jeugdzorg en de jeugdgezondheidszorg, waar termen als «problemen» en «bedreigingen» gebezigd worden. Zij vragen of in plaats van het criterium van de ontwikkeling naar volwassenheid een criterium gegeven geboden kan worden dat ernst beter lijkt te benadrukken.

Artikel 2f

De leden van de SGP-fractie vragen wat onder de voorzieningen van artikel 2f lid 3 geschaard zou kunnen worden wanneer het niet aan aanpassing van de kern van het systeem bevat.

Artikel 2h

De leden van de SGP-fractie vragen of onder de gemeentelijke regievoering ook verstaan kan worden dat er protocollen worden opgesteld over de handelwijze in geval van een match. Genoemde leden vragen of in dat geval de verplichte aanwijzing van een gemeentelijke regievoerder gepast is en of de wettekst op dat punt aangepast moet worden.

Artikel 2j

In artikel 2j worden een aantal omstandigheden genoemd die aanleiding kunnen zijn voor het doen van een melding in de risicoverwijsindex. In de memorie van toelichting wordt bij de behandeling van dit artikel vermeld dat deze lijst limitatief is. Met betrekking tot deze lijst hebben de leden van de PvdA-fractie een aantal vragen.

Schuldhulp kan melder zijn. Is het waar dat schuldhulp alleen maar kan melden onder de omstandigheden die gemeld zijn onder punt k (de ouders of andere verzorgers van de jeugdige schieten tekort in de verzorging of opvoeding van de jeugdige)? Wanneer is hier volgens de regering sprake van? Levert het hebben van schuldhulp volgens de regering altijd een risicosignalering op of moeten er sprake zijn van aanvullende omstandigheden? Graag een toelichting op dit punt.

Alle gronden van artikel 2j, op artikel 2j onderdeel k na, hebben betrekking op de jeugdige. Een jeugdige kan ook gevaar lopen als zijn ouders bijvoorbeeld kampen met verslaving psychiatrische problemen. Deelt de regering de mening dat van deze risico’s ook melding gemaakt moet kunnen worden? Artikel 2j onderdeel k laat een dergelijke melding toe maar beperkt de meldmogelijkheid tot die omstandigheden waarin ouders tekort schieten. Betekent dit bijvoorbeeld dat als een vader zich met zware psychische problemen tot een psychiater wendt, deze psychiater op grond van de limitatief geformuleerde gronden niet tot melden over kan gaan als de psychiater nog nooit contact heeft gehad met de kinderen? Is het hebben van een moeder die alcoholist is op zich zelf voldoende reden om over te gaan tot een risicomelding of moet ook vast staan dat de moeder in kwestie in de praktijk te kort schiet? Graag een uitgebreide toelichting van de regering op dit punt.

Artikel 2m

Moeten de leden van de CDA-fractie dit artikel zo lezen dat er toch ook inhoudelijke informatie kan worden uitgewisseld in de VIR?

Artikel 2n

Een melding wordt door een meldingsbevoegde uit de verwijsindex verwijderd, als naar zijn oordeel het gemelde risico niet meer van toepassing is. De leden van de ChristenUnie-fractie zijn van mening dat het wenselijk is dat een eerder gesignaleerd risico bij een jongere dat niet meer van toepassing is wordt verwijderd. Biedt het voorgestelde artikel voldoende garantie dat een dergelijke verwijdering plaatsvindt? Wordt hier actief op toegezien door de regievoerder?

Artikel 2o

Dit artikel meldt dat er eenmalig wordt aangeboden. Kan de regering ingaan op de reden daarvoor, zo vragen de leden van de CDA-fractie?

De leden van de SGP-fractie vragen waarom de regering niet een verdere uitbreiding van de archieftermijn heeft voorgesteld, aangezien zij aangeeft dat kennis van context verrijkend is bij het nemen van beslissingen door hulpverleners. Zij veronderstellen in het licht van deze opvatting dat een mogelijke archieftermijn vanaf de geboorte tot 23 jaar het meest optimaal is voor het verwerven van achtergrondinformatie.

De voorzitter van de algemene commissie voor Jeugd en Gezin,

Heijnen

Adjunct-griffier van de algemene commissie voor Jeugd en Gezin,

Sjerp


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Çörüz (CDA), Tichelaar (PvdA), Gerkens (SP), ondervoorzitter, Sterk (CDA), Van Miltenburg (VVD), Van Dijken (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Koşer Kaya (D66), Jonker (CDA), Teeven (VVD), Wolbert (PvdA), Voordewind (CU), Zijlstra (VVD), Bouchibti (PvdA), Langkamp (SP), Ouwehand (PvdD), Agema (PVV), Leijten (SP), Dibi (GL), Heijnen (PvdA), voorzitter, Van Toorenburg (CDA), Uitslag (CDA) en Vacature (SP).

Plv. leden: Vacature (SGP), Omtzigt (CDA), Heerts (PvdA), Kant (SP), Blanksma-van den Heuvel (CDA), Van der Burg (VVD), Eijsink (PvdA), Vacature (VVD), Biskop (CDA), Van der Ham (D66), De Pater-van der Meer (CDA), Verdonk (Verdonk), Bouwmeester (PvdA), Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU), Schippers (VVD), Timmer (PvdA), Gesthuizen (SP), Vacature (PvdD), Bosma (PVV), De Wit (SP), Vacature (GL), Arib (PvdA), De Vries (CDA), Van Dijk (CDA) en Karabulut (SP).

XNoot
1

Minister verbaasd over etnische registratie jeugd. www.pvdarotterdam.nl