Kamerstuk 31839-378

Verslag van een algemeen overleg

Jeugdzorg

Gepubliceerd: 27 mei 2014
Indiener(s): Helma Neppérus (VVD)
Onderwerpen: jongeren zorg en gezondheid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31839-378.html
ID: 31839-378

Nr. 378 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 27 mei 2014

De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft op 3 april 2014 overleg gevoerd met Staatssecretaris Van Rijn van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Staatssecretaris Teeven van Veiligheid en Justitie over de Stelselherziening/Transitie Jeugdzorg.

(De volledige agenda is opgenomen aan het einde van het verslag).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Neppérus

De griffier van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Teunissen

Voorzitter: Agema

Griffier: Sjerp

Aanwezig zijn negen leden der Kamer, te weten: Agema, Bergkamp, Van der Burg, Helder, Keijzer, Kooiman, Voordewind, Voortman en Ypma,

en Staatssecretaris Van Rijn van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Staatssecretaris Teeven van Veiligheid en Justitie, die vergezeld zijn van enkele ambtenaren van hun ministeries.

Aanvang 13.19 uur.

De voorzitter: Ik heet de Staatssecretarissen van harte welkom, evenals het publiek op de publieke tribune. We hebben een spreektijd afgesproken van vijf minuten per fractie en ik stel voor dat we het aantal interrupties beperkt proberen te houden. We hebben maar drie uur uitgetrokken voor dit debat. Ik stel voor om in eerste termijn twee interrupties in tweevoud te doen.

Mevrouw Ypma (PvdA): Voorzitter. In de gemeenten zijn de kersverse gemeenteraadsleden en collegeleden aan de slag gegaan. Wij zouden hen graag helpen om hun focus op de jeugdzorg te richten, door hen goed te informeren. Ziet de regering mogelijkheden voor een decentralisatienieuwsbrief met actuele informatie en uitleg over de transformatie van de jeugdzorg? Immers, de wettelijke kaders zijn gereed. Gemeenten kunnen in ieder geval rekenen op 95% van het budget dat in december is vastgesteld. Het is de verantwoordelijkheid van gemeenten om de inkoop vorm te geven en de continuïteit van zorg te garanderen.

Uit het rapport van de Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd (TSJ) blijkt dat niet alle gemeenten voldoende ver zijn, en dat is zorgelijk. Wij vinden het dan ook terecht dat het kabinet een Transitie Autoriteit Jeugd (TAJ) in het leven heeft geroepen, die kan bemiddelen of gemeenten kan adviseren bij de inkoop van die functies waarvan de continuïteit van hulp mogelijk onder druk staat, want dat mag nooit gebeuren. Kinderen mogen niet tussen wal en schip vallen. Er moet zekerheid geboden worden aan kinderen dat zij geholpen worden als dat nodig is. De TAJ kan ook organisaties adviseren om noodzakelijke saneringen door te voeren. Ten slotte kan zij de bewindslieden adviseren over het nemen van bestuurlijke maatregelen en het bieden van ondersteuning bij de frictiekosten. Het Rijk heeft hiermee en met het meldpunt voor ouders voldoende waarborgen in het leven geroepen. Zo ontstaat een bezemwagen van de transitie. Achterlopers worden meegenomen en met z'n allen gaan we de finish halen. Succesfactoren van regio's die het goed redden, moeten tot modellen worden gemaakt, die leidend worden voor regio's die nog achterlopen. De Transitie Autoriteit Jeugd had niet eerder gekund. Als je in de problemen komt, moet je immers eerst proberen, het met elkaar op te lossen. Dat kan niet centraal aangestuurd worden. We zijn nu zover dat er waarborgen moeten zijn en dat we veiligheid en zekerheid moeten bieden. Daarom vinden wij die transitieautoriteit in dit stadium een verstandige stap.

Er zijn vijf verschillende dingen waar ik mij zorgen over maak. Ten eerste de transformatie. Iedereen is het erover eens dat het huidige stelsel drastisch moet wijzigen. Het overnemen zoals het er nu bij staat, is geen optie. De versnippering in de jeugdzorg, de vele hulpverleners per gezin die langs elkaar heen werken en kinderen die te laat hulp krijgen: het stelsel moet getransformeerd worden. Er kan niet eerst een transitie plaatsvinden en vervolgens een transformatie, want de transitie van de jeugdzorg heeft zorgvernieuwing tot doel. Dat betekent dat gemeenten alle zorg voor de jeugd onder hun verantwoordelijkheid krijgen teneinde een beter stelsel neer te kunnen zetten, zodat kinderen de juiste hulp, ouders de regie en professionals het nodige vertrouwen kunnen krijgen. Hier mogen we niet mee wachten. Mijn vraag aan de Staatssecretaris is: kan de transformatie ook plaatsvinden bij de focus op een minimaal kader, zodat er in multidisciplinaire teams aan de voorkant op de goede manier wordt gewerkt?

Ten tweede is er nog veel onduidelijkheid over de verdeelsleutel van het budget. Wordt daarbij rekening gehouden met het aantal kinderen dat zorg behoeft? In bijvoorbeeld Lelystad en Almere wonen veel jongeren en zijn er veel gezinnen met een lage sociaaleconomische status. Hoe gaat de financiering verlopen?

Mijn derde punt is de ondersteuning van pleegzorg en de mogelijkheden daartoe. Tijdens de wetsbehandeling heb ik een amendement ingediend om de inhuisplaatsing van kinderen centraal te stellen binnen de nieuwe Jeugdwet. Een uithuisplaatsing is namelijk een ingrijpende omstandigheid voor kinderen. Het is van belang dat ze in hun vertrouwde omgeving ondersteuning krijgen en bij hun sociale netwerk opgroeien. Wij zouden graag zien dat pleeggezinnen veel beter ondersteund worden en dat de verschillende kennis en expertise – ik noem adoptie en pleegzorg – die aanwezig is, wordt gebundeld en voldoende wordt verspreid naar de gemeenten toen. Kan de Staatssecretaris dat toezeggen?

Mijn vierde punt is binnenlandse adoptie. In Engeland worden 6.000 keer per jaar kinderen geadopteerd. In Nederland gebeurt dat slechts tussen de 15 en de 35 keer per jaar. Het is echter voor kinderen heel fijn als zij zeker weten dat ze bij die ouders blijven. Adoptie is daartoe een mooi middel. Het biedt juridische duidelijkheid en de beschermende factor is beter. Graag hoor ik hierop een reactie van de Staatssecretaris.

Mijn laatste punt is de samenhang met het onderwijs. Ook hier is nog enorm veel winst te behalen. Als je passend onderwijs en jeugdzorg in samenhang in de gemeente weet te realiseren, kunnen enorme stappen worden gezet, waarbij het kind centraal wordt gesteld en alle hulp daarop wordt afgestemd. Graag krijg ik hierover van de Staatssecretaris, samen met het Ministerie van OCW, een brief over hoe de transitie van de jeugdzorg en het passend onderwijs in elkaar kunnen grijpen en wat de succesfactoren daarbij zijn.

Mevrouw Bergkamp (D66): Ik hoor mevrouw Ypma zeggen dat alle gemeenten de finish halen. Ik ben benieuwd of die finish overal wordt gehaald op 1 januari 2015. Ik vraag dat, omdat de commissie-Geluk heeft aangegeven dat er nog heel veel moet gebeuren, wil er een verantwoorde transitie ontstaan.

Mevrouw Ypma (PvdA): Het huidige stelsel moet zo snel mogelijk op de schop. Dat moet zeker per 1 januari 2015 gebeuren. Zoals ik al aangaf, is het rapport van de commissie-Geluk wel zorgelijk. Desondanks concludeert de commissie dat 1 januari haalbaar is, alleen moeten gemeenten dan nu wel voortvarend aan de slag gaan.

Mevrouw Bergkamp (D66): Ik heb nog een aanvullende vraag aan mevrouw Ypma. De commissie-Geluk noemde een behoorlijke lijst aan zaken die gehaald moeten worden, wil er een verantwoorde transitie zijn op 1 januari 2015. Als die eisenlijst, die eigenlijk het minimale is, niet gehaald wordt, zegt mevrouw Ypma van de PvdA dan nog steeds dat 1 januari 2015 voor iedereen dé datum moet zijn?

Mevrouw Ypma (PvdA): Nogmaals, we moeten zorgen dat kinderen de juiste zorg krijgen. Daar is deze transitie voor bedoeld. Daarin kun je niet bepaalde gemeenten uitzonderen, maar het is wel logisch – en het is ook nodig – dat er nu een Transitie Autoriteit Jeugd is gekomen, naast alle vliegende brigades en de transitiecommissie, om zekerheid te bieden en om daar waar dat echt nodig is, ook in te kunnen grijpen. Daar biedt de Transitie Autoriteit Jeugd mogelijkheden voor.

Mevrouw Kooiman (SP): Die Transitie Autoriteit Jeugd – «de transitiepolitie» zou ik het eigenlijk willen noemen – heeft geen enkele mogelijkheid om in te grijpen. Ze kan een beetje bemiddelen en een beetje adviseren. Ze heeft nu een mooie website. Er is één persoon aan het roer, maar verder heeft ze helemaal niets in handen om in te grijpen. Dus hoe moet die transitiepolitie dan ingrijpen? Hoe kunnen we ervoor zorgen dat kinderen niet zonder zorg komen te zitten?

Mevrouw Ypma (PvdA): De transitieautoriteit kan bemiddelen of gemeenten adviseren bij de inkoop, zodat de continuïteit van de hulp niet onder druk komt te staan. Ze kan organisaties adviseren om saneringen door te voeren. Ze kan de bewindslieden adviseren over het nemen van bestuurlijke maatregelen tegenover gemeenten. Zelfs de indeplaatsstelling is geregeld. Dat is wel de allerlaatste mogelijkheid die je moet benutten, maar als het nodig is, is zelfs dat geregeld in het voorstel. Dat is voor de Partij van de Arbeid voldoende. Nogmaals, de zorg voor deze kwetsbare kinderen moet altijd gegarandeerd worden. Dat is waar het ons om gaat en deze laatste bezemwagen vinden wij terecht op dit moment.

Mevrouw Kooiman (SP): Ik hoor mevrouw Ypma precies dezelfde woorden gebruiken als de bewindslieden. Adviseren, bemiddelen, het is allemaal prachtig, maar ondertussen scoren gemeenten nog steeds onvoldoendes bij de vleet, blijft de continuïteit van de zorg voor kinderen op de schop gaan en wordt het afbraakbeleid gewoon doorgevoerd. Je kunt wel wachten tot je een schriftelijke aanwijzing krijgt, maar dan zijn instellingen allang kapotgemaakt, helaas. Ik wil weten wat de Partij van de Arbeid daartegen gaat doen.

Mevrouw Ypma (PvdA): Het is heel hard nodig dat die verbeteringen in de zorg worden doorgevoerd, omdat de kinderen eerder de juiste hulp moeten krijgen en professionals het vertrouwen, en omdat er meer regie moet zijn in de jeugdzorg. Daar zijn deze zorgvernieuwingen echt ontzettend noodzakelijk voor. Ze worden gerealiseerd op de manier die we nu zien. Overal in het land zien wij goede voorbeelden van hoe dat gebeurt. Dit is zo ontzettend hard nodig dat we er niet mee moeten wachten. Deze transitieautoriteit vinden wij een zeer verstandige beslissing om daar waar het echt noodzakelijk is en waar echt het noodscenario speelt, in te kunnen grijpen. Dat kan met deze transitieautoriteit.

Mevrouw Voortman (GroenLinks): Ik deel de woorden van mevrouw Ypma dat het belangrijk is om verbeteringen te realiseren, maar we moeten wel oppassen dat we niet zo gericht zijn op de verbeteringen dat we vervolgens niet meer zien dat op andere plekken misschien dingen niet goed gaan. Ik begrijp de interruptie van mevrouw Kooiman zo dat je, als je zo'n transitieautoriteit in het leven zou roepen, ook wel een transitieautoriteit wilt die tanden heeft en die ook verantwoordelijk wordt voor een aantal zaken. Ik noem het waarborgen van de zorgcontinuïteit, of het ontwikkelen van een visie op de herinrichting van het veld. Wat zou mevrouw Ypma daarvan vinden?

Mevrouw Ypma (PvdA): Het eerste, dus het waarborgen van de zorgcontinuïteit, vind ik een goed idee. Volgens mij is dat ook de opdracht van de transitieautoriteit. Haar opdracht is om in te grijpen waar de continuïteit van hulp mogelijk onder druk staat. Ik val in herhaling, maar dat vinden wij op dit moment een goede stap.

Mevrouw Voortman (GroenLinks): Ik vroeg daarnaast naar een visie op de herinrichting van het veld. Daar gaat mevrouw Ypma niet op in. Een ander punt dat ook wel bepleit wordt, is een beslissingsbevoegdheid voor het oplossen van de resterende frictiekosten. Wat zou mevrouw Ypma daarvan vinden?

Mevrouw Ypma (PvdA): Wat de herinrichting van het veld betreft, ben ik het met mevrouw Voortman eens als zij bedoelt dat er ook voldoende aandacht moet worden besteed aan vroegsignalering en aan preventie. Ik vind dat echter niet de taak van de transitieautoriteit. Die moet echt pas optreden als zich daadwerkelijk problemen voordoen. Mevrouw Voortman vroeg ook iets over de frictiekosten. Voor zover ik weet, is het de taak van de transitieautoriteit om ondersteuning te bieden bij frictiekosten in bijzondere omstandigheden. Ook dat is natuurlijk juist. Anders gaat zo'n transitieautoriteit overal over meepraten. Ze moet alleen meepraten als de betrokken partijen – gemeenten, instellingen – er echt niet uitkomen, met als doel, de continuïteit van de zorg voor deze kwetsbare kinderen altijd te garanderen.

De heer Voordewind (ChristenUnie): Nog een vraag over de transitieautoriteit. Ze kan de Minister adviseren om een aanwijzing te geven, indien gemeenten niet tot afspraken komen met de gespecialiseerde zorgverleners. Ik begrijp dat dit een ingrijpende maatregel is. Zou het ook niet een suggestie zijn dat de autoriteit de bevoegdheid krijgt om zelf een aanwijzing te geven?

Mevrouw Ypma (PvdA): Nee, dat is voor de Partij van de Arbeid geen optie. Die bevoegdheid is zeer ingrijpend en moet volgens ons bij de hoogste verantwoordelijke persoon liggen, en dat is de Staatssecretaris.

De heer Voordewind (ChristenUnie): Voorzitter. Het is goed dat wij hier weer over spreken, want het rapport van de transitiecommissie-Geluk luidt nu echt alle alarmbellen. De commissie geeft een opsomming van alle dingen die geregeld zouden moeten zijn. Het Rijk zou helderheid moeten geven over het budget, het Rijk zou regie moeten voeren op de toekomst van de Bureaus Jeugdzorg, het Rijk zou helderheid moeten geven over de financiering van de frictiekosten, het zou regie moeten voeren bij de realisatie van de continuïteit van zorg et cetera. Geluk zegt daarover: ik zie goede intenties, er wordt hard gewerkt, maar de harde resultaten zijn er nog onvoldoende. We staan dus voor de enorme opgave om in heel korte tijd nog afspraken te maken met de zorgaanbieders. Daarom is de commissie-Geluk ook met een minimumvariant gekomen, begrijp ik. Ook als men die minimumvariant wilt halen, zal men nog een enorme sprint moeten maken, vooral omdat de collegeonderhandelingen in veel gemeenten nog gaande zijn. Daar wordt nog een pas op de plaats gemaakt. Ik hoor niemand zeggen dat de huidige wethouders dit soort zaken nog even moeten afronden. Dat staat echt «on hold» en dat helpt allemaal niet.

Ondertussen dringen de kosten zich op, en het feit dat de betrokken organisaties, met name de Bureaus Jeugdzorg, duidelijkheid moeten hebben. We hebben gezien dat de Bureaus Jeugdzorg Haaglanden en Zuid-Holland massaal mensen hebben moeten ontslaan, althans ontslagen hebben aangemeld. We moeten echt binnen een aantal weken duidelijkheid geven aan de zorgaanbieders, met name de Bureaus Jeugdzorg, omdat die een cruciale schakel vormen voor de jeugdzorg. Dat geldt ook voor het onderwerp waar we het gisteren over hadden, het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK). Daarom zit de fractie van de ChristenUnie nu toch te kijken naar de transitieautoriteit. Er zijn taken gedelegeerd. Ik ben blij dat de Staatssecretaris naar aanleiding van het overleg in de Eerste Kamer heeft besloten om er een autoriteit van te maken. In de uitwerking van de taken van die autoriteit zie ik echter nog te veel woorden als «adviserend» en «coördinerend» staan. Moeten we de transitieautoriteit niet toch meer bevoegdheden geven? Ik denk inderdaad aan de mogelijkheid om een directe aanwijzingsbevoegdheid aan de transitieautoriteit te geven, zodat zij snel kan handelen. De vraag is ook waar ouders straks terechtkunnen als zij te horen krijgen dat hun kind niet meer in een instelling terechtkan. Kunnen zij dan bijvoorbeeld bij de transitieautoriteit dat probleem neerleggen? Kan de transitieautoriteit op casusniveau ingrijpen? Wie controleert de transitieautoriteit? Krijgt de Kamer rapportages van deze autoriteit?

Dat leidt ook tot andere aandachtspunten die wij hebben. Ik heb er net als collega Ypma vijf. Ik benoem ze snel. De specialistische opvang. Uit Friesland hebben we noodgeluiden gehoord. Waarom zijn er nog geen afspraken gemaakt over de inkoop van het landelijk specialistische aanbod? Is het niet van belang dat er landelijke afspraken gemaakt worden en dat gezamenlijk de kosten worden gedragen van deze dure vorm van gespecialiseerde zorg? Ik weet dat dit gevoelig ligt, maar ik vraag de Staatssecretaris wel om dit ook door te geven aan de transitieautoriteit. Als we deze vorm van zorg zouden verliezen, zou dat dramatisch zijn voor heel veel meisjes en vrouwen.

Dan ga ik in op de ggz. Er is een omwenteling gekomen. Toen wij over de wet spraken, zou de ggz de zorg nog gaan inkopen voor de gemeenten, maar ik begrijp dat de gemeenten dat nu weer zelf gaan doen. Graag krijg ik daar nog duidelijkheid over van de bewindspersonen. Hebben zij zicht op de wijze waarop de ggz-zorg nu wordt ingekocht? Beroepsverenigingen hebben al aan de bel getrokken dat de ggz-verwijsproductstructuur botst met die van de Jeugdwet. Is er bereidheid om in overleg te gaan met alle betrokken partijen om tot een oplossing te komen?

Dan de pgb's. We hebben gehoord dat het overgangsrecht voor de houders van pgb's anders zou zijn dan dat voor andere zorgvragers met zorg in natura. De term «persoonsgebonden budget» komt namelijk niet in hoofdstuk 10 overgangsrecht van de Jeugdwet voor. Kunnen gemeenten eerdere afspraken met budgethouders zomaar beëindigen? Graag hoor ik daar ook een reactie op.

Dan kom ik op de landelijk werkende instellingen (LWI's). De ChristenUnie krijgt signalen dat er kortingen worden toegepast die veel hoger zijn dan de wettelijke drietrap. Er wordt in sommige regio's zelfs bezuinigd tot en met 23%. Hoe kunnen de gemeenten zich onttrekken aan de samenwerkingsverbanden, waardoor intramurale voorzieningen niet zeker zijn gesteld? Dat zien wij als een groot risico voor de continuïteit van de zorg. De Eerste Kamer heeft over de landelijk werkende instellingen bij de behandeling van de Jeugdwet een motie aangenomen. Daar zij wij uiteraard blij mee, maar ik heb begrepen dat de toegezegde gesprekken nog niet gevoerd zijn met de LWI's. Eleos is weliswaar geen LWI, maar wel een landelijk werkende organisatie. Zo zijn er meer. Zij dreigen ook te verzanden in het organisatiegeweld om tussen de gemeenten te komen.

Mijn laatste punt zijn de EKC's, waarover wij in de Kamer heel breed, eigenlijk unaniem, een amendement hebben aangenomen. De Staatssecretaris schreef daarover in zijn laatste brief dat hij dat amendement mogelijk pas half 2015 zou gaan uitvoeren, maar dan nog afhankelijk van de pilots. Het kan toch niet waar zijn dat de Minister, nadat de Kamer unaniem een amendement heeft aangenomen en het onderdeel van de wet heeft gemaakt, nog eens gaat nadenken of hij het überhaupt wel gaat doorvoeren? Graag hoor ik daarop een stevige reactie.

Tot zover, voorzitter. Ik moet hier nog mededelen dat ik om twee uur helaas naar een ander debat moet.

Mevrouw Bergkamp (D66): Voorzitter. Bij de plenaire behandeling van de Jeugdwet heeft D66 de Staatssecretaris gevraagd of een verantwoorde invoering per 2015 mogelijk is. De Staatssecretarissen hebben ons toen verzekerd dat dit het geval is, maar onze zorgen zijn in de afgelopen periode gebleven. We hebben nog maar negen maanden en de zorgen worden steeds breder gedeeld. De Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd stelt in haar laatste rapport onomwonden dat de transitie met de huidige aanpak en het huidige tempo per 1 januari 2015 niet verantwoord kan. Een behoorlijk stevige conclusie. Kunnen de Staatssecretarissen nog steeds verzekeren dat invoering op 1 januari 2015 verantwoord is, ook als er niet wordt voldaan aan de eisen die de commissie-Geluk stelt? Ik zit nu ongeveer anderhalf jaar in de Kamer en ik heb met betrekking tot de Jeugdwet gezien dat we gestart zijn met een heel brede ambitie, maar dat we inmiddels op een veel lager niveau zitten. Het is nu: laten we hopen dat het minimaal noodzakelijke geregeld is, maar dat blijkt al lastig te zijn. Ik vind het belangrijk dat we ook vandaag van beide Staatssecretarissen het verhaal horen dat die ambitie gewoon niet gehaald wordt. Ik denk dat dit een opluchting is. We zien ook in de commissie-Geluk dat die ambitie wordt verlaten. We zien dat eerlijk gezegd ook terug in de brief over de transformatie, waar ik straks nog op terugkom.

Er is vandaag een brief uitgegaan naar de gemeenten. Ook daarin uiten beide Staatssecretarissen hun zorgen over het regelen van het minimaal noodzakelijke. Raakt dit dan ook niet de hele decentralisatie? We doen het immers om uiteindelijk te transformeren. Misschien moeten we gewoon zeggen: 2015 is echt een overgangsjaar en we doen het minimaal noodzakelijke in plaats van het transformeren. Welke conclusies trekken de beide Staatssecretarissen voor de rest van de decentralisaties?

Mevrouw Ypma (PvdA): Mevrouw de voorzitter. Ik ben een beetje in verwarring. Mevrouw Bergkamp en ik trokken zo lekker samen op als het ging om die transformatie. Daar ging het ons toch om, om de zorgvernieuwing, om de verbetering van de zorg? Sterker nog, wij hebben daar deze week nog een brief over gekregen naar aanleiding van onze motie die we samen hebben ingediend. Die hele wet is gestoeld op de zorgvernieuwing. De transformatiedoelen zijn de pijlers van de nieuwe Jeugdwet. Daar komt ook die verbetering vandaan. Dan kunnen we nu toch niet zeggen dat we eerst maar het minimale gaan doen? Dan kunnen we toch niet eerst in 2015 hetzelfde doen, maar dan met een andere financier, om pas daarna die hele zorgvernieuwing door te voeren?

Mevrouw Bergkamp (D66): Volgens mij is dat ook de conclusie van de commissie-Geluk. Ik heb het over het jaar 2015. Ik vind niet dat we moeten afstappen van wat we uiteindelijk met de wet willen. We hebben samen een motie ingediend over de transformatie, maar de brief is een soort verzameling van voorbeelden uit het land. Ik kan mij niet voorstellen dat mevrouw Ypma blij was met de brief en dat zij die heel duidelijk vond. Ik deel de ambities op de lange termijn, maar het lijkt mij ook goed om gewoon reëel te zijn over 2015. De commissie-Geluk stelt nu heel duidelijk in haar rapport dat het al heel lastig is om het minimaal noodzakelijke te realiseren. Op de lange termijn deel ik natuurlijk alle ambities. Daarom hebben we de Jeugdwet ingevoerd. Maar het gaat mij over het jaar 2015.

Mevrouw Ypma (PvdA): Ik begrijp best dat gemeenten prioriteiten moeten stellen, maar het gaat er nu toch juist om dat het huidige stelsel zo snel mogelijk op de schop gaat, zodat kinderen niet langer tussen wal en schip vallen? Dan moeten we daar toch niet een jaar mee wachten? Dat vindt D66 toch ook, mag ik hopen?

Mevrouw Bergkamp (D66): Ik zeg niet dat we überhaupt met iets moeten wachten. Ik neem de conclusies van de commissie-Geluk serieus, en die commissie zegt – dat wordt bevestigd in de brief naar de VNG – dat 2015 een overgangsjaar is en dat het al heel lastig wordt om het minimaal noodzakelijke te realiseren en de continuïteit van de jeugdzorg te waarborgen. Het gaat mij om dat reële verhaal. Natuurlijk moeten gemeenten die verder zijn, de ruimte krijgen en de beleidsvrijheid om te transformeren. Ik geloof niet in hocus pocus en ik geloof niet in een roze bril. Ik denk dat we reëel moeten zijn: 2015 wordt een heel lastig jaar en ik heb alle respect voor de gemeenten en voor waar zij op dit moment mee bezig zijn, maar ik ga niet zeggen dat de wereld op 1 januari 2015 anders is. Dat is gewoon niet het geval.

Voorzitter. Gemeenten zijn keihard aan het werk. Als ik met bestuurders in het land spreek, hoor ik nog elke keer dat er ook veel onduidelijk is. Hoeveel geld krijgen de gemeenten? Pas in de meicirculaire worden de definitieve bedragen bekend. Ik ben heel benieuwd of die meicirculaire ook in mei verschijnt. Mei is namelijk een heel belangrijke periode voor gemeenten. Daar wordt over onderhandeld. Het is een belangrijk document en ik hoop dat het geen junicirculaire wordt.

Ook het woonplaatsbeginsel leidt in de praktijk tot heel veel onduidelijkheid. Wat doen de Staatssecretarissen om deze onduidelijkheid zo snel mogelijk weg te nemen? Voorzien zij nog grote verschuivingen in de budgetten tussen gemeenten? Ik zie gemeenten die ondanks die onduidelijkheid al heel veel doen, maar ik zie ook gemeenten die het vanwege die onduidelijkheid toch erg lastig vinden om stappen te zetten.

Voor de meeste Bureaus Jeugdzorg zijn inmiddels sluitende afspraken gemaakt over het budget van 2015 en de frictiekosten. De ChristenUnie gaf net ook aan dat dit voor vier Bureaus Jeugdzorg nog niet het geval is. Ik vraag mij af wanneer zij duidelijkheid krijgen in hun contractrelatie.

Over de landelijk werkende instellingen heeft de ChristenUnie ook al vragen gesteld. Ik sluit mij bij die vragen aan. We maken ons zorgen over Friesland en De Compaan. We willen allemaal dat de expertise behouden wordt. Is er nu genoeg geregeld om de continuïteit van de zorg te waarborgen? Kan er bijvoorbeeld nagedacht worden over een vorm van integrale financiering?

Mevrouw Van der Burg (VVD): Ik hoorde collega Bergkamp zeggen dat de gemeenten geen duidelijkheid hebben over het budget en dat er nog veel kan schuiven. We hebben toch in december van de Staatssecretaris gehoord dat alle gemeenten te horen hebben gekregen dat 95% van het toen aan de gemeenten gecommuniceerde budget gegarandeerd zou zijn, wat er ook gebeurt? Ik denk dat veel organisaties heel blij zouden zijn als ze een dergelijke garantie konden krijgen. Moeten wij nu niet gewoon tegen de gemeenten zeggen: dat jullie steeds maar blijven zeggen dat het wachten is op de meicirculaire, is geen excuus om niet tot afspraken te komen en om niet verder te gaan? Ik vind dat dit onze boodschap moet zijn. Er is een garantie gecommuniceerd van 95% van het budget. Dat lijkt mij toch voldoende duidelijk. Bent u dat met mij eens, mevrouw Bergkamp?

Mevrouw Bergkamp (D66): Ik ben het met mevrouw Van der Burg eens dat onduidelijkheid niet mag leiden tot stilstand. Dat is helemaal waar, maar we moeten wel de vragen en opmerkingen serieus nemen van de wethouders die ik heb gesproken. Dat geldt bijvoorbeeld voor het pgb of het woonplaatsbeginsel. Ik vind dat heel belangrijke vragen waar nog steeds onduidelijkheid over heerst, ook bij wethouders in mijn achterban, van wie ik echt denk dat ze er bovenop zitten. Mijn vraag aan de Staatssecretarissen is dan ook hoe het kan dat die onzekerheid er nog is. Ik vind dat wij vanuit de Kamer een faciliterende rol moeten spelen. We moeten niet zeggen: wie denkt u wel dat u bent? We moeten vragen hoe we hen kunnen helpen en hoe we kunnen faciliteren dat die duidelijkheid er komt.

Mevrouw Van der Burg (VVD): Ik ben blij dat mevrouw Bergkamp en ik het eens zijn dat het niet zo kan zijn dat er geen afspraken kunnen worden gemaakt omdat er nog onduidelijkheid is over het budget. Ik ben het helemaal met haar eens: hoe meer duidelijkheid, hoe beter, zeker wat het woonplaatsbeginsel betreft. Ik begreep dat daar in april duidelijkheid over zou komen. Is daar nu meer duidelijkheid over? Het is voor grote instellingen wel handig om dat te weten. Ik ben blij dat we het eens zijn dat de onduidelijkheid geen excuus kan zijn om te zeggen: we moeten nog wachten op mei.

Mevrouw Bergkamp (D66): Dit is geen vraag, maar een samenvatting van mijn betoog. Dat is prima.

De heer Voordewind (ChristenUnie): Ik zit nog eventjes na te denken wat voor lijn de D66-fractie nu uitzet. Mevrouw Bergkamp zegt: misschien moeten we ons neerleggen bij de transitie en de transformatie dan vanaf 2015 of 2016 doen. Wat houdt dat dan concreet in? Wil mevrouw Bergkamp vaste budgetten garanderen voor alle zorgaanbieders? Moet dat dan weer landelijk betaald worden, zoals het betaald werd? Of moeten de gemeenten garantiebudgetten afgeven aan de zorgaanbieders? Hebben ze dan geen marge meer om ook al een klein beetje te investeren aan de voorkant? Ik zoek even. Wat staat mevrouw Bergkamp nu precies voor?

Mevrouw Bergkamp (D66): Dank voor de vraag om het op te helderen. Voor mij is het belangrijk om een reëel beeld te schetsen. Ik denk dat we er alles aan moeten doen om gemeenten te faciliteren, zodat zij hun rol zo goed mogelijk kunnen spelen. Daar hoort ook bij – mevrouw Van der Burg zei het al – het krijgen van meer duidelijkheid, al mag de onduidelijkheid niet leiden tot stilstand. Ik vind wel dat we een reëel beeld moeten schetsen, zeker omdat we ook vragen hebben aan de commissie-Geluk, over wat zij ervan vindt. Als zij dan iets zegt, zouden wij zeggen: dat herkennen wij niet. Ik merk bij alle gesprekken die ik in het land voer dat er veel zorgen zijn. Ik hoor ook de ChristenUnie zeggen dat er geen gezinnen tussen wal en schip mogen vallen. Dat willen we allemaal niet. Ik vind dat we alles op alles moeten zetten. Die transformatie is heel erg belangrijk, maar ik zie ook dat heel veel gemeenten nog niet toe zijn aan die transformatie. Ze zijn al blij als de minimale voorwaarden worden gesteund. Ik zeg niet dat het ambitieniveau verlaten moet worden, maar ik vind het wel belangrijk om een reëel beeld te schetsen daarin, juist om te voorkomen dat er kinderen en jeugdigen tussen wal en schip vallen. Ik vind dat gemeenten in de lead zijn met hun inkooprelaties. We hebben er gisteren nog een gesprek over gehad hoe het gaat met de forensische zorg, dat er ook een raamcontract komt. Dat vind ik heel mooie voorbeelden om te bezien hoe we die expertise kunnen behouden.

De heer Voordewind (ChristenUnie): Ik ben ook voor een reëel beeld en ik denk dat de commissie-Geluk dat in haar rapport heeft geprobeerd aan te geven. De ChristenUnie zegt echter wel: wil je dat eindresultaat halen, zelfs met de minimale variant, dan zou je toch naar de zorgautoriteit moeten kijken en haar een soort doorzettingsmacht geven, zodat ze snel kan handelen. Wat is nu het verschil tussen de minimale variant van Geluk en die van de D66-fractie? Zelfs in de minimale variant van Geluk zou u nog een deeltransformatie kunnen toepassen in 2015.

De voorzitter: De minimale variant van geluk en de D66 fractie. Het is bijna filosofisch.

Mevrouw Bergkamp (D66): Eigenlijk zou je wat langer moeten stilstaan bij zo'n vraag, maar daar hebben we helaas geen tijd voor. Waar ruimte is voor transformatie, moet die er natuurlijk komen, maar het is raar om te denken dat het overal kan. Immers, we hebben net een rapport gekregen – ik kijk niet door een roze bril, helaas – waarin je ziet dat de gemeenten die oranje kleurden, nog steeds oranje kleuren, en dat rood nog steeds rood is. Dat is toch een conclusie die we kunnen trekken. Het gaat er mij om dat de Staatssecretarissen een reëel beeld schetsen van wat haalbaar is en wat niet haalbaar is. Ik ben er geen voorstander van dat de transitieautoriteit een aanwijzingsbevoegdheid moet krijgen. Dat vind ik echt te ver gaan. Dat vind ik een verantwoordelijkheid die bij de Staatssecretaris hoort. Laten we wel wezen: de transitieautoriteit is een noodverband. Als het allemaal goed zou gaan, had je geen transitieautoriteit nodig gehad. Ik vind wel dat die autoriteit dringende adviezen moet kunnen geven. Het is voorts belangrijk dat de Staatssecretaris die ook opvolgt, door een aanwijzing te geven om bijvoorbeeld te voorkomen dat kinderen tussen wal en schip geraken.

Ik blijf even kort stilstaan bij de transitieautoriteit. Daar zijn al heel veel vragen over gesteld. Ik ben benieuwd hoe de formatie van die transitieautoriteit eruit komt te zien. Hoeveel budget komt er? Wat is de verhouding tot de transitiecommissie-Geluk? Welke bevoegdheden krijgt de autoriteit, ook ten opzichte van de transitiecommissie? Ik hoop ook dat de transitiecommissie blijft bestaan. Ik denk namelijk dat zij ook een belangrijke rol zou hebben in het kijken naar de transitieautoriteit.

Ik ben blij dat er een meldpunt cliëntperspectief komt. Ik hoorde de ChristenUnie vragen waar ouders terechtkunnen met hun vragen. Gelukkig komt er een meldpunt cliëntperspectief. Ik ben heel benieuwd hoe dat eruit gaat zien en wanneer we de uitwerking daarvan kunnen verwachten.

Dan ga ik in op de jeugd-ggz. Zoals iedereen weet was D66 geen voorstander van de overheveling van de jeugd-ggz. Gelukkig hebben we wel gezorgd voor een aantal waarborgen. Ik zie echter ook in de praktijk wat zorgen ontstaan over de jeugd-ggz. Kan iemand bijvoorbeeld na 1 januari zijn of haar behandelaar houden? Hoe wordt er gezorgd voor een goede communicatie in de richting van jeugdigen en hun ouders, zodat ze weten waar ze terechtkunnen? Kan de Staatssecretaris ons nog een keer verzekeren dat huisartsen alleen kunnen doorverwijzen? Volgens mij heeft hij dat al honderd keer gedaan, maar in de praktijk zie je dan toch weer verordeningen die mogelijk een opening bieden dat huisartsen het niet meer alleen mogen doen, maar dat het via het wijkteam moet gebeuren. Kan de Staatssecretaris nog een keer een duidelijk signaal geven? Ik vraag dat in verband met conceptverordeningen die ik heb gezien.

Over de transformatie heb ik net al het een en ander gezegd. Ik was eerlijk gezegd teleurgesteld over de brief. Ik kon niet uit de brief concluderen wat gemeenten hier nu mee kunnen. Blijkbaar heeft ook het Ministerie van VWS geen tijd voor de transformatie. Dat kon ik in ieder geval uit de brief halen. Ik denk dat juist gemeenten behoefte hebben aan een kader, aan duidelijkheid en structuur. Ik hoop dan ook dat de motie die ik samen met mevrouw Ypma heb ingediend, op een volwaardigere manier wordt uitgevoerd.

De voorzitter: Wilt u afronden?

Mevrouw Bergkamp (D66): Ik ben klaar.

Mevrouw Voortman (GroenLinks): Ik denk dat ik mevrouw Bergkamp wel begrijp als zij het heeft over het jaar 2015, maar ik leg haar toch graag even voor hoe ik het begrijp. Dan hoor ik graag van haar of dat klopt. Volgens mij zegt zij: gemeenten die goed bezig zijn, gaan gewoon door, maar laten we gemeenten waar dat niet het geval is, niet coûte que coûte zitten pushen. In het jaar 2015 dus wel overhevelen, maar zo dat de transformatie het jaar daarna pas komt. Is dat inspelen op de diversiteit van de gemeenten wat mevrouw Bergkamp beoogt?

Mevrouw Bergkamp (D66): Ik denk dat inspelen op de diversiteit van gemeenten heel goed is. Er moet maatwerk komen. Ik ga ervan uit dat de transitieautoriteit dat ook gaat doen. En ik ben natuurlijk ook wel benieuwd hoe we omgaan met gemeenten die dit jaar niet klaar zijn voor de Jeugdwet, kijkend naar alle andere taken die erbij komen. Volgens mij moet er breder gekeken worden naar het hele sociale domein. Ik heb vroeger aan grote teams leiding gegeven. Als een team het niet aankon, dan ging ik niet nog meer werk naar dat team schuiven. Dat klinkt heel logisch, maar in de politiek is het soms een beetje anders. Ik ben heel benieuwd hoe we daarmee omgaan, maar we moeten inderdaad inspelen op de diversiteit van gemeenten. De ambitie moet dezelfde blijven: 1 januari 2015 is 1 januari 2015, maar we moeten inspelen op de diversiteit en kijken hoe we gemeenten kunnen faciliteren en kunnen ondersteunen.

Mevrouw Voortman (GroenLinks): Dan heb ik mevrouw Bergkamp goed begrepen.

Mevrouw Kooiman (SP): Voorzitter. Na het leed van de papieren werkelijkheid van deze bewindspersonen begon het mij te duizelen. Macrobudgetten, snelkookpansessies, we mogen niet meer spreken van een transitie, maar van transformatie, focuslijsten en spoorboekjes. Echt: serieus? Krijgt niemand hier vandaag de kriebels van? Wat schiet het kind hiermee op? Wie zegt tegen de jongeren die wonen in een trainingscentrum voor kamerbewoning en die al zo vaak als postpakketjes zijn versleept in de jeugdzorg, dat zij daar kunnen blijven wonen en dat hun plek niet wordt opgeheven per 1 januari? Wie verzekert ouders dat de gemeente, als hun dochter in handen valt van een pooierboy, de juiste zorg heeft ingekocht? En wie garandeert het mishandelde kind dat het ook traumabehandeling krijgt? Kan de Staatssecretaris vandaag garanderen dat deze kinderen en ouders de juiste hulp blijven krijgen? Dat lukt namelijk niet als er 5.000 tot 9.000 jeugdhulpverleners ontslagen worden. Zij zijn de jeugdzorg. Daar praten we vandaag over. Wat gaan de bewindspersonen doen om deze ramp te voorkomen?

Weer krijgen gemeenten een onvoldoende voor de voorbereidingen op de jeugdzorg. Niet heel gek, als het kabinet te laat en nog steeds onvoldoende duidelijkheid geeft over het budget en vervolgens tegen gemeenten zegt: hier hebt u een lege portemonnee, koop er maar goede zorg mee voor onze kinderen. Zoals gezegd: de transitiecommissie geeft de gemeenten dus een dikke onvoldoende. Wanneer, zo vraag ik beide bewindspersonen, zijn de gemeenten wel klaar? Wanneer wordt er wel meer duidelijkheid gegeven over de frictiekosten? Vele jeugdzorginstellingen, waaronder de Bureaus Jeugdzorg, komen namelijk in grote financiële problemen. Zij hebben nu duidelijkheid nodig, want anders valt het personeel weg en met het personeel valt ook de begeleiding aan heel veel kinderen weg. Komen de bewindspersonen met een potje om de begeleiding voor deze kinderen en gezinnen te redden? Het zou namelijk absurd zijn als er wel banken in Nederland gered kunnen worden, maar niet de zorg voor kinderen.

Waar is het van-werk-naar-werkbeleid in dezen? De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft ten tijde van zijn afbraakplan gevangeniswezen een van-werk-naar-werkbeleid georganiseerd. Ik was niet blij met het afbraakplan, maar nu we een afbraakplan jeugdzorg hebben, zou ik toch ook wel willen dat we in ieder geval een pool hebben van jeugdhulpverleners die van werk naar werk worden begeleid. Graag hoor ik hierop een reactie. Waarom stellen we de overheveling niet gewoon uit en geven we gemeenten meer tijd? Ik ben trouwens de eerste die toegeeft dat ik ook liever afstel heb. Waarom beginnen we niet gewoon eerder met meer ruimte voor de gemeenten? Ik hoor de bewindspersonen altijd spreken van een vliegende start als het gaat over de overheveling van de jeugdzorg naar de gemeenten. Maar hoe kunnen we spreken van een vliegende start? Het vliegtuig is nog niet eens gebouwd!

Nu gaan de bewindspersonen ons natuurlijk sussen, want het gaat allemaal goed en er komt een heuse transitiepolitie. Net als de Nationale Politie moet deze politie zorgen voor de veiligheid, maar dan voor de veiligheid van kinderen. Het is heel bijzonder dat deze transitiepolitie helemaal geen bevoegdheden heeft om in te grijpen als het niet lukt. Een transitiepolitie zonder enig gezag? Vertel het mij maar, zeg ik tegen de bewindspersonen, hoe moet ik daar vertrouwen in hebben? Wat belangrijker is, hoe moeten kinderen, gezinnen en jeugdhulpverleners hier vertrouwen in hebben? Ik heb ook nog eens begrepen dat de transitiepolitie echt alleen maar bestaat uit een mooie website en een voorzitter. Ik vraag de bewindslieden om zich nader te verklaren, want dat kan toch niet het enige zijn wat wij hier vandaag hebben? Ik hoop dat dit gewoon een slechte grap is.

Het was een grote wens van de Kamer om een zwarte lijst van ongeschikte pleegouders te creëren, om zo shopgedrag van pleegouders te voorkomen. Het verbaast mij ten zeerste dat de Staatssecretaris van VWS dit niet wil regelen. Het zou lastig zijn, geeft hij aan. Maar waarom is er dan wel zo'n lijst bijvoorbeeld voor vrijwilligersorganisaties? Ik ben blij dat de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie hier vandaag ook aan tafel zit, want daar kan het dus wel. Als men zich niet aan de gedragsregels houdt, is het wel mogelijk om op een zwarte lijst te belanden. Kan de Staatssecretaris ons wat meer vertellen over hoe dat precies zit? Wil hij niet toch dat goede idee overnemen, als hij kijkt naar de vrijwilligersorganisaties? Kan de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie iets meer zeggen over de continue screening van medewerkers in de jeugdzorg?

Mevrouw Van der Burg (VVD): Voorzitter. We bespreken vandaag een belangrijk onderwerp, maar laten we eerst constateren dat de Jeugdwet door de Eerste en Tweede Kamer heen is. De Eerste Kamer heeft er medio februari mee ingestemd. Vandaag spreken we over het rapport van de Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd. Die commissie hebben we niet voor niets ingesteld; zij controleert heel kritisch hoe de transitie verloopt. Dat is goed, want daardoor worden wij niet verrast door allerlei punten waar we niet aan hadden gedacht, die wij beter hadden kunnen regelen en waarop wij eerder hadden kunnen ingrijpen. Het is dus heel goed dat het rapport kritisch is, met heel veel aandachtspunten. Het zijn te veel aandachtspunten om ze in dit debat te noemen. Tegelijkertijd geeft de commissie aan dat er eigenlijk geen weg terug is, dat we ervoor moeten zorgen dat het werk nu gedaan wordt en dat het, zeker nu de nieuwe colleges gevormd worden, heel belangrijk is dat de gemeenten zich realiseren dat zij aan zet zijn. De Jeugdwet is goedgekeurd en er zijn randvoorwaarden gecreëerd. Het is nu aan de colleges en de raadsleden om ervoor te zorgen dat op een aantal plekken daadwerkelijk besluiten worden genomen. Het feit dat er niet 100% duidelijkheid is over het budget, is volgens mijn fractie bijvoorbeeld geen reden om te zeggen dat eerst die duidelijkheid nodig is voordat men verder kan. Het is belangrijk dat er ondersteuning wordt geboden, want dit is een enorm grote transitie of transformatie, een heel grote stelselherziening. Dat gebeurt ook: er wordt ontzettend veel ondersteuning geboden door de VNG, het Rijk en verschillende commissies. Er wordt ook voortgang geboekt. Daar ga ik nu verder op in.

De Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd constateert dat een aantal gemeenten handelingsverlegen lijken te zijn. Volgens mij helpt het dan niet heel erg om die gemeenten nog een stuk toe te sturen. Wat doen we met gemeenten waarvan we zien dat zij niet snel genoeg gaan of misschien ergens tegen aanhikken? Is het mogelijk om dan hands-on ondersteuning te bieden, bijvoorbeeld door er een vliegende brigade heen te sturen om de gemeenten even op weg te helpen of door er een andere gemeente, die de zaken goed op orde heeft en waar vertrouwen is, tegenaan te zetten? Ik krijg daarop graag een reactie van de Staatssecretarissen.

We hebben een brief gekregen waarin staat dat er afspraken zijn met de Bureaus Jeugdzorg, maar dat nader moet worden gekeken naar drie Bureaus Jeugdzorg, omdat zij buitenproportionele frictiekosten hebben. Omdat die brief alweer van twee weken geleden is, hoor ik graag wat nu de stand van zaken is en hoe dit verdergaat.

In het traject tussen de Tweede Kamer en de Eerste Kamer heeft inderdaad een verandering plaatsgevonden van de wijze waarop jeugd-ggz ingekocht gaat worden. Eerst zouden de zorgverzekeraars dat nog een aantal jaren doen, maar nu gaan de gemeenten dit zelf doen. Aangezien het inkopen van jeugd-ggz een nieuwe tak van sport is voor de gemeenten en ook niet heel simpel zal zijn, hoor ik graag van de Staatssecretarissen hoe dit precies gaat gebeuren, welke ondersteuning gemeenten daarbij krijgen en welke waarborgen daarachter zitten, zodat dit traject goed verloopt. Dit is namelijk een nieuwe ontwikkeling.

Zoals bekend heb ik steeds veel aandacht gevraagd voor de outcome-criteria, die ook aan de orde zijn in de transformatie. Het is heel belangrijk om ervoor te zorgen dat jeugdhulpaanbieders straks op een andere manier gaan werken en dat we kunnen zien wat de effectiviteit is van wat zij doen als een kind of een gezin bij hen komt met een probleem. Ik heb daarover iets gelezen in de brief over de transformatie, maar ik zie daarbij geen enkele termijn staan. Het is heel belangrijk dat niet iedereen het wiel opnieuw gaat uitvinden. Voordat we het weten, zitten we dan met allerlei input-criteria, want die zijn veel makkelijker. Wanneer is er een set beschikbaar en hoe wordt ervoor gezorgd dat dit bij de gemeenten bekend is en dat zij weten hoe zij dit het beste kunnen toepassen?

Bij de aanbieders is niet duidelijk of de btw-vrijstelling die gold voor de jeugdzorginstellingen, ook zal gelden voor de instellingen die nu jeugdhulp gaan bieden. Daar krijg ik in dit debat graag duidelijkheid over, want het lijkt mij heel relevant hoe dit geregeld is en of die instellingen daarvan vrijgesteld zijn.

De voorzitter: Wilt u afronden?

Mevrouw Van der Burg (VVD): Ik ga afronden met het volgende punt. In het rapport worstelt de Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd met haar aanbevelingen. Enerzijds stelt zij dat de transitie niet haalbaar is in dit tempo en stelt zij een systeem met minimale vereisten voor, maar anderzijds zit zij een beetje klem in haar eigen spoorboekjes en trajecten. Mark van Twist wijst er dan ook op dat wij ervoor moeten zorgen dat we niet in de fuik van de afvinklijstjes gaan lopen door te denken dat het wel goed zal gaan als we de lijstjes goed hebben afgevinkt en als we ieder stationnetje hebben gehad. Gemeenten, zeker de gemeenten die al een beetje verder zijn, zouden ook een heel ander traject kunnen kiezen. Ik krijg daarop graag een reflectie van de Staatssecretarissen.

De voorzitter: Mevrouw Bergkamp stak als eerste haar hand op voor een interruptie.

Mevrouw Bergkamp (D66): Mevrouw Van der Burg gaf een aantal aanbevelingen, maar het is mij niet duidelijk wat de VVD vindt van de voortgang in de transitie. Maakt de VVD zich daar zorgen over en wat gaan we daaraan doen, afgezien van het inzetten van vliegende brigades en dergelijke noodverbanden? Dat mis ik eerlijk gezegd nog in het verhaal van mevrouw Van der Burg.

Mevrouw Van der Burg (VVD): Ik dank u voor deze vraag. Laat ik het zo zeggen: ik ben niet voor niets altijd bezig met de outcome-criteria, want daar zit voor mij ook een stuk transformatie in. Dan kun je namelijk bekijken wat er wordt bijgedragen aan de transformatiedoelstellingen die wij met z'n allen in de wet hebben gezet. Ik vind dat dat sneller moet, maar dat weet u van mij. Daarom vraag ik de Staatssecretarissen nu weer hoe dit gaat. Daarbij ben ik net als u realistisch. Ik denk dat een aantal gemeenten en een aantal regionale samenwerkingsverbanden al zeer mooie voorbeelden van transformatie laten zien, maar dat we bij een aantal gemeenten en misschien ook regionale samenwerkingsverbanden blij mogen zijn als zij de transitie per 1 januari voor elkaar hebben en vanaf dan de transformatie gaan inzetten. Laten we daar dus realistisch in zijn.

Mevrouw Bergkamp (D66): Ik ben daar zo blij mee! Het leek er bij ons intermezzo op dat u mijn verhaal niet begreep, maar nu zegt u in feite hetzelfde, namelijk dat we realistisch moeten zijn, dat het belangrijk is om maatwerk te leveren en dat we moeten bekijken hoe het met de transformatie gaat, want er zijn gemeenten die heel ver zijn en er zijn gemeenten die nog maar het minimale hebben gedaan. Ik ben heel blij dat u erkent dat er verschillen zijn en dat we dat aan deze tafel kunnen zeggen.

Mevrouw Van der Burg (VVD): Ik ben mij niet bewust van een intermezzo met u op dit punt, want ik heb op dat punt niet geïnterrumpeerd. Ik heb hier nooit gezegd dat iedereen op 1 januari 2015 op hetzelfde pad zou zitten. Het is wel zo dat iedereen dan over is naar het nieuwe stelsel, maar een aantal gemeenten en samenwerkingsverbanden zullen daar verder in zijn. Dat is juist de charme van de eigen verantwoordelijkheid van gemeenten en van hun mogelijkheden voor een eigen inrichting hiervan, zodat zij ook van elkaar kunnen leren. Dat is prima.

Mevrouw Ypma (PvdA): Mevrouw van der Burg had het over de frictiekosten. In de Volkskrant stond vanochtend een groot artikel over de ontslagen bij de jeugdzorg. In combinatie met het feit dat in 2015 de bestaande trajecten voor kinderen die al met jeugdzorg te maken hebben, worden voortgezet in dezelfde instelling en in combinatie met de nieuwe instroom leidt dit tot een toename van de kosten in de jeugdzorg, terwijl er meer mensen ontslagen worden. Ik ben benieuwd of de VVD dit als een probleem ziet.

Mevrouw Van der Burg (VVD): Ik vind dit zo'n algemene vraag dat die moeilijk te antwoorden is. U weet dat mijn partij niet uitgaat van de instellingen, maar van de continuïteit van de zorg. Volgens mij hebben we daarover afspraken met elkaar gemaakt. Ik heb de Staatssecretarissen gevraagd hoe het zit met de Bureaus Jeugdzorg die eigenlijk nog in een traject zitten. Laat ik de vraag anders beantwoorden: ik ken op allerlei gebieden allerlei instellingen waar de transformatie of transitie niet de reden is waarom mensen weg moeten. Dat heeft te maken met het feit dat zij hun bedrijfsvoering niet op orde hebben. Dat is een andere reden dan de transitie. Ik vind deze vraag in zijn algemeenheid dus heel lastig te beantwoorden.

De voorzitter: In het algemeen verzoek ik om vragen korter te beantwoorden. Anders gaan we het echt niet redden voor 16.15 uur.

Mevrouw Ypma (PvdA): Ik begrijp het antwoord en ik deel het ook wel, maar het lastige is dat we tegelijkertijd te maken hebben met frictiekosten, bestaande trajecten die gerespecteerd moeten worden én investeringen in preventie en vroegsignalering. Ik ben benieuwd of ook de VVD bang is dat voor die voorkant te weinig geld overblijft, waardoor de transformatie minder goed mogelijk is.

Mevrouw Van der Burg (VVD): Daar kan ik een helder antwoord op geven. Als we aan de achterkant iedereen garanderen dat men op dezelfde manier mag blijven werken, weten we zeker dat we geen geld hebben voor de voorkant en de daar plaatsvindende veranderingen. Was dat kort genoeg, voorzitter?

De voorzitter: Jawel.

Mevrouw Kooiman (SP): Als ik het riedeltje van de VVD over transformeren, output en throughput weer hoor, denk ik: we hebben hier straks wel te maken met 5.000 à 9.000 ontslagen in de jeugdzorg. Dat bedreigt de continuïteit van de zorg, want daar zitten nog veel meer kinderen en gezinnen achter. Hoewel de PvdA medeschuldig is aan 0,5 miljard bezuinigingen, vond ik de vraag van de PvdA daarom terecht: hoe gaat de VVD ervoor zorgen dat kinderen en gezinnen, maar ook de jeugdhulpverleners meer duidelijkheid krijgen over de vraag of zij hun plek nog kunnen behouden?

Mevrouw Van der Burg (VVD): Ik heb volgens mij al gezegd dat de VVD niet een partij is voor de instellingen. Wij zijn voor de continuïteit van de zorg. Toen wij dit traject ingingen, wisten wij allemaal dat bij de Bureaus Jeugdzorg een deel van de taken zou komen te vervallen en dat die taken naar de voorkant zouden gaan. Ik verwacht dus juist dat een deel van die mensen ingezet gaan worden bij de teams die beoordelen welke problematiek er is en welke ondersteuning nodig is.

Mevrouw Kooiman (SP): Intussen zitten wel honderden medewerkers van de jeugdzorg in de knel. Dan heb ik het niet eens over de duizenden die er nog aan zitten te komen. We redden in Nederland wel banken, maar blijkbaar geen jeugdzorginstellingen en dus ook niet de continuïteit van zorg. We hebben het hier niet over gebouwen, maar over kinderen en over de continuïteit van zorg. Ik heb nog steeds geen antwoord van mevrouw Van der Burg op mijn vraag hoe wij ervoor zorgen dat kinderen hierdoor niet in de knel komen te zitten.

Mevrouw Van der Burg (VVD): Volgens mij zijn daar duidelijke afspraken over gemaakt. De gemeenten zijn nu aan zet. De gemeenten die dat niet op eigen kracht redden, krijgen daarbij ondersteuning. De Transitie Autoriteit Jeugd krijgt een bepaalde bemiddelingsrol als men elkaar niet kan vinden. Instellingen met specifieke problemen kunnen zich daar melden. De Transitie Autoriteit Jeugd kan ook frictiekosten in beeld brengen, et cetera. Als dit allemaal niet werkt en als de continuïteit van de zorg voor de kinderen op welk gebied dan ook wordt bedreigd, heeft de Staatssecretaris op grond van de wet een aanwijzingsbevoegdheid. Die drietrapsraket hebben we geregeld.

Mevrouw Voortman (GroenLinks): Voorzitter. Opnieuw bespreken we hier een rapport van de commissie-Geluk en opnieuw zijn de conclusies alarmerend: als het zo doorgaat, loopt de transitie in de soep. Opnieuw zijn er sussende woorden van de Staatssecretarissen. Het wordt tijd dat de signalen van het veld en de commissie-Geluk serieus worden genomen en dat er wordt overgegaan tot actie. De conclusie in het derde rapport van de Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd is dat met de huidige aanpak en het huidige tempo de transitie per 1 januari 2015 niet op verantwoorde wijze gerealiseerd kan worden. Daaraan liggen volgens de transitiecommissie een aantal zaken ten grondslag die onder de verantwoordelijkheid van de regering vallen, bijvoorbeeld de onduidelijkheid over het budget als gevolg van de onzekerheid over persoonsgebonden budgetten, het woonplaatsbeginsel en het verschil tussen het budget en de uitvraag bij aanbieders. Hoe wil de Staatssecretaris deze onduidelijkheid bij de gemeenten wegnemen? Zal bij het definitieve budget in de meicirculaire definitief helderheid worden geboden op al deze punten?

Heel veel banen van jeugdzorgprofessionals dreigen nu op de tocht te komen staan. Zorgaanbieders moeten op 1 april hun jaarrekeningen rond hebben en moeten daarin een continuïteitsverwachting opnemen. Als zij geen afspraken hebben met gemeenten, moeten zij gaan afbouwen en mensen op straat gaan zetten. Volgens het UWV zullen 5.000 tot 9.000 banen verdwijnen. Gemeenten maken vaak nog geen afspraken, omdat er een wisseling van de wacht aan komt. Bovendien is er gedeeltelijk nog onzekerheid over het budget. GroenLinks wil niet dat waardevol jeugdzorgpersoneel onnodig wordt ontslagen, terwijl in 2015 zal blijken dat we dat personeel nog steeds net zo hard nodig hebben. Wat gaat de Staatssecretaris doen om te voorkomen dat zorgaanbieders door dit vacuüm in de transitie personeel en middelen moeten afstoten die in de toekomst weer nodig zullen zijn? Daarop krijg ik graag een heldere en concrete reactie. Jeugdzorgmedewerkers zitten op dit moment met hun handen in het haar. Er is geen enkele zekerheid dat zij hun baan kunnen houden. Er moet voor deze mensen snel duidelijkheid komen.

De Staatssecretaris gaf in de Eerste Kamer in het debat over de Jeugdwet aan voornemens te zijn een Transitie Autoriteit Jeugd op te richten. Dat kan een goed plan zijn, maar de vraag is wel of die Transitie Autoriteit Jeugd echt autoriteit krijgt of dat zij de zoveelste adviescommissie wordt. Ik schrok een beetje van de brief die de Staatssecretaris deze week stuurde over de bevoegdheden van de Transitie Autoriteit Jeugd. In het lijstje met bevoegdheden staat een keer «bemiddelen» en vier keer «adviseren». Daar blijft het bij. Dat kun je geen «autoriteit» noemen. Jeugdzorg Nederland, GGZ Nederland en de VGN doen daarom het voorstel om de Transitie Autoriteit Jeugd verantwoordelijk te maken voor een aantal zaken, waaronder het creëren van een visie op de herinrichting van het veld en het waarborgen van de zorgcontinuïteit. Daarnaast lijkt het GroenLinks een goed idee dat de Transitie Autoriteit Jeugd beslissingsbevoegdheid krijgt over het oplossen van resterende frictiekosten. Ik hoor graag van de Staatssecretaris hoe hij hierin staat.

Al heel lang weigert de Staatssecretaris duidelijk te maken wie er zal opdraaien voor de resterende frictiekosten van de jeugdzorgtransitie. Ik begrijp dat hij die kosten zo veel mogelijk wil beperken, maar duidelijk moet zijn wie die kosten gaat betalen als ze echt niet kunnen worden voorkomen,. Ik ben dan ook geschrokken van de opmerking van de Staatssecretaris in de brief van 18 maart dat de verantwoordelijkheid voor die kosten niet alleen bij het Rijk zal liggen, maar ook bij andere partijen. Op welke partijen doelt de Staatssecretaris en waar moeten zij dat geld vandaan halen? Waarom gaat de regering ervan uit dat de frictiekosten van een transitie die zijzelf in gang heeft gezet, door anderen kunnen worden betaald? Het wordt tijd dat het kabinet erkent dat een goede transformatie met oog voor kinderen en medewerkers eerst meer in plaats van minder geld zal kosten.

Mevrouw Keijzer (CDA): Voorzitter. Ik roep even in herinnering waarom we de Jeugdwet hebben aangenomen. In juni 2010 was er een parlementaire werkgroep die een aantal doelen wilde bereiken: één financieringssysteem in plaats van de bestaande versnippering, het voorkómen van zwaardere problematiek, kinderen gelijk naar de goede benodigde zorg, professionaliteit en geen twintig professionals in één gezin maar één coördinator. Dit alles zou vallen onder datgene wat wij inmiddels «transformatie» noemen, die te bereiken is door decentralisatie. Excuus voor al die woorden die eindigen op «-itie» en «-atie», want volgens mij zijn de meeste gezinnen en de meeste kwetsbare kinderen volledig afgehaakt. Zij willen gewoon goede jeugdhulp. Maar goed, al deze door die parlementaire werkgroep uit 2010 genoemde doelen liggen vast in de nieuwe Jeugdwet. Het CDA heeft die wet dan ook ondersteund, want dit is een goede zaak.

Maar nu de uitvoering. Het gaat gewoon niet goed; laten we dat met elkaar vaststellen. Het rapport van de commissie-Geluk is gewoon alarmerend. Het schoeien van de jeugdhulp op een nieuwe leest op 1 januari aanstaande kunnen we eigenlijk vergeten. De gemeenten gaan dat niet redden. Is dat een ramp? Laten we praktisch blijven. Iedereen wil dat dit bereikt wordt; dat geldt zowel voor de gemeenten als voor de zorginstellingen. Het CDA vertrouwt er daarom op dat dit uiteindelijk gaat lukken, maar wat gaat er de komende tijd gebeuren en hoe ziet het jeugdzorgveld er op 1 januari a.s. uit? Ik vrees met grote vreze. Sommige gemeenten gaan pas na de meicirculaire nadenken over het sluiten van contracten; sommige gemeenten doen dat pas in juli. Inmiddels heb ik gehoord dat men in de regio Nijmegen zegt dat het in november rond zal zijn. Dat kan gewoon niet. Zorginstellingen, die ook op 1 januari keihard nodig zijn, gaan omvallen. Zij moeten vastgoed afstoten en personeel ontslaan. Jeugdzorg Nederland heeft hier aandacht voor gevraagd. De vraag aan de Staatssecretaris is of dit klopt. Zo ja, wat gaat hij daar dan aan doen?

De landelijk werkende instellingen zien ook nog geen licht aan het eind van de tunnel. Wanneer worden daar de contracten gesloten en hoe zien die eruit? Gisteravond hebben we het gehad over een raamovereenkomst. Dat klinkt lekker, maar eigenlijk komt het erop neer dat inkoop door een gemeente een bepaald bedrag kost. Dat zegt niets over het daadwerkelijk inkopen van zorg. Hoe ziet die zorg eruit? Dit raakt de continuïteit van zorg. Wat is «continuïteit van zorg» eigenlijk? Het gaat om kinderen die op 31 december zorg krijgen; die zorg moeten zij ook op 1 januari krijgen. Is dat een papieren garantie? Je zou kunnen zeggen dat de indicatie doorgaat en dat er dus sprake is van een recht, maar zijn er ook zorginstellingen om die zorg dan te geven? En wat gebeurt er als je op oudjaarsavond besluit dat het echt niet meer gaat met jouw kind en als je je de volgende dag wilt melden bij een zorginstelling in jouw stad? Garandeert de Staatssecretaris dat de telefoon daar dan wordt opgenomen? Daarvoor zullen immers contracten gesloten moeten worden. Het is glashelder dat gemeenten dat voorlopig niet gaan doen. De frictiekosten zullen dan ook de pan uit rijzen. Dat is zonde van elke euro, want elke euro die besteed moet worden aan frictiekosten, kan niet besteed worden aan jeugdzorg.

Voor Bureau Jeugdzorg lijken er goede afspraken te zijn, maar vreemd genoeg worden er alleen afspraken gemaakt voor de Bureaus Jeugdzorg in Gelderland, Zuid-Holland en Noord-Brabant. Waarom gebeurt dat niet voor Bureau Jeugdzorg in Amsterdam? Ik heb dit al eerder gevraagd; vandaag krijg ik graag een antwoord.

De Transitie Autoriteit Jeugd moet ons gaan helpen en krijgt op zich wel goede taken, hoewel het absoluut waar is dat het daarbij ook gaat om adviseren en bemiddelen. Echte tanden heeft de Transitie Autoriteit Jeugd niet, maar dat hoeft ook niet. Die tanden hebben de regering en de Staatssecretaris van VWS. De Staatssecretaris zal straks een mooi verhaal houden – ik weet dat hij dat kan – en zal zeggen dat het goed gaat komen, maar eigenlijk heb ik een heel concrete vraag. Welke procedure geldt er in juridische zin voor de aanwijzingsbevoegdheid, de indeplaatsstelling? Hoeveel weken zijn daarvoor nodig? Anders gezegd: op welke datum moet de eerste aanzeggingsbrief verstuurd zijn aan een gemeente die geen contracten sluit als de regering op 1 januari 2015 in plaats van een gemeente of samenwerkingsverband de zorg voor kwetsbare kinderen en hun gezinnen wil kunnen garanderen? Ik ben benieuwd.

Voorzitter: Ypma

Mevrouw Agema (PVV): Voorzitter. De proof of the pudding is in the eating. Dat gezegde kennen we, maar de pudding die we hier moeten beoordelen, hebben we nog niet eens gemaakt. We hebben de melk en andere ingrediënten wel gekocht. Ik ben niet zo'n goede kok; ik weet dus niet precies wat je allemaal nodig hebt voor pudding. Ik weet wel dat je melk, poeder en een koelkast nodig hebt. Ik denk dat er in de koelkast nu een brouwsel staat dat ik, die dus niet weet hoe je pudding maakt, zou maken. Dat brouwsel halen we daar straks uit. Er zijn mensen die wel verstand hebben van het maken van zo'n pudding. De een zegt dat je dit moet doen, de ander zegt dat het veel te snel gaat en weer een ander zegt dat de pudding veel te duur is en dat we die niet kunnen betalen. Wij zitten hier en moeten dat beoordelen. Het enige wat wij zien, is dat de problemen zich opstapelen en dat er straks dus een oneetbare pudding uit de koelkast komt.

Hier maken wij ons natuurlijk allemaal zorgen over. Ik kan wel proberen om het hier met een grappige metafoor naar voren te brengen, maar de kinderen zijn straks natuurlijk de dupe. Als er 7.000 tot 8.000 ontslagen komen, gaat dat qua casussen om ongeveer 200.000 kinderen die nu te maken hebben met die 7.000 tot 8.000 professionals. Dat betekent dat ongeveer 200.000 kinderen straks iemand anders krijgen of niet meer weten of zij nog hulp krijgen. Dat vind ik allemaal zeer alarmerend. De door Bureau Jeugdzorg becijferde 750 miljoen aan frictiekosten vind ik betrouwbaar, maar volgens de Staatssecretaris is er niets aan de hand. We kunnen hier niet mee doorgaan als de Staatssecretaris blijft zeggen dat hij niet verantwoordelijk is voor de frictiekosten. Iemand moet op dat punt het voortouw nemen. Die kosten zijn niet gedekt en moeten wel worden gedekt.

Wat de stroppenpotten in de omgeving van Nijmegen betreft: wat is dat voor iets? Wat krijgen we nou? Men gaat daar alvast extra bezuinigen om in de volgende periode, wanneer het zover is, nog geld te hebben voor die frictiekosten. Wie zijn dan weer de dupe? Weer de kinderen. Ik zou dus zeggen: neem niet mijn pudding, want die smaakt niet. Zorg ervoor dat je meer tijd krijgt om een mooie pudding te bakken, dat je daar de juiste professionals bij hebt en dat je gaat proefdraaien in een regio. Dat kunnen we nu nog organiseren. Daarna hebben we dan een invoerperiode van ongeveer drie jaar, zodat we zorgvuldig mooie puddingen kunnen eten en niet voor het debacle staan waar wij nu voor staan.

Voorzitter: Agema

De vergadering wordt geschorst van 14.25 tot 14.40 uur.

Staatssecretaris Van Rijn: Voorzitter. Het is goed om naar aanleiding van het rapport van de commissie-Geluk weer te spreken over de transitie van de jeugdzorg. Met een knipoog naar de voorzitter: de inbreng van de Kamerleden had een beetje het karakter van Heel Holland Bakt, maar het is goed om met z'n allen te blijven spreken over de vraag of het goed gaat.

Het is ook goed om te melden dat sinds de discussie over het rapport, maar ook al daarvoor en ook daarna – eigenlijk sinds het wetgevingsoverleg van 23 november – enkele belangrijke stappen zijn gezet. Enkele Kamerleden hebben al gezegd dat de Jeugdwet op 18 februari door de Eerste Kamer is aangenomen. Die wet staat in het Staatsblad. Het wettelijk kader staat dus vast. Er werd gevraagd wat er in de wet staat, maar het wettelijk kader staat dus vast. Begin december hebben we de geactualiseerde budgetten bekendgemaakt. De gemeentelijke budgetten voor 2015 staan nu voor minimaal 95% vast; ik denk dat het belangrijk is om dat nog eens te zeggen. Eind december hebben we bestuurlijke afspraken gemaakt over de continuïteit van de taken van de Bureaus Jeugdzorg. De VNG en de zorgverzekeraars hebben afspraken gemaakt over de ondersteuning van gemeenten bij de inkoop van jeugd-ggz.

Zeker bij zo'n grote verandering kan er van alles onduidelijk zijn, maar mijn stellige opvatting is dat met de huidige landelijke kaders, inclusief de budgetten, de gemeenten in staat moeten zijn om die afspraken te maken. Dat is ook een beetje wat de commissie-Geluk heeft geconcludeerd. Het is zeker niet zo dat alles al op orde is, maar er ligt voldoende informatie op tafel om die afspraken te kunnen maken. Ik redeneer nu even heel pragmatisch en ga in op die 95%. De gemeenten zijn nu voor 95% zeker van hun budget en kunnen dus – in ieder geval in theorie – ook voor zeker 95% afspraken maken met de zorgaanbieders. Dat is geen 100%, maar wel veel meer dan wanneer er geen afspraken zijn. Natuurlijk zal er altijd resterende onduidelijkheid zijn en blijven, want budgetten veranderen en de meicirculaire wordt nog bekendgemaakt, maar dat wil niet zeggen dat je nu stil kunt zitten en kunt zeggen dat je verder geen afspraken kunt maken. Ik onderschrijf de conclusie van het rapport.

Mevrouw Bergkamp (D66): De Staatssecretaris zegt dat je, als je de budgetten voor 95% kent, ook 95% kunt inkopen. De praktijk is echter dat heel veel gemeenten wachten tot na de meicirculaire. Heel veel gemeenten wachten eigenlijk tot september, omdat iedereen nu in rep en roer is met het vormen van coalities. Ik kan mij voorstellen dat de Staatssecretaris vindt dat het zo zou moeten zijn, maar de werkelijkheid is anders. Daar ontstaat een knelpunt. Ik ben heel benieuwd wat de Staatssecretaris daaraan wil doen.

Staatssecretaris Van Rijn: Dat is een mooi bruggetje naar datgene waartoe ik juist wilde overgaan, want ik onderschrijf het urgentiegevoel in het rapport van de transitiecommissie. Heel simpel gezegd zegt die commissie dat we nog negen maanden hebben en dat we vol aan de bak moeten om ervoor te zorgen dat continuïteit van de zorg voor alle kinderen gerealiseerd kan worden. Ik denk dat we samen met de gemeenten de komende tijd nog een flink aantal stappen moeten zetten om tot een verantwoorde invoering in 2015 te komen. Ik wil de kernpunten daarin, die erg aansluiten bij het rapport van de commissie, successievelijk langslopen. Het eerste kernpunt is: focussen op de kern. Wat moet de gemeente echt gerealiseerd hebben om te zorgen voor een goede landing? Het tweede kernpunt is of wij in staat zijn om ondersteuning op maat – dus niet ondersteuning in algemene zin, maar ondersteuning op maat – te leveren, rekening houdend met de verscheidenheid bij gemeenten. Het derde kernpunt is hoe wij gaan monitoren en zo nodig drang en dwang gaan toepassen: drang als de ontwikkelingen achterblijven en ingrijpen of aanwijzen als gemeenten het onverhoopt laten liggen. Het vierde kernpunt is de rol die de Transitie Autoriteit Jeugd zou kunnen spelen. Verder zijn er nog het Meldpunt Cliëntperspectief en de verdere helderheid over de budgetten.

Het eerste kernpunt is dus het focussen op de kern: laat de gemeenten vaststellen wat er nu echt gerealiseerd moet zijn. Weer met een knipoog naar de voorzitter, die dit volgens mij «de minimale variant van Geluk» noemde, merk ik op dat die volgens mij in de staat Bhutan aan de orde is, maar ook in het rapport van de commissie-Geluk. Er gebeurt achter de schermen echt ontzettend veel. Dat merk ik elke keer wanneer ik bij gemeenten kom of met gemeenten of wethouders spreek. We moeten niet doen alsof heel veel gemeenten zitten te wachten totdat er duidelijkheid is of alsof zij niet al ongelooflijk hard aan het werk zijn. Ik wil op deze plek mijn waardering uitspreken voor het vele, vele werk dat wethouders tot aan de invoering van de wet en na de invoering van de wet met elkaar aan het realiseren zijn. Er worden sociale wijkteams opgericht, er worden inkoopafspraken gemaakt over het totale jeugdhulppakket, de toegang wordt ingericht, er vinden veranderingen plaats binnen de gemeentelijke organisatie, informatiestromen worden vormgegeven en er vindt aansluiting plaats op het justitiële kader. Er gebeurt dus echt ontzettend veel.

Een terechte aanbeveling van de commissie is dat we de komende periode moeten focussen en prioriteiten moeten vaststellen. Daarom hebben we samen met de gemeenten, met de VNG, een focuslijst opgesteld. Dat is de minimale set die geregeld moet zijn om dit in 2015 tot een goed einde te brengen. Die lijst hebben we nu toegevoegd aan de eerdere planning voor de gemeenten. Dat is een belangrijke checklist voor de planning van de gemeenten. Ik heb die lijst inmiddels via de VNG naar alle gemeenten gestuurd, zodat de nieuwe colleges en gemeenteraden weten wat hun te doen staat. In feite kunnen we dan per focuspunt precies volgen of daaraan wordt voldaan. Ik heb met de VNG afgesproken dat zij elke maand gaat monitoren of die focuspunten goed worden afgewikkeld, zodat ik samen met de VNG elke maand om de tafel kan om te bekijken waar de gemeenten staan, waar we moeten bijspringen, assisteren of zwaardere middelen inzetten, zodat we dat heel gefocust en – daar werd heel terecht voor gepleit – via een gedifferentieerd aanbod kunnen doen.

Ik las onlangs een blog van de heer Geluk. Daarin gaf hij aan dat hij vijf adviezen wilde geven aan nieuwe wethouders voor jeugdzaken. Het is goed om die zeer pragmatische adviezen te bespreken, want zij sluiten heel goed aan op de rapportage en op de weg die we nu inslaan. Het eerste advies is: zit er als wethouder vanaf de eerste dag bovenop en ga niet eerst even bekijken wat er allemaal speelt. Het tweede advies is: borg het minimale en redeneer terug; daarbij gaat het dus om de focuslijst. Het derde advies is: let op, dit is het begin; houd de transformatie voor ogen. Je hoeft dus niet op 1 januari 2015 de hele transformatie al geregeld hebben, maar realiseer je wel waarvoor je het doet en zorg ervoor dat je in 2015 misschien al randvoorwaarden opstelt en dat het vervolgens een ongoing proces is. Het is dus nog helemaal niet klaar. Het vierde advies is: redeneer vanuit jeugd en gezin. We zijn heel veel bezig met systemen en inkoopprocedures. Dat moet ook allemaal, maar we moeten er natuurlijk vooral voor zorgen dat vanaf 1 januari jeugdigen en gezinnen in de gemeenten hun weg kunnen vinden in het nieuwe stelsel. Dat betekent iets voor voorlichting, begeleiding en inkoop van goede zorg, zodat zij geen belemmeringen ervaren. Het vijfde advies is misschien het leukste advies: laat je niet gek maken. Het stelsel voor ondersteuning en hulp aan jeugd en gezinnen is heel complex. We proberen dat met deze systeemwijziging eenvoudiger te maken, maar het is een heel grote operatie die niet klaar is op 1 januari 2015. Dat betekent dat er nog heel veel werk aan de winkel is dat op 1 januari 2015 nog niet helemaal klaar zal zijn.

We praten op verschillende momenten over verschillende onderwerpen, maar de balans die we met elkaar vinden, houdt niet alleen in dat we heel goed bezig moeten zijn met de transitie en met de vraag hoe we ervoor zorgen dat al die geldstromen onder één verantwoordelijkheid komen. Het gaat namelijk niet alleen om een transitie, maar ook om een transformatie, want we willen het ook anders doen. Welk plan ontwikkelen we om dat voor elkaar te krijgen? Bovendien willen we niet dat die verandering zo schoksgewijs gaat dat als gevolg daarvan allerlei frictiekosten ontstaan die we later een beetje zonde vinden. We moeten met elkaar zoeken naar de balans tussen het goed regelen van de transitie, ervoor zorgen dat we ook met de zorgvernieuwing bezig zijn én ervoor zorgen dat de frictiekosten zo laag mogelijk zijn. Die balans verschilt van regio tot regio en is ook een beetje afhankelijk van het huidige aanbod en van de snelheid van de veranderingen. Het is goed om dit niet steeds punt voor punt met elkaar te bespreken, maar om in de gaten te houden dat dit echt de driehoek is waarbinnen we de komende periode moeten opereren.

Laten we ook een beetje pragmatisch redeneren; daar helpt die focuslijst bij. De toegang moet goed geregeld zijn. Tegelijkertijd hebben we nu al – en ook voor straks – geregeld dat die toegang via de huisarts, de jeugdarts of de medisch specialist intact blijft. De meeste Bureaus Jeugdzorg zitten in het traject om gecertificeerd te worden. Dat is nu al zo; de Bureaus Jeugdzorg voeren nu al toegangstaken uit. Als je er een beetje moeite mee hebt om dat op een andere manier voor elkaar te brengen, kun je dit dus aan het bestaande Bureau Jeugdzorg vragen.

Wat zorginkoop en zorgcontinuïteit betreft: iedereen houdt zijn indicatie en kan zijn zorgtraject afmaken gedurende het eerste invoeringsjaar. Dat is een waarborg voor cliënten, maar ook een zekere waarborg voor zorgaanbieders. Bij pleegzorg is er helemaal sprake van continuïteit, want de kinderen hoeven niet naar andere pleegzorg toe. Het AMHK moet opnieuw worden ingericht: er zijn nu twee organisaties en die moeten worden samengevoegd. Is het erg als je dat op 1 januari niet helemaal voor elkaar hebt? Nee, natuurlijk niet, dat hangt ervan af of je goede afspraken maakt over de toegang, zodat mensen niet tussen wal en schip vallen en niet van het kastje naar de muur worden gestuurd.

Mevrouw Van der Burg noemde het punt van de regionale samenwerking. Het is heel goed als de regionale samenwerking al helemaal tiptop is. Dat zal in veel gevallen nog niet zo zijn, maar dan kunnen de gemeenten een andere gemeente of de centrumgemeente vragen om in het eerste jaar te helpen bij de zorginkoop. Zij kunnen ook zeggen: we doen het op dezelfde manier als vorig jaar, maar met een enigszins ander tarief, want zo kunnen we het ook oplossen.

Kortom: ja, het is een grote operatie, waarin we ook aan een transformatie werken, maar laten we nu vooral focussen op wat in 2015 nodig is, zodat we de overgang op een goede manier kunnen maken. Er zijn nog allerlei mensen die nog gewoon werkzaam zijn in de jeugdzorg. Er zijn bestaande instituten die inderdaad allemaal omgevormd moeten worden. Ik merk dat door al die zorgwerkers en zorgaanbieders een grote verantwoordelijkheid wordt gevoeld en ook wordt genomen om dit goed voor elkaar te krijgen. Het is goed om te constateren dat dit van gemeente tot gemeente zal verschillen. Op 1 januari, aan de startstreep, zullen een aantal gemeenten al heel ver zijn om niet alleen over de transitie te praten maar ook tot een verandering van de zorg te komen. Er zullen ook gemeenten zijn die al blij zijn als zij die minimale set voor elkaar hebben. Dat is helemaal niet erg, maar voor ons is dat een reden om niet in algemene zin ondersteuning te geven maar om specifieke ondersteuning te geven. We gaven al algemene ondersteuning via het Transitiebureau Jeugd. We hebben een aantal gerichte ondersteuningsprogramma's gemaakt, bijvoorbeeld gericht op de inkoop van de ggz, de landelijke inkoop, de toegang, het AMHK of passend onderwijs. We kunnen ook maatwerkondersteuning geven als er een specifieke vraag van een gemeente is om even te helpen met een probleem. Ik heb al gezegd dat wij daarnaast met de VNG hebben afgesproken dat we dit maandelijks monitoren om te bekijken waar gemeenten staan. Als wijzelf de indruk hebben dat gemeenten achterblijven, gaan wij daar proactief naartoe.

Ik denk dat wij er hiermee vrij stevig bovenop zitten. Dat wil niet zeggen dat wij onze ogen sluiten voor het feit dat het in de praktijk natuurlijk best nog moeilijk kan zijn. Daar kan de Transitie Autoriteit Jeugd ook een belangrijke rol in spelen. De Kamerleden hebben alle brieven daarover en ook de taakopdrachten gezien, maar ik wil ook dit punt heel pragmatisch maken. Het beperken van frictiekosten en het tegengaan van het onnodig verloren gaan van zorgcontinuïteit vereisen redelijkheid van alle partijen. De Transitie Autoriteit Jeugd kan op verzoek van partijen – dat zullen vooral instellingen zijn die menen dat de afspraken bij hen niet goed lopen en die onzeker worden over hun continuïteit – twee dingen doen. Enerzijds kan zij bij de gemeente bekijken of er handige inkoopafspraken worden gemaakt of dat de afspraken «een tikkeltje te wild» zijn en dat het, ook in vergelijking met andere gemeenten, een beetje beter kan. Anderzijds kan de Transitie Autoriteit Jeugd tegen de instellingen zeggen: jullie zeggen wel dat jullie een groot probleem hebben, maar laat ons eens even naar jullie reserves kijken; wordt dit probleem veroorzaakt door de transitie of hielden jullie eigenlijk al rekening met een al tijden plaatsvindende verandering van de vraag? Ik ben ervan overtuigd dat de autoriteit van de Transitie Autoriteit Jeugd ertoe leidt dat zowel gemeenten als zorgaanbieders daar veel aan zullen hebben, ook omdat zij overzicht heeft over heel Nederland en dus weet wat wel kan en wat niet kan en daardoor goede voorbeelden kan aandragen. Dat kan ook betekenen dat dat proces als het ware geobjectiveerd wordt. Zijn alle problemen daarmee opgelost? Nee, vast niet. Er zullen frictiekosten zijn die met de beste wil van de wereld niet kunnen worden voorkomen, ook niet door redelijke inkoopafspraken te maken, door een goed saneringspad op te stellen of door een en ander een beetje in de tijd te spreiden. Je zult moeten bekijken wat je daarmee doet. Wie zijn er dan aan zet, vroeg mevrouw Voortman. Misschien zijn alle partijen dan wel aan zet, maar wel in verschillende mate. Gemeenten kunnen met de inkoopafspraken de frictiekosten in belangrijke mate beïnvloeden. Daarmee kunnen deze kosten worden verlaagd. Zorginstellingen hebben gewoon reserves. Die zijn nodig in tijden waarin er discussies over de continuïteit kunnen ontstaan. Die reserves zijn natuurlijk niet oneindig groot, maar je moet ze hier wel bij betrekken. Het Rijk en de provincies voelen zich ook verantwoordelijk, bijvoorbeeld voor de resterende frictiekosten. Hoe kunnen ze die opvangen?

Deze benadering leidt ertoe dat we ons maximaal inspannen om de frictiekosten zo veel mogelijk te beperken. Daarvoor is de medewerking van alle partijen nodig. Dit proces moeten we ook objectiveren. Ik heb al eerder de bereidheid getoond om, als er iets op tafel blijft liggen, samen met de provincies te bekijken wat we daarmee zouden kunnen doen. Laten we dat proces wel zijn gang laten gaan en niet op voorhand al veronderstellen dat er hoge of lage frictiekosten zouden zijn. Laten we niet nu al gaan invullen wiens schuld het is dat die frictiekosten er zijn. Laten we dit heel pragmatisch benaderen en alleen maar naar de feiten kijken. Wat is er aan de hand? Is het mogelijk om hierover goede afspraken te maken? Hoe kunnen we dit verder ondersteunen?

Mevrouw Voortman (GroenLinks): Dit is me toch iets te vrijblijvend. Ik heb gevraagd op welke partijen de Staatssecretaris doelt. Hij noemt nu het Rijk, de provincies, gemeenten en zorginstellingen. Je kunt vast de reserves van zorginstellingen kritisch benaderen. De Staatssecretaris zegt ook: gemeenten moeten met hun inkoopbeleid de frictiekosten beïnvloeden. Wat betekent dat? Op dit moment worden mensen al ontslagen door zorgaanbieders. Zorgaanbieders zetten nu al personeel op straat, om vooral maar te voorkomen dat ze in een later stadium voor kosten komen te staan.

Staatssecretaris Van Rijn: Staatssecretaris Teeven van Veiligheid en Justitie zal in zijn termijn even ingaan op de taken van de Bureaus Jeugdzorg. Ook dit wil ik benaderen met beide benen op de grond. Ja, er zijn veranderingen in aantocht in de zorg en het zorgaanbod. We hebben met elkaar gekozen voor het nieuwe jeugdstelsel. Daar hebben we voor gekozen om versnippering van de zorg tegen te gaan. We doen dat om te voorkomen dat er veel verschillende hulpverleners in hetzelfde gezin optreden. We willen meer aan de voorkant werken. We willen de zorg dichtbij mensen en wellicht minder in instellingen aanbieden. Dit zal echter wel gevolgen hebben voor de manier waarop het werk wordt georganiseerd. We kunnen niet zeggen: we gaan een grote transitie doorvoeren, maar er verandert niets. Dat gaat niet. Er zullen dus veranderingen optreden, ook op het vlak van de werkgelegenheid. Soms zal er sprake zijn van minder werkgelegenheid. Wellicht zal er straks weer meer werkgelegenheid komen. Misschien zal de werkgelegenheid van de ene naar de andere instelling verschuiven. Misschien komt er straks meer werkgelegenheid in de ambulante zorg. We zullen met elkaar wel door dat veranderingsproces heen moeten. We moeten dat zo zorgvuldig mogelijk doen. We moeten voorkomen dat er onnodig capaciteit verloren gaat en dat er onnodig infrastructuur wordt afgeschaft. Zorgmedewerkers, die we straks hard nodig hebben, moeten uiteraard ook niet onnodig worden ontslagen. Daarom pleit ik voor een zorgvuldig proces waarin alle partijen samenwerken. We moeten echter niet één element uit dat proces lichten en zeggen dat het erg is dat er op dat punt iets verandert. Er gaat heel veel veranderen. Dit moet zorgvuldig gebeuren. Laten we niet een lang verhaal houden over de frictiekosten zolang we niet weten hoe dit zich feitelijk gaat ontwikkelen.

Mevrouw Voortman (GroenLinks): Het probleem is nu juist dat er op dit moment al beslissingen worden genomen omdat er nog zo veel onduidelijk is. Dat kan er volgens mij toe leiden dat er wel degelijk mensen worden ontslagen die we achteraf waarschijnlijk erg hard nodig blijken te hebben. Wat vindt de Staatssecretaris ervan dat er nu al beslissingen moeten worden genomen, terwijl er nog zaken onduidelijk zijn? Het is ook mogelijk dat wij in een later stadium moeten concluderen dat er bij het nemen van die beslissingen toch een verkeerde keuze is gemaakt, die niet goed was voor de mensen die werken in de zorg en niet goed was voor de mensen die de zorg nodig hebben. Wat vindt de Staatssecretaris daarvan?

Staatssecretaris Van Rijn: Misschien ligt juist op dit vlak wel een van de taken van de Transitie Autoriteit Jeugd. Stel, een instelling ziet dat er onvoldoende afspraken worden gemaakt waardoor de continuïteit niet meer kan worden gegarandeerd, terwijl de capaciteit straks heel hard nodig zal zijn. Zo'n instelling kan dat als het ware nu al melden bij de transitieautoriteit. Die kan dan bekijken hoe het komt dat er onvoldoende afspraken zijn. Wordt dat veroorzaakt door verkeerde inkoopafspraken? Wordt er onvoldoende ingespeeld op een veranderende vraag? Is er een andere oorzaak? Zo krijgen we heel snel zicht op wat er aan de hand is en wat eraan kan worden gedaan. Dat zicht kun je zo al krijgen voordat er definitieve beslissingen moeten worden genomen.

Het instellen van de Transitie Autoriteit Jeugd is juist hierom eigenlijk door de sector zelf voorgesteld. Men zei: laat een club in de gaten houden of er zaken uit de rails dreigen te lopen. Op die manier kunnen we tijdig met aanpassingen komen. Het kan daarbij gaan om aanpassingen van de inkoopafspraken, maar ook van de bedrijfsvoering van de desbetreffende instelling. Misschien heeft zo'n instelling al een tijdje rekening moeten houden met een sterk veranderende vraag.

Mevrouw Bergkamp (D66): Ik had net nog geen tweede vraag gesteld naar aanleiding van mijn eerste vraag.

De voorzitter: Mevrouw Bergkamp is slim bezig.

Mevrouw Bergkamp (D66): Die vraag gaat over de jeugd-ggz. Ik heb een vraag gesteld over de gang van zaken bij de inkoop. In bijvoorbeeld Amsterdam worden veel psychiaters en psychotherapeuten ontslagen. Mensen verliezen op die manier hun behandelaar. Ik maak me daarover eigenlijk wel grote zorgen. Ik snap dat duidelijkheid nodig is. Je merkt echter dat de gang van zaken bij het inkoopproces nu al leidt tot ontslagen van psychiaters en psychotherapeuten, waardoor mensen hun vaste behandelaar verliezen. Dat kan toch niet de bedoeling zijn?

Staatssecretaris Van Rijn: Ik kom op die vraag specifiek straks even terug. Het antwoord daarop zit in mijn setje antwoorden op specifieke vragen.

Er zijn ook enkele als-danvragen gesteld, onder anderen door mevrouw Keijzer. Hoe zit het met de escalatieladder? Stel dat gemeenten het misschien niet goed doen, niet voldoende luisteren en onvoldoende aanpassingen doorvoeren, wanneer stappen we dan over van drang naar dwang? Dat onderwerp kan de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie volgens mij uitstekend behandelen. Hij heeft heel veel ervaring met dwang. Hij zal de vragen hierover beantwoorden.

Er is een aantal vragen gesteld over de bevoegdheden van de transitieautoriteit. Volgens mij is het erg belangrijk dat de aanwijzingsbevoegdheid op advies van de transitieautoriteit bij de Staatssecretaris blijft, zowel om een principiële als om een praktische reden. De principiële reden is dat volgens mij een aanwijzing aan een gemeente door het Rijk zou moeten worden gegeven. Die bevoegdheid moet niet worden gedelegeerd aan een commissie. De praktische reden is dat er een wetswijziging voor nodig is om die taak aan de commissie te geven. Daar willen we niet op wachten. Daarom willen we de aanwijzingsbevoegdheid gewoon bij de Staatssecretaris laten. Het advies van de transitieautoriteit naar aanleiding van de bevindingen zal natuurlijk wel een belangrijke basis kunnen zijn bij het maken van de afweging of de afspraken moeten worden aangepast, of dat er echt een aanwijzing nodig is. De transitieautoriteit zal dus hopelijk met voldoende gezag kunnen zeggen dat in de ene situatie de aanpassing die nodig is al wordt doorgevoerd, en dat het in de andere situatie nodig is dat er wordt ingegrepen omdat de aanpassing niet wordt doorgevoerd.

Er zijn ook vragen gesteld over de budgetten. Ik ben daarop al even ingegaan. In december is een nieuwe stand van de budgetten per gemeente gepubliceerd. Er is afgesproken dat de Algemene Rekenkamer wederom een toets zal doen op de hoogte van het macrobudget. Eerder is al met de gemeenten afgesproken dat in de meicirculaire van 2014 de definitieve cijfers over 2015 en de verdeling van de budgetten over de gemeenten beschikbaar komen. Een van de leden vroeg of dat zal worden gehaald. Het antwoord is ja. Dat betekent dat we nu steeds opereren op basis van de 95% duidelijkheid. Een aantal leden heeft volgens mij heel terecht gezegd dat dit aldus kan worden gebruikt.

De Kamer heeft ook een brief gekregen over de transformatie. Daarover zijn ook enkele vragen gesteld. «Is that all?», vroeg men zich af, in mijn eigen woorden samengevat. Er is een driehoek van in de eerste plaats de transitie en de zorg dat het goed landt, in de tweede plaats de ruimte voor transformatie en in de derde plaats het beperken van de frictiekosten. Volgens mij is het goed om te constateren dat het vrij logisch is dat in die driehoek een heel zwaar accent ligt op de goede landing in 2015. Dat is niet gek; dat vindt ook de commissie-Geluk. Ik vind het ook heel verstandig dat het accent daar ligt. Er zal dus verschil tussen gemeenten ontstaan. Ik constateer wel in mijn rondgang door Nederland dat er al heel veel aan die transformatie gebeurt. Misschien is er nog geen duidelijke transformatieagenda, maar als je door je oogharen naar de brief kijkt die de Kamer heeft ontvangen, kun je lezen over tal van projecten en activiteiten die gemeenten organiseren om alvast te experimenteren met de nieuwe manier van werken. In de brief hebben we geprobeerd weer te geven dat het logisch is dat het accent nu zwaar ligt op de transitie, omdat iedereen daarmee nu bezig is. Er gebeurt al heel veel op het vlak van de transformatie. In de brief staat eigenlijk: laten we dat nu alvast signaleren en laat dat leidend zijn. Laten we bekijken of we samen met gemeenten tot een steeds scherpere en meer innovatieve transformatieagenda kunnen komen. Ik vind het echter heel logisch dat er op dit moment heel veel aandacht voor de transitie is en misschien nog wat minder of te weinig voor de transformatie. Dit ligt overigens ook in lijn met wat de commissie-Geluk hiervan vindt. Het is ook heel verstandig om de transitie veel aandacht te geven, want daarmee kan ervoor worden gezorgd dat die zachte landing in 2015 inderdaad kan plaatsvinden. Met de brief hebben we in ieder geval duidelijk willen maken dat de transformatie zeer hoog op de agenda staat en dat het uiteraard daarom gaat. Maar niet alles hoeft tegelijkertijd te gebeuren en niet alles kan in één dag worden afgerond.

Ik kom op de specifieke vragen die door de woordvoerders zijn gesteld. Mevrouw Ypma vroeg of de focus op transformatie in stand kan blijven bij het minimale kader. Ik ben daarop al even ingegaan. Dat is precies wat we in de brief hebben willen uitdrukken. Ik ben me er zeer van bewust dat we in de volgende fase, als de transitie wat op gang is gekomen en we kunnen constateren dat een en ander begint te landen, het accent duidelijk zal verschuiven naar de transformatie.

Er is ook gevraagd of er straks, bij de verdeling van de financiële middelen, rekening wordt gehouden met het aantal kinderen. Ja, dat is het geval. Ik geef wel alvast de volgende waarschuwing af. Discussies over verdelingsmodellen met gemeenten zijn in Nederland altijd heel leuke en pittige discussies, omdat er altijd gemeenten zijn die voordeel hebben bij een nieuw verdelingsmodel en gemeenten die er nadeel bij hebben. Ik zou me zomaar kunnen voorstellen dat de gemeenten die nadeel ondervinden door het nieuwe verdelingsmodel, de Kamer straks weten te vinden. Wij proberen bij het nieuwe model de objectieve behoeften uitgangspunt te laten zijn. Daarbij speelt dus ook het aantal kinderen een rol.

Mevrouw Ypma vroeg ook wat er gebeurt op het vlak van kennis- en informatievoorziening aan gemeenten over de pleegzorg. Er is al een aantal activiteiten geweest, gericht op het goed informeren van gemeenten over pleegzorg. Er zijn een voorlichtingscampagne en een brochure ontwikkeld om gemeenten te voorzien van informatie. Onlangs is er een aparte bijeenkomst in de vorm van een zogenaamd «werkatelier» georganiseerd voor gemeenten. Daarin is de vraag aan bod gekomen hoe deze vorm van zorg een goede plek kan krijgen in het zorgaanbod van gemeenten en in het gemeentelijk beleid. Een van onze aandachtspunten is dus inderdaad om gemeenten te doordringen van het belang van de pleegzorg. Dat is een heel goede, te waarderen en te respecteren vorm van zorg. Ik heb zelf ongelooflijk veel bewondering voor mensen die deze zorg op zich willen nemen.

Mevrouw Ypma heeft ook gevraagd of ik bereid ben om samen met de Staatssecretaris van OCW de Kamer apart te informeren over de samenhang tussen onderwijs en zorg. Ik wil dat graag opnemen met mijn collega van Onderwijs. Ik wil ook nog een andere toezegging aan haar gestand doen, namelijk om terug te komen op de vraag hoe wij zullen komen tot een goede verantwoordelijkheidsverdeling. Ik vind dit een zeer belangrijk onderwerp. Wij merken steeds vaker dat bij heel veel onderwerpen op het vlak van jeugdzorg, jeugdhulpverlening en kindermishandeling de school en het gevoel dat er op school iets niet pluis is, een zeer belangrijke rol speelt. Een betere samenhang en samenwerking tussen jeugdhulpverlening, ggz en passend onderwijs kan een van de grote verdiensten van, en een grote uitdaging voor het nieuwe stelsel zijn. Zo'n betere samenhang kan volgens mij een ongelooflijk belangrijke verdienste van het nieuwe stelsel worden.

Mevrouw Kooiman vroeg: wat hebben jongeren nu aan deze stelselwijziging als ze niet eens een dak boven hun hoofd hebben? Zij vroeg hoe we ervoor kunnen zorgen dat deze jongeren goede hulp krijgen. Deze week was ik op bezoek bij Vince in Nijmegen. Daar zijn jeugd-ggz, onderwijs, maatschappelijk werk, jeugdhulp en jeugdzorg in één voorziening geïntegreerd. De jongere staat centraal. Het gaat daarbij om jongeren die ongelooflijk veel hebben meegemaakt en nu zwerfjongeren dreigen te worden. Daar hoorde ik dat juist de nieuwe Jeugdwet dit type taken en hulpverlening meer aan elkaar kan binden, waardoor het aanbod meer wordt geïntegreerd. Dit zijn volgens mij pareltjes waardoor we weer weten waarom we dit doen. De nieuwe Jeugdwet biedt volgens mij ook een kans om nu eindelijk eens niet meer vanuit het aanbod te redeneren, maar vanuit de vraag, en om tot een veel meer geïntegreerde manier van werken te komen.

Mevrouw Bergkamp heeft een vraag gesteld over het woonplaatsbeginsel. Bij de verdeling van het historisch budget voor 2015 is het woonplaatsbeginsel toegepast. Ook voor de objectieve verdeling voor 2016 zal dit beginsel worden toegepast. We voeren overleg met de gemeenten over de manier waarop dat precies zal gebeuren. Voor verreweg de meeste jeugdzorg die onder de Jeugdwet zal vallen, is de woonplaats van de gezagdrager eenvoudig te bepalen omdat ouders het gezag hebben of hadden. Ik weet dat daarover discussie mogelijk is. Welke van de twee ouders moet hierbij bijvoorbeeld bepalend zijn? Wanneer is wat van toepassing? Wij zijn nu bezig met het opstellen van een document waarin wordt uitgelegd hoe het woonplaatsbeginsel moet worden toegepast in allerlei denkbare scenario's bij gezag, bij voogdij, in situaties waarin acuut jeugdhulp wordt verleend en bij grensproblemen. Uiterlijk in april zal deze uitleg bij het woonplaatsbeginsel breed worden gecommuniceerd, onder andere op de website Voordejeugd.nl. In de meicirculaire 2014 wordt bij de verdeling van het budget voor 2015 rekening gehouden met de juiste toepassing van het woonplaatsbeginsel.

Mevrouw Bergkamp en de heer Voordewind hebben gevraagd of er goede afspraken zijn gemaakt over de gespecialiseerde landelijke jeugdhulp. Ik wil benadrukken dat ook ik vind dat het van groot belang is dat de zorg voor meisjes en vrouwen die slachtoffer zijn van eergerelateerd geweld, loverboys of prostitutie, ook na 1 januari 2015 kan worden geboden op een heel adequaat niveau. Overigens vinden de gemeenten en de VNG dat ook. Daarover wordt veel overlegd. Wat moet het raamcontract zijn? Wat moet het landelijk inkoopmodel zijn? Er heeft hierover veel overleg plaatsgevonden tussen de VNG en Fier Friesland. Recentelijk heeft Fier Friesland mij laten weten dat het uit de voeten kan met de voorstellen van de VNG. Bovendien is de zorg die Fier Friesland, Kompaan en De Bocht leveren aan kwetsbare meisjes en jonge vrouwen onderdeel van het Landelijk Tranisitiearrangement Jeugd dat door de VNG is opgesteld voor verschillende specialistische functies die vallen onder de Jeugdwet. Kortom, volgens mij gaat dit goed en is ook de VNG ervan doordrongen dat een goed landelijk kader nodig is. Ik heb ook begrepen dat Fier Friesland hiermee uit de voeten kan. Dat moet natuurlijk wel blijvend blijken te zijn. Als zou blijken dat, ondanks het landelijke arrangement, deze organisaties in de problemen komen door de transitie, dan kunnen zij zich natuurlijk ook melden bij de transitieautoriteit. Maar ik zeg nogmaals dat ik ervan uitga dat dat niet nodig is. De transitieautoriteit kan zo nodig bekijken of de afspraken voldoen. Ik hoor echter dat het overleg tussen de VNG en de desbetreffende organisaties goed loopt.

Mevrouw Bergkamp (D66): Mag ik de conclusie trekken dat er in april duidelijkheid zal zijn over het woonplaatsbeginsel en de gespecialiseerde zorg? Ik wil niet dat er weer allerlei vragen komen van gemeenten en gespecialiseerde instellingen. Mag ik ook de conclusie trekken dat de meicirculaire daadwerkelijk in mei zal verschijnen?

Staatssecretaris Van Rijn: Ik meen dat alle drie deze conclusies juist zijn.

Mevrouw Bergkamp heeft ook gevraagd of de jeugdige zijn behandelaar in de jeugd-ggz kan behouden. Ik heb al gezegd dat in de wet een overgangsrecht is opgenomen. Dat houdt in dat men in ieder geval een jaar lang dezelfde behandelaar kan houden. Daarna geldt dat er gebruikgemaakt moet worden van het gecontracteerde aanbod. Dat kan dezelfde behandelaar zijn. Eigenlijk verschilt de situatie straks niet met de huidige situatie. Je gaat naar een aanbieder, je krijgt de zorg in een zorgtraject, die houd je. Daarna kun je die zorg ook houden als blijkt dat je zorgaanbieder is gecontracteerd. Als die niet is gecontracteerd, zal de gemeente ervoor moeten zorgen dat er op een andere manier adequate zorg wordt geleverd. In het overgangsrecht staat dus dat de cliënt een jaar lang de huidige behandelaar kan houden.

Mevrouw Ypma (PvdA): Ik begrijp dit antwoord van de Staatssecretaris, maar ik krijg wel heel veel signalen over kinderen bij wie de behandeling nu al wordt afgebroken en die tussen wal en schip komen te vallen. In de jeugd-ggz worden immers al mensen ontslagen. Ik maak mij daarover zorgen, zeker omdat het hierbij gaat om de kwetsbare groep kinderen met een psychiatrische achtergrond. Krijgt de Staatssecretaris die signalen ook en, zo ja, wat gaat hij daaraan dan niet pas straks, op 1 januari 2015, maar op dit moment al doen?

Staatssecretaris Van Rijn: Hierbij spelen twee zaken een rol. Nog los van de transitie van de jeugdzorg zijn er al afspraken gemaakt tussen de sector en de verzekeraars over het meer ambulant maken van de zorg. Verzekeraars spelen bij hun inkoopbeleid dus nu al in op die verandering van de zorgverlening waarover met de sector afspraken zijn gemaakt. Dat kan nu ook al gevolgen hebben voor de manier waarop ggz-zorg wordt verleend. Dit geldt dus buiten de transitie om. Bij die transitie wordt gegarandeerd dat de cliënt zijn behandelaar gewoon kan houden. Ook in de ggz-sector speelt echter een rol dat er veranderingen optreden door de afspraken over het meer ambulant maken van de zorg, en misschien ook door de transitie, hoewel ik dat nu nog niet zo zie gebeuren. Maar het zou best kunnen dat het al gebeurt. Ik kan mevrouw Ypma wel toezeggen dat ik me nog eens even zal buigen over de signalen die wij ontvangen. Met de zorgverzekeraars had ik al afgesproken dat we de gevolgen voor het inkoopproces in de jeugd-ggz in de huidige situatie, en ook in de overgang naar de nieuwe situatie, gaan bekijken. Hierbij speelt dus behalve de transitie ook een andere zaak, namelijk afspraken die met de sector zijn gemaakt over het meer ambulant maken van de zorg.

Mevrouw Ypma (PvdA): Ik ben heel blij met die toezegging. Ik ben het namelijk erg met de Staatssecretaris eens als hij zegt dat er kan worden geïnvesteerd in de kwaliteit en de samenwerking en dat het meer ambulant maken van de zorg een goede zaak is. Ik maak mij echter echt zorgen over de signalen die ik ontvang, juist omdat bij deze kinderen de continuïteit van de behandeling zo ontzettend belangrijk is.

Staatssecretaris Van Rijn: Mevrouw Bergkamp vroeg hoe het zit met de verordeningen waarin het erop lijkt dat de rechtstreekse verwijzing door de huisarts niet goed is geregeld. Ik heb met de VNG en een aantal grote gemeenten overlegd over de modelverordeningen en andere conceptverordeningen. De leden hebben in mijn brief kunnen lezen dat in de concepten soms niet helemaal duidelijk is of de huisarts rechtstreeks kan verwijzen. De modelverordening en de conceptverordening zullen op mijn verzoek op dat punt worden aangepast en verduidelijkt. Het moet zonneklaar zijn dat er sprake is van een rechtstreekste toegang van de huisarts. De VNG past de verordening op dit moment aan. Zij zal in april worden gepubliceerd.

Mevrouw Bergkamp zei dat zij hoopt dat haar motie over het goed op pad blijven van de transformatie, volledig wordt uitgevoerd. In haar spoor zei mevrouw Ypma hetzelfde. Ik zou niets anders durven beweren dan dat die motie volledig wordt uitgevoerd. Ik heb wel gezegd dat ik het niet zo gek vind dat er in de huidige situatie relatief veel aandacht uitgaat naar de transitie. Ik heb echter ook gezegd dat het natuurlijk gaat om de transformatie. Die zal niet alleen op onze agenda blijven staan, maar zal in de komende jaren onze agenda ook bepalen.

Mevrouw Bergkamp vroeg ook wanneer de Kamer wordt geïnformeerd over het meldpunt. De vormgeving van het meldpunt wordt op dit moment besproken met de cliëntenorganisaties en de gemeenten. Ik zal de Kamer hierover voor de zomer informeren.

Op een aantal vragen van mevrouw Kooiman heb ik volgens mij in mijn inleidende verhaal al gereageerd. Zij heeft gevraagd of ik een zwarte lijst wil gaan gebruiken. Dit is geen nieuw onderwerp, om het maar even zo te zeggen. Met de verbeterde screeningsprocedure wordt hetzelfde doel beoogd als met de zwarte lijst, namelijk het voorkomen van shopgedrag van pleegouders en het voorkomen van het plaatsen van kinderen in ongeschikte pleeggezinnen. De zwarte lijst heeft echter geen toegevoegde waarde ten opzichte van de huidige screeningsprocedure. Verder hebben we hierover gesprekken gevoerd met het College bescherming persoonsgegevens. Daaruit blijkt dat het niet te verwachten is dat een dergelijke lijst zal voldoen aan de eisen die daaraan in de Wet bescherming persoonsgegevens en de Europese privacyrichtlijn worden gesteld. Daarom ga ik niet over tot het invoeren van die zwarte lijst, ondanks het feit dat we hierover al een paar keer hebben gesproken. We zullen dus wel een verbeterde screeningsprocedure invoeren. Daarover is overigens ook nog een vraag gesteld aan Staatssecretaris Teeven.

Op de vragen van de heer Voordewind over de bevoegdheden van de Transitie Autoriteit Jeugd ben ik volgens mij al voldoende ingegaan. Hij vroeg ook hoe de ggz-productstructuur zich verhoudt tot de inkoop door gemeenten. Momenteel speekt de VNG met de Nederlandse Zorgautoriteit over een eventuele aanpassing van de productstructuur. Men wil bekijken of een en ander aansluit, onder andere bij de inkoop van de gemeenten in de komende jaren. Volgens mij hebben we hierover gisteren ook gesproken tijdens het debat over kindermishandeling. In dat verband had, naar ik meen, mevrouw Ypma het over de gezins-dbc. Het is nu al mogelijk om met verschillende dbc's per gezin te werken. De VNG beziet dus met de Nederlandse Zorgautoriteit of er aanpassingen in de productstructuur nodig zijn.

Mevrouw Van der Burg vroeg hoe het staat met de invoering van de outcome-criteria. Zij hamert voortdurend op de noodzaak van deze criteria. Volgens mij heeft zij daar wel degelijk succes mee. In het amendement-Van der Burg/Ypma wordt van gemeenten gevraagd om met jeugdhulpaanbieders afspraken te maken. Met dat amendement hebben zij er op aangedrongen om ervoor te zorgen dat de outcome-criteria echt een rol krijgen in het gemeentelijk beleid. Er is volgens mij op dit vlak al heel veel gedaan. Er is de basisset van vijf prestatie-indicatoren voor de Centra voor Jeugd en Gezin. Ik noem cliëntentevredenheid, uitval van jeugdhulp, vermindering van de problematiek en de organisatie van één hulpverlener per gezin. Dat zijn zaken die bij de CJG's worden ontwikkeld. Het IPO, het Rijk en de brancheorganisaties hebben tien prestatie-indicatoren vastgesteld voor de provinciale jeugdzorg. Die wordt hierbij dus ook meegenomen. Er is een basisset indicatoren voor de jeugd-ggz. Er is het project Jeugd in Beeld van het Nederlands Centrum Jeugdgezondheid. Verder is er het Kwaliteitskader Gehandicaptenzorg voor jeugd met een verstandelijke beperking, en de Monitor JeugdzorgPlus. Er gebeurt dus wel degelijk het nodige, maar de VNG, KING en het Rijk nemen het voortouw bij een overleg met veldpartijen over de vraag hoe we als het ware nog meer kunnen focussen op een eenduidige aanpak van de outcome-criteria. Volgens mij ligt het voor de hand om met een handreiking aan gemeenten te komen, zodat er een uniform beeld ontstaat, hoewel ik een beetje aarzel om het zo te formuleren. Er moet in ieder geval uit voortkomen dat er veel meer moet worden gewerkt met de outcome-criteria. Ik zeg de Kamer toe dat wij op de website Voordejeugd.nl een overzicht van de beschikbare outcome-criteria zullen publiceren.

Mevrouw Van der Burg (VVD): Het is mooi dat er in elk geval hele sets worden gepubliceerd van allerlei sectoren. We waren echter op weg naar een transformatie. Het is dus de bedoeling dat de sectoren komen tot een gezamenlijke set van vijf tot tien. Dat hoor ik nog niet. Wat de Staatssecretaris nu zegt, is allemaal leuk, maar van wat er tot nu toe gebeurt, worden de sectoren nog niet veel wijzer. Men blijft in de eigen koker zitten. Hoe komen we tot een overkoepelende set van vijf tot tien indicatoren? Dit moet bovendien geen bureaucratische rompslomp opleveren. We moeten ons hierbij richten op de transformatie, zodat gemeenten daarop kunnen inkopen. Kunnen we die set eind mei krijgen, want ik heb begrepen dat men vanaf die tijd op grote schaal de contracten gaat sluiten?

Staatssecretaris Van Rijn: Dat durf ik niet toe te zeggen. Zoals mevrouw Van der Burg weet, is het opstellen van die outcome-criteria geen sinecure. Er zijn al veel voorbeelden. Juist daarom zijn de VNG, KING en het Rijk bij elkaar gaan zitten om tot een harmonisatie van de outcome-criteria te komen die iedereen vervolgens kan gebruiken bij de inkoop. Ik ga ervan uit dat hiervan al een impuls uitgaat bij de zorginkoop voor 2015. Maar we moeten ook de puntbelasting voor 2015 niet te groot maken. De VNG, KING en het Rijk hebben goede afspraken gemaakt over het streven naar harmonisatie. Ik wil mevrouw Van der Burg wel toezeggen om met die partijen te bespreken wanneer de eerste resultaten kunnen worden getoond. Op die manier kunnen we ook beter inschatten wanneer de volgende stap gezet kan worden.

Mevrouw Van der Burg (VVD): Wanneer worden wij daarover geïnformeerd? Ik begin inderdaad ongeduldig te worden. De Staatssecretaris heeft het steeds over sets, maar voordat we het weten is de zorg voor drie jaar ingekocht en kunnen we drie jaar niets doen. Daar heb ik geen zin in.

Staatssecretaris Van Rijn: Ik zal de Kamer hierover voor de zomer informeren.

Mevrouw Van der Burg (VVD): Kan het ook voor 1 juni worden? Dat is van belang, gezien de inkoopdata.

Staatssecretaris Van Rijn: We moeten pragmatisch zijn. Volgens mij is het heel goed om met de partijen de outcome-criteria te bespreken. Dat wil niet zeggen dat gemeenten niet nu al bekijken op grond waarvan ze kunnen gaan inkopen. Gemeenten zijn daar nu al mee bezig. Het is dus niet zo dat er niet op outcome zal worden ingekocht als dit niet klaar is voor 1 juli. Maar we kunnen het hiermee wel stimuleren. Ik wil best bekijken of we het voor 1 juni kunnen doen. Ik heb ook weleens gehoord dat juni in Nederland de natste maand is. Dan is het dus nog geen zomer. Als ik mijn best doe om de Kamer hierover te informeren, komen we een heel eind.

Mevrouw Van der Burg heeft ook nog wat vragen gesteld over de btw-vrijstelling voor jeugdhulp. Die wordt geregeld in de uitvoerings-AMvB onder de Jeugdwet. Die AMvB is in voorbereiding. Rechtstreekse zorgverlening door de jeugdhulpaanbieder en zorgverlening via een instelling krijgt daarmee dezelfde fiscale behandeling als nu. Soms is de jeugdhulp in een gemeente echter op een specifieke manier ingericht, bijvoorbeeld als er sprake is van onderlinge leveringen. Sommige van dergelijke constructies voldoen wel aan de eisen die de fiscus hieraan stelt, maar andere niet. Ik bekijk op dit moment samen met gemeenten en de VNG welke constructies passen in de fiscale voorwaarden en bij welke onderlinge levering er wellicht wél btw verschuldigd is. In algemene zin wordt dit dus geregeld, maar of de fiscale regels van toepassing zijn, is een beetje afhankelijk van de afspraken over onderlinge levering die vervolgens worden gemaakt. Dat gaan we met gemeenten en de VNG nader bekijken.

Mevrouw Kooiman (SP): Ik wil een punt van orde maken, voorzitter. Ik heb ontzettend veel vragen gesteld. De Staatssecretaris gaat het rijtje af en is nu bij de beantwoording van de vragen van mevrouw Van der Burg. De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie zal uiteraard ál mijn vragen beantwoorden. De Transitie Autoriteit Jeugd valt volgens mij echter ook onder de verantwoordelijkheid van de Staatssecretaris van VWS. Komt Staatssecretaris Van Rijn daarover nog te spreken?

Staatssecretaris Van Rijn: Volgens mij zullen inderdaad ál de vragen van mevrouw Kooiman door de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie worden besproken. Ik heb al het een en ander over de transitieautoriteit gezegd. Ik heb gesproken over haar bevoegdheden, over haar rol en wat ik ervan verwacht. Ik heb ook gezegd dat de aanwijzingsbevoegdheid bij de Staatssecretaris moet blijven liggen. Welke vraag van mevrouw Kooiman over de transitieautoriteit is nog niet beantwoord?

Mevrouw Kooiman (SP): Mijn grootste zorg is natuurlijk dat de transitieautoriteit, de transitiepolitie, op dit moment slechts bestaat uit een website en één persoon. Mevrouw Keijzer stelde in dit verband ook een zeer interessante vraag. Tussen het moment dat er een aanwijzing wordt gegeven en het moment waarop de Staatssecretaris überhaupt kan ingrijpen, zijn instellingen al omgevallen, zijn er al duizenden mensen ontslagen en, nog belangrijker, komen kinderen zonder zorg te zitten. Dat is mijn grootste zorg en volgens mij ook die van veel woordvoerders hier aan tafel. Ik wil gewoon dat de Staatssecretaris hierop reageert.

Staatssecretaris Van Rijn: Voor de goede orde merk ik op dat er nog geen duizenden mensen zijn ontslagen en dat er nog geen instellingen zijn omgevallen. We hebben de transitieautoriteit nu juist ingericht voor de instellingen die denken: dit gaat niet goed en ik kan geen goede afspraken maken. Zij kunnen zich nu al melden bij de Transitie Autoriteit Jeugd. Op die manier kunnen we daarop direct inspelen. We hebben overigens ook aandacht voor de drie Bureaus Jeugdzorg waarvoor mevrouw Kooiman ook aandacht heeft gevraagd en waar de frictiekosten nogal hoog zijn. Staatssecretaris Teeven zal daarop ook nog even ingaan. Laten we dus wel even bij de feiten blijven. De transitieautoriteit is er juist voor om problemen te voorkomen. De aanmeldingsprocedure van de autoriteit is operationeel. Zij zal een dezer dagen gevuld worden, niet slechts met één persoon, maar met een aantal mensen. Zij gaan dit doen. We zijn nu druk bezig met de inrichting daarvan. We hebben de website alvast gemaakt om zo het aanmeldpunt nu al open te kunnen stellen. Op die manier kunnen we nu alvast aan de slag met het onderzoeken van instellingen waar iets aan de hand is.

Mevrouw Kooiman (SP): Ik concludeer dat de transitiepolitie op dit moment bestaat uit één persoon en een website. Ik concludeer dat we niet weten hoelang het duurt voordat een van de Staatssecretarissen überhaupt kan ingrijpen als er problemen zijn. In de tussentijd kunnen instellingen omvallen en kunnen duizenden mensen worden ontslagen. Laten we inderdaad bij de feiten blijven. Feit is dat men bij het UWV zegt: we verwachten dat er 5.000 tot 9.000 mensen worden ontslagen in de jeugdzorg. Mensen staan straks op straat. Nog erger is het dat gezinnen hierdoor zonder hulp komen te zitten.

Staatssecretaris Van Rijn: Staatssecretaris Teeven zal straks ook nog even ingaan op de cijfers, de vermeende cijfers en wat er allemaal zou gaan plaatsvinden. Laten we echter bij de feiten blijven. De transitieautoriteit is ingericht en de aanmeldingsfaciliteit is gewoon gereed. Daarachter gaat natuurlijk niet alleen een aantal mensen schuil van de transitieautoriteit zelf, waarvan nu de voorzitter bekend is gemaakt. Er staat uiteraard een heel team omheen. De samenstelling van dat team is klaar. Daardoor is de website er nu ook al. Instellingen kunnen zich nu aanmelden. Er heeft zich overigens nog geen enkele instelling gemeld, maar wat niet is, kan nog komen. Wij verwachten dat er zich instellingen zullen melden. Een en ander betekent dat de transitieautoriteit nu eigenlijk volledig operationeel is. Laten we ervoor zorgen dat zij gaat doen waarvoor zij is opgericht, namelijk het opsporen en voorkomen van problemen. De autoriteit moet ertoe leiden dat we niet achteraf handelen, maar vooraf.

Ook een aantal vragen van mevrouw Voortman en mevrouw Keijzer zullen door Staatssecretaris Teeven worden beantwoord. Mevrouw Keijzer vroeg of op 1 januari de telefoon wordt opgenomen. Het antwoord is ja. Een van de eisen die wij uiteraard aan gemeenten stellen, is het zorgen voor crisisopvang in januari 2015. Crisisopvang is de essentie van de bestaande toegang. Natuurlijk moet daar de telefoon gewoon worden opgenomen.

Volgens mij heb ik hiermee de vragen beantwoord die aan mij zijn gesteld.

Mevrouw Keijzer (CDA): Ik heb heel lang gewacht omdat ik dacht dat mijn vragen nog wel zouden worden beantwoord. Ik heb twee heel eenvoudige vragen gesteld. Bij Jeugdzorg Nederland stelt men dat op 1 april zaken rond de contractvorming duidelijk moeten zijn. Anders kunnen er geen accountantsverklaringen worden afgegeven, waardoor raden van toezicht en banken ingewikkeld gaan doen. Daardoor zullen mensen worden ontslagen en zullen instellingen omvallen. Staatssecretaris Van Rijn wijst nu naar Staatssecretaris Teeven. Ligt de stelselverantwoordelijkheid voor de Jeugdwet soms bij de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie in plaats van bij de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport? Volgens mij gaat dit heel concreet over contractvorming voor zorginstellingen. Die valt toch onder de verantwoordelijkheid van de Staatssecretaris van VWS? Klopt de stelling van Jeugdzorg Nederland, of klopt die niet? Dat wil ik gewoon weten.

Ook wil ik een heel concreet antwoord op de vraag hoelang de procedure duurt voor een aanwijzing en een indeplaatsstelling. Als die een maandje of vier duren, weten we wanneer we aan de bel moeten trekken.

Staatssecretaris Van Rijn: Staatssecretaris Teeven en ik hebben afspraken gemaakt over de beantwoording van de vragen. Dat wil niet zeggen dat ieder van ons niet verantwoordelijk zou zijn voor het eigen deel van het stelsel. Ik stel daarom voor dat mevrouw Keijzer toch even Staatssecretaris Teeven de gelegenheid geeft om ook haar vragen te beantwoorden. Daarna kan ze beoordelen of de antwoorden voldoen.

Mevrouw Keijzer (CDA): Geduld is blijkbaar een schone zaak. Ik ga er gewoon voor zitten. Ik zeg echter nogmaals dat ik mij grote zorgen maak. Ik ben bang dat op 1 januari de telefoon niet wordt opgenomen. Bij de vraag daarover ging het mij niet om de crisisopvang, maar gewoon om de reguliere jeugdzorg die straks onder de Jeugdwet zal vallen. Maar ik wacht de antwoorden nog even af.

Mevrouw Voortman (GroenLinks): De Staatssecretaris zegt dat de transitieautoriteit al operationeel is, maar dat er nog geen meldingen zijn gedaan. Dat is op zich natuurlijk een goed teken. Ik zie de Staatssecretaris nu een gebaar maken. Is er toch sprake van een paar meldingen? De transitieautoriteit is natuurlijk nog maar net operationeel. Wellicht bedoelde de Staatssecretaris dat met zijn gebaar. Kan hij ons op de hoogte houden van die meldingen? Dat hoeft hij natuurlijk niet elke dag te doen, maar bijvoorbeeld op 1 mei of 1 juni.

Staatssecretaris Van Rijn: Dat lijkt mij wel een goed idee. Ik bedoelde inderdaad te zeggen dat de transitieautoriteit wel operationeel is, maar dat dit nog maar sinds heel kort het geval is. We moeten dit even de tijd geven. Ik zal de Kamer graag periodiek informeren over de stand van zaken en de voortgang.

Mevrouw Voortman (GroenLinks): Ik dank de Staatssecretaris voor deze toezegging. Ik moet nu helaas het debat verlaten wegens verplichtingen elders. Het verloop van het debat wordt echter gevolgd.

De voorzitter: Het woord is aan de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.

Staatssecretaris Teeven: Voorzitter. Ik dank de Kamer voor haar inbreng in eerste termijn. Het is goed dat er veel jeugdigen in de zaal zijn. Zij horen dat het hier over de Jeugdwet gaat. Dat is een heel interessant onderwerp, dus het is goed dat ze meeluisteren.

Net als Staatssecretaris Van Rijn deel ik het gevoel van urgentie. We moeten er samen met de gemeenten in de komende negen maanden tegenaan gaan om tot een verantwoorde invoering van de Jeugdwet te komen per 1 januari 2015.

Zo'n artikel in de Volkskrant van deze ochtend, waarin staat dat er 5.000 tot 9.000 mensen ontslagen zullen worden, leidt tot veel onrust. Waarschijnlijk hebben de leden van de commissie op hun iPhone ook al gezien dat er hierover een nieuw bericht op de site van de Volkskrant staat. De berichtgeving van hedenmorgen is feitelijk onjuist. Een ontslagprocedure bij een Bureau Jeugdzorg kan zo'n zes maanden in beslag nemen. Het is dus heel logisch dat sommige bureaus nu informatie gaan opvragen. Het is echter niet zo dat er op dit moment al ontslagaanvragen zijn gedaan. Het is volgens mij goed om dat hier met nadruk te zeggen, want dit zou kunnen leiden tot veel misverstanden en onduidelijkheid. Er is dus nog geen sprake van ontslagaanvragen. Er is nog nergens ontslag aangevraagd. Dat is helemaal nergens gebeurd.

Hoe vervelend dat ook is, als de Bureaus Jeugdzorg garanties van de gemeenten hebben gekregen voor minimaal 80%, betekent dat nog niet dat altijd kan worden voorkomen dat bij zo'n stelselherziening mensen worden ontslagen. Mevrouw Van der Burg en mevrouw Ypma zeiden zoiets al. Er is een stelselwijziging. De gemeenten gaan zelf hun beleid bepalen en bij de inrichting van het beleid kunnen zij andere keuzes maken. Op dit moment zijn er wel Bureaus Jeugdzorg die als gevolg van de gemaakte afspraken worden geconfronteerd met frictiekosten die ze zelf niet kunnen dragen. Mijn collega en ik hebben dat in de brief aangegeven. Het gaat om drie Bureaus Jeugdzorg: Zuid-Holland, Noord-Brabant en Gelderland. Vooruitlopend op de installatie van de Transitie Autoriteit Jeugd hebben we het College Sanering Zorginstellingen de opdracht gegeven om een onderzoek te doen naar de frictiekosten bij die drie Bureaus Jeugdzorg. Over de resterende vraagstukken gaan ik en mijn collega van VWS praten met de bestuurders van de Bureaus Jeugdzorg in die regio's, de wethouders en de gedeputeerden. Daarbij is ook een rol weggelegd voor de Transitie Autoriteit Jeugd. Misschien is het goed om het tijdpad te schetsen. Op 28 februari had iedereen getekend. Medio maart werden bij de zojuist genoemde drie Bureaus Jeugdzorg concrete problemen met de frictiekosten geconstateerd. Op 1 april is de transitieautoriteit gevraagd om duidelijkheid hierover. Op 1 juli aanstaande zullen alle Bureaus Jeugdzorg moeten hebben ingekocht. Ik zal zo direct duidelijkheid geven over de vraag van mevrouw Keijzer over de aanwijzingsbevoegdheid en de termijnen die daarbij in acht moeten worden genomen.

In het verleden hebben mijn collega en ikzelf veel geïnvesteerd in het Bureau Jeugdzorg Amsterdam, ook in het kader van de vliegwielprojecten. Het Bureau Jeugdzorg Amsterdam heeft op korte termijn een aantal mooie resultaten kunnen bereiken, ook in het terugdringen van de wachtlijsten. We hebben echter wel te maken met de situatie dat er door de geringe instroom bij de jeugdbescherming – op zich natuurlijk een goede zaak – minder geld beschikbaar was voor de jeugdhulp. Er wordt op dit moment dus gewerkt aan de oplossing van dit probleem.

Mevrouw Ypma (PvdA): Ik dank de Staatssecretaris voor dit antwoord, maar toch zint het mij niet helemaal. De Staatssecretaris geeft aan dat de Bureaus Jeugdzorg aan het informeren zijn en dat er nog geen ontslagen zullen vallen. Ik hoor bij mijn werkbezoeken echter heel veel onrust bij de Bureaus Jeugdzorg en de jeugdzorginstellingen. Het is goed dat het College Sanering Zorginstellingen meekijkt, want ik constateer dat er niet altijd de juiste managementafwegingen worden gemaakt. Ik maak me wél zorgen over die onrust en ook over de kwaliteit van de jeugdzorg. Ik begrijp dat in sommige jeugdzorginstellingen al het personeel op één hoop wordt gegooid en dat medewerkers in vijf maanden moeten worden bijgeschoold tot jeugdbeschermer of jeugdreclasseerder. Ik maak me daar ernstige zorgen over. Dat is namelijk een vak, waarvoor je moet hebben doorgeleerd en waarvoor je een veiligheidsbril op moet hebben. Ik maak me er zorgen over dat de kwaliteit van de jeugdzorg daardoor minder wordt, juist in een tijd dat er zou moeten worden geselecteerd op kwaliteit.

Staatssecretaris Teeven: Ik denk dat het logisch is dat er onrust is; mijn collega van VWS schetste dit ook net. Bij op drie na alle Bureaus Jeugdzorg voorzien we geen problemen bij het oplossen van het probleem van de frictiekosten. Volgens mij is dat helder. Dat geeft ook rust voor de medewerkers van die bureaus. Dit heeft overigens ook te maken met de vraag hoe het voortbestaan van de Bureaus Jeugdzorg wordt gegarandeerd. In het mei-overleg gaan we praten met de bestuurders in de provincies van deze drie concrete Bureaus Jeugdzorg. Vóór de zomer moeten alle regio's hebben ingekocht, dus op dat moment is er duidelijkheid. Ik denk dat het niet vreemd is dat er enige onrust ontstaat. Die onrust proberen mijn collega en ik nu juist weg te nemen. Daarom proberen we ook afspraken te maken met het IPO (Interprovinciaal Overleg) over de frictiekosten. We hebben het College Sanering Zorginstellingen snel in stelling gebracht om naar deze frictiekosten te kijken. In de meeste provincies en bij de meeste Bureaus Jeugdzorg zien we dus geen problemen, maar bij drie wel.

Nu de tweede vraag van mevrouw Ypma. Deze commissie heeft er in het verleden op aangedrongen dat er meer geïntegreerd zou worden gewerkt. Het is dus niet heel vreemd dat daartoe stappen worden gezet. Ik hoor dat sommige stappen wel heel groot zijn, maar ik heb van de inspectie, die daar ook naar kijkt, niet gehoord dat die op dit moment leiden tot kwaliteitsverlies. Er zijn nu wel veel zorgen over dat soort dingen, maar die worden voor een groot gedeelte ingegeven door onzekerheid. En die onzekerheid gaan we in de komende maanden nu juist proberen weg te nemen. Het is goed dat hiervoor aandacht wordt gevraagd. Mijn collega en ik horen deze signalen ook, maar we zitten dus op het vinkentouw. Zoals mevrouw Ypma zegt, hebben de jeugdbescherming en jeugdreclassering zeer gespecialiseerde taken, waar men goed voor moet zijn opgeleid en waarvoor men de juiste knowhow moet hebben. Het moge duidelijk zijn dat er wat in beweging is in de jeugdzorg. Wij denken dat dit op dit moment in slechts drie concrete gevallen tot problemen leidt.

Ik heb al iets gezegd op de vraag van mevrouw Keijzer over Amsterdam. Op 17 maart hebben we de brief ontvangen van het Bureau Jeugdzorg Amsterdam. Wij zijn de samenwerking met het CSZ gestart. Wij hebben in eerste instantie alleen gevraagd om een onderzoek naar die drie bureaus. Het is mogelijk om ook de andere bureaus te onderzoeken, maar tot op heden heb ik geen aanleiding daartoe gezien. Mede gezien de wijze waarop met name Veiligheid en Justitie in het verleden is bijgesprongen, denk ik dat het op dit moment nog echt aan de stadsregio Amsterdam, de betrokken gemeenten en het Bureau Jeugdzorg aldaar is om hiervoor oplossingen te zoeken. Wij vinden de situatie aldaar nog niet zodanig dat we dit bureau in hetzelfde rijtje moeten plaatsen als Zuid-Holland, Noord-Brabant en Gelderland. Dat is de stand van zaken op dit moment.

Ik ga verder met de vragen die zijn blijven liggen. Mevrouw Ypma heeft gevraagd of de binnenlandse adoptie kan worden uitgebreid naar andere groepen. De nieuwe kinderbeschermingswetgeving zal dit eerder mogelijk maken dan nu het geval is. Tegelijkertijd moet ik vaststellen dat als ouders hun kind niet meer kunnen opvoeden en verzorgen, dit niet betekent dat het kind niets meer van zijn ouders te verwachten heeft. Natuurlijk blijven de familierechtelijke banden bestaan. Ook is er sprake van afstammingsbanden met ouders die misschien niet maximaal kunnen opvoeden, wat weer gevolgen heeft voor bijvoorbeeld het erfrecht. Dat verlangt soms dat het ouderschap op een andere manier wordt ingevuld, waardoor ouders en familie betrokken blijven vanwege hun bloedband met het kind. Ik denk dat we hier voorzichtig mee moeten zijn. De nieuwe kinderbeschermingswetten maken het wel makkelijker, maar ik denk dat het niet goed kunnen opvoeden van een kind niet te snel moet betekenen dat de afstammingsbanden en de bloedband moeten worden doorbroken; dat is weer een andere stap. Met adoptie doe je zoiets nadrukkelijk wél. Er zijn dus meer mogelijkheden, maar binnenlandse adoptie als brede oplossing voor het niet goed opvoeden van kinderen lijkt mij een paar stappen te snel.

De heer Voordewind vroeg hoe het mogelijk is dat het netwerkberaad pas later in werking treedt, naar verwachting op 1 juli 2015. In Boek I, artikel 262a BW wordt een uitzondering gemaakt voor het netwerkberaad. Met de leden van deze commissie heb ik besproken dat we eerst goed onderzoek laten doen, alvorens ik tegemoet zou kunnen komen aan de desbetreffende motie en we verantwoord zouden kunnen overgaan tot de structurele invoering van het netwerkberaad. Dat kwam omdat er ook andere signalen waren. De leden van de commissie zijn ervan op de hoogte dat er een praktijkexperiment loopt. Daarin worden sinds 1 januari van dit jaar – dus nog niet zo lang – ruim 550 zaken gevolgd, verdeeld over zes Bureaus Jeugdzorg die aan dat praktijkexperiment meewerken. Die zaken maken onderdeel uit van het WODC-onderzoek. Mijn antwoord op de vraag van de heer Voordewind is dat ik verwacht dat we op 1 juli 2015 daartoe kunnen overgaan.

Bij de heer Voordewind en anderen leefde er zorg over de landelijk werkende instellingen. Wanneer gaan we daar daadwerkelijk mee aan de gang? Mijn collega en ik hebben natuurlijk te maken met de uitvoering van de Eerste Kamermotie-Kuiper c.s. (EK 33 674/33 684, P), waarin aandacht wordt gevraagd voor de positie van de landelijk werkende instellingen. Op 10 april aanstaande is er een gesprek met De Hoop en Eleos over de ggz voor de kwetsbare groepen. Op 15 april aanstaande is er een gesprek met de VNG, de William Schrikker Groep, het Leger des Heils en de Stichting Gereformeerde Jeugdzorg over de modelovereenkomst tussen de gemeenten en de landelijk werkende instellingen over de jeugdbescherming en jeugdreclassering. Voor de Stichting Gereformeerde Jeugdzorg is er maatwerk verricht zodat deze organisatie niet zou omvallen.

Ik ga verder met een heleboel vragen van mevrouw Kooiman. Gaat u ervoor zitten, zou ik zeggen. Mevrouw Kooiman had wat kritische opmerkingen over van werk naar werk: wat doen de Staatssecretarissen daaraan? In het sectorplan voor welzijn & maatschappelijke dienstverlening, jeugdzorg en kinderopvang is daarvoor 17 miljoen uitgetrokken. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid legt er 8,5 miljoen bij. In dit concrete geval zal de aandacht uitgaan naar het deelplan jeugdzorg. Daarin is sprake van de bevordering van arbeidsmobiliteit. 600 werknemers zullen via loopbaantrajecten worden begeleid naar een andere baan binnen of buiten de branche. 60 werknemers zullen worden omgeschoold. Er wordt verder ingezet op scholing en duurzame inzetbaarheid. Het gaat daarbij om professionele ontwikkeling, met name om de ontwikkeling van andere competenties, voor 2.300 werknemers. In de regionale arbeidsmarktondersteuning zijn er drie regionale experimenten voor intersectorale en regionale samenwerking op de arbeidsmarkt. Het kabinet doet dit dus niet alleen in het gevangeniswezen; het gebeurt ook in dit plan. Het is geen «afbraakplan», maar een plan. Ook hier wordt dus gewerkt aan van werk naar werk.

Mevrouw Kooiman vroeg verder om mijn toelichting op de continuous screening. Bij jeugdzorg gaat het concreet om drie sectoren. Het gaat niet alleen om een vog (verklaring omtrent het gedrag), maar bij de pleegzorg ook om een verklaring van geen bezwaar. Dat wordt erin meegenomen. Er wordt gebruikgemaakt van een bestand van jeugdzorgprofessionals. Dat bestand wordt op dit moment opgeschoond, zodat men ermee verder kan; nu is dat bestand deels vervuild. Volgende week stuur ik met de collega van VWS een brief naar de Kamer waarin daar meer informatie over wordt gegeven. Deze brief zit dus in de pijplijn en de Kamer krijgt hem zo spoedig mogelijk.

Ik ben aangeland bij de vragen van mevrouw Keijzer. Zij vroeg naar de termijnen voor de aanwijzing. Het is nu al mogelijk om een aanwijzing te geven, want die bevoegdheid staat in artikel 2.12 van de Jeugdwet en die is al in werking getreden. Na 1 januari 2015 geldt de indeplaatsstelling zoals die in de Gemeentewet is vormgegeven. We zullen hiervoor de escalatieladder doorlopen. Die aanwijzing kan nu worden gegeven. Daarna geldt een achtwekentermijn waarin de zienswijze kenbaar moet worden gemaakt door degene aan wie de aanwijzing is gegeven. Op 1 januari 2015 kan de indeplaatsstelling meteen gaan gelden, want als we dit morgenochtend zouden willen doen, zouden alle stappen die nu in de escalatieladder moeten worden doorlopen, reeds zijn doorlopen. De collega van VWS en ik hebben in de brief al aangegeven dat eind juni voor ons het moment is waarop er niet alleen serieuzer over de aanwijzingen moet worden nagedacht, maar deze ook daadwerkelijk zullen moeten worden gegeven. De escalatieladder kent zes stappen. We zitten nu in de fase van de signalering. De Transitie Autoriteit Jeugd moet daarbij een belangrijke taak vervullen. Daarna komen de verdere fact finding, beoordeling en ondersteuning. Dan komt er een vooraankondiging van de juridische interventie en daarna volgt de aanwijzing. De reactietermijn is acht weken. Het kan dus allemaal en als het noodzakelijk is, kan dit ook al in juni gaan gebeuren. Op 14 maart was de publicatie in het Staatsblad. De formele waarschuwingstermijn is in totaal acht weken. Als wij, de collega van VWS of ikzelf, in juni daadwerkelijk aan de gemeenten aanwijzingen willen geven, moeten wij eind april de termijn aankondigen. Tot zover de juridische stand van zaken waarnaar mevrouw Keijzer vroeg.

Mevrouw Agema van de Partij voor de Vrijheid had nog enige opmerkingen gemaakt over pudding. Ik zou daarover het volgende willen zeggen. Die pudding is van goede kwaliteit, de Staatssecretaris van VWS en ik kijken daarnaar. Volgens mij is hij ook goed te eten. Maar al is ze nog zo lekker, natuurlijk blijf je altijd kinderen houden die haar niet lusten of die niet willen eten.

De voorzitter: Ik voel me niet aangesproken.

Staatssecretaris Teeven: Volgens mij moet je op enig moment openstaan voor veranderingen. Bij vele leden van de commissie bespeurde ik die bereidheid. Ik zie ook veel realiteitszin, zoals bij de leden Keijzer en Bergkamp die zeiden dat zij precies weten wat dit in het jaar 2015 gaat betekenen. Ik zie dat ook bij de vertegenwoordigers van de regeringscoalities. Laat ik het zo zeggen: bij sommige anderen moet dit nog even inzinken.

Mevrouw Keijzer (CDA): Ik heb natuurlijk niet zomaar gevraagd naar de procedure van de aanwijzingen en indeplaatsstelling. Volgens mij hebben de gemeenten na die acht weken de mogelijkheid tot bezwaar. Ik stel me het zo voor dat het aanwijzingsbesluit hierdoor wordt opgeschort. Ik heb hiernaar gevraagd, omdat de Bureaus Jeugdzorg eigenlijk zeggen dat er op 1 april financiële duidelijkheid moet zijn voor alle zorginstellingen, wil je dat de zorg voor kinderen kan worden gegarandeerd. Dat klinkt mij alleszins redelijk in de oren. Welnu, er is bij lange na geen begin van contracten. Ik hoor de Staatssecretaris net zeggen dat de contracten vóór de zomer moeten worden gesloten. Nijmegen heeft al gezegd dat het ergens in november zal worden. Wat gaat de Staatssecretaris concreet doen om ervoor te zorgen dat op 1 januari de telefoon bij de zorginstellingen wordt opgenomen? Volgens mij zal hij daarvoor toch zo langzamerhand wat steviger moeten optreden ten opzichte van de gemeenten.

Staatssecretaris Teeven: Ik denk dat er op 1 juli financiële duidelijkheid moet zijn. Op uiterlijk 1 juli moeten de contracten zijn gesloten. Ik ben het eens met mevrouw Keijzer dat er echt geen regio's kunnen zijn die denken dat het pas in november hoeft te gebeuren; dat is veel te laat. Dit ligt precies in de lijn van de brief die de collega van VWS en ik naar de Kamer hebben gestuurd. Wij zullen in dat geval eerder gebruik moeten maken van een aanwijzing; dat is dan onontkoombaar. Een bezwaar heeft niet per se een opschortende werking, maar er is wel sprake van een aankondigingstermijn van acht weken. Als we dus in juni willen overgaan tot aanwijzingen, moeten we eind april onze laatste besluiten nemen. Mevrouw Keijzer ziet dit juist.

Mevrouw Keijzer (CDA): Op 1 juli moeten in Nederland de contracten met de zorginstellingen zijn gesloten. De zorginstellingen en Jeugdzorg Nederland zeggen dat er op 1 april duidelijkheid moet zijn omdat er anders geen goedkeurende accountantsverklaringen zullen worden verleend, wat er weer toe zal leiden dat er vastgoed wordt afgestoten, mensen worden ontslagen en banken geen krediet meer geven. Het is dus wat genuanceerder; het kan ook 1 juli zijn. Ik wil een heel duidelijk antwoord op mijn vraag, want dat zou mij iets geruststellen.

Staatssecretaris Teeven: De Bureaus Jeugdzorg hebben allemaal op 28 februari getekend. Er zijn nog wel problemen met drie Bureaus Jeugdzorg over de frictiekosten. Als we daarvoor op korte termijn geen oplossing vinden, zijn er dus problemen met drie Bureaus Jeugdzorg. Ik denk wel dat we realistisch moeten zijn: het is bijna onmogelijk om te denken dat alle zorgaanbieders in de jeugdhulpverlening dat zullen halen. Ik hoorde mevrouw Keijzer net refereren aan de Bureaus Jeugdzorg. Die hebben dus allemaal getekend. Er zijn nog drie probleemsituaties, maar we zijn bezig om die op te lossen.

Mevrouw Keijzer (CDA): Voorzitter...

De voorzitter: U hebt niet meer het woord. U hebt, evenals de overige leden, nog een tweede termijn. De Staatssecretaris gaat verder.

Staatssecretaris Teeven: Ik denk dat ik alle vragen heb beantwoord.

De voorzitter: Dan gaan we nu over naar de tweede termijn van de Kamer. Ik stel een korte tweede termijn voor, met één minuut spreektijd per lid.

Mevrouw Ypma (PvdA): Dank voor alle antwoorden. Ik heb gehoord dat het onder de mensen die bijvoorbeeld bij Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland werken, over niets anders meer gaat dan over de ontslagen en dat zij begin juli te horen zullen krijgen wie eruit moeten. Ik vind dat toch wel ernstig en wil een reactie daarop van de Staatssecretaris. Ik had daar geen interruptiemogelijkheid meer voor en stel deze vraag dus maar in mijn tweede termijn.

Ik blijf me zorgen maken over de vijf doelen van de transformatie: preventie; normaliseren; eerder de juiste hulp; integrale hulp, met één gezin, één plan, één regisseur; meer ruimte voor de professionals. Daarom gaat dit allemaal. Die transformatieagenda moet bovenaan staan, ook voor dat minimale kader. Ik overweeg een motie hierover in te dienen en ik vraag daarom bij dezen een VAO aan. Ik overweeg ook een motie in te dienen over het onderwerp adoptie.

Mevrouw Bergkamp (D66): Ik dank de bewindspersonen voor de antwoorden op alle vragen. Ik merk dat de toon van de bewindspersonen vandaag wat minder roze is en wat meer reëel en pragmatisch. Eerlijk gezegd vind ik dat dit ook wat beter past bij het rapport van de heer Geluk. Ik ben dus blij dat we wat realistischer gaan kijken naar de doelstellingen die we met elkaar hebben afgesproken.

Ik heb nog een paar vragen. In aansluiting op wat mevrouw Ypma zei over de transformatie, het volgende. Die staat hoog op de agenda, maar ik denk dat er meer regie nodig is voor die transformatie, juist om gemeenten te ondersteunen. Wie gaat dat doen, waar ligt die regie? Ik hoor daar graag een reactie op. Het is goed om te horen dat de meicirculaire in mei zal komen. Voor de mensen thuis is zo'n opmerking misschien raar, maar wij in de Kamer weten er inmiddels alles van. Ik ben ook blij met de toezegging dat er nog eens specifiek zal worden gekeken naar de jeugd-ggz, naar de inkoop en naar de mogelijkheid om cliënten hun vaste behandelaar te laten behouden. Het is goed dat we in mei worden geïnformeerd over het Meldpunt Cliëntperspectief. Ik hoorde dat de cliëntenorganisaties daarbij worden betrokken, maar geldt dat ook voor de ouderorganisaties? Het lijkt mij dat de organisaties van ouders daar ook bij moeten worden betrokken.

Tot slot nog een vraag voor de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Voor de Bureaus Jeugdzorg wordt de datum van 1 juli genoemd. Hoe zit het met de andere jeugdhulporganisaties? Met betrekking tot contracten en frictiekosten geldt daarvoor namelijk precies hetzelfde. Ik wil hier vandaag nog duidelijkheid over hebben.

Mevrouw Kooiman (SP): Als ik het vandaag goed heb gehoord, gaan we objectiveren, focussen, prioriteiten stellen en goed monitoren; het komt dus allemaal goed. Maar nu even zonder gekheid. Soms verdwaal je een beetje tussen al die beleidstermen. Ik vraag me af wat de gezinnen en de kinderen daarvan opsteken. Om hen gaat het. Ik hoor de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie iets zeggen over een bericht in de Volkskrant, maar dat bericht heb ik niet kunnen vinden. En UVW rekent er daadwerkelijk op dat 5.000 à 9.000 mensen hun baan zullen verliezen, want het rekent ook de mensen mee die overtallig zullen worden. Dat is een zeer zorgelijke situatie, waar de Staatssecretaris totaal aan voorbijging. Ik hoor daarom graag van beide bewindspersonen hoe zij die banenpool gaan creëren. Met 60 mensen van die 5.000 à 9.000 omscholen, schieten alleen die 60 iets op; de rest helemaal niks. Ik wil hier graag een reactie op. Als dat nu niet kan, verneem ik dit natuurlijk heel graag in een uitgebreide brief.

Nu die transitiepolitie. Als de bewindspersonen pas na 1 januari een mooie aanwijzing kunnen geven, «foei» tegen de gemeenten kunnen zeggen en kunnen zeggen dat de gemeenten dan hun zaakjes echt op orde moeten hebben, zijn we echt te laat. Ik maak me er veel zorgen over of we hiermee wel op tijd zijn. En wat betreft dat adviseren en bemiddelen: ik vind het nog steeds geen autoriteit.

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie zei dat hij vóór volgende week in een brief zou terugkomen op de verklaring omtrent het gedrag. Volgende week hebben we een AO over de verklaring omtrent het gedrag. Ik vraag de Staatssecretaris om ervoor te zorgen dat die brief vóór het AO naar de Kamer komt.

Mevrouw Van der Burg (VVD): Ik dank de bewindspersonen voor hun antwoorden en toezeggingen. Het is goed dat we nu weten dat de btw-vrijstelling ook geldt voor de jeugdhulpinstellingen en dat er een beperkt «tenzij» geldt, namelijk in specifieke situaties. Ik denk dat dit duidelijkheid oplevert voor de partijen. Volgens mij is het ook heel goed dat het duidelijk is dat voor 1 juli die contracten moeten zijn gesloten. Verder is het heel belangrijk dat nog zal worden gekeken naar de outcome-criteria. Ik heb gehoord dat dit op 1 juni is. Ik heb al vaak toezeggingen gehoord over de outcome-criteria. Ik ga ervan uit dat we die meters nu zullen gaan maken. Het zou toch jammer zijn als iedereen ging inkopen met zijn eigen outcome-criteria. Het zou mooi zijn als er gewoon een set van vijf tot tien wordt aangeboden, waar men mee uit de voeten kan. Dat moet toch kunnen, juist om de transformatiedoelen, die wij allemaal willen bereiken, dichterbij te brengen.

Ik dank de Staatssecretarissen ook voor de informatie over de Bureaus Jeugdzorg. Ik had begrepen dat er nog naar ons zal worden teruggekoppeld hoe de gesprekken zijn verlopen. Ik hoor graag wanneer we daar wat meer duidelijkheid over krijgen. Nu waren er namelijk gespreken met die transitieautoriteit et cetera, maar het lijkt me goed als de Kamer hierover wordt geïnformeerd. Ik hoor dat graag.

Mevrouw Keijzer (CDA): Nu dan toch maar mijn ultieme poging; ik ga het echt proberen. Ik begrijp van de Staatssecretarissen dat de contracten op 1 juli gesloten moeten zijn. Ik heb het niet alleen over de contracten met de Bureaus Jeugdzorg, maar ook over de contracten met de zorginstellingen. Waarom? Ten eerste om de focuslijst gerealiseerd te krijgen. De zorgcontinuïteit is dan geregeld, er blijft een passend en dekkend aanbod en de benodigde zorg is dan ingekocht. Ik ga er dus van uit dat de contracten op 1 juli zullen zijn gesloten en, als dat niet het geval is, de bewindslieden gebruik zullen maken van hun aanwijzingsbevoegdheid. Dat is niet omdat ik dat een fraaie vertoning zou vinden; ik denk namelijk dat gemeenten dit ook zelf zouden moeten willen. Als dit niet gebeurt, zullen er volgens mij wél instellingen gaan omvallen, zal er personeel ontslagen moeten worden en zal er vastgoed moeten worden afgestoten. Nogmaals, ik zit hier niet voor de zorginstellingen. Ik zit hier omdat die zorginstellingen adequate zorg en hulp zullen moeten verlenen aan de kwetsbare ouders en gezinnen; en niet alleen aan degenen die nu al in de zorg zitten, maar ook aan degenen die op oudjaarsavond denken: ik red het niet meer; het eerste wat ik in het nieuwe jaar ga doen, is hulp organiseren. Voorzitter, ik hoop dat ik, alstublieft met uw hulp, nu wel een helder antwoord krijg.

De voorzitter: Vanwege de tijd laat ik mijn eigen tweede termijn vallen. Als voorzitter heb ik nog wel wat vragen: wat houdt «periodiek informeren» in, krijgt de Kamer vóór de zomer een tussen- of voortgangsrapportage en aan welke frequentie wordt daarbij gedacht?

Ik geef nu het woord aan de Staatssecretarissen. Laten we beginnen met de vraag van mevrouw Keijzer.

Staatssecretaris Van Rijn: Even twee punten. Lukt het op 1 januari hulp te regelen als dat nodig is? Alle inspanningen zijn nu precies daarop gericht. We hadden het net over de focuslijst, waarin staat wat er minimaal moet zijn geregeld. Welnu, minimaal de toegang móet zijn geregeld. Dat betekent dat mensen die op 1 of 2 januari hulp nodig hebben, gewoon zullen kunnen bellen en hulp zullen kunnen aanvragen, en dat die dan zal worden geregeld. Dat was ook de aanbeveling van Geluk en het was juist de reden om met die focuslijst te gaan werken.

Moeten op 1 juli alle contracten zijn gesloten? Dat hoeft niet in alle gevallen. Het hangt een beetje af van de aanbieder. Voor de Bureaus Jeugdzorg is dat weer iets anders dan voor andere aanbieders. Het hangt ervan af of er sprake is van ambulante zorg of van gespecialiseerde zorg waarvoor men eerst bij een andere instelling moet zijn. Precies om die reden zetten we de Transitie Autoriteit Jeugd al in het contracteerproces in. Instellingen kunnen dan zelf, op basis van hun eigen inschatting en niet die van de gemeente of van ons, aangeven of ze in de problemen denken te komen als ze niet voor een bepaalde datum duidelijkheid over de contracten hebben. Die instellingen kunnen zich dan aanmelden. De Transitie Autoriteit Jeugd kan dit dan beoordelen en tegen de gemeente zeggen dat deze andere afspraken moet maken. Ze kan echter ook bepalen dat er iets heel anders aan de hand is, bijvoorbeeld dat het gaat om een continuïteitsgarantie waarvan in de oude situatie ook geen sprake kon zijn en waarvoor eerder een soort saneringsplan in aanmerking zou komen. Precies om die reden zetten we de transitieautoriteit in.

Mevrouw Keijzer (CDA): Ik vind dit een wat wollig antwoord, waar op zich niets mis mee is, maar het is niet concreet genoeg. De accountants moeten in hun verslaglegging vooruitkijken naar het nieuwe jaar. Als er niet genoeg helderheid is over de financiële continuïteit voor de zorginstelling, moet er worden afgebouwd. Hoe weet ik dat de contracten worden gesloten waar ze gesloten moeten worden en dat de Staatssecretaris zal gaan optreden als dat te laat gebeurt? Hoe krijg ik hier mijn vingers achter?

Staatssecretaris Van Rijn: Met permissie, maar u kiest er nu voor dat het regelen van één ding heel erg naar voren wordt gehaald: de continuïteit van een instelling, voor altijd. Daarvan is geen sprake. De zorgcontracten zijn nodig voor de zorginfrastructuur, zodat er geen kinderen tussen wal en schip vallen. Betekent dit dat de zorginstellingen in alle gevallen hetzelfde contract krijgen als vorig jaar? Nee. Betekent dit dat er soms zal moeten worden afgebouwd? Ja. Daarbij zal moeten worden bekeken of dit terecht is. Daarvoor is die transitieautoriteit, zodat de instellingen zelf kunnen aangeven dat ze in de problemen komen als ze een onvoldoende contract krijgen. In zo'n geval kan worden bekeken of dat terecht is of niet. Natuurlijk zullen hierdoor veranderingen van de zorg komen: instellingen zullen daardoor misschien worden geconfronteerd met een kleinere of andere inkoop van zorg. Wij zijn erop uit om de noodzakelijke infrastructuur, die nodig is om adequate zorg te kunnen blijven bieden en zorgtrajecten af te kunnen maken, te borgen. Als we zeggen dat het alleen maar goed is als er voor iedereen zorgcontinuïteit is als het door de accountants is goedgekeurd, dan verandert er natuurlijk niks. We moeten het daarom omdraaien. Wij stellen de cliënt voorop, net zoals mevrouw Keijzer. Er moet adequate zorg kunnen worden geregeld. In veel gevallen zal dat bij dezelfde instelling zijn, maar in een aantal gevallen ook niet, waardoor er een verandering van het zorgaanbod komt. Juist daarom gaan we bekijken of onnodig zorgaanbod niet verdwijnt door verkeerde afspraken. Wij willen daar niet pas bij het contracteren achter komen, maar nu al. Elke instelling die vindt dat ze in de problemen komt en dit nodig vindt, kan het dus nu al melden.

De voorzitter: Mevrouw Keijzer, ik heb u al een extra interruptie toegestaan.

Mevrouw Keijzer (CDA): Hadden wij geen interrupties in tweede termijn afgesproken?

De voorzitter: Iedereen heeft er nu twee gehad en u heeft een derde gehad. We hebben daar simpelweg geen tijd meer voor.

Mevrouw Keijzer (CDA): Ik dacht dat we in tweede termijn ook een interruptie kregen.

De voorzitter: U heeft alles gebruikt in de eerste termijn.

Mevrouw Keijzer (CDA): Dan ga ik wel verder in het VAO.

Staatssecretaris Van Rijn: Mevrouw Ypma vroeg nog naar de transformatie. Ik benadruk dat het bij de transformatie gaat om die vijf doelen. Het is logisch dat de focus in de huidige tijd is gericht op het goed laten landen van de transitie op 1 januari 2015. Dat zegt overigens niet dat er dan geen sprake van transformatie is. Bij de transitie wordt nu al gekeken naar de mogelijkheden om de transformatiedoelen te realiseren. Ik heb er aandacht voor gevraagd dat dit zal betekenen dat er op de beginstreep van 1 januari 2015 gemeenten zullen zijn die blij zijn als ze iets voor elkaar hebben en dat er ook gemeenten zullen zijn die dan al heel voortvarend aan de transformatie werken. Omdat het om de transformatie gaat, zal die transformatie onze agenda voor de toekomst zijn. Ik zit een beetje met de vraag om meer regie over die transformatie, omdat we juist willen dat de gemeenten zorgen voor de vernieuwing van de zorgsituatie op hun eigen lokale en regionale niveau. Uiteraard wil ik samen met de VNG de gemeenten daarbij uitgebreid ondersteunen, maar de gemeenten moeten het natuurlijk wel doen. Ik denk dat het heel essentieel is dat ik dit nog even aangaf.

De voorzitter: Mevrouw Ypma, u krijgt ook één extra vraag, net als mevrouw Keijzer.

Mevrouw Ypma (PvdA): Dank u vriendelijk, voorzitter. Over dat maatwerk zijn we het helemaal eens: dat is nodig. En ook wij zijn realistisch over wat er kan, maar is de Staatssecretaris het met mij eens dat transformatie ook mogelijk is bij een minimaal kader?

Staatssecretaris Van Rijn: Ja, dat ben ik met u eens. Dat spoort ook met de oproep van Leonard Geluk aan het adres van de wethouders.

Mevrouw Bergkamp vroeg of we de voorlichting aan ouders en kinderen bij de behandeling in de ggz kunnen verbeteren. Ik wil graag de mogelijkheden bekijken. Hetzelfde geldt voor de vraag of ouderorganisaties kunnen worden betrokken bij de cliëntmelding.

De voorzitter: Ik zie dat ook mevrouw Van der Burg haar recht op een extra verduidelijkende vraag opeist.

Mevrouw Van der Burg (VVD): We hebben het nu over ouders en cliënten. Onder «cliënten» zou je ook de kinderen kunnen verstaan. Voor de zekerheid zeg ik maar even dat ik graag zou willen dat we ook vanuit dat perspectief naar de zaak kijken. Zij hebben vaak zeer goede ideeën over wat zij willen.

Staatssecretaris Van Rijn: Dat ben ik met u eens. We zullen dat er dus bij betrekken.

Mevrouw Kooiman stelde eigenlijk geen vragen meer, maar maakte een aantal opmerkingen. Collega Teeven is al ingegaan op de banen en de werkgelegenheid. We zetten nu de verandering in gang waar we al tien jaar over praten en die noodzakelijk is om een meer integrale zorg aan kinderen en jeugdigen te kunnen geven. Laten we nu niet doen alsof er daardoor niks verandert. Er zullen dingen veranderen. Die zullen te maken hebben met een andere organisatie van de zorg, maar ze zijn er juist op gericht om het gezin en de kinderen op een betere manier zorg te verlenen dan in het verleden. Betekent dit een andere werkwijze, een andere manier van werken, een andere samenwerking? Ook daarop is mijn antwoord: ja.

Over de aanwijzing nog het volgende. Collega Teeven wees er al op dat er twee soorten zijn: vóór 1 januari bijvoorbeeld op basis van de adviezen van de transitieautoriteit, na 1 januari als het gaat om hoe gemeenten het in de reguliere sfeer doen. In de transitiefase hebben we nu juist een extra aanwijzingsmogelijkheid gecreëerd in de wet. Die is er nu al en daarvoor gelden de termijnen die collega Teeven net noemde.

Voor de vraag over de nadere informatie over de verdere gesprekken met de Bureaus Jeugdzorg kijk ik even naar collega Teeven. Volgens mij komt er rond 1 juni een volgend rapport van de commissie-Geluk. Ik denk dat wij daaraan een rapportage kunnen verbinden met de stand van zaken met betrekking tot de Bureaus Jeugdzorg en de meldingen bij de transitieautoriteit. Dat lijkt mij een mooi tijdstip om weer alles bij elkaar te brengen.

Staatssecretaris Teeven: Allereerst een reactie op de opmerking van mevrouw Ypma. Ik denk dat we er voorzichtig mee moeten zijn om per motie in de plenaire zaal het afstammingsrecht te doorbreken. Daar moet je heel voorzichtig mee zijn. Binnenlandse adoptie is een mogelijkheid, maar alleen in incidentele gevallen; niet als standaardoplossing voor slecht opvoeden. Je moet heel voorziening zijn met het doorbreken van het afstammingsrecht. Tot zover deze waarschuwing.

Nog een heel concreet antwoord op de vraag over de ontslagen, iets waar mevrouw Kooiman op inging. De Bureaus Jeugdzorg Haaglanden hebben op dit moment geen ontslagen aangevraagd. Daar ging het bericht in de Volkskrant over. Dat heeft te maken met de ontslagtermijn van zes maanden: als je geen duidelijkheid geeft, geldt een termijn van zes maanden op grond waarvan afbouw van het personeel moet plaatsvinden. Het lijkt mij niet buitengewoon vreemd dat de Bureaus Jeugdzorg zich nu oriënteren.

Mevrouw Keijzer had het over bezwaar maken in het kader van de Algemene wet bestuursrecht tegen een aanwijzing op grond van artikel 2.15. Je kunt dat wel doen, maar het heeft geen opschortende werking voor de uitvoering van de aanwijzing. Die aanwijzing moet dan dus wel worden opgevolgd.

Op 13 mei spreken wij opnieuw met de Bureaus Jeugdzorg en alle betrokkenen. Dan beschikken we ook over een meer complete stand van zaken met betrekking tot de drie Bureaus Jeugdzorg waar een zorgwekkende situatie is ontstaan. De gevraagde brief komt vóór het AO van volgende week. Ik denk dat ik nu alle vragen heb beantwoord.

De voorzitter: Hiermee zijn we aan het einde gekomen van de tweede termijn. Ik constateer dat mevrouw Ypma haar verzoek om een VAO handhaaft. Ik dank de Staatssecretarissen voor hun beantwoording. Ik dank het publiek op de publieke tribune. Ik dank de leden voor hun inbreng.

Sluiting 16.15 uur.

Volledige Agenda:

1. Meer financiële duidelijkheid voor gemeenten inzake overheveling budget jeugdhulp, jeugdbescherming en jeugdreclassering

Kamerstuk 31 839-330 – Brief regering d.d. 05-12-2013

Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn

2. Fusie en privatisering rijksinstellingen gesloten jeugdzorg

Kamerstuk 31 839-333 – Brief regering d.d. 13-12-2013

Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn

3. Kabinetsreactie op uitspraken Raad voor de Rechtspraak inzake de Jeugdwet

Kamerstuk 31 839-335 – Brief regering d.d. 16-12-2013

Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn

4. Waarborg tegen ongeschikte pleegouders

Kamerstuk 31 839-336 – Brief regering d.d. 19-12-2013

Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn

5. Nadere waarborgen vastgesteld voor continuïteit Bureaus Jeugdzorg

Kamerstuk 31 839-337 – Brief regering d.d. 20-12-2013

Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn

6. Aanbieding van een afschrift van de brief aan de Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd

Kamerstuk 31 839-341 – Brief regering d.d. 24-01-2014

Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn

7. Afspraken zorginkoop jeugd-GGZ

Kamerstuk 31 839-344 – Brief regering d.d. 10-02-2014

Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn

8 Beantwoording vragen commissie over de Fusie en privatisering rijksinstellingen gesloten jeugdzorg

Kamerstuk 31 839-346 – Brief regering d.d. 19-02-2014

Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn

9 Transitie Jeugd: derde rapportage van de Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd (TSJ)

Kamerstuk 31 839-350 – Brief regering d.d. 04-03-2014

Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn

10. Voorbereiding invoering Jeugdwet op 1 januari 2015

Kamerstuk 31 839-351 – Brief regering d.d. 13-03-2014

Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn

11. Voortgang van de afspraken tussen gemeenten en de bureaus jeugdzorg (BJZ) en de landelijk werkende instellingen (lwi’s)

Kamerstuk 31 839-354 – Brief regering d.d. 25-03-2014

Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn

12. Budgetten van gemeenten met betrekking tot de transitie jeugdzorg

Kamerstuk 31 839-352 – Brief regering d.d. 20-03-2014

Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn

13. Reactie op verzoek van het lid Agema over de dekking van de frictiekosten (300 mln.) die met de transitie van de jeugdhulp samenhangen

Kamerstuk 33 750-XVI-95 – Brief regering d.d. 18-03-2014

Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn

14. Voortgang Transformatie Jeugd

Kamerstuk 31 839-357 – Brief regering d.d. 31-03-2014

Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn

15. Oprichting Transitie Autoriteit Jeugd

Kamerstuk 31 839-358 – Brief regering d.d. 31-03-2014

Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn

16. Afschrift brief aan de VNG over implementatieplan Jeugdwet

Kamerstuk 31 839-359 – Brief regering d.d. 03-04-2014

Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn