Kamerstuk 31839-236

Verslag van een algemeen overleg

Jeugdzorg

Gepubliceerd: 6 augustus 2012
Indiener(s): Khadija Arib (PvdA)
Onderwerpen: jongeren zorg en gezondheid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31839-236.html
ID: 31839-236

Nr. 236 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 6 augustus 2012

De algemene commissie voor Jeugdzorg heeft op 13 juni 2012 overleg gevoerd met staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over:

  • de brief van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 27 februari 2012 inzake toenemend gebruik ADHD-medicatie (25 424, nr. 161);

  • de brief van de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 29 februari 2012 inzake toenemende medicalisering van de jeugd (31 839, nr. 178);

  • de brief van de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 16 maart 2012 over Rapporten inzake de zorg aan Nederlandse jongeren die met een jeugdzorgindicatie in het buitenland geplaatst zijn (31 839, nr. 187);

  • de brief van de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 24 april 2012 inzake de aanbieding van het Jaarbericht en de meerjarenvisie Inspectie jeugdzorg (31 839, nr. 199);

  • de brief van de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 16 april 2012 inzake de aanbieding van het rapport «Een kinderbeschermingsmaatregel?"van de Inspectie jeugdzorg naar aanleiding van het onderzoek naar de kwaliteit van de meldingen van bureau jeugdzorg aan de Raad voor de Kinderbescherming (31 389, nr. 196);

  • de brief van de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 12 juni 2012 inzake het verslag van een schriftelijk overleg naar aanleiding van de rapporten over de zorg aan Nederlandse jongeren die met een jeugdzorgindicatie in het buitenland geplaatst zijn (31 839, nr. 187).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de algemene commissie voor Jeugdzorg, Arib

De griffier van de algemene commissie voor Jeugdzorg, Teunissen

Voorzitter: Arib

Griffier: Sjerp

Aanwezig zijn zes leden der Kamer, te weten: Arib, Bruins Slot, Van der Burg, Dijsselbloem, Dille en Kooiman,

en staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, die vergezeld is van enkele ambtenaren van haar ministerie.

De voorzitter: Ik heet iedereen van harte welkom. Wij hebben drie uur uitgetrokken voor dit algemeen overleg over de jeugdzorg. Er is dus voldoende tijd voor de inbrengen en het uitwisselen van argumenten.

Mevrouw Kooiman (SP): Voorzitter. Ik zal namens mijn fractie een aantal onderwerpen aan de orde stellen. Ik begin met de gesloten jeugdzorg. Wij hebben eerder uitvoerig gesproken over de beperking van de capaciteit van de gesloten jeugdzorg. Dat is een logische beslissing, want er stonden veel bedden leeg. Daarnaast hebben wij gesproken over de trajectplaatsingen. Ik begrijp nu dat er door die keuze voor trajectplaatsingen veel extra bedden in de gesloten jeugdzorg moeten worden afgestoten. Als voorbeeld wijs ik op de Bijzondere Jeugdzorg Brabant, de Paljas, die over 80 bedden beschikt. Daarvan moesten er al 40 worden afgestoten, maar door de trajectplaatsingen moeten er nu nog eens 20 verdwijnen. Ook bij de gesloten jeugdzorg van Almata en de Lindenhorst moet om die reden nog eens 20% van de bedden worden afgestoten.

Het is goed dat er na de gesloten jeugdzorg ook nazorg wordt ingezet en dat die trajectbenadering er komt – mijn fractie is daarvan een groot voorstander – maar het is natuurlijk niet de bedoeling dat daarmee ook een bezuiniging wordt opgelegd waardoor bedden verdwijnen. Als je een ambulant traject inzet, neemt de toestroom niet af. Het is kapitaalvernietiging als er nog meer bedden verdwijnen dan nodig zijn voor de gesloten jeugdzorg, niet alleen omdat de capaciteit verdwijnt, maar ook omdat er personeel wordt ontslagen. Ik hoop dat de staatssecretaris mij gerust kan stellen dat dit niet zal gebeuren.

Een ander punt van aandacht is het buitenlands zorgaanbod. Mijn fractie is een groot voorstander van zorg in het buitenland. Mijn eigen ervaring als jeugdhulpverlener is dat het heel goed kan zijn als jongeren een plek in het buitenland krijgen om te voorkomen dat zij weglopen uit de open setting. Bovendien kan zo worden voorkomen dat zij in een gesloten setting moeten worden geplaatst. In het verleden is met minister Rouvoet gesproken over de veiligheid. Ik ben blij met de grote stappen die sinds die tijd zijn gezet en dat de staatssecretaris het goed volgt. Natuurlijk moet de zorg in het buitenland goed zijn opdat de jongeren, als zij terugkomen, ook weer een goed traject ingaan.

Ik dring er echter wel op aan dat de mogelijkheid van een register van gastouders wordt onderzocht. Net als in de pleegzorg zijn er mensen waar je kinderen liever niet zou plaatsen, omdat is gebleken dat zij niet goed voor kinderen kunnen zorgen. Die fout moeten wij niet nog eens maken en daarom moet er een register komen van gastgezinnen en pleegouders waarvan vaststaat dat zij goed voor de kinderen zijn.

Mevrouw Dille (PVV): Waar komt dat enthousiasme van de SP vandaan? Als ik de rapporten lees, denk ik: het gaat wel aardig, maar er moet nog veel worden verbeterd en het toezicht is onvoldoende geborgd.

Mevrouw Kooiman (SP): De SP is enthousiast omdat zij ziet dat er een verbeterslag is gemaakt. Ik ben het ermee eens dat dit onderwerp in het verleden extra aandacht behoefde. Daarom wordt het inspectietoezicht gewaarborgd. In Frankrijk houdt bovendien ook de Franse inspectie toezicht. De Nederlandse inspectie heeft onderzocht of het buitenlandse zorgaanbod voldoende is. Er zijn dus grote stappen gezet en het is goed dat de staatssecretaris het blijft volgen, want het is een zorgaanbod dat een kans op risico’s heeft en dan moet je de vinger op de zere plek houden. Naar mijn idee wordt dit goed gedaan. De meerwaarde is volgens mij dat jongeren niet in een gesloten setting worden geplaatst als het ook in een open setting kan. In Nederland gaan jongeren in no time weer terug naar bijvoorbeeld hun ouders. Heel Nederland is binnen drie uur te bereizen, maar uit Frankrijk ben je niet zo snel weer terug.

Mevrouw Van der Burg (VVD): Uit het antwoord op onze vragen dat wij gisteren aan het einde van de dag ontvingen, blijkt dat er nog verbeterpunten zijn op het gebied van de screening en dat de veiligheid nog niet op orde is. Alleen de kinderen die enthousiast zijn, zijn voor het rapport geïnterviewd. Gelet op de situaties die tijdens het werk van de commissies-Samson en -Deetman aan het licht zijn gekomen, is het voor mij de vraag hoe je dit een goed jeugdzorgaanbod kunt noemen terwijl er te weinig zicht is op wat er met de kinderen gebeurt. Wij zijn nu toch al vier jaar bezig met die verbetermaatregelen.

Mevrouw Kooiman (SP): Ik vind het nogal cru om de vergelijking met misbruikte kinderen te maken, terwijl er – terecht – flink meer toezicht is op het zorgaanbod. Mijn ervaringen en die van mijn ex-collega’s in het veld, maar ook die van de jongeren die worden begeleid, tonen aan dat er zo veel meerwaarde is als de jongere uit het systeem wordt gehaald. Ik wil die meerwaarde niet zo maar weggooien. Ik hoop dat de fracties van de VVD en de PVV in ieder geval een opening zien. Bovendien is zo’n open plaatsing op jaarbasis zo’n € 10 000 goedkoper dan een plaats in een gesloten setting. Als de kinderen er bovendien meer baat bij hebben, zie ik geen reden om dit weg te doen.

Mevrouw Van der Burg (VVD): Ik begrijp dat mevrouw Kooiman refereert aan haar eigen ervaring met een aantal plaatsingen. Uit het rapport blijkt dat er alleen maar is gesproken met kinderen die positieve ervaringen hebben. Het staat zo letterlijk in de beantwoording. Kinderen die er niet over wilden praten of niet zulke fijne ervaringen hadden, zijn niet geïnterviewd, want zij wilden niet meewerken. Wat zegt dit dan over het rapport?

Mevrouw Kooiman (SP): Ik haal mijn kennis niet alleen uit mijn eigen ervaringen; ik ga ook op werkbezoek. Ik heb de Bijzondere Jeugdzorg Brabant nog kort geleden aan de tand gevoeld. Ik spreek ook regelmatig oud-collega’s. Kort gezegd: ik ken heel veel gezinnen en hulpverleners die hiervan de meerwaarde zien en gelukkig ziet de inspectie die op veel punten ook.

Mevrouw Dille (PVV): Ik ben het ermee eens dat het goed is als je jongeren uit hun eigen systeem haalt, maar die mogelijkheid is er ook in Nederland. Als je in Limburg woont en je wordt verscheept naar Groningen, ben je behoorlijk ontheemd. Dan ben je echt uit je eigen systeem.

Mevrouw Kooiman (SP): Dat is waar, maar geloof het of niet, jongeren lopen met gemak vele kilometers of gaan liften om terug te gaan naar hun ouders waar zij echt niet veilig zijn. Voor deze kinderen blijft er dan nog maar één oplossing mogelijk, namelijk plaatsing in een gesloten setting. Ik wil het liefst dat er geen kinderen worden opgesloten en ik hoop dat de fracties van de VVD en de PVV dat met mij delen.

De Inspectie jeugdzorg krijgt veel klachten over de jeugdzorg. Ik zie het in mijn e-mailbox, maar ook de inspectie constateert een toename van 33%. Mensen die een klacht indienen, hebben recht op een snelle, heldere en onafhankelijke klachtafhandeling. Het feit dat er een centrale klachtenregistratie komt, ondersteun ik dan ook van harte. Wij moeten het kind echter niet met het badwater weggooien. Ook na de stelselwijziging moet de inspectie deze functie behouden. Wil de staatssecretaris dat toezeggen? De SP-fractie is van mening dat niet alleen de centrale klachtenregistratie, maar ook het inspectietoezicht op de gehele jeugdzorg behouden moet blijven, dus niet alleen op het gedwongen kader. Is de staatssecretaris bereid dit te regelen in het nieuwe stelsel voor de jeugd?

De de-medicalisering in het kader van ADHD valt eigenlijk niet onder de portefeuille van de staatssecretaris, maar ik wil er toch op wijzen dat ik de juiste analyse mis. Er is een fikse toename van ADHD-medicatie van de jeugd. Wij moeten ons daarover zeker zorgen maken, maar ik zou graag weten waar dit fenomeen vandaan komt. Is de oorzaak dat hulpverleners vaker ADHD diagnosticeren en wordt dit dan opgelost met een pilletje? Is de oorzaak dat de klassen groot zijn en dat er weinig aandacht is voor de kinderen? Ik krijg graag een antwoord op die vragen.

Mevrouw Dille (PVV): Voorzitter. Ik heb natuurlijk ook een keuze moeten maken uit de veelheid van onderwerpen.

In 2011 is het programma Richtlijn ontwikkeling jeugdzorg van start gegaan. De PVV-fractie is blij dat in dit programma de ADHD-medicatie specifiek aan de orde komt. De-medicalisering van de jeugd is van groot belang, zeker omdat er geen onderzoek is gedaan naar de langetermijneffecten van Ritalin. In 2010 ontvingen 114 000 mensen ADHD-medicatie. De grootste stijging deed zich voor bij kinderen van tien tot twaalf jaar. Om hiervoor een bijeenkomst te plannen met betrokkenen is dan ook geen overbodige luxe. Gelukkig ziet ook de staatssecretaris de urgentie van dit onderwerp. Zij heeft de-medicalisering inmiddels als derde hoofddoel van de stelherziening jeugd betiteld. Wanneer mogen wij de resultaten van de eerste consultatierondes verwachten?

ADHD is begonnen als een gedragsziekte, maar een en ander is intussen zo uit zijn verband getrokken dat wij wellicht van een ware ADHD-epidemie kunnen spreken. Zo blijkt uit de brief van de staatssecretaris dat 50% van de kinderartsen en 25% van de artsen ADHD-medicatie voorschrijven. Slechts 25% wordt voorgeschreven door kinderpsychiaters, die naar mijn weten toch de echte gedragsdeskundigen zijn. Mijn fractie zou graag zien dat ADHD-medicatie enkel door gedragsdeskundigen mag worden voorgeschreven. Ik krijg hierop graag een reactie. Is de staatssecretaris bereid een onderzoek in te stellen naar het langdurig gebruik van dergelijke ADHD-medicatie en de gevolgen ervan?

Mijn fractie vraagt zich ook af of de richtlijnen voor het vaststellen van ADHD wel voldoende zijn afgebakend nu een dergelijke explosie van ADHD-gevallen heeft kunnen plaatsvinden. Een nog vreemder fenomeen is het voorschrijven van ADHD-medicatie terwijl een compleet andere diagnose is gesteld. Hoe kan dit worden verklaard? In welke gevallen gebeurt dit? Is de staatssecretaris het ermee eens dat dit ontoelaatbaar is? Is zij bekend met het feit dat de kosten van één miljoen voorschriften 42,5 mln. bedragen en dat 60% hiervan voor rekening van de patiënt komt? Dat is naar de mening van de PVV-fractie een perverse prikkel die te allen tijde moet worden voorkomen. Is de staatssecretaris van plan hieraan iets te doen? Kortom, de PVV-fractie vraagt veel meer urgentie in de strijd tegen het medicaliseren.

Ook het onderzoek naar buitenlands zorgaanbod roept vragen op. Twaalf organisaties houden zich hiermee bezig. Zij hebben alle dezelfde verplichtingen als de Nederlandse organisaties. De inspectie meldt in haar rapport dat de organisaties grotendeels voldoen aan de kwaliteitsmaatstaven. Dit houdt in dat bepaalde dingen niet op orde zijn. In de conclusie staat dan ook dat er belangrijke inhoudelijke verbeterpunten zijn. Zeven van de twaalf organisaties scoren «een soort van voldoende». Dat is absoluut ontoereikend.

De eerder genoemde punten zijn van dermate groot belang dat mijn fractie zich afvraagt of het wel verantwoord is om deze toch kwetsbare kinderen bloot te stellen aan de tekortkomingen van de organisaties. Waarom wordt überhaupt gekozen voor plaatsing in het buitenland? Wat is de meerwaarde daarvan? Kan deze zorg niet in Nederland worden geboden? Is er een regeling voor de vog (verklaring omtrent het gedrag) van mensen die werken in het buitenland? Hoe worden de jongeren gevolgd die uit het buitenland in Nederland worden geplaatst? Ik krijg graag een helder antwoord van de staatssecretaris op deze vragen.

Er wordt geopperd dat bij 80% van de jongeren een positief effect te verwachten valt. Het is mij niet duidelijk waarop deze verwachting is gebaseerd. Welke positieve effecten worden verwacht? Zijn die te herleiden naar het verblijf in een ander land? Natuurlijk is het mooi dat de jongeren kennisnemen van de cultuur en de taal, maar dat is geen taak van de jeugdzorg. De conclusie is naar mijn mening duidelijk: buitenlands zorgaanbod heeft geen enkele meerwaarde.

Ik vervolg met de professionalisering van de jeugdzorg. Medio 2012 komt er vervolgtoezicht op de werking in de praktijk van het Protocol netwerk pleegzorg. De fractie van de PVV dringt erop aan dat er enige haast wordt gemaakt met het vervolgtoezicht. De Inspectie jeugdzorg meldt in haar rapport dat per jaar acht jongeren overlijden aan een onnatuurlijke doodsoorzaak. Dat is een gigantisch aantal. Ik krijg graag een heldere uiteenzetting over het hoe, wat en waarom. Nog belangrijker is de vraag hoe dit kan worden voorkomen. Dit treft een groep jongeren die op zich gezond zijn, maar toch overlijden er acht aan een onnatuurlijke doodsoorzaak. Dat is naar mijn mening bijna onverklaarbaar.

De PVV-fractie is blij dat dertien van de vijftien Bureaus Jeugdzorg naar aanleiding van het rapport Een kinderbeschermingsmaatregel?, kwalitatief zijn verbeterd. De overige twee bureaus, waar het nog aan kwaliteit schort, komen onder toezicht van de provincie. Mijn fractie ontvangt graag een rapportage over de vorderingen van deze twee bureaus.

Inhakend op de actualiteit vraag ik of de staatssecretaris het een goede zaak vindt dat een ots (ondertoezichtstelling) ook kan gaan gelden voor kinderen met obesitas. Mijn fractie wijst die mogelijkheid van de hand.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Voorzitter. Veel ogen in de jeugdzorg zijn op dit moment gericht op de stelselherziening, maar het blijft natuurlijk van belang om ook oog te hebben voor de veiligheid en de kwaliteit van de jeugdzorg nu. Daarom is het goed dat wij nu dit overleg hebben met de staatssecretaris.

Als ik de berichten lees over ADHD realiseer ik mij goed dat ik geen dokter ben. In publicaties over wetenschappelijke onderzoeken worden cijfers gepresenteerd waaruit blijkt dat 60 000 tot 100 000 kinderen voldoen aan de criteria voor ADHD en dat op dit moment 114 000 jongeren ADHD-medicatie gebruiken. Het belangrijkste op dit moment is niet de conclusie die mevrouw Dille trekt, namelijk dat dit te veel is, maar de vraag op welke manier wij kinderen het beste kunnen helpen. Die vraag zou centraal moeten staan in het debat over het voorschrijven van ADHD-medicatie. Het gaat er niet om dat kinderen een stempel krijgen; het gaat erom dat zij centraal worden gesteld en dat wordt nagegaan hoe hun problemen kunnen worden verholpen.

De minister heeft hierover een brief aan de Kamer gestuurd. Zij heeft de betrokken beroepsgroepen om advies over ADHD en de medicatie gevraagd. Halverwege 2012 zal zij besluiten of nader onderzoek nodig is. Kan de staatssecretaris nu toelichten welk besluit er is genomen en hoe op dit pad verder wordt gegaan?

Mevrouw Dille (PVV): Ik ben ook geen dokter, maar ik zie wel dat steeds meer kinderen het etiketje «ADHD» krijgen. Dat is een zorgelijke ontwikkeling. Ik ben het ermee eens dat wij moeten kijken hoe wij deze kinderen kunnen helpen. De vraag is echter of je de kinderen helpt met een diagnose die zo ruim is en die vaak wordt gesteld door huisartsen die er absoluut geen verstand van hebben.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Het gaat erom dat wij kinderen geen stempeltjes geven. Wij moeten nagaan hoe kinderen het beste kunnen worden opgevoed. Helpt het als kinderen ADHD-medicatie krijgen of moeten ouders er zelf meer aan trekken? Om een goed antwoord te krijgen op de vraag of wij kinderen onterecht medicaliseren, moet het kind centraal worden gesteld. Het voorschrijven van ADHD-medicatie moet natuurlijk op een goede manier gebeuren. Wij moeten daar strikt naar kijken, maar bij alles moet het kind centraal staan en niet de ADHD-medicatie als zodanig.

Vandaag staan verschillende rapporten van de Inspectie jeugdzorg op de agenda. Ik complimenteer de medewerkers van de inspectie met hun enorme inzet en hun voortdurende aandacht voor de veiligheid in en de kwaliteit van de jeugdzorg. Het is noodzakelijk dat zij ook de komende jaren scherp toezicht blijven houden. Ik heb nog een aantal vragen op dit punt.

Hoe verloopt de samenwerking tussen de Inspectie jeugdzorg en de Inspectie voor de Gezondheidszorg? Ik vraag dit vooral omdat ik benieuwd ben of er soms witte vlekken zijn tussen enerzijds het toezicht van de Inspectie jeugdzorg en anderzijds dat van de Inspectie voor de Gezondheidszorg op bijvoorbeeld gezinshuizen.

De inspectie noteert in haar jaarverslag calamiteiten als suïcide. Helaas zijn er in het afgelopen jaar vijf suïcides geweest. Het valt mij echter op dat er maar één zelfmoordpoging is gerapporteerd. Mijn gevoel zegt mij dat dit getal aan de lage kant is gelet op de vijf geslaagde pogingen die zijn gerapporteerd. Kan het zijn dat de melding van pogingen die niet slagen, achterblijft?

De CDA-fractie debatteert regelmatig met de minister over de governance in de zorg. De vraag is hoe de raden van bestuur omgaan met hun verantwoordelijkheid voor het leveren van goede zorg. Die discussie is echter nog niet gevoerd over de jeugdzorg. De inspectie maakt hierover een aantal opmerkingen in haar rapport. Welke aandacht besteedt de staatssecretaris aan de governance in de jeugdzorg? Welke stappen moeten worden gezet?

Het is moeilijk om kinderen te volgen in de jeugdzorg. Voor de veiligheid en de ontwikkeling van het kind is het belangrijk dat dit gebeurt. De inspectie schrijft in haar jaarverslag dat het niet mogelijk is om het burgerservicenummer van kinderen te gebruiken. Kan de staatssecretaris dit toelichten? Welke bezwaren kleven daaraan? Ik maak uit het rapport van de inspectie op dat zij het nut ervan inziet. Dat het nog niet is gebeurd, wil zeggen dat er nog bepaalde onduidelijkheden zijn.

Ik was verrast te lezen dat de inspectie van mening is dat de dynamiek en instabiliteit van het veld groter en groter blijken te worden. Dat is een pittige uitspraak, want dit betekent dat een aantal zaken niet goed gaat. De staatssecretaris komt hierop echter niet terug in haar reactie. Wat is het oordeel van de staatssecretaris over deze uitspraak van de Inspectie jeugdzorg? Deelt zij de vrees dat de jeugdzorg overbelast raakt?

Ik heb nog een korte opmerking over het buitenlands zorgaanbod. Mevrouw Van Toorenburg heeft op 10 februari 2010 – dus tweeënhalf jaar geleden – een motie ingediend over de kwaliteit van het buitenlands zorgaanbod. Zij stelde daarin onder andere dat het toezicht zo snel mogelijk op orde moest zijn. Nu lees ik in de reactie van de staatssecretaris dat het op 1 juli eindelijk eens een keer zover moet zijn. De CDA-fractie plaatst echter grote vraagtekens bij de meerwaarde van het buitenlands zorgaanbod. Het lijkt bijna een soort hobbyclub van 48 kinderen te worden. Er wordt veel tijd besteed aan het toezicht en er wordt geprobeerd een bepaald niveau te bereiken, maar wegen al die inspanningen wel op tegen de kosten die worden gemaakt?

Tot slot de vraag hoe het staat met de financiering van de Forensische Polikliniek Kindermishandeling. Kan de Kamer daarvan een update ontvangen?

Mevrouw Van der Burg (VVD): Voorzitter. Ik zal eerst kort iets zeggen over de de-medicalisering. Het is goed dat de motie-Van der Burg/Dille (31 389, nr. 181) wordt uitgevoerd en als derde hoofddoel wordt toegevoegd aan de stelselherziening. Wij komen daarop nog terug in dat kader. Ik begrijp dat er nu overleg wordt gevoerd met het veld en dat er geen onderzoek door de inspectie wordt gedaan. Wanneer wordt de Kamer over de resultaten van dat overleg geïnformeerd? Wil de staatssecretaris daarin meenemen hoe hiermee wordt omgegaan in buurlanden? In Duitsland schijnt ADHD-medicatie op een heel andere manier te worden ingezet, zeker bij jongere kinderen. Een aantal zorgaanbieders in Nederland is ook buitengewoon voorzichtig met medicalisering bij kinderen jonger dan twaalf jaar. De langetermijneffecten zijn nog niet erg inzichtelijk en ik maak mij ernstig zorgen over het toenemend gebruik en het toenemend voorschrijven van deze medicatie aan jonge kinderen.

De VVD-fractie heeft al eerder haar zorgen geuit over het buitenlands zorgaanbod. Het eindoordeel van de inspectie is dat de zorg die jongeren in het buitenland ontvangen, grotendeels voldoet aan de kwaliteitsmaatstaven voor buitenlands zorgaanbod. De inspectie merkt echter ook op dat voor alle zorgaanbieders geldt dat er belangrijke inhoudelijke verbeterpunten zijn. De veiligheid is een belangrijk verbeterpunt, terwijl wij hier al sinds 2008 mee bezig zijn. Een ander verbeterpunt is dat de zorgaanbieders niet allemaal scholing kunnen aanbieden. Ik herinner eraan dat wij het in Nederland bijna als een voorwaarde stellen dat kinderen scholing krijgen. Ook de nazorg die de kinderen krijgen als zij in Nederland terugkeren, wordt als een verbeterpunt genoemd.

Dit zijn naar de mening van mijn fractie buitengewoon ernstige bevindingen. Voor de onderzoeken die zijn uitgevoerd, zijn alleen de kinderen ondervraagd die het naar hun zin hebben gehad. Op die gesprekken worden vervolgens conclusies gebaseerd. Een van die conclusies is dat het aanbod voor 80% van de kinderen meerwaarde heeft, maar dit wordt nergens onderbouwd.

Als kinderen in het buitenland worden geplaatst terwijl de veiligheid niet is gegarandeerd en de screening van pleeggezinnen nog steeds niet op orde is, vraag ik mij af waar wij mee bezig zijn. Ik maak mij hierover ernstige zorgen. De meerwaarde zou zijn dat het kind uit zijn eigen omgeving wordt gehaald. Mevrouw Dille zei al dat een plaatsing in Groningen ook een flink eind uit de eigen omgeving kan zijn. De afstand tussen Limburg en Noord-Frankrijk is ongeveer even groot als die tussen Limburg en Noord-Nederland.

Als ik de aanbevelingen lees in de rapporten, lijkt het allemaal redelijk positief, maar de conclusies zijn heel wat ernstiger. Ik krijg nu graag een serieus antwoord op de serieuze vragen die wij hebben gesteld, want ik heb de indruk dat die tot nu toe «vrij gemakkelijk» zijn beantwoord. De Kamer wordt keer op keer geconfronteerd met berichten over kinderen waarmee het fout is gegaan, ook al heeft zij meermalen geprobeerd in te grijpen in het beleid. Dit aspect van het beleid verdient nu aandacht.

Mevrouw Kooiman (SP): Voormalig SP-Kamerlid Langkamp heeft destijds het debat in de Kamer aangezwengeld over het buitenlands zorgaanbod en de kwaliteit daarvan. Op dit punt ben ik het helemaal eens met mijn collega’s ter linkerzijde, die overigens rechts zijn. De vraag is nu waar de VVD voor kiest. Kiest zij ervoor om jongeren in openheid te behandelen, of kiest zij ervoor om die kinderen op te sluiten in Nederland? Dat zal namelijk gebeuren als er geen buitenlands zorgaanbod meer is.

Mevrouw Van der Burg (VVD): Ik vind dat een nogal stevige bewering. Ik wijs op het aanbod van Fier Fryslân voor kinderen die slachtoffer zijn van pooierboys. In tegenstelling tot de gesloten jeugdzorg probeert men daar de kinderen weer in de samenleving te plaatsen. In de JeugdzorgPlus worden kinderen na twee jaar opsluiting weer op straat gezet en beginnen de problemen weer van vooraf aan. Er zijn ook andere alternatieven die dergelijke zorg in een bepaalde vorm aanbieden. Ik denk dat wij die zorg wel degelijk hebben in Nederland en dan hebben wij er wel zicht op of het goed gaat. Het grote probleem van een plaatsing in het buitenland is dat wij daar geen zicht op hebben. Na vier jaar is dit nog steeds niet op orde. Hoeveel risico willen wij nemen?

Mevrouw Kooiman (SP): Met de woorden: «ik denk dat wij die zorg wel degelijk hebben in Nederland» slaat mevrouw Van der Burg de spijker op de kop. Jongeren worden bij Fier Fryslân geplaatst omdat er dan minder risico is dat zij weglopen. Jongeren worden in het buitenland geplaatst om te voorkomen dat zij weglopen. Het alternatief is dat kinderen in een gesloten instelling worden geplaatst. Kiest de VVD daarvoor?

Mevrouw Van der Burg (VVD): Ik kies er niet voor om kinderen waarop wij geen zicht hebben, in het buitenland te plaatsen. De overheid plaatst die kinderen daar, maar kan niet garanderen dat zij daar veilig zijn en dat er toezicht is. Volgens mij rijden er in Frankrijk ook treinen. Mevrouw Kooiman maakt er nu een karikatuur van. Een club als Fier Fryslân zorgt er met zijn behandeling voor dat kinderen niet willen weglopen. Mijn fractie heeft samen met de fractie van de PVV al een motie ingediend om een streep door het buitenlands zorgaanbod te zetten. Die motie werd helaas niet gesteund in de Kamer.

Mevrouw Kooiman (SP): Ik kan alleen maar constateren dat de kennis ontoereikend is. Het gevolg zal zijn dat deze jongeren straks in een gesloten instelling worden geplaatst. Dat is zeer spijtig. Ik hoop dat wij een manier kunnen vinden om de kwaliteit te verbeteren, want ik ben het mevrouw Van der Burg eens dat dit moet gebeuren. Ik heb daarvoor ook een aantal suggesties gedaan. Wij moeten echter niet meteen de deur dichtdoen.

Mevrouw Van der Burg (VVD): Wij hebben de deur niet dichtgedaan. Wij proberen nu al vier jaar de kwaliteit op orde te brengen. Gelukkig heeft mevrouw Kooiman hier als enige de wijsheid in pacht. Als er wat misgaat in de buitenlandse jeugdzorg, verwacht ik niet dat zij direct een spoeddebat zal aanvragen over wat er allemaal is misgegaan.

Kortom, wij maken ons ernstig zorgen en wij zijn van mening dat het veel te lang duurt voordat het aanbod op orde is. Wat ons betreft gaat er gewoon een streep doorheen.

Ik ga over naar de kinderbeschermingsmaatregel. Twaalf of dertien Bureaus Jeugdzorg halen een voldoende en twee krijgen een onvoldoende en worden onder toezicht geplaatst. In het rapport wordt ingegaan op de klachten over de informatie die wordt meegegeven. De inspectie bestempelt dit als een verbeterpunt. De betrouwbaarheid van de informatie is volgens dit rapport bij 50% van de Bureaus Jeugdzorg niet op orde. De informatie die in de melding aan de Raad voor de Kinderbescherming wordt doorgegeven, wordt in meer dan 50% van de gevallen niet geaccordeerd door de informanten. Dat is nogal wat. Ik krijg hierop graag een reactie van de staatssecretaris. Dit staat op bladzijde 9 van het rapport.

Ik zeg nog kort iets over de inspectie. Wij zijn het eens met de werkwijze, maar de vraag is wel hoeveel zicht de inspectie heeft op het veld.

De heer Dijsselbloem (PvdA): Voorzitter. Ik was van plan al mijn spreektijd te besteden aan de rol van de inspectie naar aanleiding van het jaarbericht en het jaarwerkprogramma, maar nu er zo veel is gesproken over het buitenlands aanbod zal ik daarover ook een opmerking maken. De staatssecretaris weet dan hoe mijn fractie daarover denkt. Mijn fractie is niet tegen het buitenlandse aanbod. Het is typisch een voorbeeld van een methodekeuze die professionals en professionele instellingen moeten maken. Toezicht en inspectie moeten dan wel gegarandeerd zijn. Die zijn nog steeds niet op orde, dus die zorg deel ik met de andere woordvoerders, maar dit geldt niet voor de lijn dat jongeren nooit meer naar het buitenland zouden mogen, zelfs niet als een plaatsing daar een goed of zelfs beter alternatief kan zijn.

Ik heb veel waardering voor het vele werk dat de inspectie doet. De commissie heeft naar aanleiding van de stukken een gesprek gevoerd met de inspectie. Ik wil nog een aantal opmerkingen maken.

Ik begin met de vergelijking tussen de Inspectie jeugdzorg enerzijds en bijvoorbeeld de Inspectie van het Onderwijs of de Inspectie voor de Gezondheidszorg anderzijds. Dit legt namelijk ook het verschil tussen de te? onderscheiden publieke sectoren bloot. De Inspectie van het Onderwijs werkt tegenwoordig vrij strak in de zin van een strak toetsingskader en opbrengstenbeoordeling. Als een school een aantal jaren onder het gemiddelde van een bepaalde groep zit, wordt zij als zwak of zelfs zeer zwak gekwalificeerd. Dit mag maar een aantal jaren duren, anders volgt sluiting. De resultaten worden openbaar gemaakt. Er wordt zwaar op ingezet als een school zwak of zeer zwak is, bijvoorbeeld met vliegende brigades en dergelijke, om de zaak op orde te brengen. De inspectie zit er in de tussentijd bovenop. Dit kan natuurlijk ook doordat je bij het onderwijs de opbrengsten tamelijk nauwkeurig kunt vaststellen. De inspectie gebruikt naast de meting van de opbrengsten in het onderwijs natuurlijk ook procedurele waarborgen en voorschriften. Er moet een schoolwerkplan zijn et cetera.

In de volksgezondheid zie je dat de wetenschap al veel verder is. In de medische zorg wordt veel meer protocollair gewerkt op basis van wetenschappelijke bevindingen. In die zorg is al veel meer evidencebased dan bijvoorbeeld in de jeugdzorg. Het zijn allemaal andere sectoren en de werkelijkheid in die sectoren is ook anders, maar ik ben van mening dat de jeugdzorg en daarmee ook de werkwijze van de inspectie, te veel zweven. In de volksgezondheid is er al sprake van hardere wetenschap en in het onderwijs van objectieve opbrengstmetingen en -vergelijkingen. Dat mis ik in de jeugdzorg. Mag ik dit illustreren aan de hand van een voorbeeld?

Sinds maart dit jaar is de SGJ (Stichting Gereformeerd Jeugdwelzijn) onder verscherpt toezicht geplaatst. Het eerste opvallende punt is dat de inspectie heeft laten weten dat dit geldt voor de duur van maximaal één jaar. Dat snap ik niet, want als een instelling haar zaken niet op orde heeft, wordt het verscherpt toezicht pas beëindigd als de situatie weer op orde is. Je kunt niet bij voorbaat zeggen dat het verscherpt toezicht maar één jaar duurt. Dat is een beetje raar. Dat zou bij de Inspectie van het Onderwijs niet gebeuren; men blijft erop zitten tot het op orde is en er worden termijnen gesteld waarbinnen de verbeteringen moeten worden doorgevoerd.

De voorgeschiedenis van deze instelling met de inspectie is zorgwekkend. De Stichting Gereformeerd Jeugdwelzijn bleek over een langere periode en bij herhaalde toetsing niet in staat om aan de gestelde eisen te voldoen, aldus de inspectie. Er is sprake van «aanhoudende tekortkomingen in alle door de stichting aangeboden vormen van jeugdzorg». Dat zijn zeer ernstige kwalificaties.

Als je via de website van de inspectie terugbladert in het onderzoek naar het functioneren en presteren van deze instelling, blijkt de situatie echt zeer zorgwekkend te zijn. De directe aanleiding om de instelling onder verscherpt toezicht te plaatsen, is een casus van een meisje dat maandenlang is misbruikt door eigen familie. Het meisje stond al sinds 2007 onder toezicht van de stichting. Pas nadat de inspectie een signaal had ontvangen en ernaar informeerde, werd deze calamiteit gemeld door de stichting. Men achtte het zelf blijkbaar niet nodig om deze zaak te melden bij de inspectie. Dat lijkt mij niet kunnen. De dader is veroordeeld en pas daarna heeft de inspectie onderzoek gedaan. Dat kwam natuurlijk door die late melding die niet door de stichting werd gedaan, maar door een derde.

Zo kan ik nog wel even doorgaan, want als je je wat verder verdiept in deze casus zie je een herhaald, aanhoudend tekortschieten van deze stichting. Ik heb er maar eentje uitgepikt. Als ik de tijd zou hebben en ik zou nog eens wat meer instellingen via de informatie van de inspectie tegen het licht houden, zullen er nog wel een paar zwakke broeders naar voren komen.

Ik ben van mening dat de Inspectie jeugdzorg instellingen eerder echt tot de orde moet roepen net zoals dat gebeurt in het onderwijs en hopelijk ook in de volksgezondheid, maar daar weet ik iets minder van af. Dit kan wat mij betreft gebeuren met een predicaat «zwak» of «zeer zwak», met termijnen waarbinnen de instelling de zaken op orde moet hebben en met continu toezicht. Als het na een x-aantal jaren niet op orde is, moet de instelling worden gesloten.

Het is vervelend dat ik er nu net deze casus uitpak, want er zijn vast meer voorbeelden, maar dit illustreert dat er een systematiek moet komen in de sector en in de werkwijze van de inspectie waarbij niet wordt geaccepteerd dat een instelling jarenlang haar zaken niet op orde heeft. Het gaat om de veiligheid en het welzijn van kinderen. Ik krijg graag een uitgebreide reactie van de staatssecretaris. Wil zij ingaan op de beoordeling van instellingen, de openheid daarover opdat iedereen – wij, het veld, andere overheden, maar ook burgers – kan zien hoe instellingen worden beoordeeld door de inspectie? Wil zij verder ingaan op het onder toezichtstellen – dat is ook een mooie term in dit verband – en de mogelijkheid om tot sluiting over te gaan als gestelde termijnen en afspraken niet worden nagekomen? Dan zul je zien welke dynamiek er op gang komt in de sector.

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Voorzitter. Ik dank de leden voor de vragen die zij hebben gesteld. Ik zal die in een bepaalde constellatie beantwoorden, want ze hebben een verschillende orde van grootte en omvang. Ik zal ingaan op de vragen over het buitenlands zorgaanbod, over de-medicalisering, over alles wat met toezicht te maken heeft en dan de overige vragen.

Ik begin met het buitenlands zorgaanbod dat in beeld komt als de professionals aan het einde zijn gekomen van de mogelijkheden die zij kunnen bedenken om een jongere nog een laatste kans te geven zonder de nadelen van een gesloten setting. In het veld wordt breed gesteld dat het aanbod in het buitenland door de professionals als een onmisbare schakel wordt gezien. Ik heb naar aanleiding van vorige debatten laten onderzoeken of dit aanbod veel duurder is. Daaruit blijkt het tegendeel het geval te zijn; het is voordeliger. Ik heb daarbij ook de vraag gesteld of niet Jan en alleman in het buitenland zullen aanbieden om voor de kinderen te zorgen, maar dat vervolgens op een onoorbare manier doen. Ook die vraag is ontkennend beantwoord. Ons toezicht heeft pleidooien gehouden voor de manier waarop het op dit moment gebeurt, namelijk door middel van afspraken die in overleg met het toezicht in de verschillende buitenlanden worden gemaakt.

Als wij over ons toezicht op de jeugdzorg spreken, moeten wij bedenken dat het toezicht altijd ook een aanjagende positie heeft. Als de Inspectie jeugdzorg zegt dat er nog verbeterpunten zijn, wordt dit ook veroorzaakt door het feit dat de inspectie de lat altijd nog een beetje hoger legt in deze zich nog ontwikkelende sector.

Bij een inhoudelijke toetsing van het buitenlands zorgaanbod komt naar voren dat er een meerwaarde is op aspecten als deugdelijkheid, toegankelijkheid en toetsbaarheid voor de inspectie, en kostenefficiëntie. Dat wil ik graag nadrukkelijk stellen voordat ik op de individuele vragen ingaan. Het buitenlands zorgaanbod is dus een toegevoegd instrument voor de professionals.

Er is gevraagd hoe dit kan worden gemeten. Je kunt voordat een kind in een bepaalde interventie gaat, niet een soort röntgenfoto maken, dat na afloop herhalen en dan op grond van een meting vaststellen dat er een gedragsverschil is opgetreden. Daarvoor is jeugdzorg veel en veel te problematisch. Gedragsveranderingen zijn al moeilijk te meten, maar dit geldt zeker voor jonge mensen die in ontwikkeling zijn. Dan zal er tussen moment A en moment B al een natuurlijk verschil zijn en bovendien komen de kinderen uit een sociale situatie waarin ongelooflijk veel variatie mogelijk is. Dit terrein is ontzettend moeilijk meetbaar. Alle vragen over het toetsen van het buitenlands zorgaanbod hebben betrekking op het toetsen van het Nederlandse zorgaanbod. Ik verwijs naar het Nederlands Jeugdinstituut dat ertoe moet leiden dat de jeugdzorg meer evidencebased wordt. Op grond van de vragen en de bevindingen zie ik geen enkele aanleiding om een einde te maken aan het buitenlands zorgaanbod.

Mevrouw Dille (PVV): De staatssecretaris zegt dat de zorgprofessionals moeten beoordelen of een plaatsing in het buitenland nodig is omdat er in Nederland geen goede voorzieningen zijn die aansluiten bij de benodigde zorg. Ik lees in de conclusies van het rapport juist dat het vaak erg vaag is en dat er vaak geen duidelijke reden is voor plaatsing in het buitenland. Dat is een van de manco’s. Waarom dan toch die strijd voor het buitenlandse zorgaanbod?

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Het woord «vaag» is gevallen, evenals het woord «zweven». Als professionals nog niet kwantitatief kunnen aangeven waarom zij iets doen, wil dat nog niet zeggen dat het vaag is. Deze professionals hebben in betrokkenheid alle mogelijkheden verkend, samen met de ouders, want deze beslissingen worden samen met de ouders of de plaatsvervangende ouders genomen. Zij hebben alle mogelijkheden verkend en dat wordt goed gedocumenteerd en getoetst. Dat is niet vaag. Op grond van de menselijke, professionele overwegingen van de meest betrokken mensen in deze situatie wordt een beslissing genomen.

In mijn teksten stond ook nog dat ik wettelijk geen mogelijkheden heb om het buitenlandse aanbod te stoppen. Tijdens voorgaande discussies is dit argument ook naar voren gebracht. Ik hecht eraan om ter ondersteuning van de jeugdzorg voorrang te geven aan de inhoudelijke argumenten om dit aanbod voort te zetten. De regelingen zijn op dit moment echter nog zo dat ik daarover als bewindspersoon geen beslissing kan nemen.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Uit de antwoorden van de staatssecretaris komt ook naar voren dat er vier zorgaanbieders zijn die standaard vrijstelling van onderwijs aanvragen. In de discussies in de Kamer wordt vaak uitgesproken hoe belangrijk het is dat kinderen en jongeren een goede toekomst krijgen. Onderwijs en het halen van een diploma horen daarbij. Het is prima dat de staatssecretaris met de provincies heeft afgesproken dat dit niet langer standaard zal gebeuren. Hoe wordt hierop toegezien? Wanneer komt er een overzicht waaruit blijkt dat alle jongeren onderwijs krijgen? Voorkomen moet worden dat een jongere die al in zo’n kwetsbare positie verkeert dat hij een jaar wordt weggestopt in Frankrijk, geen onderwijs krijgt. Die achterstand moet in Nederland worden ingehaald en wij weten hoe moeilijk het is om jongeren weer naar school te krijgen.

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Ik ben het helemaal met mevrouw Bruins Slot eens. Het volgen van onderwijs, bij voorkeur in een klassikale setting, is een van de voorwaarden die moeten worden ingevuld voor het buitenlands zorgaanbod. Dit geldt sowieso voor het zorgaanbod. Dit is een van de grote verbeterpunten waarop de inspectie heeft gewezen. Wij zullen daar streng op toezien. Dit wordt met de provincies besproken omdat zij het zorgaanbod organiseren. Een van de voorwaarden moet zijn dat een kind met andere kinderen naar school kan gaan. Een vrijstelling van onderwijs, zeker voor kinderen die in problemen verkeren, heeft absoluut niet de voorkeur. Ook kinderen die thuis worden mishandeld, zijn veel beter af in een klas waar andere kinderen dat opmerken. Een van de factoren die moeten veranderen, is dus dat de kinderen in een klassikale setting met andere kinderen terechtkomen waar ook andere ouders kunnen zijn, ook al is het in het buitenland.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Dat is een terecht punt, want het is de vraag of het wel nuttig is om kinderen naar het buitenland te sturen als zij daar geen onderwijs krijgen. Heeft de inspectie een overzicht waaruit blijkt dat de kinderen in het buitenland klassikaal onderwijs volgen of dat de verleende vrijstelling terecht is? Dit lijkt mij wel het minste inzicht dat er moet zijn.

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Dit punt speelt op dit moment heel nadrukkelijk. De vraag om een vrijstelling van onderwijs mag nooit het gevolg zijn van de aanvraag voor buitenlands zorgaanbod. Het kan zijn dat een kind slechter af is in een klas; daarvan zijn in Nederland ook voorbeelden. Voor het buitenlands aanbod moeten dezelfde overwegingen gelden als in Nederland. Die worden nu geïnventariseerd en besproken, maar de lijn is dat een kind het beste af is in de gewone setting. Daar zijn veel meer waarborgen van civil society.

Mevrouw Van der Burg (VVD): Ik ben blij dat mijn collega over het onderwijs spreekt, dan kan ik aandacht vragen voor een ander onderdeel. Het is onacceptabel dat er onvoldoende zicht is op de kwaliteit van het zorgaanbod in het buitenland. Dit geldt met name voor de screening van gastgezinnen. De staatssecretaris antwoordt dat zij dit ook onacceptabel vindt en dat zij dit bij Jeugdzorg Nederland heeft neergelegd. Een platform bekijkt nu hoe die thema’s kunnen worden uitgewerkt. Dit klinkt niet alsof men er bovenop zit en dat de gastgezinnen ten minste worden gescreend. De kinderen worden in het buitenland geplaatst in een omgeving met veel minder toezicht. Wat gaat de staatssecretaris hieraan doen?

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Er is op dit moment een screening. Naar aanleiding van de bevindingen waarover wij vandaag spreken, wordt die screening verbeterd waar dat nodig is. Ik krijg signalen dat de screening op dit moment adequaat is. Tot op heden leek het niet nodig om de resultaten in een register vast te leggen, maar ik zal onderzoeken of dit in het kader van de transparantie mogelijk en gewenst is. In andere debatten is al gesproken over de mogelijkheid dat mensen gaan «shoppen» met hun aanbod. Dat willen wij natuurlijk niet. Op dit moment hebben de screening en de toetsing van gastgezinnen prioriteit. Ik ben bereid om het onderste uit de kan te halen, ook omdat ik het buitenlands zorgaanbod belangrijk vind. Ik zal alle mogelijkheden onderzoeken om de gastgezinnen een soort certificaat te bezorgen. Hierover worden gesprekken gevoerd met Jeugdzorg Nederland omdat die daarvoor de aangewezen partij is.

Mevrouw Van der Burg (VVD): In het rapport staat dat het onvoldoende systematisch gebeurt. Ik zoek niet naar bureaucratische, maar naar feitelijke zekerheden voor deze kinderen. Op welke termijn komt de staatssecretaris hiermee terug naar de Kamer?

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Ik verwacht dat wij in het najaar in het kader van de halfjaarlijkse bijeenkomst al deze onderwerpen integraal kunnen bespreken. Dan is misschien ook al gesproken over het nieuwe stelsel voor de jeugdzorg en kunnen wij de voordelen daarvan meenemen.

Ik kan mevrouw Dille geruststellen dat ook in het buitenland van zorgaanbieders en medewerkers een vog wordt geëist.

De inspectie houdt toezicht op de buitenlandse jongeren die in Nederland jeugdzorg krijgen. Alle kinderen die in Nederland zijn, vallen onder de inspectie, maar er is geen lijst van buitenlandse kinderen. Op de inhoud van de zorg wordt gelet, niet op de herkomst van de kinderen.

Het tweede blokje waaraan ik aandacht wil besteden, heeft betrekking op de de-medicalisering. Als ik spreek over de-medicalisering, spreek ik niet alleen over kinderen met een aandachtstekort, maar ook over kinderen met stoornissen in het autistisch vormend spectrum. Dergelijke stoornissen zijn nog weinig onderzocht. In de omgeving van het kind merkt men vaak aan zijn gedrag dat er iets aan de hand is, maar dan kan het heel lang duren voordat de ouders goede handvatten hebben om met dit kind om te gaan. Als dit te lang duurt, raakt het kind beschadigd. Er is ook minder tolerantie voor kinderen met gedrag dat buiten de norm valt. Kinderen krijgen dan een labeltje «hij is nu eenmaal zus of zo». In beide situaties lijden kinderen daaronder. Dit omvat wat mij betreft het onderwerp «de-medicalisering in het jeugdstelsel».

Binnen dat geheel is er een groep kinderen met druk gedrag waarvan is geconstateerd dat zij in toenemende mate medicijnen krijgen. Vijf jaar geleden kreeg nog 1 op de 60 kinderen medicijnen, maar in 2010 is dit aantal met name in de groep van zes- tot tienjarigen verdubbeld. 1 op de 26 kinderen tussen zes en tien en tussen tien en zestien jaar krijgt medicatie. 4% van de kinderen wordt daardoor bijgestuurd door medicijnen. Die medicijnen hebben een opwekkende werking in het brein. Dit behoort tot de portefeuille geneesmiddelen van de minister, maar wij zijn daar beiden mee bezig. Aan de beroepsgroepen, de psychiaters, de kinder- en huisartsen, is gevraagd naar hun voorschrijfgedrag. Gevraagd is of zij daar op een andere manier mee kunnen omgaan. Zij zullen daarover deze zomer rapporteren. Daaruit moet voortkomen dat het voorschrijven met meer criteria zal worden toegerust. Dat is naar mijn mening nodig.

Wij zullen ook kijken welke langetermijneffecten de medicatie heeft op het brein van kinderen. Ik maak mij daar grote zorgen over. Hun kernprobleem wordt niet opgelost, want het wordt symptomatisch behandeld. Daarnaast is het de vraag welke effecten die wekaminen hebben op de groeiende hersencellen. Dit wordt inmiddels onderzocht door ZonMw.

Mevrouw Van der Burg (VVD): De staatssecretaris zegt dat er voor de zomer wordt gerapporteerd. Krijgt de Kamer de uitkomsten dan nog voor 1 juli aanstaande? Het is goed dat een dergelijk onderzoek wordt gedaan. Wordt daarbij ook gekeken wat in het buitenland al is gedaan, bijvoorbeeld met betrekking tot het voorschrijfgedrag? Ik heb verwezen naar Duitsland. Hetzelfde geldt voor het langetermijnonderzoek. Op die manier kan misschien tijd worden gewonnen en kan worden voorgekomen dat een hele generatie hier last van heeft.

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: De antwoorden van de beroepsgroepen kunnen niet voor de zomer komen. In hun onderzoek zullen zij ook naar de situatie in het buitenland kijken. Die zal onderdeel uitmaken van hun antwoord. Bij het onderzoek naar de langetermijneffecten behoort ook dat dit een internationaal fenomeen is, want in alle technisch goed ontwikkelde landen is een enorme toename te zien van het gebruik van medische middelen, onder andere medicijnen, bij jongeren. Dit is sowieso een Europees fenomeen. Een onderzoek naar de langetermijneffecten hoeft niet per se heel lang te duren, want die effecten kunnen worden geëxtrapoleerd.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Ik begrijp dat de staatssecretaris hier zit en niet de minister, maar de laatste heeft aan de Kamer geschreven dat de resultaten halverwege 2012 beschikbaar zouden zijn. Misschien kan de minister iets specifieker zeggen wanneer de Kamer de gegevens krijgt? Het loopt nu uit in de tijd en het begrip «na de zomer» is erg ruim. Ik hoef dat nu niet te weten, maar het zou wel fijn zijn als dat nog wordt gemeld.

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: In juli of augustus wordt dit door de beroepsgroepen aangeleverd. Wij kunnen dit niet afdwingen, want dit onderwerp roept nogal wat gespreksstof op. Het zal echter niet uitlopen tot december, want dat zou betekenen dat er weer een half jaar verloren gaat. De investering in wat extra tijd is naar mijn mening echter alleen maar goed.

De vraag is gesteld hoe problemen van kinderen met ADHD kunnen worden voorkomen. Ik heb een commissie ingesteld voor de jeugdgezondheidszorg die met name countervailing powers heeft naast het medische aspect. Zij zal adviseren over het basisaanbod van de consultatiebureaus dat ieder Nederlands kind moet krijgen. De vraag is hoe kinderen zo goed mogelijk kunnen worden geholpen. Dit betekent dat ouders zo vroeg mogelijk weten dat het gedrag van hun kind volstrekt normaal is of dat kinderen worden voorgedragen voor triage. Dit hoort in het Centrum voor Jeugd en Gezin en het consultatiebureau. De problemen moeten niet worden weggepoetst, maar juist in een vroeg stadium gezond worden benaderd.

Ik heb nog een andere commissie ingesteld, omdat ik mij grote zorgen maak over autisme, niet alleen bij kinderen, maar ook bij volwassenen. Wij weten nu nog veel te weinig over dit onderwerp. De cliënten komen vooral naar voren in het kader van pgb’s en dergelijke, maar de inhoudelijke problematiek wordt vooral belicht door de plaats in het stelsel waar zij op een gegeven moment verschijnen. Dit doet geen recht aan hun belangen. Dit is dus een andere de-medicaliseringslag.

Ik heb getallen gekregen van de kosten van de voorschriften, maar daarbij staat in rood geschreven dat dit het terrein van de minister is. Ik laat het hierbij.

Er is gevraagd waar de trend van medicalisering vandaan komt. Wij weten een aantal zaken, onder andere dat het sociologische aspect sterk is. Wij zijn nog lang niet klaar met het onderzoek. Als verantwoordelijke voor de jeugd roep ik voortdurend dat wij kinderen vooral niet moeten blijven overprikkelen. Wij moeten dus ook kijken naar wat spelletjes en computers met het brein doen. Wij staan nog aan het begin van het onderzoek naar de kosten van de manier waarop wij met onze kinderen bezig zijn. Hierover kunnen wij uitgebreid praten tijdens het overleg over het jeugdstelsel op 20 juni aanstaande.

Het derde blokje heeft betrekking op de inspectie. Ik heb al een schot voor de boeg gegeven door te zeggen dat de Inspectie jeugdzorg, die ik buitengewoon hoog acht, ook altijd een trekkende functie heeft. Ik wil graag iets meer opscheppen over de Inspectie jeugdzorg, want zij werkt goed samen met de andere inspecties. In het reguliere overleg is gemeld dat de gezamenlijke rijksinspecties in hun onderling overleg de Inspectie jeugdzorg nadrukkelijk hebben toegevoegd aan een kerngroep waarin de onderlinge verschillen en onderlinge kwaliteiten worden uitgewisseld. De heer Dijsselbloem wees al op de grote verschillen tussen de methodiek van de Inspectie voor de Gezondheidszorg die heel goed systematisch en protocollair kan werken, de Inspectie van het Onderwijs die heel goed binominaal kan werken, en de Inspectie jeugdzorg die zo veel ruimte geeft aan de professionals en aan de ontwikkelingen.

Een aantal werkgroepen zal rapporteren over wat ik een «gouden standaard» noemde, maar de inspectie vond dat te ver gaan. In ieder geval wordt gerapporteerd over een standaard voor de werkwijze van de inspecties. Die rapportage zal voor de zomer verschijnen. Daarin wordt ingegaan op de vraag hoe de methodiek van de een en de ruimte van de ander elkaar kunnen versterken. De inspectieraad heeft een monitor Uitwisseling meldingen en signalen waarin bijvoorbeeld de horeca, jeugdzorg, chemie en de ziekenhuizen zijn opgenomen. Zij zullen samen kijken naar aspecten als helderheid over de afhandeling van de klachten, over wat de burger kan verwachten en over de toegankelijkheid en vindbaarheid voor de burger. Wij kunnen samen uitkijken naar dit initiatief.

Over het rapport van de inspectie is gezegd dat het «zweeft». Ik wijs erop dat het door de samenwerkende inspecties de connotatie van een «voortreffelijk stuk» heeft gekregen; dus ook van de evidencebased inspecties. Ik gun dit de inspectie graag.

De heer Dijsselbloem (PvdA): Het gaat mij niet om de vraag of het een voortreffelijk rapport is; ik vond het ook een interessant rapport. Wij hebben ook een interessante toelichting van en een interessant gesprek gehad met de inspectie. De casus die ik aan de staatssecretaris heb voorgehouden, laat zien dat een instelling jarenlang niet alleen op proces, maar ook op uitkomst zwaar onderpresteert. Alle procesafspraken blijken niet nagekomen te zijn. Er worden onderzoeken gedaan die een jaar later opnieuw worden getoetst. Ook dan blijkt dat de instelling de zaken niet op orde heeft. Dan volgen er overigens geen tweede of derde toetsing en ook geen sancties, er wordt niet ingegrepen of gezegd: je hebt nog zo veel tijd en dan is het afgelopen. Dat is mijn bezwaar. De staatssecretaris hoeft de inspectie niet te verdedigen. Ik ben de grootste vriend van de inspecties, want ik hecht enorm aan een effectieve inspectie. Als iemand het zal opnemen voor de inspectie, ben ik het, maar ik wil dat de werkwijze van de inspectie ertoe leidt dat er wordt ingegrepen als een instelling jaar na jaar onvoldoende presteert en de veiligheid van kinderen niet kan garanderen. De werkwijze van de inspectie garandeert dat nu niet. Daarover gaat mijn pleidooi. Ik krijg daarop graag een reactie.

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Ik kijk er anders tegenaan. Zeker de afgelopen weken hebben wij intensief gesproken over de instrumenten die de inspectie heeft om in te grijpen. Er wordt wel degelijk ingegrepen. Ik kan het voorbeeld geven van de Glen Mills Stichting waar het moment was aangebroken dat de instelling zou worden gesloten, maar toen zei de aanbieder zelf: dan stoppen wij ermee. Dit instrument is wel degelijk gebruikt.

In het genoemde voorbeeld zou sprake zijn van maximaal één jaar toezicht. Het is anders dan voorgesteld: de instelling krijgt maximaal een jaar de tijd en anders volgt sluiting. Het is dus niet de bedoeling om het toezicht te beperken tot één jaar. Nee, de instelling krijgt een jaar de tijd, tijd die nodig is om een aantal zaken in gang te zetten.

Als de heer Dijsselbloem pleit voor een aanscherping van het instrumentarium op kortere termijn dan nodig is om de standaard te ontwikkelen, dan ben ik zeker bereid om daar samen naar te kijken. De degelijkheid van het instrument inspectie doet er heel erg toe. Er moet vertrouwen zijn in dat gezag. Alle ideeën die ertoe leiden dat dit gezag sterk blijft, want dat is het nu, zal ik met twee handen aangrijpen. Ik heb hier dus geen enkel bezwaar tegen.

De heer Dijsselbloem (PvdA): Dan is in ieder geval een misverstand opgelost. De zinsnede: «het verscherpt toezicht geldt voor maximaal één jaar», betekent dat de instelling één jaar heeft om de zaak op orde te brengen en anders volgt sluiting.

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Als zij het niet binnen een jaar op orde hebben – het mag ook sneller – dan is het klaar. Dat is de bedoeling.

De heer Dijsselbloem (PvdA): Dat lijkt mij in dit geval zeer terecht als je de voorgeschiedenis en de herhaalde onderzoeken van de inspectie met hertoetsen doorneemt. Ik zal de datum in mijn agenda noteren. In maart dit jaar is het verscherpte toezicht op deze instelling van kracht geworden. Ik zou het zeer op prijs stellen als de staatssecretaris, even los van deze casus, voor ons nog eens zou kunnen beschrijven hoe de inspectie omgaat met instellingen die bij voortduring niet voldoen aan wat de inspectie van hen vraagt in termen van verbeteringen. Dit is hier jarenlang het geval geweest met hertoetsingen et cetera. Ik wil graag weten op welk moment en met welke termijnen de inspectie werkt. Op welk moment wordt ingegrepen? Dat kan getrapt, waarbij het ministerie of de provincie als zij verantwoordelijk is, het bestuur overneemt. De ultieme sanctie is: nu is het klaar, de bekostiging houdt op, u werkt niet meer met kinderen.

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Dat lijkt mij een goed voorstel. De rijksinspecties zijn natuurlijk altijd in ontwikkeling. Behalve het meten van outcomecriteria, kijkt de jeugdinspectie ook altijd goed naar wat de bedoeling was van de zorg. Het is echter een hele taaie dobber om vat te krijgen op een organisatie en dan met name op de governance ervan. Dat zie je ook bij de IGZ. Ik gun de inspectie dat zij stevige handvatten en termijnen krijgt.

Als wij op 20 juni over het stelsel praten, moeten wij dit nog eens meenemen, want ik hecht eraan dat de ontwikkelingen in de jeugdzorg ook de ontwikkelingen in het toezicht kunnen meenemen. In het kader van het jeugdstelsel moeten wij ook zorgvuldig praten over de vraag hoe wij dit zodanig kunnen invullen dat de veiligheid van de kinderen en het toezicht op de organisatie zo goed mogelijk zijn gewaarborgd. Bij een stelselwijziging gaat er veel schuiven en ik wil voorkomen dat er ook maar enige vertraging ontstaat in de outcomemeting, het aanjagen van de inhoudelijkheid, het luisteren naar het veld en het greep krijgen op de governance, doordat de organisaties zoeken naar aanbieders. Dit is een belangrijk punt om op te nemen in de transitie.

Mevrouw Bruins Slot sprak terecht over de over de TS (tentamen suïcide), want achter iedere geslaagde suïcide, gaat een veelvoud van suïcidepogingen schuil. Op dit moment is er een verschil in de mate waarin dit als een poging tot zelfmoord wordt aangemerkt of als een vraag om aandacht. Dat is een bekend probleem. Wij zullen dit inventariseren. Er moet systematisch worden gerapporteerd, opdat je een vergelijking kunt maken en dit serieuzer wordt genomen.

Het aantal calamiteiten in instellingen verschilt niet van het aantal dat helaas op die leeftijd ook in de maatschappij voorkomt. Het is een fenomeen dat bij die leeftijd hoort, ook bij kinderen in een gewone setting die nooit te maken hebben gehad met jeugdzorg. Dit wordt voor een deel veroorzaakt door de stemmingsproblematiek bij jongeren, dat is ook in andere landen zo. Voor een ander deel wordt dit veroorzaakt doordat jongeren onvoorzichtig zijn en ongelukken krijgen. Daarom is er geen reden om bezorgder te zijn over kinderen in de instellingen dan over kinderen die bij hun ouders thuis wonen.

Dit is ook het antwoord op de vraag van mevrouw Dille naar het aantal gevallen van onnatuurlijke dood.

Er zijn geen witte vlekken tussen het toezicht van de IGZ en de IJZ (Inspectie jeugdzorg), maar er is wel overlap. Zowel over ad-hocgevallen als over structurele gevallen is er goede afstemming. Wij moeten wel bezien hoe wij dit ook in de toekomst goed kunnen houden en waar de accenten worden gelegd bij de stelselwijziging.

Naar aanleiding van de toename van het aantal klachten is gevraagd of de centrale klachtenregistratie in het nieuwe stelsel blijft bestaan. Wij zullen daarover op 20 juni aanstaande spreken, maar ik verwacht dat dit wel het geval zal zijn, want aan klachten meet je de kwaliteit.

Ik kan de vraag van mevrouw Dille of er een rapportage komt over de twee bureaus jeugdzorg die nog niet helemaal op orde waren, bevestigend beantwoorden. De IJZ zit hier bovenop. Zij komt hierop terug in haar openbare rapportage.

Mevrouw Van der Burg wees erop dat 50% van de casuïstiek niet ook door de informant is ondertekend. Daarmee wordt de suggestie gewekt dat dit onbetrouwbare informatie zou zijn. Ik spreek dit tegen, want de verhalen en gegevens zijn wel degelijk heel nauwkeurig opgetekend. Ik ga ervan uit dat die gegevens ook juist zijn. Het feit dat de handtekening ontbreekt op die beschrijvingen, wil alleen maar zeggen dat de terugstap van de medewerkers naar de jongeren niet is gezet. Om dat onbetrouwbaar te noemen, doet geen recht aan de werkelijkheid.

Mevrouw Van der Burg (VVD): De inspectie concludeert dat dit onvoldoende is en dat het een verbeterpunt is. Het komt niet terug in de aanbevelingen, maar het staat wel in het rapport. Als alles op orde is, en ik neem graag aan dat dat het geval is, is het toch heel gemakkelijk om ervoor te zorgen dat de informant de stukken leest en zegt dat hij ermee akkoord gaat? De consequenties van ingrijpen in een gezin zijn groot. Ik krijg graag de toezegging dat deze stap met voorrang wordt gezet. Dit lijkt mij een normale gang van zaken.

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: De beschrijving moet zeker worden getoetst aan de beleving van de cliënt. Dit is goed in kaart gebracht in het rapport van de inspectie. Ik deel de prioritering van de inspectie. Ik waardeer het dat in een veelheid van dingen wordt gekeken naar de handelingen die de inhoud van de zorg het snelst zullen verbeteren. Als het rapport wat gedetailleerder wordt gelezen, dan blijkt dat er ook een aantal andere dingen verbeterd kan worden. Ik hecht er juist aan dat de inspectie nog een toegevoegde waarde geeft door aan te geven welke handelingen het snelst tot belangrijke verbetering kunnen leiden. Dit is er een van.

De Forensische Polikliniek Kindermishandeling krijgt dit jaar subsidie van VWS. Na 2012 wordt door betrokken partijen gewerkt aan de verdere financiering. Uiterlijk dit najaar weet ik dit zeker. In de brief van 17 januari heb ik de Kamer daarover geïnformeerd. Het is maximaal 1 mln.; dat moet genoeg zijn om het voort te zetten.

Er wordt geen capaciteit voor gesloten jeugdzorg afgebouwd omdat een ander aanbod beter op gang komt, maar omdat wordt voorgesorteerd op de trajectbenadering die zeker grote verbeteringen zal geven en hopelijk de vraag naar gesloten jeugdzorg zal verminderen. In andere gevallen moet worden gekeken naar de oorzaak van het afstoten van bedden.

Mevrouw Kooiman (SP): De geluiden die ik heb gehoord, is dat instellingen als Almata, de Lindenhorst en Bijzondere Jeugdzorg Brabant al moeten voorsorteren op de trajectplaatsing en dus capaciteit moeten inleveren. Dat is een groot punt van zorg. Is die zorg niet terecht? Kan ik de betrokken instellingen geruststellen? Ik ben een beetje bang dat het hier blijft hangen.

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Ik zal dit uitzoeken. Ik zal met Almata en de Lindenhorst tot één perceptie van de werkelijkheid komen. De trajectbenadering is een instrument dat zeker tot een kleiner aanbod moet leiden, maar wij hebben afspraken gemaakt over het aanbod en het afbouwen ervan. Daar mag niet nog een randje van worden afgeknabbeld. Dat beeld mag ook niet ontstaan. Dit moet volstrekt helder en duidelijk zijn.

Mevrouw Kooiman (SP): Ik ben blij met die toezegging. Is de staatssecretaris bereid de Kamer daarover te informeren?

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: De Kamer krijgt voor de zomer een brief. Ik zit er natuurlijk niet op te wachten dat er suggesties worden gewekt over zaken die al in gang zijn gezet. Ik wil dit zo snel mogelijk helder hebben.

Mevrouw Kooiman (SP): Komt die brief vóór 1 juli?

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Ja.

Voor een antwoord op de vraag over de ondertoezichtstelling voor obesitas verwijs ik naar staatssecretaris Teeven.

De governance in het algemeen is een aandachtspunt in de hele gezondheidszorg. Ik heb hierover al vaak met de vaste commissie voor VWS gesproken. Met het veld bekijk ik of wij met name bij de raden van toezicht tot een elan kunnen komen, waardoor de betrokkenheid van de toezichthouders zichtbaarder wordt op de werkvloer.

Het gebruik van het burgerservicenummer van kinderen is nu wettelijk nog niet toegestaan. Om hierin verandering te brengen, wordt een wetsvoorstel voorbereid.

Ik maak mij geen zorgen over de toename van de dynamiek en flexibiliteit in het veld, omdat ik die positief duid. Ik heb geen signalen van de jeugdinspectie gekregen dat dit leidt tot overbelasting.

Mevrouw Kooiman (SP): Voorzitter. Het komt vaak voor dat de staatssecretaris en ik het niet eens zijn, maar vandaag kan ik tot mijn vreugde constateren dat wij op een lijn zitten, bijvoorbeeld over de gesloten jeugdzorg. Ik ben blij met de toezegging dat de staatssecretaris het gesprek zal aangaan met Almata, de Lindenhorst en BJ Brabant over hun klacht dat zij in de knel komen en extra bedden moeten afstoten.

Voor de rest ben ik erg tevreden over het genuanceerde antwoord op de vragen over het buitenlandse zorgaanbod. Ik wil voorkomen dat kinderen moeten worden opgesloten omdat er geen buitenlands zorgaanbod meer is. Ik ben het echter wel met andere woordvoerders eens dat er nog verbeteringen mogelijk zijn en dat dit voortdurend aandacht vraagt.

Ik ben blij dat de staatssecretaris zal bezien hoe de gastouders kunnen worden geregistreerd. Die wens is ook in de schriftelijke inbreng van de Partij van de Arbeid geuit en wij hebben er al om gevraagd in het overleg over de pleegzorg. Ik weet dat de staatssecretaris hierover een brief aan de Kamer zal sturen. Kan zij aangeven wanneer wij de informatie kunnen verwachten? Het gaat mij dan vooral om de registratie van de gastouders en de pleeggezinnen.

Mevrouw Dille (PVV): Voorzitter. De PVV zal altijd blijven strijden voor de de-medicalisering van kinderen. Volgende week zullen wij in een algemeen overleg weer over dit onderwerp spreken. Ik ben blij dat de urgentie van dit onderwerp enigszins doordringt. Ik maak mij veel zorgen over het voorschrijven. Uit veel gesprekken blijkt dat ADHD-medicatie telefonisch wordt voorgeschreven door huisartsen. Daar moeten wij vanaf.

Ik ben nog steeds van mening dat het buitenlands zorgaanbod onvoldoende kwaliteit heeft om de zorg te bieden die wij graag aan de kinderen zouden geven. De staatssecretaris zegt dat wetgeving het afschaffen ervan in de weg staat. Die wetgeving is binnenkort aan de beurt en dat is dus een prachtige kans om daarin verandering te brengen. Mijn fractie zal die kans met beide handen aangrijpen.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Voorzitter. Veel vragen zijn goed beantwoord. Ik dank de staatssecretaris daarvoor. Ik maak me echter zorgen over de afstemming tussen de Inspectie jeugdzorg en de Inspectie voor de Gezondheidszorg, misschien juist wel omdat er af en toe overlap is. Dit betreft in het bijzonder de manier waarop met meldingen van incidenten wordt omgegaan, bijvoorbeeld als die bij de IGZ binnenkomen maar zijn bedoeld voor de Inspectie jeugdzorg. Dit is een punt van aandacht en ik ga ervan uit dat wij hierop over twee weken wel weer zullen terugkomen.

Ik ben blij met het antwoord dat de calamiteitenmeldingen van pogingen tot suïcide meer aandacht krijgen. Dat is maatschappelijk gezien ook heel belangrijk. Hoe en wanneer kunnen wij zien wat hiermee is gebeurd?

Het is goed dat er een wetsvoorstel komt om het gebruik van het burgerservicenummer mogelijk te maken. Wanneer kunnen wij dat tegemoet zien?

De staatssecretaris heeft gezegd dat wordt gesproken over de financiering van de Forensische Polikliniek Kindermishandeling. Mag ik uit haar woorden afleiden dat zij op zoek is naar een structurele oplossing voor 2013?

Als laatste een citaat van pagina 22 van de meerjarenvisie van de inspectie: «De dynamiek en instabiliteit van het veld lijkt groter en groter te worden. De vraag naar zorg neemt toe in een weinig eenvoudig stelsel met overbelaste voorzieningen en overbelaste werkers.» Ik krijg hierop graag een reactie.

Mevrouw Van der Burg (VVD): Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor haar antwoorden en toezeggingen.

Volgende week zullen wij terugkomen op de de-medicalisering van kinderen.

In het najaar krijgen wij een rapportage over het screenen van het buitenlands zorgaanbod. Wil de staatssecretaris toezeggen dat al die gezinnen vóór 1 juli gescreend zijn? Het is toch overal op orde? Dan moet dit heel gemakkelijk zijn. Ik wijs de huidige situatie van de hand, want uit de rapportage blijkt dat niet alle gezinnen zijn gescreend. Het voornemen voor een rapportage in het najaar getuigt niet van een gevoel voor urgentie.

Dan de kinderbeschermingsmaatregel. De inspectie schrijft dat de informatie niet wordt geaccordeerd, maar ook dat het buitengewoon belangrijk is dat informatie voor de Raad voor de Kinderbescherming betrouwbaar is. In de eerste plaats om een goed besluit te kunnen nemen, en in de tweede plaats om te voorkomen dat de raad alles opnieuw moet doen. Dat kost extra tijd en kinderen moeten in bepaalde situaties dan langer wachten. Is de staatssecretaris bereid meer urgentie aan dit onderwerp toe te kennen en ervoor te zorgen dat dit op orde komt? Wanneer kan zij de Kamer hierover informeren? Dit is te ernstig om op de lange baan te schuiven.

De heer Dijsselbloem (PvdA): Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor haar reactie. Daaruit spreekt echter niet de urgentie die mij bekroop toen ik de casus bekeek van een instelling die langjarig tekortkomingen vertoont. Ik herhaal dat in het rapport van de inspectie staat dat na herhaalde toetsing niet aan de eisen wordt voldaan en dat er sprake is van aanhoudende tekortkomingen in alle aangeboden vormen van jeugdzorg. Daar is dus wel wat aan de hand.

Ik dank de staatssecretaris voor de toezegging dat zij de werkwijze van de inspectie nog eens in een brief zal uiteenzetten, maar ik vraag haar om in die brief of in een bijlage daarbij nog eens terug te komen op de casus. Hoe kan worden verklaard dat de aanhoudende zorg van de inspectie en de herhaalde toetsingen hebben kunnen leiden tot dit voortmodderen? Dus ik zou graag in die brief lezen hoe wordt gewerkt, maar ook hoe wordt gehandeld in deze casus van een instelling die jarenlang tekortschoot op fundamentele punten. De inspectie zat er wel bovenop, maar men heeft de tekortkomingen niet opgelost.

Ik heb genoteerd dat in deze casus in maart 2013 de deuren dichtgaan als de situatie niet is verbeterd. Het gaat mij uiteraard niet om de casus, maar om het beleid. Kan de staatssecretaris misschien aangeven wanneer wij die brief kunnen ontvangen?

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Voorzitter. Ik ging voor mijn beurt door te zeggen dat de kwaliteitsscreening van gastouders pleegzorg voor het volgende AO op 27 juni aanstaande in orde moet zijn.

De afstemming tussen de inspecties zal worden meegenomen in de behandeling van de stelselwijziging op 20 juni aanstaande.

Eind dit jaar zal een onderzoek naar de pogingen tot zelfdodingen versus gelukte zelfdodingen worden afgerond.

Het wetsvoorstel over het gebruik van het burgerservicenummer kan dit jaar tegemoet worden gezien.

Ik ben nog op zoek naar structurele bekostiging voor de Forensische Polikliniek Kindermishandeling. Dit najaar kan ik daarover meer zekerheid verschaffen.

Het klopt dat er veel dynamiek in het stelsel is; er is heel veel in beweging. Op 20 juni aanstaande praten wij over de stelselwijziging. Die zal het veld veel structuur en rust bieden. Hoe beter mensen weten waar zij aan toe zijn, hoe beter zij kunnen omgaan met alle ontwikkelingen.

In antwoord op de vraag van mevrouw Van der Burg naar de betrouwbaarheid van de gegevens, zeg ik toe dat ik daarover eind dit jaar een brief aan de Kamer zal sturen.

Een inventarisatie van de screening van de gezinnen voor eind juni is niet doenlijk.

Mevrouw Van der Burg (VVD): Als het zo goed zit met de screening, kan dit toch geen enkel probleem zijn? Hoe verhoudt dit antwoord zich tot de eerdere antwoorden? Het gaat om 48 kinderen die ergens worden geplaatst. Dat zullen toch geen 48 instellingen zijn? Dat moet toch binnen twee weken door de inspectie op een rijtje kunnen worden gezet als zij zo goed zicht heeft op de situatie?

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Er is eerder gezegd dat de inspectie overbelast is, maar zij zit hier bovenop en zij heeft een aantal verbeterpunten genoemd. Zij is met een aantal instellingen hands-on in gesprek om hen daarheen te coachen. De inspectie werkt aan screeningen op individu, maar als ik haar vraag om binnen twee weken een lijst te maken met alle namen en zij antwoordt ontkennend, dan ga ik ervan uit dat dit niet lukt. Ik kan het nog een keer vragen, maar ik heb het twee keer gevraagd en ik denk dat het gewoon niet lukt. De oorzaak is pragmatisch, administratie en personeel, en heeft niets met prioritering of onwil te maken. Die inventarisatie komt zo snel mogelijk na de zomer.

Mevrouw Van der Burg (VVD): Is dat voor 1 september?

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Ja.

Het is een goed voorstel van de heer Dijsselbloem om lering te trekken uit de casus die hij heeft voorgelegd, opdat aan de hand van wat daar is misgegaan, de verbeterpunten voor het toezicht kunnen worden getoetst. Ik vind dit een goed plan; laten wij het zo doen.

De heer Dijsselbloem (PvdA): De staatssecretaris zei zojuist dat de inspectie overbelast is en coachend bezig is. Ik meen dat die dingen met elkaar samenhangen. Als de inspectie instellingen met strakkere deadlines en eisen tegemoet treedt, ontstaat er een andere dynamiek. Ik weet niet of de term «coaching» in dit verband goed is. De inspectie moet niet de coach zijn. Zij mag wel advies geven, maar zij moet ook streng zijn en zeggen: dan en dan moet het op orde zijn, anders gaan bij deze afdeling of deze vestiging de deuren dicht. Ik ben van mening dat er een andere dynamiek ontstaat als de inspectie de instellingen op die manier tegemoet zou treden. Dan gaat het echt sneller.

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Ik denk dat wij uit verschillende perspectieven dezelfde visie hebben. Het halen van de eigen kracht uit de instellingen en het stellen van duidelijke kaders zijn beide nodig. Wij praten hier over jeugdzorg en daarin is aan de ene kant ruimte nodig voor de mensen van de instellingen, maar aan de andere kant moeten er duidelijke kaders zijn van wat wel en niet mag en waar de grenzen liggen. In essentie is dat bij alle ontwikkelingen zo. Ik kan mij niet voorstellen dat wij van mening verschillen, maar ik zal proberen de heer Dijsselbloem gerust te stellen in de brief over de visie van de inspectie op het instrumentarium en de hardheid van criteria en grenzen. Ook de Inspectie jeugdzorg stelt buitengewoon heldere kaders waardoor instellingen die niet bereid zijn, niet gemotiveerd zijn en niet in staat zijn daarbinnen te blijven, er in een vroeg stadium uitgemikt worden.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): De staatssecretaris heeft inmiddels toegezegd dat zij voor 1 september een brief stuurt over de screening van de gezinnen. Misschien kan zij in die brief ook de toezegging vervatten over het klassikaal onderwijs dat kinderen volgen? Dan kan dat gezamenlijk worden opgepakt.

De voorzitter: De staatssecretaris knikt ja; zij zegt dat toe.

Dit is het einde van dit overleg. Ik dank de staatssecretaris, haar ambtenaren en het publiek op de tribune voor hun aanwezigheid.