Vastgesteld 6 augustus 2014
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft op 11 juni 2014 overleg gevoerd met Staatssecretaris Van Rijn van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Staatssecretaris Teeven van Veiligheid en Justitie over jeugdzorg.
(De volledige agenda is opgenomen aan het einde van het verslag).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Neppérus
De griffier van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Teunissen
Voorzitter: Van der Burg
Griffier: Sjerp
Aanwezig zijn zes leden der Kamer, te weten: Bergkamp, Keijzer, Ypma, Siderius, Van der Burg, Van der Staaij,
en Staatssecretaris Van Rijn van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Staatssecretaris Teeven van Veiligheid en Justitie die vergezeld zijn van enkele ambtenaren van hun ministerie.
Aanvang 10.02 uur.
De voorzitter: Ik open dit algemeen overleg van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Het betreft een verzameloverleg over de jeugdzorg. Ik heet de bewindslieden van harte welkom, evenals hun staf en de Kamerleden. Mevrouw Bergkamp en mevrouw Keijzer zijn iets verlaat vanwege het openbaar vervoer. Zij sluiten zo meteen nog aan. De inbreng van de Kamer in eerste termijn is maximaal vijf minuten per fractie. Als eerste geef ik graag het woord aan mevrouw Ypma van de PvdA.
Mevrouw Ypma (PvdA): Voorzitter. Iedereen, alle gemeenten en instellingen, is hard bezig met de transitie en de transformatie van de jeugdzorg. Dat is hard nodig, want kinderen moeten op tijd de juiste zorg krijgen, ouders moeten de regie krijgen en professionals moeten het vertrouwen krijgen dat zij verdienen. Daar wordt op dit moment hard aan gewerkt. Kinderen verdienen nu en in de toekomst de juiste zorg.
Ik heb echter een aantal zorgen. Ik begin met de werkgelegenheid. Als ik de krant lees, word ik bezorgd dat er te veel ontslagen vallen, meer dan gezien de bezuinigingen strikt noodzakelijk zijn. Aan de andere kant lees ik allerlei rapporten waaruit blijkt dat er goede afspraken worden gemaakt in de transitiearrangementen tussen gemeenten en instellingen. Het is een groot nadeel dat er op het moment veel onrust bestaat onder goede jeugdzorgwerkers. Wij willen deze mensen immers niet kwijtraken. De transitie-arrangementen, de Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd (TSJ), de Transitie Autoriteit Jeugd (TAJ): er zijn allerlei juiste maatregelen genomen om ervoor te zorgen dat professionals straks op een goede wijze in het getransformeerde stelsel weer aan het werk kunnen. Ik vraag de Staatssecretarissen of zij een brede strategie hebben om mensen te behouden, want ervaren hulpverleners zijn ook straks hard nodig in de jeugdzorg.
De hulpverleners moeten echter wel op een nieuwe manier aan het werk gaan. Gelukkig zie ik instellingen die hier op een prachtige manier mee bezig zijn. Een voorbeeld hiervan is WIJeindhoven. Daar werken mensen die een vast contract hebben bij een instelling, vanuit het principe «nieuw voor oud» en die om niet gedetacheerd worden. Ook wordt daar omgebouwd. Het werk wordt op een volstrekt andere wijze ingevoerd en men gaat er op een andere manier met elkaar werken. Op die manier ontstaat ruimte voor vakmanschap, kunnen professionals eerder ingrijpen, hebben zij minder afvinklijstjes en hoeven ze minder langs elkaar heen te werken. Dat is waar we zo op zitten te wachten in de jeugdzorg.
Mijn tweede punt van zorg betreft kindermishandeling. We hebben veel kinderen in beeld waar het kindermishandeling betreft, maar uit een recent onderzoek bij de G-4 blijkt dat 59% van de kinderen die te maken hebben gehad met mishandeling geen hulp krijgt. Als we kinderen zo graag in beeld willen krijgen, moeten we er ook voor zorgen dat zij de juiste hulp krijgen. Een derde van deze kinderen heeft een klinisch psychotrauma, zo blijkt uit het onderzoek van de G-4. Eigenlijk zou je al deze kinderen goed moeten screenen om te weten te komen wat er aan de hand is en wat ze nodig hebben om te herstellen en om veilig te kunnen wonen. Gelukkig staat er in de nieuwe protocollen voor het Advies- en Meldpunt Huiselijk Geweld en Kindermishandeling (AMHK) dat er een veiligheidsplan en een herstelplan moeten worden opgesteld. Het is echter geen rocket science om bij deze kinderen vast te stellen wat er aan de hand is. Met een lijst van veertien vragen die zelfs door de ggd kan worden afgenomen, kun je voor ieder kind in kaart brengen wat er aan de hand is en of het psychotraumabegeleiding nodig heeft.
Dit is een verzamel-AO, dus ik spring lekker van de hak op de tak. Mijn derde punt van zorg betreft de waarheidsvinding. Jeugdzorgprofessionals moeten in het spanningsveld tussen weten en vermoeden ingrijpende afwegingen maken tussen voor het kind schadelijke situaties: het kind in een mogelijk onveilige opvoedsituatie laten dan wel het kind bij de ouders weghalen. Tijdens de behandeling van de Jeugdwet heeft de PvdA een amendement ingediend om inhuisplaatsing bij kinderen te bevorderen, door bijvoorbeeld de school te betrekken of een wijkpleegzorgadres te vinden, voor zover de veiligheid dat toelaat, zodat kinderen vaker kunnen blijven wonen in hun eigen omgeving, bij hun vriendjes in de buurt, op de school vlak bij waar ze wonen. Hoe staat het met het inhuisplaatsten? Wordt er op dit moment al mee gewerkt? De wet gaat immers pas in per 1 januari 2015, maar ieder kind dat niet uit huis geplaatst hoeft te worden en met wie samen met de school wordt gezocht naar een oplossing waardoor de situatie minder ingrijpend is, is er één.
Binnen het huidige jeugdzorgstelsel is de onderzoeksfunctie versnipperd. Deze kent meerdere schakels. Hierdoor verdwijnen het overzicht en de regie over het onderzoek. Kan de onderzoeksfunctie op één plek terechtkomen? Hoe zorgen we ervoor dat deze onderzoeksfunctie zo goed mogelijk wordt ingericht, zodat de adviezen van de Kinderombudsman worden opgevolgd? Hoe zorgen we ervoor dat ze wordt belegd en minder versnipperd gaat plaatsvinden? Ik neem aan dat collega Bergkamp hier zo meteen uitgebreid over zal praten.
Mevrouw Siderius (SP): Voorzitter. Het is chaos in de jeugdzorg. Dagelijks krijgen we berichten over massaontslagen, ontoereikende budgetten, hulpverleners en jongeren die uit elkaar worden getrokken en zorginstellingen die op hun kop staan. De SP maakt zich grote zorgen, want we hebben het hier over kinderen met problemen. Wij zijn bang dat deze kinderen het kind van de rekening worden.
Een van de reacties die wij binnenkregen, luidde als volgt. «Ik vind het schrijnend dat landelijke politici roepen dat er een einde moet komen aan de chaos in de jeugdzorg, want ik denk dat er gewoon een nieuwe chaos gaat ontstaan, niet meer met 5 financiers maar met 41. De landelijke politiek zou juist de regie moeten willen behouden, niet op incidenten maar wel op gelijke structuren, want ieder kind heeft dezelfde rechten op zorg.» Dit is een van de 1.000 reacties die we kregen op ons onderzoek naar werkgelegenheid en de stand van zaken in de jeugdzorg. De overheveling naar gemeenten gaat dan ook veel te snel. Dit gaat ten koste van jongeren en personeel, en zorgt voor grote onzekerheid. Door de bezuinigingen in de jeugdzorg worden er bijna 9.000 banen geschrapt. Jeugdhulpverlener was altijd een vak waar je trots op kon zijn, een beroep waarmee je je brood kon verdienen en je gezin kon onderhouden. Dit kabinet zet echter het mes in de werkgelegenheid in de jeugdzorg.
Wij waren blij dat ons voorstel om jeugdhulpverleners van werk naar werk te begeleiden was aangenomen. Maar we zijn teleurgesteld over de uitvoering ervan door het kabinet. Er zullen 9.000 ontslagen vallen, maar het kabinet gaat slechts 3.000 werknemers bij- of omscholen of een traject aanbieden om hun positie op de arbeidsmarkt te verbeteren. Wat gaat de Staatssecretaris doen voor de 6.000 andere jeugdhulpverleners die ontslagen worden? Of mogen zij van dit kabinet na de WW en de bijstand hun werk op vrijwillige basis in een sociaal wijkteam gaan doen?
Het valt op dat vooral personeel van Bureau Jeugdzorg de dupe is. Er zijn gemeenten die de taken van Bureau Jeugdzorg gaan onderbrengen bij welzijnsorganisaties of bij het maatschappelijk werk. Jeugdhulpverleners mogen dan solliciteren op hun eigen baan, tegen een lager salaris en slechtere arbeidsvoorwaarden. Zo wordt stilletjes, achter de schermen, de race naar de bodem ingezet als het gaat om arbeidsvoorwaarden van jeugdhulpverleners. Door de kaasschaaf te halen over het loon en de arbeidsvoorwaarden wordt er op kwaliteit bezuinigd in plaats van op bureaucratie en overhead. Naast de vele gezinnen die hierdoor zonder zorg komen te zitten, komt het personeel zonder inkomen en zonder zekerheid te zitten. Bij de behandeling van de Jeugdwet sprak de Staatssecretaris nog over «transitiearrangementen»« en «gedifferentieerde benaderingen» om het massaontslag op te lossen. Het waren mooie woorden, maar het blijken vooral ook loze woorden te zijn. Ik vraag de Staatssecretaris hoe hij deze kapitaalvernietiging gaat stoppen en wanneer volgens hem de grens is bereikt. De SP stelt voor dat wanneer jeugdhulpverleners worden overgenomen door een nieuwe organisatie, zij minimaal hun oude salaris en arbeidsvoorwaarden, de oude rechten en plichten, behouden. Ik krijg graag een reactie van de Staatssecretaris op dit voorstel.
Bureau Jeugdzorg is inmiddels de speelbal geworden van de gemeenten. Het zit in de wurggreep van aanbestedingen en wordt totaal afhankelijk gemaakt van de genegenheid van gemeenten voor de jeugdzorg. Dat wordt een lastige puzzel, want de eerste berichten van gemeenten over geldtekort komen al bij ons binnen. Zo schreef een gemeente: «De meicirculaire is bij ons ingeslagen als een bom. Wij dachten de overheveling goed in kaart te hebben, maar een te fors deel van ons budget wordt geschrapt. Wij kunnen de zorg gewoon niet meer garanderen». Ik vraag aan de Staatssecretaris wat ik hierop moet antwoorden aan die gemeente. Zegt de Staatssecretaris: jammer dan, dikke pech? Of gaat hij zich houden aan zijn uitspraak dat hij geen Staatssecretaris is die zegt: ik maak een wet en daarna is het de verantwoordelijkheid van gemeenten?
Gisteren kregen we van de Staatssecretaris nog twee A4'tjes toegestuurd over de privatisering van de gesloten jeugdzorg. Lindenhorst-Almata en Almata Ossendrecht worden overgeleverd aan de private markt en aan organisaties die streven naar winstmaximalisatie. De brief van de Staatssecretaris ademt vooral tevredenheid uit. Vol vertrouwen is de Staatssecretaris, want de overname is ruimschoots gelukt per 1 januari. De Kamer zou rustig moeten kunnen gaan slapen. Is deze ontwikkeling echter niet in strijd met de uitspraak van de Tweede Kamer in 2012 dat jeugdzorginstellingen geen winstoogmerk mogen hebben?
Bovendien werden wij deze week opgeschrikt door het bericht dat Intermetzo, de nieuwe eigenaar van een van de instellingen, 190 arbeidsplaatsen op de tocht zet. Lekker begin van de overname! Wekt dat nou vertrouwen? Wij vinden dit schrijnend, want Almata was lange tijd de enige jeugdzorginstelling waar uitsluitend meisjes verbleven. Nu worden de slachtoffers van loverboys dus in dezelfde jeugdzorginstelling geplaatst als de daders. Wat ons betreft kan dit niet. Wij zijn dan ook niet tevreden over deze privatisering van de jeugdzorg. Wij vinden het niet goed dat er geld verdiend wordt over rug van de kwetsbare jongeren.
De voorzitter: U moet nu echt afsluiten.
Mevrouw Siderius (SP): Tot slot vraag ik de Staatssecretaris: is dit wat Diederik Samsom bedoelde in 2012, toen hij zei dat hij minder marktwerking in de zorg wilde?
Mevrouw Bergkamp (D66): Voorzitter. Ik sprak onlangs met een jongere over een traumatische uithuisplaatsing. Het is voor een kind natuurlijk heftig als de politie het bij zijn ouders weghaalt, hoe noodzakelijk dat soms ook is. Daar hoort goede begeleiding en nazorg bij. Ik krijg echter signalen dat het niet altijd goed gaat. Wat zijn de voorschriften als de politie een kind of jongere uit huis komt plaatsen? Is er altijd maatschappelijke opvang bij aanwezig? Hoe en wanneer wordt aan het kind uitgelegd wat er precies aan de hand is? Is er ooit onderzocht of de aanpak kindvriendelijk is?
Een belangrijk onderwerp vandaag is de waarheidsvinding. Ik ben blij met het rapport van de Kinderombudsman dat aangeeft hoe lastig het werk van de gezinsvoogd is en welke dilemma's er daarbij zijn. De beslissing om een kind uit huis te plaatsen of een gezin onder toezicht te stellen, is natuurlijk zeer ingrijpend. De rapportages die aan deze beslissingen ten grondslag liggen, moeten dan ook goed onderbouwd en objectief zijn. Ik ben daarom blij dat het amendement van mijzelf en mevrouw Van der Burg over waarheidsvinding verankerd is in de Jeugdwet.
De Kinderombudsman stelt in zijn onderzoek naar waarheidsvinding dat fouten helaas met enige regelmaat voorkomen. Hij zegt dat dit niet hoeft te betekenen dat de uitkomst slecht is; het gaat over de rapportages. Ik vind het goed dat het kabinet met het veld aan de slag gaat om de aanbevelingen van de Kinderombudsman over te nemen. Wij zouden daar heel graag een rapportage over krijgen, om de voortgang te kunnen zien op dit belangrijke onderwerp. Ik verzoek beide bewindspersonen dus om daarover aan de Kamer te rapporteren.
In dit kader wil ik ook expliciet aandacht vragen voor bij- en nascholing van jeugdzorgmedewerkers op het gebied van waarheidsvinding. Ik krijg de indruk dat het erg lastig is om waarheidsvinding geïmplementeerd te krijgen. Het lijkt mij daarom goed als er in de opleiding aandacht aan wordt besteed. Bovendien wil de fractie van D66 graag dat in het jaarprogramma van de inspectie ook aandacht wordt besteed aan waarheidsvinding.
Dan kom ik te spreken over een dilemma. Ik merk dat ouders zich vaak niet goed behandeld voelen door met name Bureau Jeugdzorg. Ik wil niet treden in het formele oordeel van de instanties, maar het valt mij regelmatig op dat ouders vaak niet het gevoel hebben dat er onafhankelijk naar hun klachten wordt gekeken. Dat leidt vaak tot ongewenste, langdurig frustraties en soms tot eindeloze frustraties. Daarnaast stelt de Kinderombudsman in zijn rapport dat er met enige regelmaat fouten worden gemaakt in de rapportages. Ik vraag mij af hoe we met deze twee zaken kunnen omgaan. Ik vind het heel erg lastig. Je kunt niet alle zaken overdoen waarbij er problemen zijn en waarbij de ouders ontevreden zijn, maar ik wil wel wát doen. Het rapport van de Kinderombudsman laat zien dat er niet heel veel klachten zijn. Laten we eens goed inzoomen op die klachten middels een kwalitatief onderzoek, om er zo lering uit te kunnen trekken. Hoe je hier op een goede manier mee moet omgaan, is een dilemma dat mij al bezighoudt sinds ik Kamerlid ben. Ik weet zeker dat mevrouw Keijzer, die ik deze week hierover een aantal keer gesproken heb, hetzelfde dilemma voelt.
Een ander waardevol rapport betreft dat van het COC over LHBTI-kinderen (lesbische, homoseksuele, biseksuele en transgender kinderen en kinderen met een intersekseconditie). We kunnen daarin lezen dat kinderen het vaak extra moeilijk hebben als zij worstelen met hun voorkeur of genderidentiteit. We zien dat ook terug in de cijfers: drie kwart van deze jongeren is ooit gepest en zelfmoord komt vier- tot vijfmaal zo vaak voor als bij heterojongeren. Wij maken ons daar zorgen over. Daarom hebben we de Staatssecretaris gevraagd om een reactie op dit rapport. Die reactie hebben we ondertussen ontvangen, maar ik vind die wel heel erg summier. Wij zouden graag een aanvullende reactie willen ontvangen op de aanbevelingen die worden gedaan in het rapport.
Een van de conclusies in het rapport is dat de jeugdzorg de problematiek van de LHBTI-kinderen niet op het netvlies heeft. D66 wil daarom dat de overheid de ontwikkeling van kennis en expertise over deze groep binnen de jeugdzorg stimuleert. We horen graag hoe de Staatssecretaris daartegen aankijkt en of er meer handvatten ontwikkeld kunnen worden.
Een ander onderwerp dat ons sinds de decentralisatie bezighoudt betreft privacy. Privacy is een belangrijk recht, zeker voor kwetsbare kinderen. We moeten daarom voorkomen dat bij de gegevensoverdracht bij de decentralisatie persoonlijke gegevens op straat komen te liggen. Er is een Privacy Impact Assessment geweest en er komt een privacycommissie. Ik hoop dat de Staatssecretarissen kunnen aangeven wat die privacycommissie gaat doen en dat zij duidelijk kunnen maken dat de zorgen die steeds vaker naar buiten komen, onterecht zijn.
Tot slot wil ik graag weten wat er is gebeurd met de motie van mijzelf en de heer Otwin van Dijk over privacy bij de pilots voor de ontwikkeling van de sociale wijkteams (33841, stuk nr. 133).
De heer Van der Staaij (SGP): Mevrouw de voorzitter. Ik hoorde mevrouw Siderius net zeggen dat er chaos dreigt in de jeugdzorg. Ik dacht even: ja, dat is waar, daar heb ik een tijdje geleden ook al iets over gelezen. Ik ging even googelen en het viel mij op dat de afgelopen vier-vijf jaar elk jaar rapporten zijn verschenen of uitspraken zijn gedaan in de trant van: chaos dreigt in de jeugdzorg. Mijn conclusie is daarom dat er een veranderingsproces gaande is, dat dat best ingewikkeld is en dat niet alles precies volgens het boekje gaat, maar dat we daar nou ook weer niet al te zenuwachtig van moeten worden. Er komt nu eenmaal heel veel af op de mensen in de praktijk, op gemeenten en op mensen die in de jeugdzorg werken. Ik bedoel niet te zeggen dat bij een overgang nu eenmaal hoort dat er van alles misgaat. Nee, we moeten het nauwgezet volgen en de vinger aan de pols houden om te bezien waar bijsturing nodig is. Eerlijk gezegd is mijn gevoel hierbij, maar ik luister goed naar collega's, ook in andere debatten, dat er alles aan gedaan wordt om de grote veranderingen op een zo rustig mogelijke manier te laten landen in de praktijk.
We hebben gesproken over de Jeugdwet en de manier waarop het stelsel in elkaar zit. Echter, naast al die wettelijke waarborgen is ook de praktijk in instellingen van groot belang. Als er inbreuk wordt gemaakt op het ouderlijk gezag, moet dat met grote zorgvuldigheid gebeuren. Daarom vond mijn fractie het heel nuttig om het onderzoek van de Kinderombudsman te lezen, juist om te zien dat het weliswaar mooi op papier is gezet in de wet en dat er allerlei klachtprocedures en rechtszaken zijn, maar dat dit niet altijd helpt om snel een beeld te krijgen van wat er goed gaat en wat er misloopt. Ik vond het buitengewoon waardevol dat er in de rapportage van de Kinderombudsman een flink aantal dossiers onder de loep genomen wordt. Daarvan kunnen we leren wat er goed gaat en wat er beter moet.
Ik ben blij dat het beeld laat zien dat instellingen als het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) en de Raad voor de Kinderbescherming over het algemeen professioneel en deskundig te werk gaan. Aan de andere kant is het zorgelijk dat er met enige regelmaat fouten voorkomen in onderzoeken en rapportages en dat waarborgen om het aantal fouten tot een minimum te beperken, nog onvoldoende aanwezig zijn.
Er is een aantal verbeteracties genoemd. Het kabinet heeft er een brief over gestuurd. Wij vinden het een goede benadering, maar ik val graag mevrouw Bergkamp bij dat het van belang is om de vingen aan de pols te houden. Hoe worden wij daarover gerapporteerd? Kan er na een tijdje opnieuw worden bekeken wat er van alle acties terecht is gekomen, in het bijzonder als het gaat om fouten die in de keten van instellingen kunnen blijven hangen, zodat een gemaakte fout een eigen leven blijft leiden, zonder gecorrigeerd te worden? Eerder was er zelfs kritiek van een raadsheer dat fouten in de rapportages blijven staan nadát de instellingen erop zijn gewezen. Wij horen graag of de verbeteracties hier voldoende aandacht voor hebben. Het gaat dus niet alleen om de vraag of instellingen op zichzelf aan de verbeterplannen werken, maar ook om de vraag of voorkomen wordt dat fouten worden overgedragen en om de vraag of fouten hersteld worden als dat gebeurd is.
De bewindslieden rapporteren ook over de naleving van rechterlijke uitspraken door Bureau Jeugdzorg. Het beeld is dat in alle gevallen waarin sprake is van een opgelegde ondertoezichtstelling of uithuisplaatsing, deze maatregel wordt uitgevoerd. Graag hoor ik of dit beeld ook opgaat voor bijvoorbeeld het nakomen van omgangsregelingen. Ik liep er in een concrete zaak namelijk tegenaan dat Bureau Jeugdzorg vanwege zijn eigen visie op de zaak, geen uitvoering gaf aan een door de rechter toegewezen regeling.
Het is ook belangrijk dat jeugdzorginstellingen voldoende ruimte hebben om het juiste personeel op de juiste plaats in te zetten. We zien dat in het kwaliteitskader alle werknemers geregistreerd zijn die werkzaamheden aan dat kwaliteitskader verrichten. Is er echter ook voldoende praktische ruimte voor bijzondere omstandigheden, bijvoorbeeld mbo'ers die mentor zijn van een groep jeugdigen? Of is het verboden omdat dit als deelactiviteit in het kwaliteitskader is opgenomen? In het algemeen vinden wij het prima dat je via het kwaliteitskader eisen stelt aan registratie en dergelijke zaken, maar biedt dit voor de praktijk niet een te strak kader? Is er nog wel voldoende ruimte voor flexibiliteit?
Mijn laatste punt betreft de positie van gezinshuizen in verhouding tot pleegzorg. Voor de pleegzorg bestaat een landelijke vergoeding, in tegenstelling tot gezinshuizen. We kregen het signaal dat bepaalde gemeenten om financiële redenen liever gebruikmaken van gezinshuizen dan van pleegzorg, omdat de vergoeding voor gezinshuizen op basis van de cao lager zou zijn. Is dat niet een ongewenste prikkel?
Mevrouw Keijzer (CDA): Voorzitter. Ik wil het over een paar onderwerpen hebben vandaag: waarheidsvinding, de norm van verantwoorde werktoedeling, de chaos in de jeugdzorg, zoals dat inmiddels hier al tweemaal genoemd is, en het rapport over LHBTI-kinderen, oftewel kinderen met een andere seksuele voorkeur of genderverhaal dan heterokinderen.
Ik ben blij dat collega Bergkamp over de LHBTI-kinderen is begonnen, want de kinderen die het betreft, gaan door een heel moeilijke tijd. Er is vaak sprake van een grote worsteling en soms worden dan extreme daden gesteld, zoals zelfdoding. Toen wij spraken over het rapport van de commissie-Samson over misbruik in de jeugdzorg, werd één ding heel duidelijk, namelijk hoe moeilijk hulpverleners in de jeugdzorg het vinden om te spreken over seksuele ontwikkeling bij kinderen. De vraag aan de Staatssecretaris is dan ook hoe het inmiddels gaat met de aanbeveling uit het rapport van de commissie-Samson om dit onderwerp onderdeel te laten zijn van de opleiding van mensen in de jeugdzorg. Wordt in die opleiding met name ook de ontwikkeling meegenomen van kinderen die homoseksueel zijn of die problemen hebben met hun gender?
Ik kom te spreken over het rapport over de waarheidsvinding. Is de zorg gegrond die daarin wordt geuit? Ik doel op situaties waarin kinderen onder toezicht gesteld worden of uit huis geplaatst worden en waarvan nu ook de Kinderombudsman zegt dat het hem niet helemaal lekker zit, gezien de rapporten, de meningen en de overwegingen die daaraan ten grondslag liggen. Te vaak wordt er een mening geponeerd. Die wordt dan in de verschillende rapporten herhaald, terwijl niet duidelijk getoetst wordt of die mening wel terecht is. Er staat dan bijvoorbeeld: «moeder heeft kenmerken van borderline», of: «vader heeft problemen met alcohol». Dat wordt vervolgens herhaald in rapport op rapport, zonder dat deze mening getoetst wordt en vaak ook zonder dat er überhaupt een echte diagnose aan ten grondslag ligt.
Net als mevrouw Bergkamp worstel ik met de vraag wat wij hiermee moeten. Je kunt niet alle dossiers van de afgelopen tien, twintig jaar tegen het licht houden, maar ik hoor graag van de Staatssecretaris of er een manier is om toch te bekijken wat er aan de hand is. Daarbij kun je denken aan gevallen waarin mensen zo boos waren dat zij een klacht hebben ingediend bij Bureau Jeugdzorg. Met name de klachten die gegrond verklaard zijn, zou je kunnen toetsen, maar misschien ook wel de klachten die niet gegrond zijn verklaard, want als er echt sprake is van tunnelvisie, kan dat leiden tot vasthouden aan het idee dat er iets mis is, terwijl het zeer de vraag is of dat ook echt het geval is.
Dit onderwerp raakt aan gevoelens van rechtvaardigheid, maar ook aan een goede positie van het zware instrument van de uithuisplaatsing. We moeten erop kunnen vertrouwen dat als een kind uit huis wordt geplaatst, er echt iets aan de hand is. Ik denk dat Staatssecretaris Teeven hier een antwoord op zou kunnen geven. Graag hoor ik of hij met ons mee wil denken over de vraag wat we kunnen doen om de mensen die het betreft het gevoel te geven dat er sprake is van toetsing, om zo de acceptatie van dit middel weer grond te geven in onze samenleving.
In de brief van de Staatssecretaris op dit punt staat dat Bureau Jeugdzorg zich houdt aan rechterlijke uitspraken. Toch krijgen wij hier allemaal geregeld e-mails waarin staat: «Er is een rechterlijke uitspraak maar wat doet Bureau Jeugdzorg? Pats, ze gooien er weer een nieuwe maatregel bovenop en we staan weer voor de rechter.» Herkent de Staatssecretaris dit? Hoe verhoudt dit zich tot de zin in zijn brief dat Bureau Jeugdzorg zich altijd houdt aan rechterlijke uitspraken? Mij bekruipt namelijk af en toe een ander gevoel. Bureau Jeugdzorg houdt zich wel aan de uitspraak, maar begint gewoon een nieuwe procedure.
Dan kom ik te spreken over de norm van verantwoorde werktoedeling. In welke zin is de verstandelijk-gehandicaptensector hierbij betrokken? Ik lees dat daar soms mensen werken met een mbo-opleiding. Dat is precies de groep waarvoor ik in het debat aandacht heb gevraagd. Zijn zij erbij betrokken en betreft die zinsnede dus «de» verstandelijk-gehandicaptensector?
Mijn laatste punt betreft de veronderstelde chaos in de jeugdzorg. Ik hoorde collega Van der Staaij zeggen dat het ieder jaar chaos is, maar volgens mij is er nu wel iets bijzonders aan de hand: per 1 januari aanstaande moet de jeugdzorg over naar de gemeente. In een vorig AO heb ik vrij indringend gevraagd hoe het zit met de contractvorming. Als iemand op 2 januari belt met een zorginstelling, wordt daar dan de telefoon opgenomen? Gemeenten sluiten geen contracten. Daardoor is er geen zicht op werk per 1 januari. Dan is er op een gegeven moment geen andere optie dan het ontslaan van mensen. In de regeling van werkzaamheden heb ik gevraagd om een reactie op het idee van de vakbond om een banenpool in te stellen om hier iets aan te gaan doen. Het betreft namelijk allemaal mensen die ook op 1 januari nog gewoon nodig zijn. Ik heb in de regeling gevraagd om een reactie. Het staat de Staatssecretaris vandaag uiteraard vrij om tegen de CDA-fractie te zeggen: topidee, we gaan kijken of we in de jeugdzorg kunnen komen tot een banenpool. Daarmee voorkomen we onnodige ontslagen en blijven mensen met deskundigheid beschikbaar voor de sector.
Ten slotte. Ik heb begrepen dat er op dit moment onderhandelingen gaande zijn over een cao in de gggz. Daar valt ook de jeugd-ggz onder. Daar zitten afspraken in waarbij 63 maanden doorbetaald moet gaan worden. Dan komen we echt in een financieel debacle terecht. Eeuwig zonde, want het komt uiteindelijk niet die kwetsbare kinderen ten goede.
Voorzitter: Ypma
Mevrouw Van der Burg (VVD): Voorzitter. Dit is een verzamel-AO, dus er staan heel veel onderwerpen op de agenda. Ik wil me vandaag beperken tot drie à vier onderwerpen: outcomecriteria, waarheidsvinding en privacy. Wat betreft de LHBTI-kinderen sluit ik mij graag aan bij collega's Bergkamp en Keijzer, die daar een aantal vragen over hebben gesteld. Laten wij wel wezen: deze kinderen verdienen bijzondere aandacht. Mijn collega Van Ark heeft samen met mevrouw Pia Dijkstra ook diverse moties op dit punt ingediend.
Ik heb heel lang aangedrongen op outcomecriteria. De bewindslieden verdienen dan ook een compliment dat deze criteria er nu zijn. Ik had gevraagd om outcomecriteria per 1 juni. Ze zijn uiteindelijk gisteren gepubliceerd op de websites en in een brief naar de Kamer gestuurd. Dank daarvoor. Het staat de gemeenten uiteraard vrij om ermee te gaan werken of niet. Deze outcomecriteria kunnen ervoor zorgen dat aanbieders van jeugdhulp, mensen werkzaam in de preventieve sfeer en mensen werkzaam in de jeugdreclassering en de jeugdbescherming er zicht op krijgen waar zij hun kwaliteit en effectiviteit kunnen verbeteren, zodat kinderen weer kunnen meedoen in de samenleving en niet steeds terugvallen op ondersteuning. Dank daarvoor.
De outcomecriteria zijn ook heel belangrijk voor de wethouders en de ambtenaren. Ze helpen hen te sturen op kwalitatief goede inkoop. Het is natuurlijk een proces dat we met elkaar ingaan; het is nog niet klaar. Ook zijn de criteria belangrijk voor de raadsleden om hun controlerende taak uit te voeren. Daarmee krijgen ze inzicht in wie er wordt gecontracteerd en wie zijn werk goed doet voor ouders en kinderen. Ook voor de ouders en kinderen zijn de outcomecriteria goed. Ze kunnen hen helpen bij het bepalen bij wie zij het liefste ondersteuning inkopen, als er keuze in is, en die is er. Het is dus een heel belangrijke mijlpaal. Dank dat deze criteria er nu zijn. Het is een work in progress. Ik heb er wel nog één opmerking over. De doelstelling demedicalisatie zie ik nog niet goed terug in een outcomecriterium. Daar vraag ik dus bijzondere aandacht voor van de Staatssecretaris. Kan daar verder naar worden gekeken?
Ik kom te spreken over de waarheidsvinding. Ik heb bij de behandeling van de Jeugdwet samen met mevrouw Bergkamp een amendement ingediend om voor eens en voor altijd feiten en meningen gescheiden te krijgen, zodat de rechter echt zijn werk kan doen en op basis van de feiten tot een oordeel kan komen. Dat er dan meningen bij staan van Bureau Jeugdzorgmedewerkers en van de Raad voor de Kinderbescherming is prachtig, maar het is belangrijk dat de feiten gescheiden worden van de meningen.
We hebben dit nu keurig in de wet geregeld, maar daarmee zijn we er niet. Het is niet voor niets dat het nu allemaal door elkaar loopt. Het is kennelijk de cultuur dat men op die manier rapportages maakt. Het verbaasde mij dan ook hogelijk dat de Inspectie Jeugdzorg in het jaarprogramma niets heeft opgenomen over toezicht op dit belangrijke amendement. Ik ben het namelijk eens met de collega's die zeggen dat wij heel veel klachten ontvangen van ouders over waarheidsvinding. We moeten dit nu eindelijk goed regelen. Ik krijg dus van de Staatssecretaris graag de toezegging dat de inspectie op dit vlak extra inspanning gaat plegen, dat zij er heel goed toezicht op gaat houden en ons daarover rapporteert. Dit gaat namelijk niet vanzelf lukken en we weten uit voorbeelden uit het verleden dat als de inspectie zich op een goede manier tot iets zet, dat op een gegeven moment tot resultaat leidt.
Mijn andere punt betreffende de waarheidsvinding gaat over de rechters. Wij proberen die nu in een positie te zetten waarin zij echt onafhankelijk tot een oordeel kunnen komen. Zijn er gesprekken geweest met de Raad voor de rechtspraak over de manier waarop zij hier verder mee omgaan, gegeven dit amendement? Is er aandacht voor dat zij tegengas moeten geven op het moment dat zo'n rapportage niet voldoet, zodat ook daar weer het signaal komt dat als een organisatie te vaak niet-goede rapportages levert, er maatregelen genomen kunnen worden, bijvoorbeeld door de inspectie? Ik hoor graag wat de Staatssecretarissen daarop kunnen toezeggen.
Dan kom ik te spreken over de Privacy Impact Assessment (PIA). In januari is er een PIA uitgevoerd over de overdracht van gegevens. Hoe staat het daarmee? Welke concrete acties zijn er ondernomen om de privacy van jeugdigen in het overgangstraject en de gegevens te beschermen? Volgens mij is er ook toegezegd dat de gemeenten zelf een Privacy Impact Analysis zullen uitvoeren naar de manier waarop zij de gegevens gaan opslaan, verwerken, bewerken etc. Hoe staat het daarmee?
Voorzitter: Van der Burg
De voorzitter: De Staatssecretarissen hebben om tien minuten schorsing gevraagd.
De vergadering wordt van 10.36 uur tot 10.52 uur geschorst.
De voorzitter: Ik geef het woord aan de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport voor zijn beantwoording in eerste termijn.
Staatssecretaris Van Rijn: Dank, voorzitter en dank aan de leden voor hun inbreng. Ik zal een aantal onderwerpen behandelen betreffende de stand van zaken van de transitie en de werkgelegenheid. Ook ga ik in op een aantal specifieke vragen. De collega van Veiligheid en Justitie zal met name ingaan op de punten waarheidsvinding en privacy, tuchtrecht en de vraag waar ouders terechtkunnen met klachten.
In de eerste plaats kom ik te spreken over de transitie. Dit is een verzameloverleg, dus wij praten over heel veel onderwerpen, waaronder de transitie. Ik wijs er echter wel op dat we op 25 juni een apart algemeen overleg hebben over de transitie, waarin we de voortgang bespreken. Als het kan, doen we dat aan de hand van het volgende rapport van de Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd, die de voortgang in de gemeenten volgt. Ik verwacht dit rapport binnenkort. De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie en ik zullen dat dan zo spoedig mogelijk aan de Kamer sturen, voorzien van ons standpunt. Tijdens dat AO bespreken we, denk ik, ook de brief die wij hebben gestuurd aan de gemeenten, de meicirculaire, waarin we de gemeenten budgettaire duidelijkheid geven.
Gelet op de vragen die zijn gesteld, kan ik het niet nalaten om toch alvast een paar dingen over de budgetten te zeggen. We kunnen constateren dat de gemeenten echt heel hard aan de slag zijn gegaan. Nu er financiële duidelijkheid is, helpt dat om te kunnen zeggen: dit is het budget waarvoor we het gaan doen. Ik constateer ook dat er af en toe discussies zijn. Zo sprak mevrouw Siderius over een gemeente die zegt veel minder te krijgen dan gedacht. Ik wijs erop dat dit vaak wordt gezegd, omdat de aanbieders zeggen dat het minder is dan gedacht. Echter, de budgetten worden verdeeld op basis van historische gegevens, en we geven alle budgetten uit. Het budget is dus gebaseerd op datgene wat tot nu toe is uitgegeven.
Wij zien ook dat er af en toe een discussie is omdat een gemeente zegt andere cijfers te hebben. Mevrouw Siderius vroeg wat zij in dat geval moet zeggen tegen zo'n gemeente. Stuur die maar naar ons, want wij hebben de TSJ. We gaan dan om de tafel zitten met die gemeente. In veel gevallen blijkt vervolgens dat als je die cijfers echt op tafel legt en heel goed met elkaar vergelijkt, je heel dicht bij elkaar komt. In heel veel gevallen wordt dan geconstateerd: o, zit het zo. Dat kan ook bijna niet anders, want er is sprake van een korting van zo'n 3% wat betreft de budgetten voor 2015. Dat zou in zijn algemeenheid moeten betekenen dat gemeenten en zorgaanbieders in het belang van cliënten, medewerkers en organisatie in alle redelijkheid tot goede afspraken zouden moeten kunnen komen. Het is belangrijk om dat vast te houden en om een beetje op te passen met het gebruik van grote woorden.
De voorzitter: Mevrouw Siderius wil hier graag een vraag over stellen. Ik wijs erop dat interrupties in tweeën gaan en vragen zijn, en dus geen hele betogen.
Gaat uw gang.
Mevrouw Siderius (SP): Prima voorzitter.
Eigenlijk zegt de Staatssecretaris dat er procentueel maar heel weinig van het budget wordt afgehaald en dat het allemaal wel goed komt. Mijn fractie schrikt echter wel degelijk als een gemeente schrijft dat de hoogte van het nieuwe budget inslaat als een bom terwijl ze toch heel zorgvuldig bezig is met de overheveling. Beluister ik de Staatssecretaris goed dat hij zegt dat er nog wel ruimte zit en dat als de verschillen zo groot zijn, hij daar zeker naar wil kijken en een dergelijke gemeente tegemoet wil komen?
Staatssecretaris Van Rijn: Nee, dat zeg ik niet. De budgetten zijn nu vastgesteld op basis van de historische uitgaven in alle gemeenten. Als er af en toe discussie is over de vraag hoe het zit met de cijfers, gaan we bij elkaar zitten en dan blijkt vaak dat de gemeente toch een beetje anders naar die cijfers kijkt. Tot mijn genoegen las ik gisteren in de NRC dat een wethouder van de partij van mevrouw Siderius constateerde: volgens mij zijn we op een heel goede manier bezig en kunnen we het op een heel goede manier doen. Mevrouw Siderius zal mij niet euvel duiden dat ik de uitspraak van die wethouder onderschrijf.
Laten we echter ook de andere kant belichten. Dit is een grote operatie. Er was sprake van versnippering in het hulpverleningsaanbod. Te veel hulpverleners waren met dezelfde problemen bezig. Er was discussie over de toegang tot de hulpverlening. Dat zijn we nu allemaal aan het veranderen. De heer Van der Staaij merkte al op dat het om een groot veranderingsproces gaat, waarbij zorgaanbieders moeten nadenken over de vraag hoe zij anders kunnen gaan werken en waarbij gemeenten voor keuzes komen te staan betreffende de organisatie van de toegang. Dat is allemaal inherent aan de verandering die we met elkaar willen doorvoeren. Ik zal dus niet zeggen dat er niets verandert. Natuurlijk gaat er iets veranderen. Het werk wordt anders, de toegang wordt soms anders, het wordt anders georganiseerd, er komt minder versnippering. Er zijn dus effecten, laten we daar niet voor weglopen.
We willen die effecten echter zo zorgvuldig mogelijk begeleiden. Ik wijs erop dat we hebben afgesproken dat cliënten hun bestaande zorgtrajecten kunnen afmaken. Verder is er een heel stevig overgangsrecht voor bestaande cliënten. Bovendien hebben we een sectorplan voor de zorg gemaakt en hebben we een aantal verzachtingen aangebracht in het begrotingsakkoord. Ook is er nu budgettaire zekerheid. Het gaat dus om een grote operatie waarbij wij nogal wat vangrails hebben aangebracht. Het leidt inderdaad tot veranderingen, ook tot veranderingen in de werkgelegenheid, maar als ik met de gemeenten spreek, zeggen zij dat zij wel degelijk veel oog hebben voor de kwaliteit en kunde van de jeugdzorgmedewerkers en -medewerksters die nu in de sector werkzaam zijn, en dat zij bij de inrichting van bijvoorbeeld hun toegangspoort heel nadrukkelijk kijken naar de aanwezige kennis en kunde. Dat vind ik goed.
Naast alle vangnetten die er al zijn, ben ik ook voornemens om in de komende periode samen met het departement van SZW en de VNG nog veel scherper te bekijken wat er in de praktijk precies gebeurt, of we bepaalde ontwikkelingen voor kunnen zijn, of er extra vragen gesteld kunnen worden, of we nog meer kunnen doen aan de begeleiding van werk naar werk en of we de gemeenten nog verder kunnen helpen bij het inrichten van de toegang, door gebruik te maken van de kennis en kunde die er is. We zullen daar alles aan doen.
Het gaat om een grote operatie die ongetwijfeld tot verschuivingen zal leiden. We moeten proberen om een en ander zo goed mogelijk te begeleiden. We hebben een groot aantal vangnetten, zowel voor cliënten als voor zorgmedewerkers als voor aanbieders. De enige manier om dit goed te begeleiden is door niet te zeggen «dit wordt allemaal niks», maar door aan tafel te gaan zitten en alle problemen die er zijn of die zullen opdoemen, te bespreken en waar nodig proberen bij te sturen. Als ik ernaar kijk met een macro-oog en zie wat er in 2015 allemaal voor ons staat, zowel budgettair als qua vangrails, moet het mogelijk zijn om tot redelijke afspraken te komen.
Mevrouw Ypma (PvdA): Ik onderschrijf het betoog van de Staatssecretaris volledig. Ik heb er wel een vraag over. De Staatssecretaris zegt dat er nog gekeken wordt naar de sectorplannen; het kabinet en de VNG zijn daarmee bezig. De PvdA vindt het heel belangrijk om professionals te behouden voor de jeugdzorg. Is de Staatssecretaris bereid om de Kamer hierover te blijven infomeren? Als hij dat is, wanneer kunnen we hier dan informatie over tegemoetzien? Er bestaat namelijk op het moment veel onrust over.
Staatssecretaris Van Rijn: Die bereidheid is er ten volle. We hebben al afgesproken dat er regelmatig voortgangsrapportages zullen verschijnen, en ik wil dit punt daarin zo veel mogelijk meenemen. Echter, als het tot verdere afspraken komt, of tot constateringen over wat we nog meer zouden kunnen doen, of als er ontwikkelingen zijn, wil ik de Kamer daarover proactief informeren. Het is een punt dat heel hoog op mijn agenda staat.
Voorzitter. Ik kom te spreken over de LHBTI-kinderen in Nederland. Een aantal Kamerleden heeft dit onderwerp genoemd als een specifiek aandachtspunt.
De voorzitter: Ik ben heel ruim in het toestaan van interrupties, maar ik wil nu toch dat de Staatssecretaris even de kans krijgt al om onze vragen te beantwoorden.
Mevrouw Siderius geeft aan dat ze nog vragen heeft op het punt van de werkgelegenheid. Bent u daarover uitgesproken, Staatssecretaris?
Staatssecretaris Van Rijn: Ja.
Mevrouw Siderius (SP): Ik heb nog een aantal vragen gesteld over de werkgelegenheid, namelijk over begeleiding van werk naar werk en wat de Staatssecretaris gaat doen voor de 6.000 mensen die wél op straat komen te staan. Ik heb ook het voorstel gedaan om als een jeugdhulpverlener wordt overgenomen door een nieuwe organisatie, zijn loon en arbeidsvoorwaarden minimaal op hetzelfde niveau te houden. Op dat punt kunnen namelijk nogal wat verschuivingen optreden. Een jeugdhulpverlener is vaak op hbo-niveau geschoold. Als hij in dienst komt van een welzijnsinstelling of maatschappelijk werk gaat het vaak om werk op mbo-niveau. Daar zit dus een salarisgat. Hoe gaat de Staatssecretaris dit oplossen?
Staatssecretaris Van Rijn: Zoals bekend, is er in de Jeugdwet een bepaling opgenomen, een beetje vergelijkbaar met een bepaling in de Wmo, waarin staat dat bij een overname gekeken moet worden naar de overnamecondities. Het is echter niet zo dat je in alle gevallen kunt zeggen dat het een-op-een overgaat, want soms verandert het werk. Neem bijvoorbeeld de toegang. Als die bij Bureau Jeugdzorg zit en op een andere manier georganiseerd wordt, met andere functies en andere taken, worden er ook andere afspraken gemaakt. Maar in de Jeugdwet is geregeld dat er specifiek naar dit onderwerp wordt gekeken en dat aanbieders met elkaar moeten overleggen. We kunnen echter uiteraard in de wet niet regelen dat als iemand naar een andere baan gaat en er sprake is van andere taken en andere functies, de arbeidsvoorwaarden een-op-een blijven zoals zij waren. Er is echter ook in de Jeugdwet een zorgvuldigheidsbepaling opgenomen die ertoe leidt dat daar expliciet naar gekeken wordt.
Dan het sectorplan voor de zorg. Mevrouw Siderius zegt terecht dat we daarin aan begeleiding van werk naar werk doen. Daar houden we niet mee op. Dat betekent bijvoorbeeld dat we van de gemeente vragen om bij de inrichting van de toegang vooral ook te kijken naar beschikbare deskundigheid, bijvoorbeeld bij de medewerkers en medewerksters van Bureau Jeugdzorg. Ik heb en houd daar nauw contact over, ook met de VNG. Ik krijg signalen dat gemeenten in het algemeen allemaal aangeven bij het inrichten van de toegang primair te kijken naar de beschikbaarheid van mensen die er nu al verstand van hebben. Echter, het kan natuurlijk niet zo zijn dat dit automatisch betekent dat iedereen automatisch in aanmerking komt voor een functie met dezelfde arbeidsvoorwaarden als het echt een andere functie bij een andere organisatie betreft. Dat zou ook niet goed zijn, dat zou namelijk betekenen dat we zeggen «we gaan van alles veranderen maar er verandert niets.»
Mevrouw Siderius (SP): Dit is gewoon een degradatie van het beroep van jeugdhulpverlener. De Staatssecretaris zegt dat het niet kán, maar hij wíl het niet. Bijvoorbeeld in het geval van de medewerkers bij de sociale werkplaats, heeft zijn collega, Staatssecretaris Klijnsma, gewoon gezegd: rechten en plichten worden behouden; mensen behouden deze cao, met het bijbehorende salaris en de bijbehorende arbeidsvoorwaarden. Ik kan mij daarom niet voorstellen dat deze Staatssecretaris een dergelijke afspraak niet kan maken of niet wettelijk kan vastleggen. Blijkbaar is er dus onwil.
Bovendien heb ik nog steeds geen antwoord gekregen op mijn vraag wat de Staatssecretaris gaat doen voor de 6.000 jeugdhulpverleners die op straat komen te staan. Werk naar werk geldt namelijk maar voor een heel beperkte groep van nog geen 3.000 werknemers. Wat gebeurt er met het overige personeel? Dit is totale kapitaalvernietiging.
Staatssecretaris Van Rijn: Dan toch iets scherper. We zetten deze verandering in om meer aan de voorkant werkzaam te zijn en meer aan preventie te doen. Dat leidt tot een verandering van de werkwijze. We vinden dat de situatie waarin meerdere hulpverleners in een gezin komen, efficiënter geregeld moet worden. Sterker nog, we willen het voor de cliënten efficiënter regelen. Dat zal werkgelegenheidseffecten hebben. Daar gaan we heel zorgvuldig mee om. We kijken naar de bestaande kennis en kunde, vooral bij het inrichten van de toeleiding. We doen aan sectorplanen. We kijken of we de kennis en kunde kunnen gebruiken die aanwezig zijn bij de medewerkers, hetzij in een andere organisatie, hetzij in een andere functie, hetzij op een andere manier. Dat proces moeten we zo goed mogelijk begeleiden.
Laat ik overigens expliciet zeggen dat ik ongelofelijk veel waardering heb voor deze medewerkers. Zij worden met heel veel veranderingen geconfronteerd. Soms zal er sprake zijn van een overgang van taken, waarbij er eigenlijk sprake is van een soort van werk naar werk: de taken veranderen niet en de functies veranderen ook niet. In die gevallen zal er voor de mensen ook niet veel veranderen. Soms gaat het echter om een andere taak in een andere organisatie op een andere manier. Dan zal er sprake zijn van een andere functie en andere voorwaarden. Maar als je naar het hele scala kijkt, gevoegd bij de budgettaire ruimte die er is, moeten er in redelijkheid afspraken kunnen komen. Het klopt niet dat er helemaal niets gaat veranderen. Er gaat wel degelijk heel veel veranderen, maar ik heb geprobeerd met dit betoog aan te tonen dat we dat heel goed gaan begeleiden.
Voorzitter. Dan kom ik te spreken over de positie van de LHBTI-kinderen in Nederland. Het is uitermate waardevol dat het COC een rapport over LHBTI-kinderen in Nederland heeft uitgebracht. Ik heb dit rapport met plezier in ontvangst genomen, omdat het een extra prikkel is om dit onderwerp heel goed op de agenda te zetten. Ik geloof dat Nederland het eerste land is dat specifiek voor deze doelgroep een rapport heeft laten ontwikkelen, dus dat is ook heel mooi. Ik hoop dat het rapport ook internationaal inspireert tot acties. Het staat op mijn agenda om dit te stimuleren.
Het klopt dat nog steeds heel veel jongeren moeite hebben met homoseksualiteit. Zij worstelen met de vraag hoe geaccepteerd zij zijn en met de moeilijkheden waarmee zij geconfronteerd worden in familie- en vriendenkring. Mevrouw Keijzer wees er al even op. Dit is de reden dat er de afgelopen jaren al flink geïnvesteerd is in bijvoorbeeld een samenhangende aanpak voor het onderwijs. Het is goed dat de Tweede Kamer met overgrote meerderheid het voorstel van mevrouw Bergkamp heeft aanvaard. Scholen mogen homoseksuele leerlingen niet weigeren of wegsturen vanwege hun seksuele voorkeur.
Kunnen we nog meer onderzoek doen? Het is misschien goed om aan te geven wat we op dit punt al doen of van plan zijn te doen. Elke twee jaar wordt de sociale veiligheid van LHB-leerlingen in vergelijking met niet-LHB-leerlingen op scholen gemonitord. Ook aan het einde van dit jaar komt deze veiligheidsmonitor uit. Dit jaar worden ook transgenderjongeren daarin meegenomen. Daarnaast verschijnt er dit najaar een groot onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau naar het welbevinden van LHBT-jongeren. Het SCP combineert dat met een eigen survey. Het onderzoek zal inzicht geven in acceptatie, psychische problemen, waaronder de suïcideproblemen die zich soms voordoen, en eventueel risicogedrag. Wat mij betreft, kan dit onderzoek een goede basis bieden voor het vormgeven van verder emancipatiebeleid.
Daarnaast heeft VWS aan het Nederlands Jeugdinstituut en Movisie opdracht gegeven tot het project Jong en anders, waarin onderzoek naar LHBTI-jeugdigen in de jeugdwelzijnssector, de jeugdzorg en de lvg-sector in beeld wordt gebracht. De uitkomsten hiervan zal ik samen met de VNG en Jeugdzorg Nederland bespreken. Ik verwacht die uitkomsten in oktober 2014. Half juni verschijnt de SCP-verkenning in opdracht van OCW naar de maatschappelijke knelpunten van mensen met een interseks conditie. Naar aanleiding daarvan organiseert OCW op 18 juni een expertmeeting over dit onderwerp. In dat verband is het goed om te melden dat de polikliniek voor de nieuwe genderpatiënten van het VUmc onlangs is heropend. Bij de bespreking van de vierde rapportage van het Kinderrechtenverdrag in Genève zal de Nationale Jeugdraad in een jongerenrapportage ook nadrukkelijk aandacht vragen voor deze doelgroep. Ik ben verder bezig om te bekijken of we een jeugdige afgevaardigde als ervaringsdeskundige in de delegatie kunnen opnemen.
Ik onderschrijf dat er extra aandacht nodig is. Ik denk dat ik heb aangegeven dat we met een aantal acties en onderzoeken dit probleem nog veel verder op de agenda kunnen krijgen. Dit is een belangrijk punt van aandacht voor mij en zal dat ook blijven.
Mevrouw Bergkamp (D66): Ik ben blij met de reactie van de Staatssecretaris. Naast hem zit bovendien nog een andere Staatssecretaris, die op dit vlak al heel veel heeft gedaan. Daar ben ik ook zeer erkentelijk voor. Er vinden inderdaad heel veel onderzoeken en expertmeetings plaats. Dat vind ik heel erg goed. Kunnen we die vertalen naar gerichte handvatten voor de jeugzorgsector? Ik sluit me namelijk aan bij de mooie woorden van mevrouw Keijzer daarover: het is nog steeds een taboe in de jeugdhulpverlening om te spreken over seksualiteit. Het rapport van de commissie-Samson bevestigt dat. Hoe kunnen we ervoor zorgen dat al die waardevolle onderzoeken zich vertalen in de praktijk van de jeugdzorg?
Staatssecretaris Van Rijn: Het onderzoek samen met Movisie is erop gericht om die handvatten te ontwikkelen. Het moet zich wat mij betreft richten – zo zijn ook de afspraken – op de vraag hoe het in de praktijk gaat. Ik vind het prima om als we het onderzoek bespreken, te bekijken hoe Movisie en wij het kunnen vertalen in concrete handvatten voor de dagelijkse praktijk. Dat is inderdaad belangrijk; meer kennis en kunde is één ding, maar het gaat er natuurlijk om dat je die kunt toepassen bij je dagelijkse handelen in de jeugdhulp en de jeugdzorg. Daar ben ik het zeer mee eens.
De voorzitter: Kunt u wellicht aangeven wanneer het onderzoek van Movisie verwacht wordt? U noemde een hele rij onderzoeken en ik weet niet meer welke het was.
Staatssecretaris Van Rijn: In oktober van dit jaar.
Voorzitter. Ik kom nu op een aantal specifieke vragen
De voorzitter: mevrouw Bergkamp heeft in tweede instantie nog een vraag.
Mevrouw Bergkamp (D66): Ik weet niet of het onderwerp LHBTI-jongeren is afgerond?
Staatssecretaris Van Rijn: Dat was wel mijn plan.
Mevrouw Bergkamp (D66): Oké. Dan is mijn keuze voor een vervolgvraag een goede. Er is een reactie gekomen van de Staatssecretaris op het rapport. Ik vond dat een vrij algemene reactie. Kan de Staatssecretaris er nog een concretere reactie op geven, kijkend naar de aanbevelingen in het rapport? Het is inderdaad heel erg mooi dat Nederland het eerste land is met een dergelijke rapportage, maar ik vind de reactie wel een beetje algemeen, als ik heel eerlijk ben.
Staatssecretaris Van Rijn: Ik heb nu een vrij uitgebreide reactie gegeven. Als het helpt om die ook nog op te schrijven, kan ik dat natuurlijk doen, maar er komt een verslag van dit AO.
De voorzitter: Als een grote uitzondering en heel concreet, mevrouw Bergkamp.
Mevrouw Bergkamp (D66): Heel concreet en kijkend naar de aanbevelingen zou ik graag een gerichte reactie willen, omdat de reactie in de brief vrij algemeen was. Kijkend naar de aanbevelingen zou ik dat zeer op prijs stellen.
Staatssecretaris Van Rijn: Gaan we doen, voorzitter.
Voorzitter. Mevrouw Ypma heeft aandacht gevraagd voor wat zij de inhuisplaatsing noemt. We kunnen in de praktijk waarnemen dat naast de pleegzorg het fenomeen gezinshuizen steeds vaker voorkomt. Gemeenten hebben daar ook steeds meer aandacht voor. Het nieuwe stelsel biedt de grote kans, doordat gemeenten meer zicht krijgen op problemen van kinderen in de wijk, om te bezien of de problemen heel lokaal kunnen worden opgevangen. Dit ben ik zeer eens met mevrouw Ypma. Ik wil graag samen met de VNG bespreken of we dit nog veel meer aandacht kunnen geven. Ik merk dat er al aandacht voor is. Ik zal het TransitieBureau en Jeugdwerk Nederland samen aan een brochure op dit punt laten werken om te bezien of we de aandacht van de gemeenten nog meer kunnen focussen. Dat is dus in bewerking.
De heer Van der Staaij vroeg of er verkeerde prikkels zijn. Dat zou ik moeten uitzoeken. Ik heb die signalen niet gekregen. Sterker nog: ik merk juist het omgekeerde, namelijk dat de aandacht voor de gezinshuizen toeneemt. Dat duidt op een andere richting dan hetgeen de heer Van der Staaij suggereert. Dat is mijn beeld tenminste, maar ik zeg graag toe dat het TransitieBureau zal bekijken hoe met de brochure de voorlichting aan de gemeenten nog verder kan worden versterkt.
Mevrouw Siderius heeft naast haar punten betreffende transitie en werkgelegenheid ook gevraagd hoe het zit met de gesloten jeugdzorg. De twee instellingen voor JeugdzorgPlus worden geprivatiseerd. Zo heet dat; het betekent gewoon dat ze in handen komen van bestaande aanbieders van JeugdzorgPlus. Dat zijn stichtingen zonder winstoogmerk die nu al gewoon werken in de JeugdzorgPlus. Daar zit geen bijzonder grote verandering van werkzaamheden in; het zijn gewoon reguliere aanbieders van JeugdzorgPlus. Het is heel goed dat we niet langer een situatie hebben met twee heel verschillend gefinancierde instellingen. Dat zou bovendien zeer verstorend zijn voor de andere instellingen die in de JeugdzorgPlus werken en die worden overgenomen door twee reguliere stichtingen voor JeugdzorgPlus zonder winstoogmerk. In die zin denk en hoop ik dit misverstand te hebben opgelost. Het is niet de bedoeling om er een totaal andere context voor te maken. Integendeel, het kan nu juist in de reguliere sector terechtkomen.
Het is natuurlijk nooit de bedoeling dat slachtoffers van loverboys en de daders bij elkaar gezet worden. Daar wordt natuurlijk op gelet. Het is heel erg maatwerk. Soms is het heel goed om aparte voorzieningen te treffen voor meisjes die slachtoffer zijn van loverboys. Soms kunnen er gemengde groepen zijn, maar natuurlijk nooit met de daders. In die zin is het zeker niet de bedoeling dat dit leidt tot een andere situatie ten aanzien van de opvang van slachtoffers van loverboys.
De heer Van der Staaij wil weten of het kwaliteitskader voldoende ruimte biedt. Het korte antwoord is «ja». De norm voor verantwoorde werktoedeling wordt door de betrokkenen in de sector zelf ingevuld, zodat een en ander toetsbaar is. Dat betekent inderdaad dat niet voorgeschreven is dat je het op een vooraf bepaalde manier moet doen, maar dat de instelling aantoont welke afspraken er zijn gemaakt, zodat die toetsbaar zijn, bijvoorbeeld voor de inspectie. Zo kan de inspectie bekijken of het tot een verantwoorde manier van zorgverlening leidt.
In antwoord op de vraag van mevrouw Keijzer of de verstandelijk gehandicapten erbij betrokken zijn, het volgende. Het kwaliteitskader dat nu geagendeerd staat, is voor de provinciale jeugdzorg. Met de andere sectoren wordt dat nu verbreed. Daarbij is de gehandicaptensector betrokken, zodat die voor de eigen situatie de norm voor verantwoorde werktoedeling kan invullen. De gehandicaptensector heeft aangegeven dat wat ontwikkeld was, niet een-op-een op die sector van toepassing kon worden verklaard. Daar had zij groot gelijk in. Ook die sector moet voor zijn situatie en werkwijze kijken wat een norm voor verantwoorde werktoedeling is. Dat kan verschillen van het stuk dat er nu ligt. Dat is juist de verbreding die nu plaatsvindt.
Staatssecretaris Teeven: Voorzitter. Ik zal als eerste het onderwerp waarheidsvinding behandelen. Daarover zijn heel veel opmerkingen gemaakt en vragen gesteld. Ik zal vervolgens op het onderwerp privacy ingaan en dan zijn er ten slotte nog enkele losse onderwerpen.
Zonder iets af te doen aan de waarde van het rapport van de Kinderombudsman, stel ik vast dat dat zich heeft uitgestrekt over de jaren 2011–2013, dat dat betrekking had op vier regio's, dat er 300 klachten waren ingediend bij de ombudsman, dat er 55 dossiers zijn bekeken en dat er 70 interviews zijn gehouden. Er is onder anderen met tien jongeren gesproken. Dat is dan het onderzoek. Het is niet minder, maar het is ook niet meer.
Mevrouw Ypma heeft gevraagd hoe de waarheidsvinding een plaats krijgt binnen de transitie. Dat is al aan de orde geweest. Via het amendement-Van der Burg/Bergkamp is die waarheidsvinding ook in het nieuwe jeugdstelsel verankerd, namelijk in artikel 3.3. Bij de Raad voor de Kinderbescherming heeft kwalitatief feitenonderzoek, mede door dit rapport, voortdurend aandacht gekregen. Dat verandert ook niet door de stelselwijziging jeugd. Dat blijft bij de Raad voor de Kinderbescherming verankerd.
Door de stelselwijziging jeugd dienen instellingen die jeugdbescherming en/of jeugdreclassering uitvoeren gecertificeerd te worden. Een voorwaarde hierbij is dat de organisaties doorgaan met deskundigheidsbevordering en dat het werken met de vastgestelde methode en het zorgen voor participatie van de jeugdigen en hun gezinnen ook steeds worden gefaciliteerd. Wij denken dat op die manier de kwaliteit van het werk van de gecertificeerde instelling wordt gewaarborgd.
Vanaf 2015 worden de gemeenten verantwoordelijk voor de inrichting van het Advies- en Meldpunt Huiselijk Geweld en Kindermishandeling (AMHK). De VNG is gestart met een ondersteuningsprogramma AMHK, dat gemeenten helpt met de totstandkoming van de nieuwe inrichting van het AMHK. Binnen dat ondersteuningsprogramma wordt ook een model-handelingsprotocol opgesteld. De Inspectie Jeugdzorg blijft toezicht houden op de kwaliteit van het feitenonderzoek en de rapportage. De inspectie zal naar aanleiding van het rapport van de Kinderombudsman en het amendement-Van der Burg/Bergkamp het algemene toetsingskader uitbreiden, zodat ook een waarheidsgetrouwe verslaglegging er expliciet onderdeel van uitmaakt. Wij hebben hierover in een algemeen overleg overigens ook al eerder met elkaar gesproken. Mevrouw Van der Burg heeft daar ook al een aantal keren aandacht voor gevraagd.
Mevrouw Ypma heeft gevraagd of de onderzoeksfunctie bij één instantie of bij meerdere instanties moet worden neergelegd. De Kinderombudsman concludeert dat de Raad voor de Kinderbescherming, het Bureau Jeugdzorg en het AMHK over het algemeen professioneel en deskundig te werk gaan. De aanbevelingen van de Kinderombudsman zijn ook opgepakt. Ik zie dus eigenlijk geen noodzaak voor het beleggen van die onderzoeksfunctie bij één instantie. Het AMHK en de Raad voor de Kinderbescherming doen bovendien ook wezenlijk andere onderzoeken. Het AMHK onderzoekt of er sprake is van kindermishandeling en welke hulp een gezin nodig heeft, en de Raad voor de Kinderbescherming functioneert eigenlijk als voorportaal voor de rechter in civiele zaken. De raad onderzoekt of er gronden zijn voor een rechterlijke maatregel. Bureau Jeugdzorg is natuurlijk belast met de uitvoering van de maatregel.
Uit het onderzoek naar de overlap in onderzoekstaken van het AMK en de Raad voor de Kinderbescherming uit 2010 komt naar voren dat een beperkt aandeel van de meldingen die het AMK in onderzoek neemt, leidt tot onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming. Dat is bij ongeveer 12% van de meldingen het geval. In de meeste gevallen kan de hulpverlening in vrijwillig kader opgestart worden en kan gedwongen ingrijpen in het gezin achterwege blijven. Ik ben van mening dat het huidige systeem zorgt voor goede checks-and-balances. Ik zal later nog enkele specifieke vragen daarover beantwoorden. Voor de Raad voor de Kinderbescherming vormt het onderzoeksrapport van het AMK ook het uitgangspunt. De raad start het onderzoek door vast te stellen of de onderzoeksgegevens van het AMK feitelijk, volledig, actueel en betrouwbaar zijn. De uitvoering van de maatregel vindt plaats door Bureau Jeugdzorg, dat in het kader van die uitvoering dan ook een rapportage opstelt.
Mevrouw Bergkamp heeft gevraagd, hoe ervoor zal worden gezorgd dat in de opleidingen aandacht wordt besteed aan het belang van de waarheidsvinding en het ontwikkelen van vaardigheden op dat vlak. Ik heb in antwoord op vragen van mevrouw Ypma al aangegeven dat we dat structureel blijven doen in het kader van de certificering. Dat vraagt die certificering immers ook van de instanties die bezig zijn met de uitvoering van jeugdbescherming en jeugdreclassering. Het trainen van professionals in rapportagevaardigheden is een structurele activiteit van de Bureaus Jeugdzorg en de Raad voor de Kinderbescherming. Dat betekent heel nadrukkelijk ook het leren onderscheiden van meningen en feiten en het doen van feitenonderzoek. Naast de opleiding is het ook belangrijk dat professionals in de praktijk worden aangesproken op hun vaardigheden, zoals de kwaliteit van de rapportages en de mate waarin er binnen de mogelijkheden feitenonderzoek is verricht. Het is van belang dat dit ook feitelijk gebeurt, want als je alleen maar traint en opleidt en er niet voor zorgt dat het in de praktijk ook gebeurt, dan ebt die kennis snel weer weg. Dat zou dan een beetje het paard achter de wagen spannen zijn. Mede door het rapport van de Kinderombudsman is dit gebeurd. Zo is het onderwerp op de agenda gekomen bij gesprekken tussen leidinggevenden en medewerkers.
Mevrouw Bergkamp en mevrouw Van der Burg hebben gevraagd waarom de waarheidsvinding geen onderdeel uitmaakt van het jaarprogramma van de inspectie. De inspectie besteedt binnen haar reguliere toezichtstaak aandacht aan de kwaliteit van feitenonderzoek. Mede naar aanleiding van de stelselwijziging jeugd wordt het toetsingskader van de Inspectie Jeugdzorg op dit moment geactualiseerd. Als gevolg van het amendement en het rapport wordt het toetsingskader van de inspectie uitgebreid, waardoor een waarheidsgetrouwe verslaglegging daar ook expliciet onderdeel van uitmaakt. Mevrouw Van der Burg heeft daarover een jaar geleden ook al vragen gesteld. Wij verwachten dat een en ander na de zomer gereed is. In dat toetsingskader zal de waarheidsvinding bij het reguliere toezicht op de instellingen ook worden meegenomen. Op pagina 11 van het Jaarwerkprogramma staat onder het kopje «verantwoorde hulp voor jeugd» overigens meer informatie over dat toetsingskader. We hebben daar dus ook rekening mee gehouden.
Mevrouw Bergkamp vroeg waar ouders en kinderen terechtkunnen als zij klachten hebben over de Inspectie Jeugdzorg, het AMK of de Raad voor de Kinderbescherming. Er kan een klacht worden ingediend als een cliënt niet tevreden is over de bejegening. Na het indienen van een klacht kan er eerst een intern bemiddelend gesprek plaatsvinden om tot een oplossing te komen. Indien dat gesprek niet tot een bevredigend resultaat leidt, kan men naar de externe klachtencommissie gaan. Iedere jeugdzorgorganisatie heeft op dit moment een externe klachtencommissie, bestaande uit drie leden. Bij de zitting in de klachtencommissie kan de klager zich ook laten bijstaan door een advocaat of een vertrouwenspersoon. Daarbij kan ook een beroep worden gedaan op een onafhankelijke vertrouwenspersoon van het Advies- en Klachtenbureau Jeugdzorg.
De heer Van der Staaij vroeg waar ouders van wie het kind uit huis is geplaatst op basis van in hun ogen verkeerde rapporten, terechtkunnen. Hoe kunnen die rapporten nu worden geactualiseerd of getoetst? Het overnemen van informatie uit oude rapportages heeft ook de aandacht binnen de jeugdzorg. Jeugdzorg Nederland heeft aangegeven dat rapporten in de praktijk zullen worden beoordeeld op het ongewenst overnemen van teksten uit voorgaande rapportages. De oudere rapportages zullen worden getoetst op relevantie en gedragswetenschappers en leidinggevenden zullen daar ook op letten.
Mevrouw Ypma (PvdA): Ik heb even gewacht met mijn interruptie, omdat ik de Staatssecretaris de gelegenheid wilde geven om zijn betoog rustig af te ronden. Het is duidelijk dat de Staatssecretaris zich geen zorgen maakt over de onderzoeksfunctie. Die kan blijven zoals die is. Ik maak me wel zorgen over het feit dat verschillende instanties – het AMHK, de Raad voor de Kinderbescherming en de Bureaus Jeugdzorg – onderzoeken doen, maar dat eigenlijk niemand verantwoordelijk is voor het blijven volgen van dat kind. Er is niemand verantwoordelijk voor die monitoring. Ik heb in eerste termijn al gevraagd, wie verantwoordelijk is voor die monitoring. Als we eenmaal gesignaleerd hebben dat kinderen zijn mishandeld, moeten we ze ook in beeld houden. Er zijn immers veel risicofactoren dat zij zelf later weer een slachtoffer of een dader van kindermishandeling worden. Als we kindermishandeling willen stoppen, moeten we daar veel meer mee doen. Wie is nu verantwoordelijk voor die monitoring?
Staatssecretaris Teeven: De gezinsvoogd volgt natuurlijk het kind. Dat is vrij logisch. Zolang het kind onder toezicht staat, volgt de gezinsvoogd dat. Er is op dit moment ook een mogelijkheid van vrijwillige hulpverlening. Een kind kan vrijwillig onder toezicht staan. Het is de taak van de gezinsvoogd om dit in de gaten te houden. De gezinsvoogd is bij uitstek degene die het kind continu kan monitoren, die contactmomenten heeft met het kind en spreekt met de ouders. Het is zijn of haar taak om dat te doen. Ik zou dat niet willen weghalen bij de gezinsvoogd.
Mevrouw Ypma (PvdA): Natuurlijk, de gezinsvoogd. Maar niet ieder kind krijgt een gezinsvoogd toegewezen. Er is onderzoek gedaan naar de meldingen bij het AMHK in Den Haag. Bij 40% van de kinderen is sprake van hermeldingen. Ergens gaat daar dus iets niet goed. Ergens grijpen we niet op tijd in. Wie is dan verantwoordelijk voor de kinderen aan wie geen voogd is toegewezen?
Staatssecretaris Teeven: Soms is er wel een voogd toegewezen, maar is de ondertoezichtstelling op een gegeven moment beëindigd. Die cijfers waar mevrouw Ypma aan refereert, hebben ook betrekking op de situaties waarin iemand in oude fouten vervalt. Het is mogelijk dat een ots is beëindigd en dat daarna toch weer iets gebeurt. Als het op een gegeven moment goed gaat, wordt de ots beëindigd. De Kamer heeft er bij de behandeling van de Kinderbeschermingswet ook op aangedrongen dat een ots niet oneindig duurt. Die discussie hebben we twee jaar geleden uitgebreid gevoerd.
Mevrouw Keijzer (CDA): Is de Staatssecretaris klaar met zijn beantwoording over de waarheidsvinding? Als dat niet het geval is, dan wacht ik nog even met mijn interruptie.
Staatssecretaris Teeven: Nee, ik ben zeker nog niet klaar met mijn beantwoording over de waarheidsvinding. Ik kom nu op de vragen van de heer Van der Staaij en mevrouw Keijzer. Welke consequenties zijn verbonden aan een situatie waarin een jeugdzorgmedewerker zich niet aan de wet houdt? Ik heb daar al iets over gezegd. Door het tuchtrecht dat in het kader van de nieuwe Wet professionalisering jeugdzorg wordt ingevoerd voor geregistreerde jeugdzorgprofessionals, wordt het beroepsmatig handelen ook door de eigen beroepsgroep getoetst. Cliënten krijgen met tuchtrechtspraak ook een betere bescherming tegen onprofessioneel handelen. Jeugdzorgprofessionals kunnen ook leren van complexe zaken. Dat gebeurt op dit moment al. In het uiterste geval kan het tuchtcollege een geregistreerde professional ook uit het register schrappen. Als het gaat om de consequentie voor de medewerker zelf, kan het niet spreken van de waarheid ook aanleiding zijn voor een instelling om interne maatregelen te nemen. Dat gebeurt ook regelmatig. Als blijkt dat de essentiële feiten op basis waarvan tot een maatregel wordt verzocht, niet kloppen, dan zal dit voor de rechter reden kunnen zijn om de maatregel niet op te leggen. We hebben even gekeken hoe vaak het gebeurt dat om een maatregel wordt verzocht, maar dat de rechter dat verzoek niet volgt. De rechter volgt slechts in 4% van de gevallen niet het advies om iets op te leggen. Daaruit zou je iets kunnen afleiden over de kwaliteit van de adviezen om een ots op te leggen. Die adviezen worden immers maar in 4% van de gevallen niet gevolgd. Als je zegt «ik ga niet uit van het oordeelsvermogen van de rechter», dan zegt dat iets over de kwaliteit van de rechter, maar niet over de kwaliteit van de adviezen in eerste instantie. Kinderrechters zijn nu juist bij uitstek aangesteld om die beoordeling over een individuele situatie te kunnen maken.
Mevrouw Van der Burg heeft in dit verband ook nog een vraag gesteld. Zijn er naar aanleiding van het amendement over de kwaliteit van de rapportages nog gesprekken gevoerd met rechters? De Staatssecretaris van VWS en ik hebben naar aanleiding van het rapport van de Kinderombudsman en het amendement-Van der Burg/Bergkamp een gesprek gevoerd met een aantal kinderrechters. Zij bevestigen het beeld van de Kinderombudsman en zijn over het algemeen tevreden over de kwaliteit van de rapportages. Als zij niet tevreden zijn, kunnen zij vragen om een aanvullende rapportage. Dat gebeurt ook soms. Voordat een beslissing wordt genomen, wordt om een aanvullende rapportage gevraagd. Dat kan dan de reden zijn om de maatregel af te wijzen. Ik heb al gezegd dat die steekproef in 4% van de gevallen leidt tot het niet volgen van een opgelegde maatregel.
Mevrouw Keijzer heeft opgemerkt dat lang niet alle Bureaus Jeugdzorg de instructies en de bevelen van de rechters zouden opvolgen. Zij heeft ook een voorbeeld gegeven. Ook dat hebben we nagevraagd bij Jeugdzorg Nederland. Jeugdzorg Nederland heeft aangegeven dat in alle gevallen waarin sprake is van een rechterlijke uitspraak als een ondertoezichtstelling of een uithuisplaatsing, die maatregel door Bureau Jeugdzorg ook wordt uitgevoerd. Ik geef mevrouw Keijzer echter wel toe dat er soms slordig wordt gewerkt. Dat zijn uitzonderingen. Jeugdzorginstanties gaan over het algemeen deskundig en professioneel te werk. Dat geeft de Kinderombudsman ook aan. We moeten die uitzonderingen wel verder beperken, want het is belangrijk dat door professionals wordt gedaan wat in protocol en werkwijze is afgesproken en wat ook geleerd wordt in de trainingen en de opleidingen waar mevrouw Bergkamp aan refereerde.
Het kabinet heeft er wel vertrouwen in dat de kwaliteit van het feitenonderzoek door jeugdzorginstanties verder wordt geoptimaliseerd. Dat is echter iets anders dan de twijfel waar mevrouw Keijzer over sprak. Zij worstelt daarmee. Moeten we dat nu opnieuw gaan beoordelen? Als we even uitgaan van het feit dat de Kinderombudsman zich bij zijn onderzoek heeft gebaseerd op vier regio's, moeten we dan een aantal dossiers waarin klachten zijn voorgekomen, opnieuw bekijken? Het is wel van tweeën een. Of je vindt met mevrouw Siderius dat het een chaos is in jeugdzorgland, zoals zij dat verwoordde. Dan moet je vooral geen pilots gaan uitvoeren in een periode van decentralisatie, want dan maak je de chaos alleen maar groter. Ik geloof daar niet in. Dat geldt ook voor de Staatssecretaris van VWS. Wij denken niet dat het een chaos is. Wij denken wel dat er hier en daar onzekerheid is. Dan zou er wellicht ruimte zijn om aan het eind van dit jaar een pilot uit te voeren. Daar wil ik wel onderzoek naar doen. We kunnen dan kijken naar één Bureau Jeugdzorg waar in het kader van de decentralisatie de contracten zijn gesloten met de gemeenten, waardoor er allerlei vormen van zekerheid zijn. Dan kunnen we kijken hoeveel klachten er zijn geweest. We kunnen dan een pilot doen waarin we die klachten opnieuw bekijken.
Ik denk daarbij niet het eerst aan de regio's waarin nog veel discussie is, zoals Gelderland, Noord-Brabant en Zuid-Holland. We hebben daar al met elkaar over gesproken en we zullen daar op 25 juni mee doorgaan. Dat zijn dan niet de regio's waar ik het eerst aan denk om die pilot te doen. Dat lijkt me ook logisch. Ik denk dan meer aan een regio die al gestabiliseerd is in de sfeer van decentralisatie. De collega en ik zullen erover spreken. We zullen de Kamer dan wellicht op 25 juni kunnen informeren over de ruimte die er is voor zo'n pilot. Ik hoop dat ik hiermee voldoende inga op de zorgen van mevrouw Keijzer. Ik heb ook wel eens mijn twijfels als ik zaken zie van uithuisplaatsing en ots.
Mevrouw Bergkamp (D66): Wat ik een beetje mis in het verhaal van de Staatssecretaris, is de veronderstelling dat dingen niet altijd goed zijn gegaan. Ik mis eigenlijk een beetje de ambitie bij de Staatssecretaris om te onderkennen dat er met enige regelmaat in de rapportages dingen niet goed gaan en dat we op basis daarvan moeten gaan kijken wat we eraan kunnen doen. Het idee van de pilot waar mevrouw Keijzer ook om vroeg, is op zich een mooie handreiking. Dat is heel goed, daar kunnen we ook van leren. Maar ik mis gewoon bij de Staatssecretaris het gevoel dat er de afgelopen jaren wel degelijk iets gebeurd is. Het gaat hier over ingrijpende maatregelen. Ik wijs op de manier waarop het onderzoek werd getypeerd. Hij zei: het is wat het is, er is geen beter onderzoek. Ik kan me voorstellen dat ik als Staatssecretaris zou zeggen: dit vraagt om meer onderzoek, want het is maar een klein onderdeel van de werkelijkheid die we nu uiteindelijk wat meer in onze vingers krijgen.
Staatssecretaris Teeven: Daarom ben ik ook begonnen met het rapport van de Kinderombudsman. Hoe zwaar wil je dat laten wegen? Is dat een tipje van de sluier dat wordt opgelicht en is er sprake van een veel groter probleem? Of heeft de Kinderombudsman een onderzoek gedaan op basis van 55 dossiers en 70 gesprekken, waardoor de problematiek niet in zijn volle omvang te beoordelen is en het ook niet zo veel zegt over de volle breedte? Dat is de discussie die we moeten voeren. Daarom zeg ik: ik ben niet bereid om dat onderzoek in de volle breedte te doen, zeker niet in de fase van decentralisatie. We hebben al een sector die in onzekerheid verkeert. Daar gaan we de 25ste over spreken. Dat moet je er dan niet nog eens bovenop leggen. Maar ik ben op dat punt ook niet overtuigd. Ik ben er niet van overtuigd dat het overal zo structureel misgaat. Dat lijkt mevrouw Bergkamp nu te suggereren. Daarom voel ik meer voor het idee van mevrouw Keijzer. Zij zegt: je kunt ergens beginnen. Je kunt dat een keer doen. Ik stel dan voor om dat te doen bij een Bureau Jeugdzorg, bij een instelling die al in enige mate is gestabiliseerd. Daar zijn in het verleden ook klachten binnengekomen. Dan bekijk je die dossiers nog eens grondig. Je moet niet te snel afgaan op het bericht van de ene of de andere ouder. Jeugdzorgwerk is mensenwerk. De waarheid ligt soms ook echt in het midden. Al lijkt dat niet altijd zo te zijn.
Mevrouw Bergkamp (D66): Ik suggereer niets, ik hoor alleen dat het onderzoek van de Kinderombudsman door de Staatssecretaris wordt gerelativeerd. Daarvoor kunnen redenen zijn. Ik zeg alleen maar: er is geen beter en uitgebreider onderzoek. We kunnen er dus van alles van vinden, maar feit is dat uit het onderzoek bepaalde twijfels blijken. Ik vind het een heel goede suggestie om een onderzoek te doen en ik snap dat de Bureaus Jeugdzorg in het kader van decentralisatie druk bezig zijn met andere dingen. Daarvoor heb ik begrip. Als de Staatssecretaris twijfelt aan de ernst van de situatie of de conclusies in het rapport van de Kinderombudsman, dan mis ik bij hem een eigen behoefte om te doen aan waarheidsvinding. Het gaat om zeer ingrijpende beslissingen voor kinderen en ouders. Laat de Staatssecretaris dan zelf met een beter voorstel komen!
Staatssecretaris Teeven: Nogmaals, de Kinderombudsman geeft aan dat er professioneel wordt gehandeld. De Kamer twijfelt. Dat geldt althans voor een aantal fracties. Dat is de feitelijke situatie. Ik kom die twijfel enigszins tegemoet, omdat je niet kunt zeggen dat die twijfel helemaal nergens op slaat. Dat zeg ik dus ook niet. Maar ik heb een heel ander beeld dan mevrouw Bergkamp. Ik heb niet zo vreselijk veel twijfel. Ik constateer alleen dat er bij sommige woordvoerders twijfels zijn. Ik constateer voorts dat de Kinderombudsman zegt dat de taken over het algemeen professioneel worden uitgevoerd. Ik ben echter best bereid om in een regio die gestabiliseerd is, dossiers te lichten om te kijken of er daadwerkelijk reden is voor die twijfel. Ik heb die twijfel nog niet.
Mevrouw Keijzer (CDA): Ik ben wel blij met wat de Staatssecretaris zegt. Op pagina 100 van het rapport van de Kinderombudsman staat: concluderend kan worden gesteld dat het AMK, BJZ en de raad over het algemeen professioneel en deskundig te werk gaan. De volgende zin luidt echter: «desondanks komen er fouten in onderzoeksprocesrapportages voor. Die kunnen er uiteindelijk toe leiden dat een kind uit huis wordt geplaatst of onder toezicht wordt gesteld.» Ik begrijp dat de Staatssecretaris bereid is om als straks in een bepaalde regio het stof is neergedaald en dingen beginnen te lopen, een aantal dossiers waarover discussie is geweest, te lichten om nog eens heel precies te kijken wat daar gebeurd is. Als de Staatssecretaris inderdaad bereid is om dat doen, dan ben ik daar heel erg blij mee. Klopt dat inderdaad? Dat zijn we, wat mij betreft, rond.
Staatssecretaris Teeven: Dat wil ik nadrukkelijk doen. Ik wil in een regio waar de zaken gestabiliseerd zijn, kijken naar de klachten die daar zijn ingediend. Ik wil opnieuw laten kijken naar de desbetreffende dossiers. Dat moet dan wel gebeuren in een regio waar het niet meer zo staat te schudden dat de situatie alleen maar zal verergeren als je dat erbovenop doet. Volgens mij is dat wel verenigbaar.
De heer Van der Staaij (SGP): Ik had even het idee dat er een soort tegenstelling werd gesuggereerd die niet echt bestaat. Volgens mij hebben wij allemaal hetzelfde beeld dat het in zijn algemeenheid professioneel en goed gaat, maar dat er toch wel met enige regelmaat fouten worden gemaakt. De conclusie van de Kinderombudsman is dat de foutmarges omlaag moeten. Dat is toch in feite ook wat het kabinet zegt? Er wordt met enige urgentie gezegd: laten we wel ons best doen om die foutmarges omlaag te brengen. Heb ik de Staatssecretaris zo goed begrepen?
Staatssecretaris Teeven: Ik heb het rapport van de Kinderombudsman ook goed gelezen. Volgens mij wordt daarin aangegeven dat een onterechte opgelegde kinderbeschermingsmaatregel een uiterste consequentie zou kunnen zijn. De Kinderombudsman constateert echter niet dat dat ook daadwerkelijk gebeurt. Ik vond dat mevrouw Keijzer het heel goed onder woorden bracht. Ik heb die twijfel immers ook wel eens als ik kijk naar een individuele casus. Die twijfel heeft de Kinderombudsman aan de hand van die 55 dossiers en die 70 gesprekken waarschijnlijk ook gehad. Hij constateert echter tegelijkertijd dat er professioneel wordt gewerkt. Dat credit moeten we de beroepsgroep wel geven. Ik bespeurde bij een aantal leden van de commissie sterke twijfels over het werk dat wordt gedaan. Die twijfels heb ik niet. Daarover verschillen we dan wel van mening. Daar moeten we gewoon eerlijk over zijn.
De heer Van der Staaij (SGP): Ik lees op pagina 100 van het rapport: «ook concluderend kan worden gesteld dat het AMK, BJZ en de raad over het algemeen professioneel en deskundig te werk gaan. Desondanks komen fouten in onderzoeksprocesrapportages zoals hierboven geschetst met enige regelmaat voor.» Het is dan toch gewoon allebei waar? Ik begrijp niet zo goed waarom we moeten kiezen. Over het algemeen gaat men professioneel en deskundig te werk, maar we moeten de dingen die nog niet goed gaan, wel serieus nemen. De manier waarop de Staatssecretaris nu reageert, leidt tot de gedachte: kennelijk is er niet zo veel behoefte om te zeggen dat er nog te vaak dingen verkeerd gaan en dat die foutmarge omlaag moet.
Staatssecretaris Teeven: Als er een foutmarge is, dan is het duidelijk dat die foutmarge omlaag moet. Daarom neem ik het idee van mevrouw Keijzer ook over. We gaan in een bepaalde regio kijken hoe het nu echt zit met de dossiers waarbij klachten aan de orde zijn geweest. We gaan daarbij wellicht een slagje dieper dan de Kinderombudsman. Dat lijkt me dan de beste manier om vast te stellen hoeveel fouten er daadwerkelijk gemaakt zijn. Je kunt op basis van 55 dossiers en 70 gesprekken een conclusie trekken. Maar misschien kan dat ook niet. We moeten dat even goed bekijken.
De voorzitter: Ik zie dat mevrouw Bergkamp wederom wil interrumperen. Zij heeft al het een en ander over dit onderwerp gezegd. Ik geef haar de gelegenheid, maar verzoek haar wel om het kort te houden.
Mevrouw Bergkamp (D66): Op het moment dat er een aantal keer iets wordt gezegd over Kamerleden, voel ik me wel uitgenodigd om daar iets over te zeggen. Ik ben het helemaal eens met de heer Van der Staaij. Er is geen tegenstelling. Als de Staatssecretaris die gehoord heeft, dan is die niet terecht. Mensen werken keihard in de jeugdzorg, er zit heel veel professionaliteit en er worden ook fouten gemaakt in de rapportages. Ik ben blij met de pilot en met het voornemen om de klachten te onderzoeken, maar ik blijf me afvragen of de Staatssecretaris dit eigenlijk gewoon wel wil. Ik heb het gevoel dat het een beetje een moetje is. Als we echt iets willen doen aan waarheidsvinding, dan wil ik ook een Staatssecretaris die zegt: ik heb ook gerede twijfel; ik heb een interesse of een behoefte om dat verder te onderzoeken. In alle oprechtheid, dat mis ik gewoon.
Staatssecretaris Teeven: Ik heb nog niet zo lang geleden – volgens mij was het gisteren – schriftelijke vragen beantwoord over de wijze waarop internationale kinderontvoeringszaken worden afgedaan. Als ik zo'n individuele zaak bekijk, denk ik ook wel eens: goh, moest dat nu zo? Maar als je dan een slagje dieper gaat en echt zo'n dossier leest, dan blijft die twijfel soms bestaan maar soms ook niet. De twijfel die ik na een eerste beoordeling heb, kan dus soms worden weggenomen. Mevrouw Bergkamp wil van mij horen dat ik ook veel twijfels heb. Ik ben zeer bereid om daarnaar te kijken. Ik volg dus de suggestie van mevrouw Bergkamp en mevrouw Keijzer. Ik doe die toezegging. Dan zal straks blijken of het een terechte constatering was van de Kinderombudsman. Ik kan het niet anders maken.
Mevrouw Bergkamp (D66): Ik constateer dat dit het meest haalbare is. Ik wil de Staatssecretaris niet de woorden in de mond leggen dat er veel twijfels zijn, maar ik wil dat hij de interesse heeft om uit te zoeken of er reden is om twijfels te hebben. Wij hebben een waardevol rapport van de Kinderombudsman. De Kamer heeft uitgesproken dat het een waardevolle rapportage is. Dat heb ik willen betogen met mijn pleidooi. Ik ben blij dat dit zal leiden tot in ieder geval een onderzoek, een pilot, in een regio of een omgeving die daar klaar voor is.
Staatssecretaris Teeven: Ik heb in een eerdere reactie ook al gezegd dat het een waardevol rapport is, maar ik heb daarbij ook aangegeven op basis waarvan het een waardevol rapport was. Nu gaan we die pilot doen om een verdiepingsslag aan te brengen. Ik denk dat dat een goede zaak is.
Ik kom te spreken over de privacy. De Kamer kent terecht een groot gewicht toe aan de privacy. In de motie-Franken uit 2011 staan de criteria waaraan de wetsvoorstellen getoetst moeten worden. Dat zijn de Privacy Impact Assessments (PIA's). Mevrouw Bergkamp heeft gevraagd naar de stand van zaken met betrekking tot de informatievoorziening en de gegevensverwerking binnen het nieuwe stelsel. Voldoen die aan alle privacy-eisen? Er is de afgelopen maanden inmiddels een aantal maatregelen en stappen genomen. De VNG gaat vijf à zes scenario's voor gegevensuitwisseling ontwikkelen waarop een PIA wordt uitgevoerd. De resultaten van de PIA's zijn in de nazomer bekend. De schema's uit de memorie van antwoord en de nadere memorie van antwoord over de gegevensverwerking zullen vervolmaakt worden. Die zijn ook bijna gereed en zullen ter beschikking worden gesteld van het TransitieBureau. Dan komen ze ook op de website te staan. Er is straks een informatiefolder over privacy beschikbaar, die ook kan dienen als kader voor wat wel en niet mag bij gegevensuitwisseling. Er worden door de Transitiecommissie audits uitgevoerd op de toepassing van de modellen bij de gemeenten. Indien nodig, als gemeenten de aanbevelingen niet goed oppakken, komt er nog een aanwijzing in de nazomer. Na 1 januari 2015 vinden er audits plaats door een onafhankelijke toezichtcommissie en over drie jaar zal de vraag of de werking van de informatievoorziening en de gegevensverwerking binnen het nieuwe stelsel aan de privacy-eisen voldoet, worden meegenomen in de evaluatie van de totale Jeugdwet.
Mevrouw Bergkamp vroeg hoe gemeenten moeten voldoen aan aantoonbaar veilig omgaan met de eenmalige overdracht van de verkregen persoonsgegeven. Er is een beperkte bewaartermijn. Hierover heeft ook een discussie in de Eerste Kamer plaatsgevonden. Cliëntgegevens worden uiterlijk op 28 februari 2016 vernietigd. Er is een informatieplicht aan betrokkenen over de gegevensoverdracht. Persoonsgegevens mogen niet worden verwerkt als het buiten de doeleinden valt waarvoor de gegevens worden verkregen. Er wordt ook gebruikgemaakt van informatiebeveiligingsstandaarden en de erkende normen.
Er is gevraagd naar de uitvoering van de motie over de pilot naar privacy. Er loopt op dit moment een VISD-traject van het KING. In dat traject wordt ook aandacht besteed aan de privacy in de wijkteams. Er is met de pilots gestart in vijf steden. Ze worden daarin de Living Labs genoemd. Tijdens de experimenten zal ook worden gekeken wat nodig is om de privacy te waarborgen.
De heer Van der Staaij heeft gevraagd of het klopt dat het Bureau Jeugdzorg omgangsregelingen niet nakomt. Gaat BJZ anders om met omgangsregelingen dan de rechter heeft aangegeven? Kinderen worden onder toezicht gesteld als er bijvoorbeeld sprake is van een vechtscheiding. Daarover hebben de Staatssecretaris van VWS en ik onlangs de Kamer geïnformeerd. BJZ krijgt dan soms de opdracht mee om de omgang weer op gang te brengen. Dat zijn uitermate lastige situaties. Daarom ontwikkelt Jeugdzorg Nederland ook een speciale methodiek voor de ots in het kader van de vechtscheidingen. Wij hopen dat er op die manier ook meer expertise zal komen voor deze complexe problematiek. Juist voor de heel lastige situaties moet een afweging worden gemaakt tussen de belangen en de veiligheid van het kind enerzijds en het recht op omgang van de ouders anderzijds. Ik kan me situaties voorstellen waarin een gezinsvoogd afweegt om in het belang van het kind de omgang op te schorten. Dit kan gebeuren, ondanks het feit dat de rechter in eerste instantie heeft uitgesproken dat er omgang moet zijn.
Mevrouw Siderius heeft gevraagd of medewerkers van Bureau Jeugdzorg moeten solliciteren op hun eigen baan. Die vraag is al door mijn collega beantwoord.
Mevrouw Bergkamp heeft ten slotte een vraag gesteld over de traumatische uithuisplaatsingen. Hoe kan de aanpak bij uithuisplaatsing beter en kindvriendelijker worden? Ik wil allereerst benadrukken dat een uithuisplaatsing onder politiebegeleiding zeer uitzonderlijk is. Mocht het nodig zijn om een uithuisplaatsing onder begeleiding van de politie te laten plaatsvinden, dan gaat er altijd een medewerker van Bureau Jeugdzorg mee, die de kinderen al kent. Zij licht toe wat er gaat gebeuren en begeleidt de kinderen ook zo goed mogelijk. Soms kan die begeleiding spaaklopen omdat een ouder zeer emotioneel wordt. Dat is ook niet heel verwonderlijk. Ook politieagenten die bij dit soort situaties worden betrokken, krijgen training hoe zij moeten omgaan met kinderen en ouders die overstuur zijn. Over de afhandeling van een speciale IKO-zaak, waarbij het ook ging om de omgangsregeling van een vader die in het gedrang kwam door het optreden van de moeder, heb ik de Kamer al een schriftelijk antwoord gegeven. Dat was bij uitstek een zaak waarover ik twijfels had. Ik heb vervolgens een nadere toelichting gekregen. Dat blijkt ook uit de antwoorden op de Kamervragen. En dan lijkt het soms net weer een slag anders te zijn dan een van de ouders heeft doen voorkomen.
Mevrouw Keijzer (CDA): Ik heb geen reactie gehad op mijn vraag over het voorstel van de Abvakabo voor een banenpool. Wellicht kan de Staatssecretaris daar nu nog geen antwoord op geven. Ik heb daarover tijdens de regeling ook een brief gevraagd. Ik hoor vandaag wel graag iets over de stand van zaken.
Staatssecretaris Van Rijn: Dat is een van de onderwerpen waarover ik wil spreken met Jeugdzorg en de VNG. De vraag is: hoe kun je werknemers en werkneemsters zo goed mogelijk van werk naar werk begeleiden en is het instrument van een banenpool daarvoor een goed instrument? Daar wordt een beetje verschillend over gedacht. Gemeenten maken met de jeugdzorgaanbieders in hun regio nu al vaak afspraken en zijn op een goede manier bezig. Het is wel een van de onderwerpen waarover ik in gesprek ben met de VNG en Jeugdzorg Nederland.
Mevrouw Keijzer (CDA): Kunnen wij een brief verwachten voor het algemeen overleg over de transitie van de jeugdzorg op 25 juni? Dan kan dit onderwerp daarin meegenomen worden. Wat mij betreft, hoort het onderwerp ook eigenlijk meer thuis in dat AO.
Staatssecretaris Van Rijn: Ik zit even te schakelen. We krijgen er nog een rapport over. Dan weet ik misschien ook wel iets meer over wat er allemaal gebeurt op het gebied van de werkgelegenheid. Ik wil daar wel een poging toe wagen.
Voorzitter. Ik ben nog een reactie op een opmerking vergeten. Dat komt misschien, doordat er een compliment werd gemaakt over de outcomecriteria. Dat ben ik niet zo gewend. Vandaar dat ik daar een beetje van schrok. Ik wil er toch wel even op reageren. Het is heel goed en belangrijk dat die outcomecriteria er nu zijn. Die moeten natuurlijk in de praktijk vertaald worden. Misschien is de meest handige manier om met het compliment om te gaan, het retourneren van dat compliment. Mevrouw Van der Burg heeft niet nagelaten om in bijna elk overleg op de ontwikkeling van die outcomecriteria aan te dringen. Nu zijn ze er. Complimenten aan mevrouw Van der Burg voor haar vasthoudendheid!
Zij heeft nog een vraag gesteld over de demedicalisering. Ik moet daar even over nadenken. Ik onderschrijf de doelstelling zeer, maar dat is natuurlijk niet een outcomecriterium dat je op een individueel traject plakt. Het doel van de behandeling is natuurlijk niet om ervoor te zorgen dat er demedicalisering is. Als er medicatie nodig is, dan is dat zo. Je hoopt dat je tot demedicalisering komt door een bepaalde aanpak en door meer aan de voorkant van de behandeling te gaan zitten. Het lijkt me echter geen doelstelling die op een individueel traject moet worden geplakt. Ik zeg graag toe dat ik in het kader van het voortgaande overleg over de outcomecriteria samen met de sector zal kijken hoe dat in kaart kan worden gebracht. Dat is dan immers meer overkoepelend beleid dan beleid per traject.
De voorzitter: We zijn aan het einde gekomen van de eerste termijn van de Kamer en de bewindspersonen. We gaan verder met de tweede termijn. Ik hanteer daarbij een spreektijd van maximaal twee minuten.
Mevrouw Ypma (PvdA): Voorzitter. Ik bedank de Staatssecretarissen voor hun heldere beantwoording. Ik blijf eigenlijk nog met één punt zitten: de regierol van gemeenten. Er is onlangs een rapport van de inspectie verschenen, waaruit blijkt dat gemeenten nog onvoldoende zicht hebben op gezinnen die een integrale aanpak nodig hebben. Dat is nu juist een van de mogelijke verbeterpunten. Hoe komt het dat de gemeenten deze cijfers over multiproblemgezinnen nog niet paraat hebben? Hoe wordt ervoor gezorgd dat gemeenten daar wel zicht op krijgen? Kunnen de bewindslieden in het gesprek met de VNG ook aandringen op stappen die gemeenten nu zelf al kunnen zetten? Gemeenten hebben zelf namelijk ook vaak meerdere personen in gezinnen rondlopen. Ik noem een leerplichtambtenaar, een werkconsulent, een Wmo-consulent en een schuldhulpverlener. Gemeenten dragen dus ook zelf bij aan de verkokerde en versnipperde hulpverlening aan die gezinnen en het grote aantal hulpverleners dat daar rondloopt. We hoeven het komende halfjaar niet af te wachten, want gemeenten kunnen daar nu al mee aan de slag. Ze kunnen het aantal hulpverleners dat vanuit de gemeente in een gezin actief is, verminderen en veel integraler, met één plan en één regisseur per gezin, gaan werken.
Minister Dijsselbloem heeft vorige week toegezegd dat er één grote transitiecommissie komt, die zal toezien op de integrale uitvoering van de verschillende transities. Kunnen deze twee Staatssecretarissen erop aandringen dat er geen zaken dubbel gebeuren? We hebben immers al de commissie-Geluk. Deze bewindslieden hebben de zaken goed op orde, met de transitiearrangementen, de Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd en de Transitie Autoriteit Jeugd. Ik ben daar erg tevreden over. Ik wil graag voorkomen dat zaken dubbel gebeuren. Misschien kunnen de taken die nu door Jeugdzorg worden gedaan, worden uitgebreid met de andere twee transities?
Mevrouw Siderius (SP): Voorzitter. Aan de overkant van de tafel wordt vooral heel hard geroepen dat er geen chaos is in de jeugdzorg, maar de Staatssecretaris zegt wel dat de jeugdzorg in bepaalde regio's staat te schudden. Ik vind dat wel opvallend. Dat klinkt op z'n minst niet erg stabiel. Je hoeft ook maar naar een Bureau Jeugdzorg te gaan om te merken dat er onzekerheid is. Er was vanochtend nog een hulpverlener die zei: ik word ontslagen, ik laat straks een aantal gezinnen achter en er is niemand aan wie ik die kan overdragen. Daardoor wordt er gestopt met trajecten en worden instrumenten niet meer ingezet. Dat stemt weinig hoopvol. De andere Staatssecretaris heeft gezegd dat een wethouder van de SP in de krant heeft laten optekenen dat de budgetten voldoende zijn. Het is mooi dat het bij die ene gemeente goed geregeld is, maar er zijn ook andere gemeenten. Daar heb ik de Staatssecretaris ook mee geconfronteerd. Ik vind het dan gemakkelijk om te zeggen: er is een wethouder die zegt dat het goed gaat in zijn gemeente, dus dan zal dat wel gelden voor heel Nederland. Volgens mij is het niet verstandig om zo gemakkelijk weg te kijken van de problemen die zullen ontstaan als de gemeenten de jeugdzorg overnemen.
Als je de jeugdzorg beter en professioneler wilt maken, moet je er expertise in stoppen, en die er niet juist uit halen. Dan moet je niet gaan voor een grootschalig ontslag. Wij hebben daarover van gedachten gewisseld. De SP zal dit nauwgezet volgen en zal de regering blijven confronteren met de voorbeelden die zij elke dag weer opnieuw in haar mailbox krijgt. Wij wachten de brief over de banenpools af. Wij zijn weinig hoopvol en zullen het in ieder geval nauwgezet volgen.
Voorzitter: Ypma
Mevrouw Van der Burg (VVD): We zijn het natuurlijk eens dat dit zorgvuldig moet gebeuren. Het is een heel grote en ingewikkelde transitie. Ik verbaas me echter wel een beetje over de ontkenning van de situatie waar we nu in zitten. Heel veel gezinnen hebben met wel veertien hulpverleners in één gezin te maken. Ik hoor mevrouw Siderius niets over die situatie zeggen. Ik hoor haar ook niets zeggen over het feit dat uit pilots blijkt dat we tot wel 50% van de uithuisplaatsingen kunnen voorkomen als we op de nieuwe manier gaan werken. Ik had het op prijs gesteld als zij ook dat aspect had genoemd.
Mevrouw Siderius (SP): Bij de behandeling van de Jeugdwet heeft mevrouw Van der Burg kunnen horen dat de SP niet tegen de overheveling naar gemeenten is, maar zij is wel tegen de manier waarop dat nu gebeurt, met zulke forse bezuinigingen. Ook door de snelheid waarmee de overheveling gepaard gaat, komen gezinnen, Bureau Jeugdzorg en het personeel in de problemen. Iedereen waarschuwt daarvoor, maar de landelijke politiek kijkt gewoon weg. Daar wil de SP wel voor waarschuwen. We zien nu al dat jongeren tussen wal en schip vallen. Ik ben nieuw op dit dossier, ik lees de stukken en het gaat alleen maar over transitiedocumenten, over pilots, over budgetten en over gedifferentieerde benaderingen. Ik hoor helemaal niets over jongeren die hun toekomst weer op de rol moeten krijgen, die moeten worden ondersteund om wat te kunnen maken van hun leven in de toekomst. Dat vind ik opvallend.
Mevrouw Van der Burg (VVD): Ik vind het opvallend dat mevrouw Siderius niets zegt over de dingen die niet goed gingen en waarvoor we nu maatregelen nemen. We doen dat juist bij uitstek om jongeren thuis te kunnen laten wonen. Zij zegt helemaal niets over het probleem dat zich nu voordoet, dat jongeren wellicht onnodig uit huis geplaatst worden omdat ze veel te laat hulp krijgen. Dat stelt mij teleur. De SP zegt altijd voor de bühne dat zij voor de transitie is, maar in de praktijk wordt er altijd gezegd: het gaat te snel en het is niet genoeg. De Kamer is in 2010 begonnen met deze transitie. Daar was de SP ook voor. We zitten nu in 2014 en het gaat in 2015 om een bezuiniging van 3%. Ik weet niet wat mevrouw Siderius dan «te veel» noemt! Het spijt me wel, maar ik vind dit geen constructieve bijdrage. Ik hoop dat de SP ook die kant van de problemen wil benoemen.
Mevrouw Siderius (SP): De SP-fractie ziet gewoon problemen. Zij ziet gewoon dat jongeren tussen wal en schip vallen. Elk voorbeeld van een jongere met wie het niet goed gaat en die door deze overheveling in de problemen komt, is er één te veel. Daar maakt de SP zich zorgen over. Dat hebben we al langere tijd opgemerkt. Wij vinden het gewoon pijnlijk dat hier een liberale partij zit die het allemaal prima vindt dat er 9.000 jeugdhulpverleners op straat worden gezet, die straks mogen gaan solliciteren op hun eigen baan, tegen een lager loon en tegen slechtere arbeidsvoorwaarden. Daar kijkt mevrouw Van der Burg van weg. Dan gaat zo'n overheveling gewoon te snel. Dat is heel erg pijnlijk. We zetten een hele beroepsgroep aan de kant. De jongeren die juist de hulp nodig hebben, hebben hier helemaal geen baat bij. Die worden hier absoluut niet mee geholpen.
Voorzitter: Van der Burg
Mevrouw Bergkamp (D66): Voorzitter. Ik bedank de Staatssecretarissen voor hun reactie. Ik bedank de Staatssecretaris van VWS voor zijn toezegging om naar aanleiding van de aanbevelingen uit het rapport «LHBTI-kinderen in Nederland» een notitie naar de Kamer te sturen.
We hebben uitgebreid van gedachten gewisseld over het onderwerp waarheidsvinding. Ik vind het heel goed dat waarheidsvinding nu onderdeel uitmaakt van de opleiding. Het maakt ook onderdeel uit van de certificering en het zit ook in het toetsingskader. Voorts is het natuurlijk ook goed dat er een pilot komt. Dat is op dit moment het meest haalbare, maar ik vind het wel een positief gebaar. Het is een gevoelig onderwerp. In de rapportage van de Kinderombudsman staat ook dat het even heeft geduurd voordat waarheidsvinding ook echt een begrip in de sector was. Ik waardeer dus zeer dat de Staatssecretaris een pilot zal laten doen. Wanneer kan de Kamer meer informatie krijgen over de opzet, de uitvoering en het tijdpad van de pilot? De Staatssecretaris heeft kunnen merken dat er vanuit de Kamer veel interesse is voor het onderwerp.
De Staatssecretaris heeft aangegeven dat er veel gebeurt op het gebied van privacy. Ik noem de informatieoverdracht, waar ook in de motie-Van Dijk/Bergkamp expliciet aandacht aan wordt besteed. Ik noem voorts de Living Labs. Dat is toch wel een sexy term voor een vrij technisch onderwerp. Ik ben blij dat dit gaat gebeuren, maar vraag me af of het College Bescherming Persoonsgegevens, dat het afgelopen weekend nog zorgen heeft geuit over dit onderwerp, daar ook nauw bij betrokken is. Is het college tevreden over de voortgang die op dit gebied wordt geboekt? Het is een beetje raar dat de bewindspersonen zeggen dat het goed gaat en dat het allemaal onder controle is, terwijl het CBP vervolgens zegt dat er sprake is van een groot alarm. Dat vind ik verwarrend.
Het is ten slotte goed om van de Staatssecretaris te horen dat de aanwezigheid van politie bij uithuisplaatsingen zeer uitzonderlijk is. En als dat gebeurt, dan is er altijd iemand van Bureau Jeugdzorg bij aanwezig. Het is voorts goed dat in de training van politie uitgebreid aandacht wordt besteed aan dergelijke situaties. Ik kan dan ook de conclusie trekken dat de aanpak kindvriendelijk is. Mocht ik daar andere signalen over ontvangen, dan zal ik die ook met de Staatssecretaris communiceren.
De heer Van der Staaij (SGP): Voorzitter. Ik bedank beide Staatssecretarissen voor de beantwoording. Wij zullen op een later tijdstip nog apart over de transitie spreken. De SGP-fractie vindt het in ieder geval van groot belang dat steeds zo snel mogelijk duidelijkheid wordt geboden en vaart wordt gemaakt. Die twee voorwaarden zijn van belang om ongelukken te voorkomen. We hebben in het verleden gezien dat heel veel onduidelijkheid en het op zijn beloop laten van zaken in ieder geval niet helpen. We komen daar nader over te spreken in het algemeen overleg dat daarover zal worden gehouden.
Ik dank beide bewindslieden voor hun toezeggingen. Ik heb het idee dat we elkaar uiteindelijk wel hebben begrepen op het punt van de waarheidsvinding. Instellingen gaan over het algemeen professioneel en deskundig te werk, maar er komen ook fouten voor en het is zaak om die foutenmarge omlaag te brengen. Ik heb me afgevraagd waarom de Staatssecretaris toch zo snel en zo sterk wil beklemtonen dat het in zijn algemeenheid goed gaat. Ik snap dat wel. Als je heel sterk de suggestie wekt dat het wemelt van de fouten, kan dat het draagvlak voor de uitspraken ondermijnen. Dan ontstaat het idee dat er maar allemaal ingrijpende maatregelen worden genomen, die uiteindelijk toch niet blijken te kloppen. Dat staat inderdaad ook niet in het rapport. Het is echter wel van belang om de kritische opmerkingen serieus te nemen. Zo wordt gezegd dat er in de rapporten soms sprake is van een te eenduidige duiding van incidenten. Er wordt ook gesproken over het vermengen van feiten en meningen en over onzorgvuldige bronvermeldingen. Het is van belang om daar actie op te ondernemen, omdat juist ook dat het draagvlak voor rechterlijke beslissingen enorm kan ondermijnen. Je hoort mensen soms later nog over dat ene zinnetje wat hun zo ontzettend gestoken heeft. Ik ben dus blij met de acties die in de brief en in de beantwoording van vandaag in het vooruitzicht zijn gesteld.
Ik vind het type onderzoek dat de Kinderombudsman heeft verricht, heel waardevol. De Kinderombudsman heeft zelf ook aangegeven dat het geen proefschrift is, dat het niet in alle opzichten representatief is, maar dat het indicatief is. Gelukkig hoeven we niet altijd te wachten op een uitgebreid proefschrift, dat aan alle eisen voldoet en in alle opzichten representatief is. Sommige zaken die voor verbetering vatbaar zijn, kun je al opsporen met een indicatief onderzoek. Laten we daar ook met vaart actie op ondernemen! Daar zijn we allemaal mee geholpen.
Mevrouw Keijzer (CDA): Voorzitter. Ik bedank de Staatssecretarissen voor de beantwoording en voor de toezegging om in het najaar te komen met een kwalitatief onderzoek in één regio naar de dossiers waarbij sprake is van klachten over ondertoezichtstellingen of uithuisplaatsingen. Ik bedank de Staatssecretaris van VWS dat hij nog voor het overleg van 25 juni zal reageren op het idee van de Abvakabo voor een banenpool en dan ook zal aangeven wat de stand van zaken is.
Voor het overige zijn al mijn vragen beantwoord.
Voorzitter: Ypma
Mevrouw Van der Burg (VVD): Voorzitter. Ook ik bedank beide Staatssecretarissen voor de antwoorden en de toezeggingen. Het stemt mij zeer tevreden dat de waarheidsvinding ook bij de inspectie een belangrijke plek krijgt. Dat was niet te lezen in het jaarbericht. Vandaar dat ik er op aansloeg. Ik ben blij om te horen dat dit geregeld wordt, want er is wel wat nodig om dit op een goede manier geregeld te krijgen. Alleen het verankeren in de wet is onvoldoende. Ik vind het dus ook heel belangrijk dat de inspectie daar een belangrijk thema van zal maken.
Ik heb nog wel een vraag over de privacykant en de beveiliging van de gegevens. Daarover is het een en ander gezegd. Ik vraag me af in hoeverre de antwoorden van de Staatssecretaris zich verhouden tot het alarm dat we gisteren kregen. Het gaat daarbij vooral om de beveiliging van de gegevens. De privacy is één kant, maar de beveiliging is natuurlijk ook buitengewoon belangrijk. Dat zijn twee kanten van dezelfde medaille. We weten dat overheidsinstanties daar nog wel eens moeite mee hebben. Ik hoor op dat punt dus graag een wat uitgebreider antwoord.
Ik ben zeer content met de outcomecriteria. Hoe wordt het belang daarvan onder de aandacht van de gemeenten gebracht? Dat spreekt immers niet altijd vanzelf. Ik weet dat ze op www.voordejeugd.nl zijn gepresenteerd, ook met de bijlage die erbij hoort, maar hoe worden de outcomecriteria nog verder onder de aandacht gebracht? We moeten met elkaar meters kunnen maken. Ik onderschrijf de woorden van de Staatssecretaris dat het best lastig is om een outcomecriterium te maken voor de demedicaliseringskant. Ik weet ook niet zeker of dat kan, maar ik zou dat traject wel graag met elkaar in willen gaan. Dit is geen eindstation. We moeten ook met elkaar verder leren om zo scherp mogelijk in outcometermen, in maatschappelijke output voor jeugdigen en ouders, neer te zetten wat interventies voor een gezin betekenen, zodat zij daadwerkelijk weer op eigen benen kunnen staan en verder kunnen met hun leven, ook al is er een bepaalde problematiek of zijn er in het verleden bepaalde nare dingen gebeurd.
Ik bedank de Staatssecretarissen nogmaals voor hun inbreng. We spreken elkaar vast op 25 juni weer.
Voorzitter: Van der Burg
Staatssecretaris Van Rijn: Voorzitter. Ik heb nog een paar reacties op de opmerkingen die zijn gemaakt. Mevrouw Ypma heeft een vraag gesteld over de regierol van gemeenten. Ik neem aan dat haar vraag ook gebaseerd is op het inspectierapport, waarin een soort oproep aan de gemeenten wordt gedaan om op basis van gegevens van lokale organisaties de multiproblemgezinnen veel beter in beeld te brengen. Ik ben het daarmee eens. Ik denk dat het nieuwe jeugdstelsel bij uitstek een kans biedt om de signalen vanuit onderwijs, de schuldhulpverlening, de jeugdzorg en de ggz met elkaar te combineren. Daar moeten de gemeenten niet mee wachten, want dat is een van de grootste kansen die de decentralisatie biedt. Op dat gebied gebeurt overigens al het nodige. Ik wijs op het project «Samen DOEN» in Amsterdam, waarin teams juist dit soort gegevens in beeld brengen. Voorts loopt er al een aantal jaren een project om samen met 40 gemeenten methoden voor de aanpak voor multiproblemgezinnen in beeld te brengen. Dat heeft bijvoorbeeld in Amsterdam geleid tot, wat wordt genoemd, de top-600. Ik ben het dus zeer eens met de constatering dat de problematiek van multiproblemgezinnen beter in beeld moeten worden gebracht. Er gebeurt inmiddels dus al het nodige, maar ik zal ervoor zorgen dat we dit onderwerp samen met de VNG zullen beschouwen als een van de kernpunten van de transformatie. We moeten niet gaan afwachten.
Mevrouw Siderius heeft nogmaals gesproken over de budgetten en de stand van zaken. Toen we het debat over de nieuwe Jeugdwet voerden, waren we het heel erg met elkaar eens over de doelstellingen van beleid. We moesten de verantwoordelijkheden helder krijgen, we moesten juist niet aan de gang met een versnipperde jeugdhulp- en jeugdzorgverlening, maar we wilden, ook aan de hand van de uitkomsten van de parlementaire werkgroep, meer aan de voorkant van de hulpverlening terechtkomen. We wilden dat er minder hulpverleners bij een gezin over de vloer zouden komen. Dat zijn de grote uitgangspunten van het beleid die, wat mij betreft, staan als een huis. Dat is de reden voor decentralisatie. Decentralisatie is nooit een doel op zich, maar zij is een middel om een aantal zaken te bereiken en betere zorg voor kwetsbare jongeren en hun ouders te realiseren. Dat staat voorop.
Als je wilt dat de zorg minder versnipperd is, dat die meer aan de voorkant plaatsvindt en dat er sprake is van een meer integrale aanpak, dan moet er anders worden gewerkt dan nu het geval is. Dat is echt een grote operatie. We moeten nadenken over de toegang. Dat verschuift dan van de Bureaus Jeugdzorg meer in de richting van de gemeenten. Jeugd-ggz en jeugdhulp en jeugdzorg moeten meer met elkaar samenwerken. Voorts zullen de functies en de taken veranderen. Dat bagatelliseer ik niet. Dat is juist een heel grote operatie die we zo goed mogelijk begeleiden.
Ik bestrijd zeer dat we dan zouden wegkijken van al die vraagstukken die dat met zich meebrengt. Dat leidt inderdaad tot allerlei woorden. We zeggen tegen de gemeenten welke zaken ze op 1 januari 2015 geregeld moeten hebben. Dat is de zogenaamde focuslijst. We hebben een Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd ingesteld om bij voortduring te volgen of dat proces goed verloopt en om ons op dat punt scherp te houden. We maken sectorplannen om mensen van werk naar werk te begeleiden. We hebben een discussie gevoerd over de frictiekosten om te voorkomen dat instellingen onnodig zouden omvallen op het moment dat we ze morgen weer nodig hebben. We hebben een Transitie Autoriteit Jeugd gemaakt. We hebben omzetafspraken gemaakt met de Bureaus Jeugdzorg om te voorkomen dat er verkeerde «landingsbanen» ontstaan. In die zin bestrijd ik dat we zouden wegkijken van alle veranderingen die dat met zich mee zal brengen. Wij zijn hard bezig. De gemeenten klagen misschien zelfs wel een beetje over de vangrails die we aan het monteren zijn om ervoor te zorgen dat we het proces in goede banen leiden. Gaan er dan geen dingen mis? Vast wel! Maar de kern is dat als we deze verandering willen in het belang van kwetsbare jongeren en hun ouders, we anders moeten gaan werken en we dat proces goed en zorgvuldig moeten begeleiden.
Ik constateer voorts, gebaseerd op historische cijfers, dat het met een korting van 3% in 2015 mogelijk moet zijn om afspraken te maken, mits men dat een beetje verstandig met elkaar doet. Ik haal op dit punt een voorbeeld aan. Collega Teeven en ik maken ons wat zorgen over de vraag hoe het nu precies in Brabant gaat. We hebben alle partijen aan tafel gevraagd: de provincie, alle wethouders, Bureau Jeugdzorg. Zij hebben tegen ons gezegd: wij zien dit ook en wij zullen ervoor zorgen dat we voor 1 juli laten weten hoe we dit probleem met elkaar hebben opgelost. Ik vond dat een goed teken. Als het op die manier loopt, dan kun je je zorgen maken over bepaalde dingen, dan moet je actie ondernemen wanneer er problemen zijn en dan kun je partijen erop aanspreken die vervolgens ook hun verantwoordelijkheid nemen. Dat vind ik dan alleen maar mooi. Als dat de weg is die we moeten gaan, komen we ongetwijfeld allerlei problemen tegen, maar dan zijn we wel met elkaar aan het werk en kunnen we elkaar ook een beetje vasthouden als die problemen optreden.
Ik ben het met mevrouw Van der Burg eens dat het van belang is om de outcomecriteria onder de aandacht van de gemeenten te brengen. We doen al het nodig op dat punt. Voor een deel zijn de outcomecriteria al in gebruik. Het is natuurlijk werk in uitvoering. VNG/KING, het Nederlands Jeugdinstituut, Veiligheid en Justitie en VWS blijven in dit traject samenwerken. Dat is heel essentieel. Het project gaat nu over naar de volgende fase en er zullen in vijf regio's pilots worden gestart. De keuze van de regio's vindt plaats op grond van inhoudelijke en pragmatische overwegingen. Het gaat om de vraag, hoe praktijk en beleid bij elkaar kunnen worden gebracht. We moeten niet alleen maar de criteria vaststellen, maar we moeten ook een plan van aanpak maken om de outcomecriteria daadwerkelijk in de praktijk in te voeren. Dat zullen we ook doen. We zullen de Kamer daarover regelmatig informeren in de voortgangsrapportages.
Staatssecretaris Teeven: Voorzitter. Mevrouw Siderius wees erop dat ik het woord «schudden» heb gebruikt. Ja, er gebeurt wel eens wat en soms moet het iets gerichter plaatsvinden. Dat is de discussie die we hebben gevoerd. We hopen daar eind juni meer duidelijkheid over te krijgen.
Mevrouw Keijzer en mevrouw Bergkamp hebben nog even gesproken over de pilot inzake de waarheidsvinding. Ik zeg toe dat ik de Kamer na de zomer een brief stuur, waarin ik aangeef wat de pilot exact inhoudt, wat we gaan doen, in welke regio we het gaan doen, wanneer de pilot begint en hoeveel klachten we gaan onderzoeken. Ik streef naar het vierde kwartaal, maar ik moet dat uiteraard even met de desbetreffende regio opnemen.
De heer Van der Staaij heeft gelijk. Ook ik beschouw het rapport van de Kinderombudsman als waardevol en indicatief. We zullen nu een diepgaander onderzoek doen en bekijken welke verschillen er zijn.
Ik dank mevrouw Keijzer voor haar constructieve opstelling in dit debat en haar waardevolle ideeën die overname verdienen.
Mevrouw Keijzer (CDA): Ik wil wel even melden dat het idee niet alleen uit mijn koker komt maar ook uit die van mevrouw Bergkamp.
Staatssecretaris Teeven: Ik vergat het, maar mijn dank betreft ook mevrouw Bergkamp. Het gaat om waardevolle ideeën van de fracties van D66 en het CDA.
Mevrouw Van der Burg heeft gesproken over de privacy. Zij vroeg in het kader van de bescherming van de persoonsgegevens naar de beveiliging bij de gemeenten. We hebben vanmiddag de Regietafel met betrekking tot de drie decentralisaties. Daarbij is ook een delegatie van de VNG aanwezig met een vertegenwoordiger die vooral kijkt naar de privacyaspecten van de drie decentralisaties. We zullen dat punt dus vanmiddag meteen ter sprake brengen. Het speelt natuurlijk in andere onderdelen.
Mevrouw Van der Burg heeft voorts gesproken over het College Bescherming Persoonsgegevens. Dat heeft nog een toezicht- en adviesrol. Het heeft informeel gekeken hoe het er op dit moment uitziet bij de uitwisseling van de gegevens en doelbinding. Het CBP heeft ook geconstateerd dat aanpassing van de Wet bescherming persoonsgegevens niet noodzakelijk is. Het gaat echt om de uitvoering. We hebben de negen aanbevelingen die uit de PIA's kwamen, ook doorgevoerd. We zullen de Kamer informeren over de stand van zaken bij de volgende rapportage rondom de privacy. We moeten dan bezien of dat effect sorteert.
Voorzitter: Ypma
Mevrouw Van der Burg (VVD): Het is een heel belangrijk onderwerp voor ouders en kinderen. Komt er nog nadere informatie over de Regietafel voor 25 juni of komt die voortgangsrapportage later?
Staatssecretaris Teeven: Ik weet dat op dit moment niet. Dat hangt een beetje van BZK af. De beveiliging van de automatisering bij de gemeenten speelt al wat langer. Als we het vanmiddag weten, zullen we de Kamer daarover informeren.
Voorzitter: Van der Burg
De voorzitter: Hiermee zijn we gekomen aan het einde van dit debat. Ik heb begrepen dat het in deze commissie niet gebruikelijk is om de toezeggingen op te noemen. Ik bedank beide bewindslieden en hun staf, alle leden voor hun inbreng en de mensen die dit debat gevolgd hebben voor hun interesse.
Sluiting 12.20 uur.
1. Jaarwerkprogramma 2014 Inspectie Jeugdzorg
Kamerstuk 31 839, nr. 339 – Brief regering d.d. 16-01-2014
Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn
2. Rapporten van de Inspectie Jeugdzorg over het behandeltraject voor jongeren bij drie instellingen voor jeugdzorgplus: De Hoenderloo Groep (locatie Kop van Deelen), LSG Entry (locatie Eefde) en Almata Ossendrecht
Kamerstuk 31 839, nr. 338 – Brief regering d.d. 14-01-2014
Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn
3. Reactie op het rapport van de Kinderombudsman «Is de zorg gegrond?»
Kamerstuk 31 839, nr. 347 – Brief regering d.d. 24-02-2014
Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven
4. Aanvaarding verzoekonderzoeken onafhankelijke toetsen macrobudget Jeugd en WMO
Kamerstuk 31 839, nr. 349 – Rapport/brief Algemene Rekenkamer d.d. 28-02-2014
president van de Algemene Rekenkamer, S.J. Stuiveling
5. Reactie op verzoek van het lid Bruins Slot over muziekles en jeugdhulp
Kamerstuk 32 820, nr. 104 – Brief regering d.d. 18-03-2014
Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker
6. Beantwoording vragen commissie over Privacy Impact Assessment (PIA)
Kamerstuk 31 839, nr. 355 – Brief regering d.d. 26-03-2014
Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn
7. Inspectierapporten gesloten jeugdzorg
Kamerstuk 31 839, nr. 353 – Brief regering d.d. 25-03-2014
Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn
8. Reactie op het rapport «LHBTI-kinderen in Nederland» van het COC
Kamerstuk 32 793, nr. 142 – Brief regering d.d. 17-03-2014
Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn
9. Rapport toezicht bij jeugdzorg plusinstelling Horizon
Kamerstuk 31 839, nr. 360 – Brief regering d.d. 07-04-2014
Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn
10. Aanbieding Kwaliteitskader jeugdzorg
Kamerstuk 33 619, nr. 15 – Brief regering d.d. 28-03-2014
Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn
11. Aanbieding Jaarbericht 2013 van de Inspectie Jeugdzorg
Kamerstuk 31 839, nr. 376 – Brief regering d.d. 13-05-2014
Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn
12. Outcomecriteria voor de jeugdhulp
Kamerstuk 31 839, nr. 383 – Brief regering d.d. 10-06-2014
Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn
13. Reactie op het jaarbericht 2013 van de Inspectie Jeugdzorg alsmede reactie over het toenemend aantal klachten in de jeugdzorg
Kamerstuk 31 839, nr. 385 – Brief regering d.d. 10-06-2014
Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn
14. Privatisering rijksinstellingen gesloten jeugdzorg
Kamerstuk 31 839, nr. 386 – Brief regering d.d. 10-06-2014
Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn