31 841
Wijziging van de Wet bescherming persoonsgegevens in verband met de vermindering van administratieve lasten en nalevingskosten, wijzigingen teneinde wetstechnische gebreken te herstellen en enige andere wijzigingen

nr. 7
VERSLAG

Vastgesteld 18 maart 2009

De vaste commissie voor Justitie1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet genoegzaam voorbereid.

Inhoudsopgave blz.

1. Inleiding 1

2. Vermindering lastendruk 2

3. Adviezen 3

3.1. Actal 3

3.2. CBP 3

3.3. Raad van State 4

4. Kwantificering reductie administratieve lasten en nalevingskosten 4

Artikelsgewijs 5

1. Inleiding

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij merken op dat deze administratieve vereenvoudiging van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) veel te lang op zich heeft laten wachten. Het uiterst trage verloop van dit wetsvoorstel spoort niet met de door het kabinet meermalen uitgesproken noodzaak tot voortvarendheid in de beperking van administratieve regeldruk. Al in 2004 heeft het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) een advies uitgebracht over regeldrukvermindering. Waarom heeft deze wetswijziging, die niet eens zo heel omvangrijk is, zo lang op zich laten wachten? De leden van de CDA-fractie hopen dat het vervolg van dit voorstel sneller zal verlopen.

De leden van de PvdA-fractie onderschrijven de doelstelling van de regering om de administratieve lasten die samenhangen met de Wbp te verminderen. Wel hebben zij nog enkele vragen en opmerkingen over de het wetsvoorstel.

De leden van de SP-fractie en de leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van onderhavig wetsvoorstel. Zij hebben nog enige vragen en punten van kritiek.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij onderschrijven het belang van het verminderen van regeldruk, administratieve lasten en nalevingskosten. Terecht staat dit hoog op de agenda van het kabinet. Met betrekking tot de voorgestelde wijzigingen hebben deze leden echter nog wel enkele vragen, met name waar het gaat om de wijziging van artikel 41 Wbp.

2. Vermindering lastendruk

De leden van de CDA-fractie zijn ingenomen met de richting van het wetsvoorstel. Tegelijkertijd valt de opbrengst van de operatie deze leden tegen. Rijksbreed is een vermindering van administratieve regeldruk met 25% afgesproken. Met welk percentage neemt de administratieve druk als gevolg van de Wbp af door dit voorstel? Deze leden wijzen op het kritische advies ter zake van het Adviescollege toetsing administratieve lasten (Actal). In het in opdracht van Actal opgestelde rapport «Administratieve lasten in het privacydomein; reductievoorstellen nader bekeken» (EIM, september 2006), staan een aantal voorstellen voor administratieve lastenvermindering die niet zijn overgenomen. Één hiervan is een beperking van de definitie van persoonsgegevens. Volgens EIM heeft aanpassing van de definitie een hoog reductiepotentieel. Waarom wordt op deze mogelijkheid in dit voorstel niet ingegaan? De leden van de CDA-fractie menen dat een aanpassing op dit terrein denkbaar is, met instandhouding van het hoge niveau van bescherming van de wet. Graag ontvangen deze leden een reactie van de regering op dit punt. Heeft er met VNO-NCW overleg plaatsgevonden over dit wetsvoorstel? Zo ja, wat is er met de adviezen van VNO-NCW gedaan?

De aan het woord zijnde leden lezen in de memorie van toelichting dat de regering aangeeft dat diverse voorstellen voor administratieve lastenverlichting het om diverse redenen niet hebben gehaald. De leden van de CDA-fractie vragen de regering aan te geven welke eerder gedane voorstellen in de loop van het proces zijn gesneuveld en de reden daarvan, voor zover dit niet reeds in de memorie van toelichting is vermeld. Het valt deze leden op dat nogal wat voorstellen zijn gestrand op de tekst van de Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (hierna: de Privacyrichtlijn). Is hier sprake van een duidelijke strijd met de Privacyrichtlijn, of is er sprake van een bepaalde interpretatie, waardoor geconcludeerd is tot strijdigheid met de Privacyrichtlijn? Voorts vragen de leden van de CDA-fractie de regering aan te geven of na de wijziging die nu wordt voorgesteld nog sprake is van een nationale kop, dat wil zeggen van een verdergaande eis dan noodzakelijk is krachtens de Privacyrichtlijn. Zo ja, waar is hier concreet sprake van?

De leden van de CDA-fractie stellen niet ter discussie dat de het wetsvoorstel in overeenstemming moet zijn met de Privacyrichtlijn. Zijn in de loop van de voorbereiding van dit wetsvoorstel eisen in de Privacyrichtlijn aan het licht gekomen die op zichzelf tot een grote administratieve last leiden, zonder een wezenlijke bijdrage te leveren aan de privacybescherming? Zo ja, kan de regering dat specificeren? Wanneer dit het geval is, kan het aangewezen zijn in Europees verband aan te dringen op een vereenvoudiging van de Privacyrichtlijn.

De leden van de CDA-fractie lezen in de memorie van toelichting dat het Vrijstellingenbesluit Wbp en het Meldingsbesluit Wbp nog worden aangepast. Deze leden hebben waardering voor het feit dat de besluiten in het kader van deze lastenverlichtingsoperatie zullen worden aangepast. Wanneer zullen deze besluiten gereed zijn? Worden deze besluiten te zijner tijd naar de Kamer worden gezonden? Waarom zijn deze besluiten in de afgelopen vijf jaar niet gelijktijdig met de Wbp onder handen genomen?

De leden van de VVD-fractie vragen voor welke soort bedrijven en bedrijfsvoering de reductie van administratieve lasten en nalevingskosten zal gaan gelden. Bij veel bedrijven bestaat onterecht het idee dat ze door de opgelegde regels van de overheid beperkt worden in verband met de privacywetgeving. De regering wil door betere communicatie duidelijkheid geven welke verplichtingen zijn vervallen, op welk moment dat het geval is en welke verplichtingen een wettelijke grondslag hebben. De leden van de VVD-fractie erkennen het belang van duidelijke regelgeving en communicatie op dat gebied. Hoe gaat de regering uitvoering geven aan dit voornemen? Is de regering bereid om bedrijven hier op korte termijn voorlichting over te geven?

3. Adviezen

3.1. Actal

De leden van de CDA-fractie lezen in de memorie van toelichting dat de regering deze wetswijziging niet als een eindstation ziet. Deze leden vinden dat een weinig bevredigende verklaring voor de beperkte reikwijdte van dit voorstel. Zij zouden menen dat na vijf jaar voorbereiding toch een omvattend wetsvoorstel zou moeten kunnen worden gepresenteerd. Kan de regering aangeven waarom alle onderzoeken die er tot nog toe zijn geweest niet voldoende zijn om in een keer een afrondend wetsvoorstel te presenteren?

Actal heeft op 14 december 2007 advies over dit wetsvoorstel uitgebracht, en geadviseerd om de nieuwe nulmeting met peiljaar 2007 af te wachten. De leden van de CDA-fractie vinden het een juiste keuze dat de regering niet heeft gewacht, maar de wetgeving ter hand heeft genomen. Dit zou tot nog meer vertraging hebben geleid. Is deze nulmeting inmiddels beschikbaar?

De leden van de VVD-fractie hebben ook geconstateerd dat de regering dit wetsvoorstel niet als een eindstation ziet en dat de evaluatie van de Wbp misschien tot nieuwe reductievoorstellen kan leiden. Zij vragen wat de stand van zaken is op dit punt. Kunnen de leden van de VVD-fractie op korte termijn nieuwe voorstellen verwachten?

De leden van de VVD-fractie lezen in de memorie van toelichting dat, naar aanleiding van het advies van Actal, de regering stelt dat het wetsvoorstel geen incidentele lasten en lasten voor de burger met zich meebrengt. Deze leden vragen of dit een garantie is van de regering.

De aan het woord zijnde leden vragen of de regering inzicht kan geven in alternatieven met minder administratieve lasten. Hierbij leggen de leden van de VVD-fractie de nadruk op het voorkomen van hoge lasten bij de gemeentelijke administratie.

3.2 CBP

De leden van de CDA-fractie zien met instemming dat het CBP en de regering het op de meeste punten eens zijn. Op enkele punten is de regering afgeweken van het advies van het CBP. Voor zover het het laten vervallen van het vierde lid van artikel 41 Wbp betreft, kunnen de leden van de CDA-fractie de regering hierin niet volgen. Het CBP is van mening dat er sprake is van strijdigheid met de richtlijn indien het vierde lid van artikel 41 zou vervallen. Deze leden menen dat het CBP hier een punt heeft. Daarbij komt dat deze leden niet goed zien wat nu de daadwerkelijke lastenverlichting is die met schrapping van deze bepaling wordt behaald. De praktijk is immers dat de verplichting niet meer omvat dan een standaardzin in een e-mail of op een brief. Er komt geen mensenhand aan te pas. Kan de regering de te verwachten winst kwantificeren? Daar staat tegenover dat direct marketing voor veel mensen een enorme ergernis is. Deze leden vragen de regering dan ook het afwijken van het advies van het CBP te heroverwegen.

De leden van de PvdA-fractie vragen de regering of met de voorgestelde aanpassing van artikel 41Wbp hier sprake van een minder hoge bescherming van de consument. Zij vragen, met de Raad van State en het CBP, of deze verschraling van de bekendmaking om verzet aan te tekenen wel in lijn is met de richtlijn.

3.3 Raad van State

De leden van de SP-fractie zijn van mening dat een groot aantal door de Raad van State voorgestelde wijzigingen terecht hebben geleid tot aanpassing van de voorgestelde wijzigingswet.

4. Kwantificering reductie administratieve lasten en nalevingskosten

De leden van de PvdA-fractie lezen in de memorie van toelichting dat de voorgestelde aanpassing van artikel 41 Wbp een reductiepotentieel van € 2 266 700 met zich meebrengt. De Leden van de PvdA-fractie zien niet hoe de regering aan dit bedrag komt. Hoe is de reductie van 50% door de aanpassing van artikel 41 Wbp bepaald? Graag ontvangen deze leden een nadere toelichting van de regering.

De leden van de VVD-fractie constateren dat de regering in haar kostenberaming van ongeveer negentig vergunningaanvragen per jaar uitgaat. Deze leden vragen waarop dit aantal is gebaseerd. Het CBP heeft geoordeeld dat de geschatte reductiepost van € 2 266 700 dankzij het schrappen van artikel 41, derde en vierde lid, Wbp, een erg hoog bedrag is. Het door het EIM berekende bedrag is een half miljoen lager. Dat is 23% lager dan het eerste bedrag. De regering vindt dat deze bedragen goed bij elkaar aansluiten. De leden van de VVD-fractie vinden het een nogal groot verschil. Van welk van de bedragen moeten deze leden uitgaan? De totale reductie van dit wetsvoorstel bedraagt volgens de regering ongeveer € 2 700 000. De leden van de VVD-fractie komen met een erg welwillende berekening op bijna € 2 500 000. Kan de regering nader toelichten hoe zij komt aan het bedrag van € 2 700 000?

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat Actal in zijn advies van mening is dat de gevolgen voor de administratieve lasten te globaal zijn weergegeven. De Raad van State merkt op dat niet duidelijk is hoe bezwaarlijk de administratiefrechtelijke lasten zijn die met de wijziging van artikel 41 Wbp worden weggenomen. De regering merkt in de memorie van toelichting op dat te verwachten valt dat beperking van zowel het derde als het vierde lid van artikel 41 Wbp zal leiden tot een besparing van lasten, maar dat het reductiepotentieel van het derde lid groter zal zijn dan het reductiepotentieel voortvloeiend uit schrapping het vierde lid. Tevens wordt in de memorie van toelichting aangegeven dat het niet gaat om administratieve lasten, maar om een reductie van nalevingskosten, dat wil zeggen de kosten voor het bedrijfsleven om te voldoen aan informatieverplichtingen aan derden die voortvloeien uit wet- en regelgeving. De leden van de ChristenUnie-fractie verzoeken de regering nader toe te lichten waarom zij een beperkte reductie van de nalevingskosten laat prevaleren boven het handhaven van het huidige beschermingsniveau van de burger.

Artikelsgewijs

ARTIKEL I

A

De leden van de CDA-fractie juichen de precisering van artikel 22 van de Wbp toe. Tegelijkertijd hebben zij behoefte aan verduidelijking. Volgens het voorstel kan de verstrekking van persoonsgegevens worden uitgebreid naar organen binnen een publiekrechtelijk samenwerkingsverband. Deze leden hebben behoefte aan een nadere motivering van het beperken tot organen binnen een publiekrechtelijk samenwerkingsverband. Hoe zwaar moet een dergelijk publiekrechtelijk samenwerkingverband zijn opgetuigd om te voldoen aan de in deze wet gestelde eis? Bestaat niet het risico dat een publiekrechtelijk samenwerkingsverband wordt opgezet, enkel om aan de eisen van deze wet te voldoen? Wordt op die manier niet een nieuwe administratieve hobbel ingebouwd? Zijn er geen eenvoudiger manieren denkbaar om de noodzakelijke beveiliging van te verstrekken gegevens te waarborgen en om te bereiken dat gegevens niet méér worden verstrekt dan nodig is?

De leden van de VVD-fractie vragen in hoeverre de regering bij het voorgestelde artikel 22, zesde lid, Wbp problemen met het verbod van «detournement de pouvoir» voorziet. In hoeverre komen er dwingende regels die bij een samenwerkingsverband gesteld moeten worden ten aanzien van beveiliging, verwijdering en dergelijke?

B

De leden van de CDA-fractie willen niet tornen aan de hoofdlijn van een verbod op de doorgifte van gevoelige persoonsgegevens zoals godsdienst of levensovertuiging, ras, politieke gezindheid, gezondheid, seksuele leven alsmede het lidmaatschap van een vakbond. Uitzonderingen daarop moeten echter mogelijk zijn, indien dit bijvoorbeeld voor de veiligheid noodzakelijk is. In dit wetsvoorstel worden de uitzonderingen licht uitgebreid. Er wordt voorzien in een nieuwe uitzondering voor de Nationale ombudsman, voor ombudslieden als bedoeld in artikel 9:17 van de Algemene wet bestuursrecht en voor het CBP. Deze leden kunnen zich voorstellen dat deze organen behoefte kunnen hebben aan de bevoegdheid tot verwerking van bijzondere persoonsgegevens. Deze leden vinden de motivering echter mager die in de memorie van toelichting voor deze uitbreiding wordt gegeven Er wordt aangegeven dat bijzondere persoonsgegevens met grote regelmaat binnenkomen bij de Nationale ombudsman, de overige ombudslieden en het CBP en dat de verwerking van bijzondere persoonsgegevens inherent is aan de wettelijke (onderzoeks)taken van deze instanties. De leden van de CDA-fractie kunnen legio organen opnoemen die op basis van dezelfde motivering over de bevoegdheid zouden willen beschikken bijzondere persoonsgegevens te verwerken. Kan de regering aangeven wat bijvoorbeeld geldt voor onderzoekscommissies en -raden, toezichthouders en accountantorganisaties? Wat maakt de uitgezonderde organen zo anders dan andere? Wat rechtvaardigt een algemene ontheffing voor de een, ten opzichte van het afzien van enige vorm van ontheffing voor de anderen? Het komt deze leden voor als een vorm van «quod licet Iovi, non licet bovi». Voorts vragen deze leden of de organen niet reeds op grond van de bestaande uitzonderingen in artikel 23 Wbp over voldoende gegevens kunnen beschikken. Tot slot vragen deze leden concrete – geanonimiseerde – voorbeelden te noemen van zaken waar deze organen bijvoorbeeld hun taak niet konden uitvoeren omdat zij gegevens omtrent bijvoorbeeld een vakbondslidmaatschap of ras niet konden verwerken op grond van de huidige wettekst.

De leden van de CDA-fractie hechten eraan in deze wet de eventueel aan te vullen uitzonderingen te regelen en niet op een later tijdstip. In het kader van deze wet kan immers het best de integrale afweging worden gemaakt. Daarom vragen zij de regering concreet in deze wet de bijzondere uitzonderingen voor toezichthouders en accountantsorganisaties, en indien nodig andere specifieke organen, te regelen. Deze leden begrijpen anders niet waarom de regeling voor de ombudslieden wel in deze wet moet worden geregeld.

De leden van de CDA-fractie hebben met betrekking tot de verwerking van bijzondere persoonsgegevens nog de volgende vragen. Door de enorme verspreiding van gegevens via e-mail en internet zit de virtuele ruimte vol met gegevens die volgens de definitie van deze wet bijzondere gegevens zijn. Te denken valt aan mensen die gegevens uitwisselen op internet over hun gezondheid, foto’s en cv’s. Al heel snel zal sprake zijn van verwerking in de zin van deze wet. Denk aan iemand die een cv van het internet afhaalt en doorzendt. Daar kunnen al gegevens omtrent het ras aan ontleend worden. Hoe wordt omgegaan met de wetenschap dat dit soort gegevens in de praktijk voortdurend wordt «verwerkt», zoals bedoeld in de wet? Een vergelijkbare situatie kan zich voordoen wanneer medewerkers van een bedrijf gezondheidsgegevens uitwisselen via de bedrijfsmail. Als de werkgever er op deze manier achter komt dat een bepaalde medewerker zich ten onrechte ziek heeft gemeld, moet dit dan als een verboden verwerking worden beschouwd? Deze leden vragen in zijn algemeenheid of wet en praktijk ten aanzien van de verwerking van bijzondere gegevens niet steeds meer uit elkaar lopen.

De leden van de CDA-fractie kunnen zich vinden in de opname van de uitzondering op het verbod van de verwerking van bijzondere persoonsgegevens in artikel 23 Wbp wanneer dit noodzakelijk is ter verdediging de vitale belangen van de betrokkene of een andere persoon en deze niet in staat is daarvoor zijn toestemming te verlenen. Deze leden vragen de regering nader aan te geven wat onder een vitaal belang wordt verstaan. Zijn er in de praktijk problemen gerezen door het niet bestaan van deze uitzondering?

De leden van de SP-fractie verwelkomen de handhaving van de algemene uitzonderingsgrond voor de ombudslieden en de aanvulling van eenzelfde uitzonderingsgrond voor het CBP.

Zij vragen of de regering de mening van deze leden deelt dat de uitdrukkelijke instemming die vereist is als uitzondering op artikel 8, eerste tot en met derde lid, van de Privacyrichtlijn ook daadwerkelijk uitdrukkelijk dient te zijn en ook afzonderlijk en als zodanig herkenbaar moet worden voorgelegd. Is de regering met de leden van de SP-fractie van mening dat het verhandelen van bijzondere persoonsgegevens ongewenst is? Een recentelijk voorbeeld is het verzamelen van gegevens van 2,2 miljoen Nederlanders door het mediabedrijf «Advance» uit Hilversum. Deze gegevens worden verzameld via een tiental websites die vaak aan televisieprogramma’s van SBS en RTL zijn gekoppeld. Gegevens die dit mediabedrijf alleen mag verwerken met uitdrukkelijk toestemming van de burger en waarbij grote vraagtekens kunnen worden geplaatst bij de vraag in hoeverre de instemming uitdrukkelijk is geweest. Wil de regering maatregelen toezeggen om bij dit soort praktijken de rechten van burgers beter te beschermen?

De leden van de VVD-fractie constateren dat de regering stelt dat de Nationale ombudsman en overige ombudslieden een uitzondering voor het verbod op verwerking van persoonsgegevens moet krijgen in verband met een goede uitvoering van hun taak. De leden van de VVD-fractie vermenen op voorhand niet te onderkennen waarom deze uitzondering zou dienen te worden gehandhaafd. Graag ontvangen zij een nadere toelichting van de regering.

Het CBP en de ombudslieden mogen alleen bij een «zwaarwegend algemeen belang» de bestanden inkijken. Verder moet er zijn voorzien in «zodanige waarborgen dat de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene niet onevenredig wordt geschaad». Kan de regering de leden van de VVD-fractie een beter beeld geven van wat zij zich bij deze begrippen moeten voorstellen en in hoeverre de beide organisaties ermee te maken kunnen krijgen? Voorts vragen de leden van de VVD-fractie hoe de regering deze algemene termen in verdere regels uitwerkt die ervoor zorgen dat de persoonsgegevens inderdaad veilig zijn. Als de ombudslieden meer persoonlijke gegevens moet verwerken, komen er dan ook zwaardere eisen aan de kwaliteiten van de medewerkers?

De aan het woord zijnde leden vragen voorts om een verduidelijking van de woorden: «een vitaal belang» in het nieuwe artikel 23, eerste lid, sub d, Wbp.

D

De leden van de CDA-fractie constateren dat wordt voorgesteld in artikel 30 van de Wbp een termijn op te nemen waarbinnen gereageerd moet worden op een verzoek om inlichtingen betreffende de aanmelding van vrijgestelde gegevensverwerkingen. Deze leden verzoeken de regering te motivering waarom in dit artikel een lastenverzwaring wordt opgenomen, terwijl dit wetsvoorstel beoogt lastenverlichting te brengen. Waarom is gekozen voor een termijn van vier weken? Wat is de sanctie indien te laat wordt gereageerd? Kan de lastenverzwaring als gevolg van dit artikel worden gekwantificeerd?

De leden van de VVD-fractie vragen de regering nader toe te lichten waarom is gekozen voor een termijn van vier weken in het voorgestelde artikel 30, derde lid, Wbp.

E

De leden van de CDA-fractie kunnen zich vinden in de voorgestelde wijziging van artikel 31 Wbp. Kan de regering aangeven in welke orde van grootte de administratieve lastenverlichting ligt die hieruit voortvloeit? Ten aanzien van artikel 32 Wbp vragen deze leden de regering aan te geven of de verklaring als bedoeld in het zesde lid valt onder de lex silencio.

De leden van de PvdA-fractie constateren dat volgens artikel 31 Wbp, de meest risicovolle informatie voor verwerking voorgelegd worden aan het CBP en getoetst worden op rechtmatigheid. Er moet onder anderen getoetst worden of gegevens die zijn verkregen door eigen waarneming (huidige term) mogen worden vastgelegd. Het voorgestelde «op grond van gericht verzamelen van informatie door middel van eigen onderzoek» moeten duidelijk maken welke informatie door de Cbp getoetst moet worden. Nadat aanvankelijk in de wetswijziging, «eigen observatie» was opgenomen, is na advies van de Raad van State «eigen observatie» vervangen door «eigen onderzoek». Kan de regering aangeven wat het verschil is tussen «eigen observatie» en «eigen onderzoek»? Vallen onder «eigen onderzoek» niet meer gegevens die door het CBP moeten worden getoetst dan onder «eigen observatie»? Volgens de leden van de PvdA-fractie kan onder «eigen onderzoek» ook onderzoek worden verstaan dat aan een bureau wordt gedaan (het «googlen»). Dit zijn waarschijnlijk niet de gegevens die ter toetsing aan het CBP moeten worden voorgelegd. Kan de regering hierop ingaan?

De leden van de VVD-fractie vragen wat er bij het voorgestelde artikel 31, tweede lid, sub b, Wbp wordt bedoeld met «gegevens over onrechtmatig of hinderlijk gedrag». Graag ontvangen zij een nadere toelichting.

F

De leden van de CDA-fractie vragen de regering nader te motiveren waarom artikel 38 van de Wbp in het kader van deze lastenverlichtingsoperatie wordt gewijzigd. Hier is, evenals bij de wijziging in artikel 30, sprake van een lastenverzwaring. Hoe zeer het ook wenselijk is personen tijdig op de hoogte te stellen van een correctie van gegevens, is het de vraag of het voordeel opweegt tegen het nadeel van de lastenverzwaring. Waarom is voor deze wijziging gekozen? Zijn er veel klachten over de huidige gang van zaken? Waarom is gekozen voor een termijn van vier weken en niet een langere periode? Hoe groot is de administratieve lastenverzwaring die met deze wijziging gemoeid is?

De leden van de VVD-fractie constateren dat bij het voorgestelde artikel 38, eerste lid, Wbp een gelijke termijn wordt gebruikt als in het voorgestelde artikel 30, derde lid, Wbp. Kan de regering ook hier uitleggen waarom is gekozen voor vier weken? Wie zijn de «derden» waar het artikel over spreekt? Wat gebeurt er als er na het gebruiken van de gegevens, maar voordat de correctietermijn verstreken is, een beslissing is genomen die, als de correctie op tijd bekend was geweest, niet zou zijn genomen? Hiermee vragen de leden van de VVD-fractie zowel naar een beslissing ten voordele als ook ten nadele van de betrokkene.

H

De leden van de CDA-fractie constateren dat de wijziging van artikel 41 Wbp een lastenverzwaring is. Op zich is het voorstel – net als de wijziging van artikel 38 Wbp – goed te begrijpen. Maar ook hier dringt zich de vraag op hoe deze wijziging zich verhoudt tot de lastenverlichting die met dit wetsvoorstel als primair doel wordt beoogd. Kan de regering aangeven welke lastenverzwaring met dit voorstel gemoeid is?

De leden van de PvdA-fractie merken op dat bij de aankondiging van het «Bel-me-niet-register» de staatssecretaris van Economische Zaken heeft aangekondigd het recht van verzet aan te scherpen bij telemarketing. Betrokkenen moeten de consument actief wijzen op het recht van verzet. De voorgestelde wijziging van artikel 41 Wbp doet geen recht aan dit aangescherpt beleid als het gaat om andere vormen van marketing, bijvoorbeeld via de e-mail. Kan de regering dat onderschrijven? Zo ja, waarom is er toch gekozen voor deze wijziging? Zijn er voorschriften waar betrokkenen aan gehouden zijn als het gaat om de wijze waarop verzet aangetekend kan worden? De leden van de PvdA-fractie zouden het logisch vinden als het verzet aangetekend kan worden als via hetzelfde mediakanaal waarmee de reclameboodschap de consument heeft bereikt. Dat betekent dat betrokkene niet kan eisen dat verzet wordt aangetekend door middel van een brief terwijl de consument via e-mail is benaderd. Deelt de regering deze gedachtegang?

De leden van de SP-fractie zijn van mening dat direct mail een grote bron van ergernis is voor veel burgers. Veelal is het moeilijk om van toezending van dit soort ongewenste al dan niet quasi geadresseerde post verlost te worden. Deze leden vinden het daarom belangrijk dat een burger, iedere keer wanneer hij wordt benaderd met een direct marketing boodschap, duidelijk, en naar wens van de leden van de SP-fractie veel duidelijker dan nu het geval is, wordt gewezen op de mogelijkheden van verzet. Vermindering van de lastendruk mag niet leiden tot een grotere overlast voor burgers. Deelt de regering deze mening?

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat artikel 41, vierde lid, Wbp burgers bij uitstek in de gelegenheid stelt zelf het gebruik van hun persoonsgegevens te sturen. De voorgestelde wijzingen in dit artikel hebben tot gevolg dat ten aanzien van de bekendmaking van de mogelijkheid van verzet niet langer is geregeld hoe dit dient te gebeuren, dat dit minstens een keer per jaar geschiedt en dat dit bij iedere rechtstreekse boodschap aan betrokkene over gegevensverwerking in verband met direct marketing dient te gebeuren. Met de voorgestelde wijziging wordt het beschermingsniveau voor de burger verder naar beneden gebracht. De voorgestelde aanpassing van het derde lid van artikel 41 Wbp herstelt dit niet aangezien de invulling van wat «passende maatregelen» zijn, volledig aan de verantwoordelijke zelf wordt overgelaten.

De leden van de ChristenUnie-fractie verzoeken de regering nader toe te lichten hoe het schrappen van het vierde lid van artikel 41 Wbp zich verhoudt tot de inspanningen van het kabinet met betrekking tot het tot stand komen van het «Bel-me-niet-register», waarbij tevens geldt dat het bedrijf of de organisatie die belt de consument er actief op moet wijzen dat dit register bestaat en dat de burger zich daar kan inschrijven.

I

De leden van de CDA-fractie kunnen zich vinden in de voorgestelde verhoging van de door het CBP op te leggen boetes. Deze leden achten een verhoging van de boetebedragen logisch, gelet op de verhouding tot andere boetes. Deze leden menen dat in een samenleving waarin verwacht mag worden dat mensen op een zorgvuldige wijze met persoonsgegevens om gaan, een geloofwaardige sanctie voor de hand ligt.

De leden van de VVD-fractie vragen hoe in redelijkheid wordt bepaald hoe hoog de boete van artikel 75 Wbp zal zijn. Is er ruimte voor matiging van de boete al naar gelang de mate van schuld? Vooral nu er gebleken is dat bestuurlijke boetes onredelijk hoog kunnen zijn, hechten de leden van de VVD-fractie er waarde aan dat hier goede regels bij komen.

J

De leden van de CDA-fractie beschouwen de voorgestelde verandering in artikel 77 en artikel 78 van de Wbp als een aanzienlijke verbetering. Deze leden hebben begrepen dat de praktijk grote behoefte heeft aan deze aanpassing. Dat neemt niet weg dat deze leden nog wel vraagtekens plaatsen bij de wijze waarop de wijziging is vormgegeven. Allereerst valt het deze leden op dat in de memorie van toelichting wordt gesproken over twee goedgekeurde modelcontracten. Voor zover deze leden bekend is, zijn er momenteel drie goedgekeurde modelcontracten. Vervolgens staat in de memorie van toelichting als voorwaarde dat de modelcontracten ongewijzigd worden overgenomen. Naar deze leden hebben begrepen staan in deze contracten enkele fouten, die niet zonder meer als kennelijke schrijffouten kunnen worden gezien, maar die wel hersteld moeten worden. Hoe moet daar mee om worden gegaan? Een ander probleem doet zich voor indien een verantwoordelijke in de zin van de wet gegevens doorgeeft aan meerdere andere verantwoordelijken. Moeten dan aparte contracten worden gesloten om te voldoen aan de zeer specifieke uitzonderingsmogelijkheid, of kan met één meerpartijencontract worden volstaan?

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de verandering dat de vergunningplicht is vervallen voor doorgifte van gegevens naar derde landen zonder passend beschermingsniveau wanneer gebruik wordt gemaakt van door de Europese Commissie goedgekeurde modelcontracten. Op welke wijze gaat de regering misbruik van deze regeling voorkomen? Hoe wordt er gewaarborgd dat de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene hier niet wordt geschaad? Kan Nederland de lijst van derde landen waarvoor dit geldt beperken?

K

De leden van de SP-fractie vragen in hoeverre aan individuele lidstaten een beoordelingsvrijheid toekomt om te bepalen of een derde land naar mening van de lidstaat voldoende beschermingsniveau biedt. Kan een individuele lidstaat de doorgifte van persoonsgegevens aan een derde land zelfstandig opschorten?

De voorzitter van de commissie,

De Pater-van der Meer

De adjunct-griffier van de commissie,

Van Doorn


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van de Camp (CDA), De Wit (SP), Van der Staaij (SGP), Arib (PvdA), ondervoorzitter, De Pater-van der Meer (CDA), voorzitter, Çörüz (CDA), Joldersma (CDA), Gerkens (SP), Van Velzen (SP), Van Vroonhoven-Kok (CDA), De Krom (VVD), Timmer (PvdA), Griffith (VVD), Teeven (VVD), Verdonk (Verdonk), De Roon (PVV), Pechtold (D66), Heerts (PvdA), Thieme (PvdD), Kuiken (PvdA), Leijten (SP), Bouwmeester (PvdA), Van Toorenburg (CDA), Anker (CU), Heemelaar (GL) en Vacature (algemeen).

Plv. leden: Sterk (CDA), Langkamp (SP), Van der Vlies (SGP), Smeets (PvdA), Aasted-Madsen-van Stiphout (CDA), Jager (CDA), Jonker (CDA), Roemer (SP), Vacature (SP), De Vries (CDA), Weekers (VVD), Dijsselbloem (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Van Miltenburg (VVD), Zijlstra (VVD), Fritsma (PVV), Koşer Kaya (D66), Gill’ard (PvdA), Ouwehand (PvdD), Spekman (PvdA), Vacature (SP), Bouchibti (PvdA), Van Haersma Buma (CDA), Slob (CU), Vacature (GL) en Halsema (GL).