Vastgesteld 8 november 2011
De algemene commissie voor Jeugdzorg1 heeft op 6 oktober 2011 overleg gevoerd met staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en met staatssecretaris Teeven van Veiligheid en Justitie over:
– de brief van de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 30 september 2011 over de stelselwijziging van de zorg voor jeugd (31 839, nr. 130).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de algemene commissie voor Jeugdzorg,
Arib
De griffier van de algemene commissie voor Jeugdzorg,
Teunissen
Voorzitter: Arib
Griffier: Sjerp
Aanwezig zijn tien leden der Kamer, te weten: Arib, Van der Burg, Bruins Slot, Dibi, Dijsselbloem, Dille, Kooiman, Koşer Kaya, Van der Staaij en Wiegman-van Meppelen Scheppink,
en staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, en staatssecretaris Teeven van Veiligheid en Justitie, die vergezeld zijn van enkele ambtenaren van hun ministeries.
De voorzitter: Ik open de vergadering en heet alle aanwezigen welkom.
De heer Dijsselbloem (PvdA): Voorzitter. We zitten in een heel klein zaaltje. Dat is niet praktisch, maar het illustreert wel hoezeer de Kamer en deze commissies bovenop de stelselherziening Jeugdzorg zitten. Het is de fysieke verbeelding van er bovenop zitten. Dat dat nodig is, blijkt wel uit de brief die we hebben mogen ontvangen over de stelselwijziging zorg voor jeugd. Die brief is een grote teleurstelling, omdat hieruit blijkt dat in anderhalf jaar nog geen enkele vooruitgang is geboekt. Ik vind het een stuitend bewijs van onvermogen. We staan voor een heel grote operatie, waar minister Rouvoet al voorwerk voor heeft verricht. Een parlementaire werkgroep heeft er zijn tanden in gezet en met grote eensluidendheid een aantal aanbevelingen opgesteld. Dat lag dus allemaal klaar en dit is ook overgenomen in het regeerakkoord. Nu is het inmiddels oktober 2011 en hebben we een procesbrief gekregen en zelfs op het niveau van proces is de brief niet echt stevig en helder. Het is echt heel erg teleurstellend. Er dreigt helemaal uit beeld te raken waar dit ooit om ging. Ik heb mezelf beloofd dat ik voor ogen blijf houden waarom we dit ook alweer doen, in elk debat dat we hier over gaan voeren. In de inleiding van de brief staat dat het gaat om de overheveling van zorg voor jeugd naar de gemeenten. Ja, dat zit er ook aan vast, maar het ging om andere dingen. Het ging om het effectiever organiseren van hulp aan jongeren die in de problemen raken. Nu zitten er soms tien hulpverlenende instanties om gezinnen heen, worden jongeren van het kastje naar de muur gestuurd of kunnen jongeren tussen alle goedbedoelende hulpverleningsinstanties door zwemmen en ontsnappen aan de aandacht. We moeten die jongeren nu eens echt op de rails krijgen. Hiervoor moeten we twee grote fouten rechtzetten, die bij de totstandkoming van de Wet op de jeugdzorg (Wjz) op het laatst erin zijn geslopen. We gaan alsnog proberen de integraliteit erin te brengen. Er zijn zoveel verschillende regelingen en financieringsstelsels voor bijvoorbeeld verstandelijk gehandicapte jongeren, voor jongeren met psychiatrische problematiek en jongeren die in de jeugdzorg zitten, vrijwillig of verplicht. We gaan die totale verkokering in de zorg voor jeugd nu eens doorbreken Dat was ook de ambitie, toen jaren geleden de nieuwe Wjz werd gemaakt en dat is op het laatst niet gelukt. Daarnaast moeten we zorgen dat de preventieve kant van de jeugdhulpverlening nu eindelijk eens wordt ontwikkeld. De bulk van het geld zit achter het indicatieorgaan, ondergebracht bij Bureau Jeugdzorg. Daarachter zitten zware ingrepen en zware jeugdhulpverlening en dat kost bakken met geld. Het nemen van maatregelen in het voortraject om het beroep op zwaardere hulp te voorkomen, is altijd blijven liggen. Bij de totstandkoming van de Wjz is dat fout gegaan. Het is toen niet goed geregeld wie de preventie op moest pakken. In de kern gaat het daar om. Vervolgens is daar heel veel voor nodig, want het is ongelooflijk complex. Het vergt het overhoop halen van naar schatting vier of vijf grote wetten die allemaal moeten worden herzien of moeten worden samengevoegd tot nieuwe wetgeving. Ongeveer elke overheidslaag in Nederland moet taken loslaten of juist taken ontwikkelen. Het heeft een enorme samenhang met andere terreinen, denk aan wat er gaat gebeuren bij passend onderwijs. Scholen moeten steeds meer kinderen binnen de school opvangen. Dat zijn ook kinderen waarvoor jeugdzorg of jeugdhulpverlening is ingeschakeld, bijvoorbeeld omdat ze gedragsstoornissen hebben. Het heeft dus een grote samenhang met andere operaties die gaande zijn.
De staatssecretaris kijkt mij ondeugend aan, maar het gaat haar niet helpen. Er is volstrekt geen voortgang. Deze brief beschrijft dat er nog heel veel moet gebeuren en dat met enig geluk het wetsvoorstel in december 2012 in de Kamer ligt. Als je echter kijkt wat er nog moet gebeuren, dan kan ik nu al voorspellen dat dat niet gaat lukken. Ik ben daar onthutst over en dat komt niet omdat ik zo graag wetgeving wil doen, want ik heb het druk genoeg. Kijk eens hoe vol die tribune is. De sector wacht op duidelijkheid over waar we naartoe gaan en hoe we dat gaan doen. Waar is het transitieplan?
Toen de parlementaire werkgroep de eensluidende visie verwoordde, was duidelijk dat er nog allerlei uitwerkingsvragen waren. Wat betekent deze visie voor de positie en de taakopdracht van de Bureaus Jeugdzorg? Wat betekent het voor de positionering van het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK)? Wat doen we straks met de Raad voor de Kinderbescherming? Blijft die überhaupt nog bestaan, want sommigen hadden de Raad al weggeredeneerd? Hoe schuiven we de jeugd-geestelijke gezondheidszorg (ggz) erin of doen we dat niet? Er zijn tientallen uitwerkingsvragen die bepalen hoe het uiteindelijk gaat functioneren. Ik heb in die brief op geen enkel terrein een begin van een antwoord aangetroffen. Ik denk ook dat we in dit debat die antwoorden niet zullen krijgen, want de staatssecretaris schrijft dat we dat nog zullen onderzoeken en de meeste onderzoeken komen pas in de loop van 2012. Het is buitengewoon moeizaam om hier een inhoudelijk debat te voeren, terwijl we nog op dezelfde plek staan als anderhalf jaar geleden.
Volgens mij wordt dit proces ook in een aantal andere opzichten onderschat. Zo schrijft de minister in de brief dat het zeer vergelijkbaar is met de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Dat is maar ten dele waar. Bij de jeugdzorg gaat het voor een belangrijk deel om zeer ingrijpende maatregelen waar altijd een kinderrechter aan te pas moet komen. De Wmo is nog altijd vrijwillig. Een oudere die hulp nodig heeft, wordt niet verplicht onderworpen aan de Wmo. Bij jeugdzorg gaat het echter om veel verdergaande en veel ingrijpendere dingen. Onderschat de complexiteit daarvan niet. Ik zeg dat ook tegen de gemeenten. Zij zeggen erg makkelijk dat we het maar aan hen moeten geven en dat het dan wel goed komt. Ze zeggen dat we het in één keer aan hen over moeten dragen en dat we dat snel moeten doen. Gemeenten moeten zich echter realiseren, dat juist vanwege de ingrijpendheid van sommige maatregelen op het terrein van de jeugdzorg, de nieuwe wethouder jeugdzorg niet alle bevoegdheden krijgt. Er ligt namelijk heel veel vast in wetgeving, denk maar aan de kinderbeschermingsmaatregelen in ons burgerlijk wetboek, en dat blijft natuurlijk zo. Mijn beeld is dat de complexiteit aan alle kanten wordt onderschat.
Hoe gaan we verder met de Centra voor Jeugd en Gezin (CJG's)? Het vorige kabinet gaf daar een impuls aan, maar het was een vrije opdracht. CJG's verschillen enorm per gemeente. In onze visie moeten CJG's een centrale rol krijgen bij het bij elkaar brengen van alle hulpverlening, om zo te voorkomen dat we doorgaan met tien hulpverleners per gezin. We kunnen er ook een ander model voor in de plaats zetten. Het blijft echter volstrekt onduidelijk hoe we verder gaan met de CJG's. Graag een toelichting van de staatssecretaris.
De staatssecretaris schrijft dat voor sommige specifieke groepen jeugdigen, specifieke maatregelen zijn voorzien. Er wordt blijkbaar over gedacht om de beleidsvrijheid van gemeenten in te perken of er in ieder geval richtlijnen aan te verbinden. Een relevante discussie, maar er staat niets over om welke jongeren dit gaat. Waar zit dan wel de beleidsvrijheid van gemeenten om preventief aan de slag te kunnen?
Ik ga er een punt achter zetten, want ik heb inhoudelijk nog niet het begin van een idee van waar deze staatssecretaris naartoe wil. We zitten onze tijd te verdoen. Ik stel voor dat deze commissie er bovenop gaat zitten en dat we een strak tijdschema maken over hoe we dit wel in goede banen gaan leiden. Alle brieven die we van de sector hebben gehad, wijzen in dezelfde richting: Geef ons alsjeblieft iets meer duidelijkheid over het eindplaatje en laten we nu beginnen en niet pas volgend jaar. Als we niet nu beginnen met een transitieplan, dan zullen alle organisaties die in de sfeer van de jeugdhulpverlening actief zijn achteruitboeren. Stilstand is achteruitgang. Dat gaat hier echt gelden. Iedereen zit op zijn handen en wacht af wat er gaat gebeuren. Wat betekent het voor mijn organisatie? Wat mag ik nog wel en wat moet ik straks gaan doen? Dit is buitengewoon slecht voor de jeugdzorg en dus buitengewoon slecht voor de jongeren die recht hebben op een betere jeugdzorg.
Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie): Voorzitter. Laat ik maar gelijk met de deur in huis vallen. Waarom hebben we zo lang moeten wachten op deze kabinetsbrief die pas afgelopen vrijdag naar buiten kwam? De ChristenUnie vindt het ook een zeer teleurstellende brief. Het is mij volstrekt onduidelijk waarom het zo lang heeft moeten duren, voordat een verhaal met deze strekking naar de Kamer kon. Er staat weinig in en gemeenten hebben hier niets aan in het kader van de voorbereidingen die zij moeten treffen. Als dit de stand van zaken is begin november, dan moeten gemeenten zich sterk gaan afvragen of ze de taken wel per 2014 willen gaan krijgen. Ik zou het kabinet willen vragen om voor het wetgevingsoverleg dat dit najaar staat gepland, nog een brief te sturen met een verdere uitwerking van de plannen. Dat moet goed mogelijk zijn, want er is veel meer bekend en er valt nog veel meer te zeggen.
Mevrouw Koşer Kaya (D66): Ik werd getriggerd door de opmerking dat de gemeenten zich zouden moeten afvragen of ze deze taak willen gaan krijgen. Heb ik haar goed verstaan? Bedoelt mevrouw Wiegman daarmee dat de gemeenten de zaken niet op orde hebben?
Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie): Ik vroeg mij af of gemeenten deze taken wel per 2014 willen gaan krijgen, als dit in november de stand van zaken is. Het is niet dat ik de gemeenten niet vertrouw, maar op basis van de huidige informatie bestaat nog grote onzekerheid op tal van terreinen. Ik kan me voorstellen dat gemeenten op een gegeven moment zeggen dat het onvoldoende en onverantwoord is.
Mevrouw Koşer Kaya (D66): Als ik mevrouw Wiegman goed begrijp, dan komt het met name doordat er nog zoveel onduidelijkheid is en niet omdat gemeenten wellicht zelf niet genoeg hebben gedaan.
Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie): Ik doel echt op de onduidelijkheid.
In het bestuursakkoord is ineens de gefaseerde overgang terechtgekomen. Volgens mij is daar helemaal niemand voor en het lijkt mij een raar compromis. Je kunt beter een jaar later alles decentraliseren, dan dat er op verschillende momenten delen overkomen. Die fasering is vooral in combinatie met de opgelegde taakstelling een probleem. Graag een reactie van de staatssecretaris.
Jeugdzorgorganisaties en wethouders hebben nog veel vragen over het transitieproces zelf. De kabinetsbrief biedt nauwelijks handvatten en organisaties willen weten hoe ze de zorg voor hun cliënten kunnen garanderen. Deze brief geeft hierop geen antwoord, enkel de opmerking dat gemeenten hierin de vrije hand krijgen en zich moeten richten op een integrale aanpak. In de brief ontbreekt een kabinetsvisie op de verschillende decentralisaties. Vorige week hadden we nog een algemeen overleg over de overheveling van de AWBZ-onderdelen naar de Wmo. Vandaag hebben we het over de jeugdzorg. Wat doet het kabinet ervoor om te zorgen dat de verschillende decentralisaties elkaar versterken?
Bij de doelstellingen worden twee dingen op een hoop gegooid. De stelselwijziging moet ervoor zorgen dat de organisatie van de zorg beter wordt en dat er efficiënter gewerkt wordt. Nu lijkt het net alsof de taken bij de gemeenten worden gelegd vanwege het efficiëntere werken. Er wordt niet ingegaan op de meerwaarde die de decentralisatie van taken ook zorginhoudelijk heeft. Het gaat het kabinet toch wel om die zorginhoudelijke meerwaarde voor het kind?
Ik lees in de brief dat de gemeenten moeten zorgen voor ontspecialiseren. Dit betekent ontzorging, ontkokering en integraliteit. Br, wat een woorden. Is ontspecialiseren ook het doel? We moeten niet gaan ontspecialiseren, om het ontspecialiseren. Een kind dat specialistische zorg nodig heeft, moet dat toch zeker blijven krijgen. Dat lijkt me ook een belangrijke voorwaarde voor het kunnen overhevelen van de jeugd-ggz. We moeten juist investeren in preventie en basisvoorzieningen versterken, zodat hopelijk minder kinderen een beroep hoeven doen op zwaardere zorg.
Ik zie de staatssecretaris in haar brief aarzelen over de keuze tussen het geven van vrijheid bij de invulling van de taken bij de decentralisatie en de vormgeving van de CJG's. Wil het kabinet loslaten of toch allerlei eisen vastleggen? De ChristenUnie verwacht een duidelijk verhaal van het kabinet over de rol van de CJG's bij het voorkomen van problemen. Ik denk dan niet vanuit het instituut, maar vanuit hulpvragen en behoeften die in een gemeente leven. Daar moeten vervolgens mensen bij gezocht worden die hulp kunnen verlenen en kunnen begeleiden, zodat kinderen niet doorgeschoven hoeven worden. De juiste mensen moeten aanschuiven aan de tafel van het kind met zijn ouder.
Valt er meer te zeggen over de financiering? De brief is zeer mager op dat punt en dat verontrust mij. Blijft het in de toekomst mogelijk om het persoonsgebonden budget (pgb) in te zetten? De ChristenUnie hecht grote waarde aan de inzet van een pgb. Dit recht zou vastgelegd moeten worden in de nieuwe wet, net zo goed als dat dat nodig is in de Wmo.
Kamerbreed zijn er zorgen over het functioneren van jeugdzorg. Belangrijk is dat er één financieringssysteem komt voor de vrijwillige jeugdzorg. Hierbinnen moet het mogelijk zijn om de jeugdzorg voor sommige groepen op gemeenteniveau te regelen, terwijl het voor andere groepen op regionaal niveau geregeld wordt. Verplichte vormen van jeugdzorg moeten altijd binnen het wettelijk kader plaatsvinden. De rijksoverheid is verantwoordelijk voor dat wettelijk kader en voor de uitvoering. Deze verbinding zie ik in deze brief niet terug.
Jeugdreclassering werkt met landelijke methodieken en er is een hechte samenwerking met het OM, de Raad voor de Kinderbescherming en de politie. Deze verbinding wordt niet gelegd in de brief. Waarom niet?
Zal staatssecretaris Teeven zich aan de gestelde deadline in de brief van vrijdag houden? Hij heeft de brief die we vandaag binnenkregen over het wetstraject niet meeondertekend. Ik heb begrepen dat hij zijn voorwaarden rondom de overheveling al een tijd lang op een rijtje heeft. Volgens mij was dat al voor de onderhandelingen over het bestuursakkoord. Ik zou die ook graag willen ontvangen.
Waarom is in de brief niet meer aandacht voor bijzondere doelgroepen? Ik heb begrepen dat het onderzoek van Deloitte hiernaar al een tijd geleden is afgerond. Waarom heeft de Kamer dat onderzoeksrapport nog niet, liefst voorzien van een kabinetsreactie? Samenwerking op de schaal van GGD-regio's ligt voor de hand, zeker bij bijzondere doelgroepen.
De ChristenUnie benadrukt graag het belang van keuzevrijheid bijvoorbeeld voor identiteitsgebonden zorg. Hoe gaat de staatssecretaris de keuzevrijheid voor identiteitsgebonden zorg een plek geven? Ik denk daarbij aan een organisatie als de Stichting Gereformeerde Jeugdzorg (SGJ), die in een grote behoefte voorziet. Voor deze organisatie zal het vrijwel onmogelijk zijn om met ruim 400 gemeenten afspraken te maken over identiteitgebonden zorg.
De knelpunten in het huidige stelsel zijn herkenbaar, maar de toelichting van het kabinet is vreemd. Het gebruik van gespecialiseerde zorg is echt niet zo hoog omdat ouders zelf met hun kinderen op pad zijn gegaan op zoek naar zorg. Het omhoog indiceren en het risicomijdend gedrag van professionals in de jeugdzorg vormen een veel belangrijker oorzaak. Dat is wel verklaarbaar, vanwege het vergrootglas waaronder ze liggen en al die dreigende juridische procedures.
Er zijn vijftien Bureaus Jeugdzorg in Nederland en we moeten naar 300 CJG's. Hoe wordt gewaarborgd dat de kennis overgedragen wordt? Als Bureau Jeugdzorg blijft bestaan, wat is dan de meerwaarde van de extra organisatorische laag op gemeenteniveau? De brief geeft geen uitsluitsel.
In de brief staat dat het wetsvoorstel ter consultatie wordt voorgelegd aan het veld. Waarom wordt het wetsvoorstel voorgelegd aan het veld en niet het hele transitieproces en de vereiste uitkomsten zelf? Dat lijkt me namelijk heel erg belangrijk. Ik onderstreep de conclusie van de werkgroep Toekomstverkenning Jeugdzorg: «Jeugdzorg verbetert niet door een stelselwijziging voorop te stellen. Het debat over de jeugdzorg moet gaan over de essentialia en niet over de financiering, wetgeving en organisatiestructuren. De essentie is dat wij het kind niet in de steek laten. We moeten focussen op wat goede zorg is en dit definiëren samen met cliëntenorganisaties. Goede zorg wordt gegeven door mensen die voldoende tijd en ruimte krijgen om een vertrouwensrelatie met cliënten op te bouwen. Pas als dat is gebeurd, kom je aan herinrichting van het stelsel toe. Als de oplossing van knelpunten om een wijziging van de wet vraagt, dan moet dat natuurlijk wel gebeuren.» Dat zijn belangrijke woorden.
Maatschappelijk gezien klopt het concept van de overheveling van taken naar gemeenten en klopt het concept van de stelselwijziging, maar nu moet het nog logistiek en zorginhoudelijk kloppen.
De heer Dibi (GroenLinks): Voorzitter. In de vorige kabinetsperiode kregen we een minister voor Jeugd en Gezin die ook hoofdverantwoordelijk was voor de jeugdzorg. Het begon als een vicieuze cirkel. We hadden het ene debat na het andere debat over wachtlijsten en vervolgens kwam er een zak geld. Later hadden we weer een debat over wachtlijsten en vervolgens kwam er weer een zak geld. Langzaamaan ontstond echter het besef dat de sector Jeugdzorg nog een sector was die in de kinderschoenen stond en die langzamerhand volwassen werd. Drie dingen lagen daar aan ten grondslag. Het eerste besef was dat we kinderen niet meer moesten exporteren uit hun eigen omgeving naar instellingen van steen, maar dat we juist eerder hulpverleners moesten importeren in het gezin, om zo de eigen kracht rondom een gezin voorop te stellen en te benutten. Het tweede besef was dat heel veel kinderen onterecht in de zwaardere en duurdere vormen van de jeugdzorg zaten. Hadden zij in een eerder stadium lichte, preventieve hulp gehad, dan was het nooit zo ver gekomen. Het derde besef was dat we moesten stoppen met het opknippen van kinderen in verschillende behandelmethodes, verschillende wetten en verschillende financieringsstromen. Een kind kan licht verstandelijk gehandicapt zijn en in een gezin wonen waar de vader verslaafd is en de moeder psychisch niet helemaal in orde. In dat geval waren de jeugd-lichtverstandelijkgehandicaptenzorg (LVG), het Bureau Jeugdzorg en de jeugd-ggz allemaal voor een deel verantwoordelijk. Wij wilden dat bundelen om zo naar een kind in zijn geheel te kunnen kijken in plaats van het op te knippen.
Er zijn heel veel rellen in de Kamer geweest om de Kamer zo ver te krijgen om een parlementair onderzoek in te stellen naar de problemen in de jeugdzorg. Het was mijn persoonlijke missie, maar het is niet gelukt. Dankzij de heer Dijsselbloem ontstond echter wel een meerderheid voor een parlementaire werkgroep. De werkgroep adviseerde een soort huisartsenmodel. Iedereen heeft een huisarts en ontvangt daar zoveel mogelijk zijn behandeling. Pas als het specialistisch wordt, dan wordt er doorverwezen. In de jeugdzorg wilde men een soortgelijk model. Een soort pedagoog die thuis is in de brede jeugdzorg geeft het kind zoveel mogelijk zorg in de eigen omgeving. Pas als het heel specialistisch wordt, dan wordt het kind doorverwezen. Dat zouden misschien de CJG's kunnen worden. Naar de mening van de GroenLinks-fractie was dat nog niet gelukt, maar het was werk in uitvoering. Toen viel het kabinet en kwam er een nieuw kabinet. Het nieuwe kabinet nam tot onze vreugde de conclusies van de parlementaire werkgroep Toekomstverkenning Jeugdzorg in zijn geheel over. Op papier. Vervolgens gebeurde er eigenlijk niets. Inmiddels heeft oud-minister Rouvoet zich geroerd en gezegd: «Pas op, jullie gaan het momentum verliezen. Het veld, waar veel commitment was, verliest dat langzamerhand.»
Toen kwam eindelijk de brief. Ik sluit me volledig aan bij de heer Dijsselbloem: Wat een brevet van onvermogen van een staatssecretaris die al onder vuur ligt. Ik begrijp best dat ze veel tijd en aandacht moet besteden aan het pgb, maar dit is minstens zo belangrijk. Dit is een ongelooflijk grote stelselwijziging, een ingrijpende verandering in de jeugdzorg en daarvoor heb je een staatssecretaris nodig die een visie heeft op dit dossier en die weet waar ze naartoe wil. Uit de brief ontstaat het beeld dat de staatssecretaris vooral met andere dingen bezig is en dit erbij krijgt, maar er eigenlijk niet veel van snapt. Het zijn misschien harde woorden voor de staatssecretaris. Kom met een nieuwe brief. Kom met een brief waarin veel meer duidelijk wordt over waar we met zijn allen naartoe gaan. Het is nu nog volstrekt onduidelijk wie wat wanneer moet doen. Ik wil de staatssecretaris erop wijzen dat al bij de vorige begrotingsbehandeling mijn collega, mevrouw Voortman, namens mij een motie heeft ingediend voor een voortgangsplan. In dat voortgangsplan zou moeten staan wanneer wat zou gebeuren. Die motie heeft geen meerderheid gekregen van de Kamer en de staatssecretaris heeft die motie toen ook ontraden. De staatssecretaris heeft dus willens en wetens gewacht tot dit moment en er wordt nog veel te weinig geleverd.
Mevrouw Van der Burg (VVD): Vindt de heer Dibi het chic dat de heer Rouvoet deze staatssecretaris maant tot tempo, terwijl hij als minister voor Jeugd en Gezin drieënhalf jaar de tijd heeft gehad om verbeteringen aan te brengen in de jeugdzorg? Wij vinden het ook belangrijk dat deze stelselherziening goed en snel plaatsvindt, maar wil de heer Dibi een oordeel geven over de voorgeschiedenis?
De heer Dibi (GroenLinks): De heer Weisglas had laatst kritiek op de huidige Kamervoorzitter. In het debat doet het niet ter zake of het chic is, want het gaat om de inhoud. Bij die inhoud sluit ik me volledig aan, want wat het klopt wat hij zegt. Het gevoel van urgentie begint langzamerhand te verdwijnen, omdat het kabinet er geen prioriteit aan jeugdzorg geeft. Het kabinet heeft te lang gewacht met het geven van duidelijkheid. Ik omarm een iedereen die dat gevoel van urgentie terug wil krijgen, ook een oud-minister.
Mevrouw Van der Burg (VVD): Het is binnen de VVD-fractie niet gebruikelijk om oordelen uit te spreken over andere personen en dat zal ik dus niet doen. Ik vind het wel wat makkelijk om de heer Rouvoet aan te halen. Ik begrijp dat de heer Dibi haast heeft. Ik begrijp dat hij het niet op prijs stelt om op hoofdlijnen over deze brief te spreken, dus ik zal daar straks op terug komen.
De heer Dibi (GroenLinks): Ik wil wel blootleggen dat er net iets heel raars werd gezegd. De VVD-fractie wil geen oordelen vellen over andere personen, maar vraagt mij wel om een oordeel te vellen over een persoon. Ik haal minister Rouvoet aan, omdat hij inhoudelijke opmerkingen heeft gemaakt.
De partijen die voor mij aan het woord waren, zeiden niet dat er haast gemaakt moet worden, maar dat er duidelijkheid moet zijn. Dit soort stelselwijzigingen moet je vooral niet in een kort tijdsbestek invoeren, dat hebben we ook bij de commissie-Dijsselbloem geleerd. Je moet er tijd voor uittrekken en het moet niet gepaard gaan met een bezuiniging, omdat je bij zo'n megaoperatie juist moet investeren. Dit kabinet koppelt juist wel een bezuiniging aan deze stelselwijziging.
Iedereen vraagt altijd om meer geld. Ik sluit me niet bij voorbaat aan bij partijen die om meer geld vragen, want er gaat al heel veel geld naar de jeugdzorg. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) zegt dat gemeenten al een deel van de taken krijgen zonder dat er financiële middelen aan gekoppeld zijn, want die blijven nog bij de rijksoverheid. Krijgen de mensen die hier wat van moeten maken, de middelen die ze nodig hebben om er wat van te maken?
Gemeenten hebben in het verleden laten zien dat ze niet altijd in staat zijn om de dingen die wij ze opleggen, uit te voeren. Bij de inburgering zag je dat gemeenten heel lang, heel veel moeite hadden om er iets van te maken en dat is nog steeds geen groot succes. Denkt de staatssecretaris dat gemeenten dit wel aankunnen? Als de staatssecretaris denkt dat de gemeenten dit aankunnen, waar baseert ze dat dan op? Is er al sprake van bijscholing en nascholing? Kunnen gemeenten bepaalde expertise verkrijgen door dingen te ondernemen? Mijn indruk is dat gemeenten nog heel weinig weten van de complexiteit van de jeugdzorg. Bij de parlementaire werkgroep hadden we mevrouw Stuiveling van de Algemene Rekenkamer op bezoek. Zij had een groot bord bij zich en daarop stonden alle financieringsstromen, de wetgeving en alle mensen die verantwoordelijk zijn voor de jeugdzorg. Zelfs voor een Kamerlid dat al vier jaar lang het woord voert over jeugdzorg, was het nog heel moeilijk om te ontwarren, laat staan voor een staatssecretaris die vooral met andere dingen bezig is. Denkt de staatssecretaris dat gemeenten dit aankunnen?
Mevrouw Dille (PVV): De VNG heeft aangegeven behoefte te hebben aan een transitiebrigade die de gemeenten concreet kan helpen. Denk de heer Dibi dat dat een goed instrument zou kunnen zijn?
De heer Dibi (GroenLinks): Bij de begrotingsbehandeling hebben wij een motie ingediend over het overgangsplan. Dit heet transitiebrigade en is gericht op het voorbereiden van mensen op wat er gaat gebeuren. Dat lijkt me een heel goede zaak. Ik kan me iets voorstellen bij zo'n actie. Is dat een antwoord op de vraag van mevrouw Dille?
Mevrouw Dille (PVV): Ja.
De heer Dibi (GroenLinks): Kan de staatssecretaris bij het begin van haar beantwoording kort zeggen wat haar visie op de jeugdzorg is? Hoe moet jeugdzorg er volgens haar uitzien en waarom moet het die kant op gaan?
We hadden alles gebundeld in het vorige kabinet. Eén bewindspersoon was verantwoordelijk, zodat niet steeds achter de schermen over jeugd gesteggeld hoefde te worden. Het is een beetje een Haagse discussie. Die minister wil dit en die staatssecretaris wil dat. Deze minister wil zijn geld niet opgeven, omdat het onder zijn begroting valt en die staatssecretaris wil liever praten over het onderwerp in de media en wil het daarom niet afstaan. Hebben we het nu weer gesplitst op een manier die niet goed is voor de jeugdzorg? Zijn er verschillende mensen verantwoordelijk gemaakt, terwijl het eigenlijk bij één persoon thuishoort? Kunnen de staatssecretarissen daarop ingaan?
Mevrouw Van der Burg (VVD): Voorzitter. Goed dat er een hoofdlijnenbrief over de stelselwijziging jeugdzorg ligt. Ik zie in deze brief veel punten terug die voor de VVD-fractie van belang zijn. Ik sluit me aan bij de analyse van de heer Dibi over waarom we dit doen. Ik noem enkele uitgangspunten uit de brief die voor ons heel belangrijk zijn: Participatie, betaalbaarheid, uitvoerbaarheid en één wettelijk kader voor de gehele transitie. Gemeenten moeten beleidsvrijheid hebben en er moet experimenteerruimte komen voor gemeenten die al willen starten. Er moeten kwaliteitseisen komen voor de zorg voor jeugd in een kwetsbare positie. Het is goed dat we vandaag met elkaar over deze hoofdlijnen debatteren. Dat geeft de Kamerleden de kans om de zorgen en aandachtspunten onder de aandacht te brengen. Deze stelselwijziging moet zorgvuldig gebeuren, maar er moet ook maximaal tempo gemaakt worden. Kunnen de staatssecretarissen toezeggen dat ze binnen één maand met een uitgewerkte brief naar de Kamer komen, op basis van dit debat en de werkzaamheden die ongetwijfeld al uitgevoerd zijn? Kunnen zij ook, zoals onder meer de G32 en VNG wensen, begin 2012 de contouren van het wetsvoorstel presenteren, zodat daar meer duidelijkheid over komt? Het gaat dus niet om de hele uitwerking, maar om de contouren.
Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie): Mevrouw Van der Burg noemt een paar uitgangspunten, maar daar hadden we deze brief toch niet voor nodig? Die uitgangspunten waren namelijk al bekend en daar staat ook wat over in het regeerakkoord. Daarnaast ligt er een uitgebreide notitie van de parlementaire werkgroep, waar ook die eensgezindheid in staat. Vindt mevrouw Van den Burg het niet een klein beetje teleurstellend dat het ongeveer bij deze uitgangspunten blijft in deze brief? Had in een jaar tijd niet veel meer kunnen gebeuren?
Mevrouw Van der Burg (VVD): Gelukkig constateert mevrouw Wiegman dat het een jaar is, want net werd ook anderhalf jaar gezegd. Het is zelfs iets minder dan een jaar. We moeten wel realistisch blijven. Ik had ook liever gezien dat de brief er eerder was. Ik vind het echter belangrijk dat het goed en zorgvuldig gebeurt. Ik vind het niet zo'n bezwaar dat wij nu op hoofdlijnen met elkaar debatteren. Ik heb gezien wat er gebeurd is in het debat over de brief over de langdurige zorg. Het is overigens niet mijn beleidsterrein en ik ben ook niet de woordvoerder voor dat onderwerp. In die brief stonden heel belangrijke dingen, maar er is maar één element uitgehaald, namelijk het pgb. Ik ben daarom blij dat we vandaag op hoofdlijnen met elkaar kunnen debatteren en dat we vragen kunnen stellen. De staatssecretarissen horen dan welke aandachtspunten wij hebben. De maatschappelijke organisaties en allerlei partijen die met de stelselherziening te maken hebben, hebben ook hun brieven kunnen sturen. Die aandachtspunten die zijn nu bekend en ik wil dat er tempo gemaakt wordt. Vandaar mijn vraag of de staatssecretarissen toe kunnen zeggen dat zij over een maand met een uitgebreidere brief kunnen komen en mijn vraag over de contouren van het wetsvoorstel begin 2012. De VVD-fractie vindt het namelijk buitengewoon belangrijk dat wij beter voor onze jeugd gaan zorgen.
De heer Dibi (GroenLinks): Ik heb zelf ook om een nieuwe brief gevraagd, waarin het kabinet beter moet uitwerken wat het wil met de jeugdzorg. Is dat hetzelfde verzoek als dat van mevrouw Van der Burg? Als zij om een nieuwe brief vraagt, dan is dat indirect kritiek op wat er nu op tafel ligt.
Mevrouw Van der Burg (VVD): Het is helemaal geen gekke gang van zaken dat de Kamer eerst de gelegenheid krijgt om over de hoofdlijnen te debatteren. Natuurlijk ligt er een uitgebreid rapport van de werkgroep en hebben we een tekst opgenomen in het regeerakkoord. In deze brief geven de staatssecretarissen op een aantal vlakken aan hoe ze daar invulling aan willen geven. Vandaag kunnen we vragen stellen en aandachtspunten meegeven aan de staatssecretarissen. Ik verwacht dat er over een maand een brief ligt met meer uitwerking op basis van dit debat en op basis van het werk wat in de tussentijd gebeurd is, zoals de afspraken die dan gemaakt zijn in het bestuursakkoord.
De heer Dibi (GroenLinks): Ik wil hier niet een heel groot punt van maken, maar de premier zei bij de aanvang van dit kabinet, dat dit kabinet niet veel brieven wilde gaan sturen, maar vooral dingen wilde gaan doen. Ik probeer genuanceerd de conclusie te trekken dat mevrouw Van der Burg ontevreden is of dat zij vindt dat de brief beter had gekund. De brief die over een maand moet komen – ik vind dat een mooie termijn – moet toch iets meer visie bevatten en iets meer duidelijkheid scheppen over waar we naartoe willen met de jeugdzorg. Nee, dit is te mild: Mevrouw Van der Burg is zeer ontevreden over de brief en wil binnen een maand een nieuwe brief waarin staat wat het kabinet gaat doen.
Mevrouw Van der Burg (VVD): Ik ga over mijn eigen woorden en ik heb duidelijk gezegd dat ik het wel goed vind dat de Kamer en de betrokken organisaties de kans krijgen om al hun zorgen kenbaar te maken en al hun punten van aandacht in te brengen. Het is mij overigens opgevallen dat die punten van aandacht verschillen per organisatie. Ook de mate van gedetailleerdheid verschilt. Het is goed dat wij vandaag de kans krijgen om hierover te praten en daarna moet snel een nadere uitwerking komen.
Mevrouw Kooiman (SP): Ik deel met mevrouw Van der Burg dat er veel onduidelijkheid bestaat. Ik neem aan dat de VVD-fractie niet heeft stilgezeten en heeft nagedacht over hoe we verder moeten. Een jaar geleden vroeg ik de mening van de VVD-fractie over het schrappen van het wettelijk recht op jeugdzorg, want dat staat in het regeer- en gedoogakkoord. Hoe gaan we dat volgens de VVD-fractie realiseren? Hoe gaan we een eigen bijdrage in de jeugdzorg creëren? Daarover moeten we nadenken op hoofdlijnen.
Mevrouw Van der Burg (VVD): Ik vind het schrappen van het wettelijk recht op zorg helemaal niet verkeerd. We hebben een heleboel verdragen, zoals het Kinderrechtenverdrag, en daar wordt ook in deze brief naar verwezen. Ik vind het vooral belangrijk dat een kind ondersteuning krijgt als het echt nodig is. Het gevolg van het recht op zorg is geweest, dat we allerlei etiketjes zijn gaan plakken. Mensen moesten daarvoor geïndiceerd worden en ik vind dat niet zo'n goede zaak. Ik kom daar in het vervolg van mijn betoog nog op terug. Wij verschillen van mening over die eigen bijdrage. In het regeerakkoord staat dat er een eigen bijdrage gevraagd zal worden als kinderen uit huis geplaatst worden, de ouders de kosten voor die kinderen niet meer hebben en de maatschappij die kosten op zich neemt. Ik vind dat niet raar.
Mevrouw Kooiman (SP): Dan spreekt mevrouw Van der Burg mevrouw Van Miltenburg tegen, die eerder fel met de SP heeft gepleit om het wettelijk recht te behouden. Dat vind ik zeer zonde. Is de VVD-fractie zich ervan bewust, dat er al een eigen bijdrage bij uithuisplaatsing wordt gevraagd? Daar bovenop zal nog een extra bijdrage worden gevraagd van mensen die er niet voor kiezen om hun kind niet zelf op te voeden. Ze worden dus dubbel gestraft door de plannen van de VVD-fractie.
Mevrouw Van der Burg (VVD): Mevrouw Kooiman zal begrijpen dat ik het daar niet mee eens ben.
Mevrouw Dille (PVV): Als het wettelijk recht op zorg niet meer bestaat, dat kan begeleiding overgaan naar de Wmo, waar wel een compensatieplicht vanuit de gemeente bestaat. Is de VVD-fractie dat met mij eens? Er wordt niet lukraak gekeken of het probleem erg genoeg is, en als dat niet zo is, dat er dan niets gebeurt. Nee, er is een compensatieplicht en ik denk dat dat in dit traject ook zal gaan plaatsvinden.
Mevrouw Van der Burg (VVD): Ja. Wij hebben het nu over een bepaalde vorm van definiëren en dat heeft in het verleden geleid tot drukken van stempels op kinderen. Als kinderen niet in een veilige omgeving opgroeien en niet de zorg krijgen die ze nodig hebben, dan zal de overheid op een bepaald moment de zorg moeten overnemen dan wel bij moeten springen. Dit staat ook in het Verdrag inzake de rechten van het kind en ik denk dat dat de goede formulering is.
De VVD-fractie vindt dat deze stelselherziening twee hoofddoelen moet hebben en twee resultaten in het belang van onze jeugd. Ten eerste moeten ouders er weer op gewezen worden dat zij verantwoordelijk zijn voor de opvoeding van hun kinderen. Alles wordt erop ingezet om deze ouders die taak te laten uitvoeren. Dit stond ook in het rapport van de commissie-Dijsselbloem. Iets afwijkend gedrag moet er niet gelijk toe leiden dat een kind een probleem is. Dat hoort namelijk bij het opgroeien, bij een bepaalde fase van het leven. Dat moet niet alleen aan ouders duidelijk gemaakt worden, het moet onze professionals soms ook nog duidelijk gemaakt worden. In Nederland hebben we veel te veel kinderen die de stempel jeugdzorg krijgen, en dat moet veranderen als dat onnodig is. Het uitgangspunt moet zijn dat de ouder weer aan het stuur zit, in plaats van de professional. Daarnaast moet er veel meer ingezet worden op preventie en tijdige lichte ondersteuning, waardoor minder kinderen en ouders een beroep hoeven te doen op zwaardere jeugdzorg.
Mevrouw Koşer Kaya (D66): De ouder moet aan het stuur. Ik ben het er absoluut mee eens dat ouders moeten opvoeden en dat de Staat daar zover mogelijk vandaan moet staan. Als het echter heel erg mis gaat, dan moeten we keihard durven ingrijpen. 80% van de kinderen binnen zit binnen de jeugdzorg, omdat er met de ouders iets aan de hand is. Ik mis in dit stuk totaal de positie van de ouders, want je zou juist naar de ouders toe het een en ander moeten doen.
Mevrouw Van der Burg (VVD): De afgelopen jaren heeft de professional te vaak en te snel het stuur van de ouders overgenomen. We weten dat het in gezinnen niet altijd even goed gaat. We moeten die gezinnen ondersteunen om dat stuur weer in handen te nemen. Tijdelijk of voor een langere tijd kan een professional meesturen, maar het uitgangspunt moet zijn dat die ouders weer aan het stuur zitten en op hun verantwoordelijkheden worden gewezen. Als de ouders dat niet waar kunnen maken, dan moeten ze daarbij geholpen worden. We weten inmiddels dat het niet in het belang van het kind is om weggehaald te worden uit zijn eigen gezin.
Mevrouw Koşer Kaya (D66): Dat uitgangspunt delen we en daar hebben we geen discussie over. Mevrouw Van der Burg zei net dat dit een hoofdlijnendebat is en dat we gaan aftasten waar we naartoe willen. Een hoofdlijnendebat betekent echter wel dat je zo concreet mogelijk moet zijn over waar je naartoe wil. 80% van de kinderen zit in de jeugdzorg, niet omdat er met hen wat aan de hand is, maar omdat er wat met de ouders aan de hand is. Ik begrijp echt niet dat mevrouw Van der Burg niet het punt kan maken dat hier ook rechtstreeks iets met die ouders moet gebeuren. Het is een soort ketting die je om het kind heen legt, zonder dat je de ouders daarbij betrekt.
Mevrouw Van der Burg (VVD): Volgens mij heb ik dat niet gezegd. Ik ga uit van het kind. Een kind zit in een gezin en daarmee wordt het gezin aangepakt. Ik heb nooit begrepen dat er professionals zijn die zeggen dat ze alleen maar over dat ene kind gaan, terwijl er bijvoorbeeld nog een tweede kind in het gezin is en het probleem juist bij de ouders ligt. We willen daarom die lichte ondersteuning bieden, om daarmee te voorkomen dat die kinderen in die zwaardere jeugdzorg terecht komen. Volgens mij liggen we daar niet zo heel ver uit elkaar.
Mevrouw Dille (PVV): Beweert mevrouw Van der Burg dat we moeten oppassen omdat opvoedvragen geen zorgvragen zijn? De PVV heeft al eerder gezegd, want het is namelijk een trend dat een kindje dat een keer huilt in bed als het drie is, meteen naar de psycholoog moet. Dat is natuurlijk een beetje zwart-wit gesteld, maar er zijn andere manieren om daarmee om te gaan.
Mevrouw Van der Burg (VVD): Ja, dat bedoel ik ook. Ik bedoel bijvoorbeeld dat als kinderen in de puberteit zitten, ze weleens afwijkend gedrag vertonen. Dat gedrag moet dan niet gelijk als probleemgedrag worden bestempeld. We moeten opletten dat we niet meteen eens stempel op een kind zetten als het zich niet precies zo gedraagt als wij denken dat ideaal is.
Het is dus van belang dat er veel meer ingezet wordt op preventie en tijdige, lichte ondersteuning, waardoor kinderen en ouders geen beroep hoeven doen op die zwaardere jeugdzorg. Het is cruciaal dat we de wet zo inrichten, dat er geen perverse prikkels meer zijn om problemen groter te laten worden, omdat er dan een andere instantie en een andere bestuurslaag voor gaat betalen. Hiervoor moeten we gemeenten volledig financieel verantwoordelijk maken, maar dat betekent dat ze ook de bevoegdheden moeten krijgen. Zo krijgen gemeenten, naar analogie van de beweging die heeft plaatsgevonden bij de invoering van de Wet werk en bijstand (WWB) in 2003, er belang bij om ervoor te zorgen dat vroeg gesignaleerd wordt welke kinderen en ouders een echt probleem hebben en dat tijdig ondersteund wordt als dat nodig is. Kunnen de staatssecretarissen uiteenzetten hoe zij gaan uitvoeren en borgen? We moeten niet hetzelfde systeem houden als nu. Hoe gaan we de wet zo inrichten, dat gemeenten gaan investeren in selectie? Preventie gaat dan lonen voor gemeenten en het kind en de ouder krijgen dan betere jeugdzorg. Uiteindelijk zal deze zorg minder kosten voor de maatschappij.
Wat hebben deze staatssecretarissen sinds hun aantreden precies voorbereid en geregeld ten aanzien van de stelselherziening jeugdzorg? Ik weet dat er een bestuursakkoord ligt. Ik neem aan dat daar voorafgaand een en ander gebeurd is. Dat hoor ik hier graag.
Hoe zien de staatssecretarissen de faseringen in de uitvoering voor zich? Wat zijn de voor- en nadelen? Ik zie ze allebei, maar ik wil graag horen wat de visie en de afwegingen van het kabinet zijn.
Ligt er nu een tijdpad voor de wetgeving? Hoe zorgen de staatssecretarissen dat die planning gehaald gaat worden, gezien de complexiteit van deze stelselherziening?
Hoe staat het met het introduceren en het werken met kwaliteitscriteria in de diverse type organisaties in de jeugdzorg? Ik heb daar al eerder naar gevraagd. Hoe zien de staatssecretarissen dit traject van professionalisering en transparant maken van de geleverde kwaliteit voor zich, zowel qua efficiency van de bedrijfsvoering als qua effectiviteit van de zorg en de behandeling?
Mijn fractie heeft enkele aandachtspunten bij het uitwerken van de hoofdlijnen. Je decentraliseert niet een beetje, maar niet of volledig. Kunnen de staatssecretarissen in dat verband aangeven hoe ze denken over het verplicht moeten overnemen van personeel en contracten met aanbieders? Ik ontvang daar namelijk signalen over uit de praktijk.
Dan kom ik op de positionering van de jeugdgezondheidszorg. De VVD-fractie is voorstander van het onderbrengen van de jeugdgezondheidszorg onder de nieuwe wet. 98% van de ouders komt vrijwillig binnen bij de consultatiebureaus. Het is een heel belangrijke plek, waar mensen en instanties elkaar kunnen ontmoeten en waar we zaken met elkaar kunnen verbinden. Hoe kijken de staatssecretarissen hiertegen aan?
Kunnen de staatssecretarissen uitleggen hoe deze stelselwijziging zal aansluiten op de andere stelselwijzigingen, zoals passend onderwijs en de decentralisatie uit de AWBZ naar de Wmo. Er zijn verschillen in fasering en de budgetten moeten op andere momenten overgedragen worden. Hoe gaan de staatssecretarissen ervoor zorgen dat kinderen niet het kind van de rekening worden? Hoe gaan zij ervoor zorgen dat gemeenten niet alle taken moeten uitvoeren zonder dat de budgetten zijn overgeheveld? Hoe gaan we dat op een goede manier zwaluwstaarten?
De VVD vindt dat het straks niet zo moet zijn dat 418 gemeenten ieder een verschillende set informatie uitvragen bij de zorgaanbieders. Hoe gaan de staatssecretarissen dit, in goed overleg met de gemeenten, voorkomen?
In de bestuursafspraken met VNG en Interprovinciaal Overleg (IPO) is overeengekomen dat gemeenten vrij zijn hun samenwerkingsvorm te kiezen. Als zij dit niet binnen één jaar hebben gedaan, dan wordt het van bovenaf opgelegd. Kortom, gemeenten krijgen de vrijheid om zelf te bepalen hoe zij de taken gaan uitvoeren en met wie. Houden de staatssecretarissen zich daaraan? Ik vond de tekst in de brief niet heel erg duidelijk op dat punt.
Een aandachtspunt voor mijn fractie is de wijze waarop en het tempo waarmee de transitie zal plaatsvinden. Wanneer is er een transitieplan? Wie krijgen er zitting in de transitiecommissie? Hoe kijken de staatssecretarissen aan tegen het voorstel van de VNG om gemeenten te ondersteunen met de transitiebrigade? Hoe gaan we het toezicht organiseren?
Het succes van de stelselwijziging staat of valt met goed gemotiveerd en geëquipeerd personeel. Zijn de staatssecretarissen het met mij eens dat het belangrijk is dat het personeel zo snel mogelijk duidelijkheid heeft over waar het heen gaat? Zijn de staatssecretarissen het verder met mij eens dat een goede opleiding essentieel is? Goed geëquipeerd personeel heeft niet alleen met opleiding te maken, maar ook met andere dingen. Kunnen de staatssecretarissen in dat verband aangeven hoe het staat met het register voor gezinsvoogden, inclusief de daarin overgekomen scholingseis, en met de invoering van het tuchtrecht?
De VVD vindt het van groot belang dat de zorg aan jeugd rondom het kind en de ouders beter en effectiever georganiseerd wordt. De gemeenten hebben aangegeven, dat zij dat kunnen en willen. Zij hebben dat zelfs al ver voor dit kabinet aangegeven. Onze kinderen zullen daar gelukkiger van worden en uiteindelijk zal de zorg goedkoper worden. Laat één ding duidelijk zijn: Ouders moeten voor hun kind zorgen en als dat niet voldoende is, dan moet dat door professionals gebeuren.
De heer Dijsselbloem (PvdA): Ik heb goed geluisterd naar mevrouw Van der Burg. Ik vroeg mij af waar de consistentie is gebleven bij de VVD-fractie. Mevrouw Van der Burg zegt, en ik ben het altijd zeer met haar eens, dat we erin moeten slagen om tijdig en dus vaak eerder in gezinnen aanwezig te zijn en hulp te verlenen in plaats van kinderen uit gezinnen te plaatsen en zware hulpverlening in te zetten. Dat is het doel van deze hele operatie. Het vorige kabinet heeft daar al een begin mee gemaakt. In de vorige kabinetsperiode was de VVD-fractie er echter nog zeer tegen. De VVD-fractie schetste toen het beeld van minister Rouvoet die achter de voordeur wel eens even in zou gaan ingrijpen. Daar is blijkbaar wel een grote omslag in het denken geweest.
Ik hoor nog een andere inconsistentie. De VVD-fractie heeft het er vaak over dat etiketjes plakken fout is. Tegelijkertijd is mevrouw Van der Burg een groot voorvechter van het veel eerder ontdekken van kindermishandeling. Ik ben het met haar eens op dat punt. Kijk eens naar het aantal meldingen bij de AMK's in Nederland. Als wij vinden dat het veel eerder ontdekt moet worden en dat professionals het veel eerder moeten melden, dan krijg je als vanzelf enorme aantallen meldingen bij de AMK's. Dat hebben we eerder ook gezien. Veel van deze kinderen hebben gewoon jeugdzorg nodig. Is dat etiketjes plakken of is dat terecht ingrijpen, daar waar kindermishandeling is gebleken?
Mevrouw Van der Burg (VVD): Dank voor deze vraag want dat geeft mij de gelegenheid om dat wat op te helderen. Met snel ingrijpen en lichte ondersteuning bedoel ik niet dat wij achter de voordeur moeten liggen en ellenlange vragenlijsten met privévragen moeten stellen voor het elektronisch kinddossier. Ik bedoel dat gemeenten er nu geen enkel belang bij hebben om lichte ondersteuning te geven. Als ze het probleem een klein beetje uit de hand laten lopen, dan wordt het door de provincies gefinancierd. Wij moeten ervoor zorgen dat er eerder lichte ondersteuning komt en dat partijen daar ook belang bij hebben. Als kinderen geen kant meer op kunnen, dan is het buitengewoon belangrijk dat wij onze ogen daar niet voor sluiten. Daar strijd ik in deze Kamer voor.
Mevrouw Koşer Kaya (D66): Voorzitter. Ik ben terug van weggeweest. Tot een jaar geleden had ik jeugdzorg in mijn portefeuille en ik heb het weer overgenomen. Ik ben blij te vernemen dat mevrouw Dille braaf is. Ik keek uit naar de brief van de staatssecretaris, want ik was nieuwsgierig naar de stand van zaken en naar waar het met de stelselwijziging in de jeugdzorg naartoe gaat. Ik dacht: eindelijk duidelijkheid. We hebben eerder al zoveel debatten gevoerd, met de heer Dijsselbloem, collega Dibi en mevrouw Wiegman. Er zaten zoveel problemen in het dossier jeugdzorg. Zo waren er verschillende financiële stromen, waren verschillende instanties bevoegd en niemand was in staat om door de bomen het bos te zien. Er moest nodig iets gebeuren. Ik was blij dat er eindelijk duidelijkheid zou zijn. De totstandkoming van de Wjz heeft elf jaar geduurd, dus ik hoop niet dat dit nog eens elf jaar duurt, want daar zijn de kinderen en de ouders niet blij mee. Dat mag niet weer gebeuren. Maar lezende de brief, vrees ik toch het ergste. De staatssecretaris heeft allerlei ideeën, voornemens, wensen en dromen. Ik droom ook graag, maar als de dromen niet concreet zijn, dan houdt het niet over. Waar is het stappenplan? Ik hoop dat de staatssecretaris daar straks duidelijkheid over kan geven. Als daar geen helder antwoord op komt, dan zal ik daar een motie over indienen.
We zijn het eens over de stip op de horizon. De D66-fractie wil ook dat de jeugdzorg naar de gemeenten gaat en dat we dat goed doen. We zien dat echter op een andere manier dan deze staatssecretaris. Dit kabinet wil diverse onderdelen in de jeugdzorg in verschillende fases overhevelen. Dat lijkt mij onverstandig, want dat creëert heel veel onduidelijkheid, kost meer tijd en gaat ten koste van de goed georganiseerde jeugdzorg. De D66-fractie stelt daarom een driestappenplan voor. We maken allereerst alle wetten en regelgeving in orde, want dat is echt nodig. Dat vormt de basis. Vervolgens bereiden gemeenten zich snel voor. Daarna kunnen we in één keer de jeugdzorg overhevelen. Als we dat niet in één keer doen, dan zal dat onrust geven en te veel problemen met zich meebrengen. Graag een reactie van de staatssecretaris hierop.
Ongeveer 80% van de kinderen zit in de jeugdzorg, omdat de ouders een probleem hebben. In de brief van de staatssecretaris wordt dit probleem niet aan het licht gebracht, laat staan gezinnen met multiproblematiek. Het kan toch niet zo zijn dat we de ouders niet betrekken bij de oplossing van het probleem als zij zelf de oorzaak zijn. We moeten kijken naar aanpassing van de Wijzigingswet geneeskundige behandelovereenkomst (WGBO) en de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (BOPZ). Het is van de zotte dat een psychiater een patiënt niet behandelt omdat die niet gemotiveerd is. Vervolgens worden de kinderen uit huis geplaatst en komt Bureau Jeugdzorg in beeld. Dat lijkt me niet de gewenste situatie. Hoe gaan de staatssecretarissen dat probleem aanpakken?
Eind 2011 moeten alle gemeenten een CJG hebben. Gaat dat lukken? Hoe gaat het daarmee? Sommige gemeenten zijn daar al best ver mee, maar andere gemeenten niet. Ik zou graag een overzicht willen van hoe dat zit. Ik begrijp dat grote steden wat verder zijn dan kleine gemeenten. Graag wat duidelijkheid daarover.
De CJG's krijgen de regie bij het afstemmen van de zorg, het onderwijs en de jeugdbescherming, maar wie heeft de regie op het moment dat de jeugdreclassering in beeld komt of een justitiële jeugdinrichting (JJI)? Dat is mij niet helder. Het kan toch niet zo zijn dat een jongere nauwelijks opvang krijgt als uit zo'n inrichting komt? Dat lijkt nu wel de situatie te zijn. Ik mis een duidelijke schakel tussen de gewone jeugdzorg en de JJI.
De staatssecretaris zegt dat er extra kwaliteitseisen moeten komen voor de jeugdbescherming en de jeugdreclassering. Wat bedoelt de staatssecretaris daar precies mee? Zijn de kaders onvoldoende? Wat is er precies nodig?
Ik vind dat gemeenten zoveel mogelijk vrijheid moeten hebben. Zij kunnen dan hun eigen jeugdbeleid goed inrichten. Hoeveel ruimte krijgen de gemeenten daar straks voor, als de staatssecretaris met allerlei landelijke eisen komt? Wat houden die eisen precies in? We moeten namelijk in Den Haag niet gaan bepalen wat lokaal het beste is. Daar hebben we inmiddels toch wel van geleerd?
De staatssecretaris heeft het over een set stevige afspraken met de VNG en het IPO over een betere samenwerking tussen gemeenten. Wat bedoelt de staatssecretaris daar precies mee? In het bestuursakkoord staat dat die afspraken nog gemaakt moeten worden. Zijn er al afspraken waar we geen weet van hebben?
Mevrouw Dille (PVV): De PVV-fractie worstelt ook een beetje met die gemeentelijke vrijheid. Hoe kan de kwaliteit gewaarborgd blijven als de gemeenten echt volledige vrijheid hebben, of het nu Wassenaar is of Tietjerksteradeel is?
Mevrouw Koşer Kaya (D66): Elke gemeente heeft een zorgplicht en dat weet mevrouw Dille ook. Er zijn allerlei wetten waarin we allerlei kaders hebben neergezet. Straks wordt van bovenaf een nieuwe invulling van het begrip kwaliteit opgelegd, terwijl dat geen ruimte voor maatwerk laat. We moeten er juist voor zorgen dat gemeenten wel maatwerk kunnen blijven bieden aan kinderen en gezinnen.
Ik ben ontzettend nieuwsgierig of er afspraken zijn gemaakt. Wat zijn die stevige afspraken? Hoe denkt Jeugdzorg Nederland daarover? Wat wil de staatssecretaris met deze afspraken bereiken? Ik hoor liever welk resultaat we kunnen verwachten.
De overheveling van taken en verantwoordelijkheden zal geld moeten opleveren. Dat lijkt me een niet onbelangrijk onderdeel. Zijn de gemeenten klaar voor scherpe inkoop van jeugdzorg? Weten zij hoe zij de lokale jeugdzorg efficiënt kunnen organiseren? Ik denk dat de overheveling in de verschillende fases eerder geld kost, dan dat het wat oplevert. Er is 300 mln. mee gemoeid en dat zouden we kwijtraken, want het moet het toch ergens vandaan komen. Graag uitleg waar we dat vandaan moeten halen.
Verschillende collega's voor mij hebben ook al gezegd dat het kind centraal moet staan. Ik hoor dat al sinds ik in de Kamer zit. De eerste motie die ik in deze Kamer heb ingediend, ging over een ketenaanpak. We zijn inmiddels zeven jaar verder en we hebben het nog steeds over het kind centraal en over hoe we het beter kunnen organiseren. Ik hoop dat deze staatssecretaris in haar periode hier echt werk van kan maken en dat we niet nog eens elf jaar wachten.
Mevrouw Bruins Slot (CDA): Voorzitter. Het is broodnodig dat we doorpraten over de toekomst van de jeugdzorg. Kinderen zijn immers de toekomst. Het CDA vindt het belangrijk dat we kinderen en ouders stimuleren om zo volwaardig mogelijk in de samenleving mee te kunnen doen. Soms hebben kinderen en ouders een steuntje in de rug nodig. Het inzetten van de omgeving van het kind en de ouders, het sociaal netwerk, is daarvoor erg belangrijk. Deze brief schetst de hoofdlijnen van het nieuwe stelsel voor zorg voor jeugd. Er blijven wel een heleboel vragen over. In mei 2010 hebben we met de Toekomstverkenning Jeugdzorg Kamerbreed een aanzet gegeven voor de stelselherziening van de jeugdzorg. Het is een mooi en stevig fundament, waarop we de komende periode moeten doorwerken. Het CDA is namelijk een voorstander van het CJG als spil in het verlenen van zorg aan de jeugd. De kernfunctie van het CJG is het verbinden van de verschillende vormen van preventieve zorg, zodat ouders en jongeren op een laagdrempelige manier alle ondersteuning en zorg ontvangen die ze nodig hebben. Vooral het beleggen van deze preventieve functie bij de gemeenten, is voor het CDA erg belangrijk. Het zo goed mogelijk bundelen van de financiële stromen hoort ook daarbij. Kortom, laagdrempeligheid, flexibiliteit en betrokkenheid moeten vooropstaan met het motto: één kind, één gezin, één plan.
Mevrouw Van der Burg (VVD): Gaat het bij het CJG om het gebouw, de vorm of om de plek waar ouders naartoe kunnen komen als zij ondersteuning nodig hebben?
Mevrouw Bruins Slot (CDA): We leven in een moderne tijd. Niet alles is van steen, soms werkt iets via internet ook goed. Ik vond de opmerkingen die mevrouw Koşer Kaya maakte heel goed. Als je gaat decentraliseren, dan moet je een bepaalde beleidsvrijheid neerleggen bij de gemeenten. Je schept de kaders waarbinnen ze moeten handelen en daar binnen mogen ze het zelf invullen. In Hoogeveen, Haarlemmermeer en Eindhoven zijn voorbeelden van goed functionerende CJG's te vinden. We moeten beseffen dat er al goede zaken zijn.
Ik heb een heleboel vragen over de brief. Welke gemeenten hebben nog geen CJG? Wat gaan de staatssecretarissen doen als die er nog niet zijn op 31 december 2011? De staatssecretarissen willen de indicatiestelling kritisch tegen het licht houden. Hoe gaan ze dat doen? De Kamer was namelijk best duidelijk over die indicatiestelling.
Hoe gaan de staatssecretarissen ervoor zorgen dat bureaucratie zoveel mogelijk voorkomen wordt? Gemeenten moeten niet een extra bureaucratische laag gaan vormen.
Bij de vormgeving hebben de CJG's vooral een preventieve rol gekregen. Er zijn natuurlijk ook zwaardere vormen van jeugdzorg. Wordt dit gedwongen kader ook ondergebracht bij de CJG's? Krijgen de CJG's dan niet het stempel dat dat de plek is waar kinderen van hun ouders worden afgenomen? Dat dilemma wil ik graag aan de staatssecretaris voorleggen.
De heer Dijsselbloem (PvdA): Dat dilemma kennen we al lang. We praten in de Kamer al langer over dit dilemma en we hadden gehoopt dat in deze brief een voorstel zou staan om dit op te lossen. De VVD-fractie was altijd tegen de CJG's. Houdt de CDA-fractie vast aan het idee dat CJG's voorzieningen zijn, laagdrempelig en dichtbij de mensen in de wijken, waar mensen gewoon kunnen binnenlopen om preventieve, lichte hulp te krijgen?
Mevrouw Bruins Slot (CDA): Dat is zeker het geval. Wij vinden dat gemeenten daar de ruimte voor moeten krijgen. Ik vind het niet een taak van de Kamer om te bepalen of het CJG 60 m2 moet zijn met vier deuren en drie bureaus. De CDA-fractie is het echter eens met het principe van de CJG's zoals de heer Dijsselbloem net schetste.
De heer Dijsselbloem (PvdA): Ik ben heel blij om dat te horen. Kan mevrouw Bruins Slot volhouden dat het volstrekt aan de gemeenten is om dat in te vullen? Ik weet niet of zij al veel CJG's heeft bezocht, maar sommigen zijn niet meer dan een plaquette naast de voordeur. Hetzelfde gebouw, dezelfde instellingen, dezelfde verkokerde werkwijze als voorheen, maar men heeft nu extra geld gekregen van de vorige minister en met dat geld is alleen een plaquette aangeschaft die aan de voordeur is geschroefd. Ik zie sommige collega's knikken. Gaat de vrijheid van gemeenten zo ver, dat het CDA dat al voldoende vindt?
Mevrouw Bruins Slot (CDA): Mevrouw Koşer Kaya gaf net aan dat ze terug is na een jaar te zijn weggeweest. Ik heb het voorrecht dat ik sinds de zomer dit belangrijke onderwerp mag doen en ik heb natuurlijk ondertussen de nodige plekken bezocht. We hebben net met elkaar besproken dat er een bepaalde zorgplicht is. Er moet uiteindelijk iets komen, waarmee we kunnen zien of gemeenten de taken zo uitvoeren als wij willen. Als gemeenten alleen ergens een plaquette tegenaan schroeven, terwijl er verder een lege huls achter zit, dan is dat niet goed.
Ik wil ingaan op bepaalde passages uit de brief. De staatssecretaris schrijft dat ze in 2012 zicht wil hebben op welke taakgebieden gemeenten met elkaar gaan samenwerken. Maar wanneer in 2012? Deelt de staatssecretaris de mening van de CDA-fractie dat dit inzicht er eigenlijk al had moeten zijn?
Verder staat in de brief dat gemeenten het voortouw moeten nemen bij het maken van afspraken over de samenwerking bij en coördinatie van de zorg. De burgemeester krijgt de bevoegdheid een instantie aan te wijzen die met de coördinatie van de zorg wordt belast. Krijgen gemeenten dan ook doorzettingsmacht in de richting van de instellingen? Waaruit bestaat die doorzettingsmacht dan?
VNG en IPO willen niet dat de Kamer het wetsvoorstel jeugd en gezin gaat behandelen. De CDA-fractie is daar nog niet helemaal over uit. Misschien zitten er onderdelen in die wet die gemeenten de ruimte kunnen geven om de komende periode aan de slag te gaan, de experimenteerruimte. Graag een reactie van de staatssecretarissen op hoe zij dit zien.
De staatssecretaris geeft aan dat ze wil bezien welke specifieke maatregelen er nog meer nodig zijn voor bijzondere groepen jeugdigen. De D66-fractie begon hier ook al over. In het bestuursakkoord staat dat het vrij snel duidelijk moet gaan worden. Over welke groepen gaat dit en wanneer is daar meer duidelijkheid over?
Wat gebeurt er met de Bureaus Jeugdzorg? We maken een nieuw stelsel, maar er werken nu ook professionals met hart en ziel bij de Bureaus Jeugdzorg. Wat gaat er met hen en met hun expertise gebeuren?
Hoe gaan we straks het toezicht op de jeugdzorg vormgeven? De staatssecretaris verwijst naar de samenwerkende inspecties. Zij zullen samenwerkingsafspraken moeten maken, maar ergens zullen we zicht moeten houden op wat er in gemeenten gebeurt.
De heer Dibi (GroenLinks): Ik hoor veel interessante vragen. De vraag over de toekomst van de Bureaus Jeugdzorg is belangrijk, maar het antwoord had al in de brief moeten staan. Hoe kijkt mevrouw Bruins Slot aan tegen het gevoel van urgentie dat dit kabinet uitstraalt jegens de toekomst van de jeugdzorg? Ik heb al aangegeven dat de fractie van GroenLinks het een heel ongemakkelijke brief vond. Hoe zit de CDA-fractie daarin? Het CDA kan als coalitiepartij zorgen voor meer peper bij het kabinet.
Mevrouw Bruins Slot (CDA): Volgens mij trekt de Kamer samen op met de staatssecretarissen om voortvarend met de toekomst van de jeugdzorg aan de slag te gaan. Ik moet een beetje denken aan het Olympisch vuur. Dat moet de heer Dibi als sportliefhebber wel iets zeggen. Ons Olympisch vuur was een half jaar geleden een groot vuur en nu dreigt het een waakvlammetje te worden. We moeten er flink wat lucht tegenaan blazen, om te zorgen dat het weer een Olympisch vuur gaat worden. Ik was afgelopen vrijdag bij een conferentie op de mooiste vrijdag van heel het jaar en daar spraken 400 betrokken professionals met elkaar over de toekomst van de jeugdzorg. Het doet mij deugd dat het daar in ieder geval wel leeft.
De heer Dibi (GroenLinks): Dat is een mooi antwoord. Ik wil dat de Kamer zich positioneert ten opzichte van het kabinet. Mevrouw Bruins Slot hoeft mijn oordeel over de staatssecretaris niet over te nemen, maar alleen als wij duidelijk aangeven wat het kabinet nog moet gaan doen, dan zal dat Olympisch vuur niet verminderen tot een waakvlammetje. Mevrouw Bruins Slot stelt fundamentele vragen die eigenlijk al beantwoord zouden moeten zijn. Wat is het oordeel van de CDA-fractie over wat er nu ligt?
Mevrouw Bruins Slot (CDA): Als hadden komt, dan is hebben geweest. Ik kan mij vinden in wat mevrouw Van der Burg zei. Om maar in sporttermen te blijven: de vragen die wij nu aan de staatssecretarissen stellen, vormen een goede springplank om verder met elkaar door te gaan. Voor het wetgevingsoverleg jeugdzorg over een maand, moet er een meer inhoudelijke brief liggen waarin onze opmerkingen zijn meegenomen.
Mevrouw Kooiman (SP): Een jaar geleden had ik een interruptiedebat met mevrouw Uitslag, de collega van mevrouw Bruins Slot, over de eigen bijdrage in de jeugdzorg. Wij maakten ons daar samen zorgen over. We zijn nu een jaar verder en ook de CDA-fractie moet nagedacht hebben over de plannen. Hoe kijkt de CDA-fractie nu aan tegen de eigen bijdrage in de jeugdzorg?
Mevrouw Bruins Slot (CDA): Dat is een heel relevante vraag van mevrouw Kooiman. Ik kom daar zo op in mijn bijdrage.
We hebben een aantal ontwikkelingen die tegelijkertijd lopen: de decentralisatiemaatregel, het wetsvoorstel werken naar vermogen en passend onderwijs. Ik wil graag ingaan op de ontwikkelingen in het onderwijs en binnen de jeugdzorg. Bij de Wmo is de regie eenduidig bij de gemeente belegd. Bij het passend onderwijs moeten de gemeenten echter afspraken maken met het onderwijsveld, dat een eigen verantwoordelijkheid voor het onderwijs blijft houden. Bij de komende ontwikkelingen is het heel belangrijk dat het onderwijsveld en de CJG's heel erg nauw samenwerken. De ontwikkelingen lopen niet per se in tijd gelijk, maar het onderwijsveld moet actief betrokken zijn bij de inrichting van de CJG's. De zorg- en adviesteams moeten een natuurlijk onderdeel uitmaken van datgene wat in de CJG's behoort. Ik geef dat aan, omdat de gemeente waar een kind woont en de gemeente waar een kind naar school gaat, niet dezelfde hoeft te zijn. Als je de link wilt leggen tussen onderwijs en jeugdzorg, dan zul je daar ook aandacht voor moeten hebben.
We hebben het gehad over de voorkant van het systeem, de CJG's, maar we hebben natuurlijk ook de zwaardere vormen van jeugdzorg. Hoe ziet de staatssecretaris de rol van de CJG's bij het begeleiden van jongeren en gezinnen naar de zwaardere vormen van jeugdzorg? Op welke wijze moeten gemeenten de inkoop van zorg regelen? Ik kijk in het bijzonder naar de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie op het punt van de inkoop van specialistische zorg. Gezien de tijd die we hebben om deze goede verandering door te voeren, moeten alle professionals, betrokken bestuurders en de Kamer hard doorwerken en beide staatssecretarissen voorop.
Wanneer komt het transitieplan van VNG en IPO? Wanneer kan de Kamer de uitgewerkte brief verwachten?
Dan kom ik bij de reactie op de vraag van mevrouw Kooiman. In de brief stond als eigen bijdrage een bepaald bedrag van het NIBUD genoemd. In het verloop van het traject moeten we nog eens goed bekijken in hoeverre dit bedrag past bij het doel dat we nastreven.
Mevrouw Kooiman (SP): Ik ben blij dat de CDA-fractie erover nadenkt of het wel een verstandige keuze is om een eigen bijdrage in te voeren en of het zo hoog moet zijn als in het regeer- en gedoogakkoord staat. Onze collega's binnen de zorg en de ggz hebben gezegd dat we de eigen bijdrage voor de jeugd-ggz moeten skippen, omdat dat dat onwenselijk is. Hierdoor kunnen we sommige kinderen de zorg niet bieden, die ze wel nodig hebben. Volgens mij was de CDA-fractie daar ook een voorstander van. Kunnen we vandaag zeggen dat we dat ook willen voor de jeugdzorg?
Mevrouw Bruins Slot (CDA): Het is zeker een relevante vraag. Bij de invoering van de bijdrage voor de ggz is ervoor gekozen om zowel in de eerste lijn als in de tweede lijn geen eigen bijdrage voor kinderen te hebben. Deze hoofdlijnenbrief gaat niet specifiek in op de verschillende financiële prikkels die in het systeem moeten komen om kinderen zo goed mogelijk en zo snel mogelijk binnen de preventieve zorg te krijgen. Natuurlijk zijn er ook kinderen die in de specialistische zorg terechtkomen. We moeten daar nog verder met elkaar over praten en over nadenken.
Mevrouw Kooiman (SP): Het is jammer dat ik niet echt een antwoord krijg op de vraag of het CDA het met de SP eens is dat we de eigen bijdrage moeten schrappen. Dat zou zeker moeten gelden voor de specialistische zorg, want mensen kiezen er niet voor om hun kind niet zelf op te voeden. Ze hebben die zorg echter wel nodig.
De heer Dijsselbloem (PvdA): Ik ben blij dat het CDA de eigen bijdrage, die in het regeerakkoord staat, toch ter discussie stelt. Mevrouw Bruins Slot eindigde met twee vragen. Haar eerste vraag was waar het transitieplan van VNG en IPO blijft. Is mevrouw Bruins Slot het met mij eens dat je eerst moet weten waar je naartoe gaat voordat je een plan kunt maken over hoe je daar kunt komen? Haar tweede vraag was wanneer de staatssecretaris verdere stappen kan laten zien. Is mevrouw Bruins Slot het met mij, de heer Dibi en mevrouw Van der Burg eens dat dat in een hoog tempo moet? Mevrouw Van der Burg zei dat binnen een maand een inhoudelijke brief moet komen. Is mevrouw Bruins Slot bereid om zo'n termijn er aan te stellen? In dit tempo gaan we het namelijk niet redden.
Mevrouw Bruins Slot (CDA): Bij de eerste conclusie van de heer Dijsselbloem, viel een deel van de nuancering van mijn antwoord weg, maar dat gebeurt wel vaker. Ik vind een maand een mooie termijn en het kan ook niet anders. Eind november zal de Kamer een wetgevingsoverleg over jeugdzorg houden en het is ook nodig om de staatssecretaris de munitie mee te geven om verder te gaan met de wetgevingstrajecten. We hebben de planning van het wetgevingstraject net gehad, heel veel dank daarvoor. Fijn dat we die duidelijkheid hebben gekregen. Er staat dat er begin 2012 een uitlijn van de wet moet staan. Ambtenaren moeten dat wel waar kunnen maken, dus dan zal het gesprek met de staatssecretarissen al wel geweest moeten zijn.
De heer Dijsselbloem (PvdA): Als mevrouw Bruins Slot het met mij eens is, dan kunnen we misschien aan de kant van de Kamer zaken doen. We moeten de inhoudelijke brief dus hebben voordat we de begroting jeugd in het wetgevingsoverleg bespreken?
Mevrouw Bruins Slot (CDA): We hebben het niet nodig voor de begrotingsbehandeling van VWS maar wel voor het wetgevingsoverleg jeugdzorg.
Mevrouw Koşer Kaya (D66): Ik ben het ermee eens dat er binnen een maand een brief moet komen met hoe dat precies gaat plaatsvinden. Vandaag zijn we echter bij elkaar om van de staatssecretaris te horen hoe dat eruitziet.
Mevrouw Bruins Slot (CDA): Ik stel vragen omdat ik een antwoord wil hebben, niet omdat de staatssecretaris dan mijn vragen mee kan nemen.
Mevrouw Dille (PVV): Voorzitter. Mijn oma, moeder van 23 kinderen, zei altijd: alle verandering is nog geen verbetering.
Mevrouw Koşer Kaya (D66): Ik dacht dat dat alleen in allochtone gezinnen voorkwam.
Mevrouw Dille (PVV): Dat was even voor het shockeffect.
Laten we er met zijn allen voor zorgen dat deze verandering juist enorme verbeteringen gaat opleveren. Ik had inderdaad een erg positieve bui toen ik deze inbreng schreef. De PVV-fractie ziet veel kansen in deze stelselherziening. We zien kansen in beter maatwerk in de zorg voor kinderen, dichtbij geregeld en in de eigen leefomgeving. We zijn er ook van overtuigd dat uiteindelijk een vermindering van de toestroom naar dure en gespecialiseerde zorg kan worden bereikt. Uiteindelijk draait het bij dit alles maar om één ding, zoals reeds vaak verteld: het kind centraal stellen. In de brief van de staatssecretaris staat een eerste opzet op weg naar dit niet te onderschatten traject. De PVV-fractie heeft echter nog wel vele vragen.
De PVV-fractie vindt dat de CJG's meer een spin in het web zouden moeten zijn, wat betreft netwerkfunctie, zorgcoördinatiefunctie en doorverwijsfunctie, dan een gebouw waar alles plaatsvindt. We hebben het daar inderdaad over gehad. Is de staatssecretaris het daar mee eens?
In de brief wordt gesproken over kwaliteitseisen voor de zorg. Hoe kunnen we voorkomen dat door de gemeentelijke beleidsvrijheid er erg grote kwalitatieve verschillen ontstaan tussen de verschillende gemeenten? Een kind uit Oenkerk moet dezelfde zorg kunnen krijgen als een kind uit Den Haag. We vinden het begrijpelijk dat er een stijgende lijn is in de kwaliteitseisen. Naarmate kinderen afhankelijker zijn van ondersteuning en bescherming, moeten er extra kwaliteitseisen zijn. Wil de staatssecretaris graag dit verder toelichten?
De PVV is van mening dat er speciale groepen kinderen zijn, zoals binnen de jeugd-ggz en de jeugd-LVG, die extra aandacht nodig hebben. Hoe gaat de staatssecretaris realiseren dat de zorg voor deze groepen gegarandeerd kan worden? Is de staatssecretaris bereid om aanvullende en verplichtende bestuurlijke afspraken te maken om dit te garanderen?
De staatssecretaris spreekt over het magenta-overleg waar het beleid van VWS, OCW, SZW en BZK wordt afgestemd. Kan de staatssecretaris enig concreet zicht geven op zaken die hierbij aan de orde zijn? Een effectievere en efficiëntere ketenaanpak klinkt prachtig, maar het is de PVV nog niet duidelijk hoe dit in de praktijk zal verlopen. Graag een toelichting van de staatssecretaris.
De PVV heeft over het nieuwe wetsvoorstel zorg voor jeugd één duidelijke vraag: hoe reëel is het geschetste tijdpad? We weten allemaal uit het verleden dat wetgevingstrajecten jaren en jaren kunnen duren. De PVV vindt het belangrijk om tijdens dit proces wel te blijven experimenteren met de zorgverlening, juist om daarvan te leren en eventuele aanpassingen te doen waar nodig. Kan de staatssecretaris garanderen dat er ruimte blijft voor innovatieve, ketenbrede zorgprojecten?
De staatssecretaris geeft aan dat de transitie gevolgen heeft voor zorgprofessionals, bijvoorbeeld van het Bureau Jeugdzorg. Kan de staatssecretaris nader aangeven op wat voor manier zij de gevolgen wil monitoren en eventueel sturen?
Ik heb verder nog vragen over het toezicht. De PVV is voorstander van een onafhankelijke toezichthoudende instantie. Hoe kan het integraal toezicht jeugdzaken worden vormgegeven? Wie heeft de regie? Is dat de landelijke Inspectie jeugdzorg? In de brief ontbreekt ook hoe het klachtenrecht geregeld gaat worden.
De kwaliteit van de zorg voor de kinderen is voor de PVV het allerbelangrijkst. Hoe blijft deze zorg tijdens de transitie gewaarborgd en hoe gaat de staatssecretaris de uniformiteit en de transitie bij alle gemeenten realiseren?
Kortom, de eerste voorzichtige stapjes van het nieuwe stelsel zijn gezet. Nu moet het kind nog leren lopen, om uiteindelijk fluitend over de streep te rennen. De PVV zou net als vele andere partijen graag op korte termijn, in ieder geval voor het wetgevingsoverleg, een brief met een uitgewerkt kader willen hebben.
De heer Dibi (GroenLinks): Wat kunnen tijden toch veranderen. Ik heb lang met PVV-collega Agema op dit dossier gezeten en die had na het lezen van deze brief de staatssecretaris alle hoeken van de Kamer laten zien. Dat deed ze geregeld bij minister Rouvoet, maar die had een heel uitgesproken mening over waar we naartoe moesten. Begrijp ik dat mevrouw Dille heel tevreden is met wat er nu ligt?
Mevrouw Dille (PVV): De heer Dibi heeft waarschijnlijk zitten slapen tijdens mijn inbreng. Ik heb ongeveer 100 vragen gesteld. Ik ben blij met de brief, omdat het een eerste aanzet geeft. Wij moeten hier verder over praten en aangeven wat we willen en daarna kan de tweede brief komen waar ik meer van verwacht. Dat mag duidelijk zijn.
De heer Dibi (GroenLinks): Dan trek ik de conclusie dat ook mevrouw Dille binnen een maand een brief verwacht, waar zij veel meer van verwacht dan dat er nu ligt. Mevrouw Dille hoeft het kabinet niet te verdedigen. Ik stel die vraag omdat woordvoerders van de VVD en PVV in de oppositie bikkelhard waren en nu ineens oordelen vellen die poeslief zijn.
Mevrouw Dille (PVV): Ik zal het nog een keer uitleggen aan de heer Dibi. De PVV maakt geen onderdeel uit van het kabinet. Wij gedogen, dat is een vrij nieuwe term, maar het gaat ons goed af. Het gebeurt wel eens dat we verschillend over dingen denken, maar dit onderwerp is puur op zijn merites beoordeeld. Van alles wat ik heb gezegd, is er geen één ding waar mevrouw Agema niet mee zou kunnen instemmen. Ik weet dus niet waar de heer Dibi het over heeft.
De heer Van der Staaij (SGP): Voorzitter. Ik zat nog even te kauwen op de woorden bikkelhard en poeslief. Als ik bikkelhard naar de brief van vandaag kijkt, dan kan ik zeggen dat het allemaal niet opschiet en dat ik zwaar teleurgesteld ben over de voortgang. Als ik met een poeslieve houding naar de brieven van het kabinet kijkt, dan kan ik verheugd vaststellen dat het kabinet niet overhaast te werk gaat met de stelselwijziging. Ik zou daar graag wat realistisch tussenin gaan zitten: De SGP-fractie heeft licht ongeduldig kennisgenomen van de brief van het kabinet. We hadden gehoopt dat we na een jaar al verder zouden zijn, zeker als je kijkt hoe lang we hier al over spreken. Het is een heel ingewikkelde operatie, daarom is het inderdaad zaak niet te overhaast te werk te gaan, want anders krijgen we ontzettend veel problemen bij de uitvoering. Als we terugkijken op het afgelopen jaar, dan kunnen we ons afvragen of we er wel voldoende snelheid in gehouden hebben. Hoe is het gewaarborgd dat we niet te lang polderen over allerlei lastige knopen die nog ontward moeten worden? Dit zou er namelijk toe kunnen leiden dat we te weinig voortgang boeken.
Het is nog niet zo lang geleden dat er een nieuwe Wjz is ingevoerd. Ik zal niet zeggen dat dat ook een lijdensweg was, want dat lijkt me wat te voorbarig, maar die totstandkoming was een lijdensweg. Die wet heeft het vervolgens niet zo lang uitgehouden. Het is makkelijk gezegd dat we het anders moeten aanpakken, maar we moeten wel goed voor ogen houden waarom het toen niet goed ging. Welke lessen hebben we geleerd de afgelopen periode en bij de totstandkoming van de Wjz? Welke valkuilen moeten we vermijden?
Voor de SGP-fractie staat voorop dat we naar een meer samenhangend stelsel moeten. Het moet eenvoudiger en we moeten veel meer de eigen kracht en de eigen netwerken van mensen aanspreken. We kunnen lessen trekken uit het verleden, voordat we aan de toekomst verder werken. De visie op het recht op jeugdzorg was een nogal individueel geformuleerd recht op jeugdzorg, en dat heeft de nodige problemen veroorzaakt. Jongeren worden door professionele zorg soms geïsoleerd van hun natuurlijke omgeving. Als je de universele rechten van het kind als uitgangspunt neemt, dan moet een kind juist veilig opgroeien in de eigen sociale context. De plicht en de verantwoordelijkheid van ouders moet centraal staan, net als de plicht van de overheid om hierbij passende ondersteuning te bieden. De cruciale rol van gezinnen krijgt zware nadruk. Steunt het kabinet die lijn en wordt ook gezocht naar verankering van dit uitgangspunt in de zorg van gemeenten?
Velen kunnen zich nog goed herinneren dat het Bureau Jeugdzorg bedoeld was als een laagdrempelig inlooppunt voor ouders. Nu zeggen we weer dat er een laagdrempelig inlooppunt moet komen, omdat we daar met zijn allen op zitten te wachten. In het verleden werd dat ook gezegd van het Bureau Jeugdzorg. Nog steeds bestaat het gevaar dat we te veel denken vanuit instituties, terwijl het meer moet gaan om het netwerk van burgers en de sociale werkelijkheid waarmee zij te maken hebben.
De heer Dijsselbloem (PvdA): De heer Van der Staaij heeft volstrekt gelijk. Bij de voorbereiding van de Wjz, was de intentie dat Bureau Jeugdzorg die laagdrempelige functie zou krijgen. Heeft de heer Van der Staaij ook vastgesteld dat die functie er gewoon is uitgegooid bij de uiteindelijke wetsbehandeling in de Kamer? Uit de evaluatie blijkt dat dit één van de weeffouten in de huidige Wjz is. Die hulpverlenende functie is nooit goed ontwikkeld.
De heer Van der Staaij (SGP): Ik ben het eens met wat de heer Dijsselbloem hier naar voren brengt. Wanneer we gaan kijken naar het vormgeven van dat laagdrempelige punt, dan moeten we heel goed aansluiten bij de sociale werkelijkheid van de mensen. Als ik om me heenkijk, dan ben ik bang dat daar nu al rare dingen in gebeuren. Ik viel bijna van mijn stoel door een bericht in een lokaal krantje, nota bene in mijn eigen gemeente. De consultatiebureaus worden afgeschaft, want we krijgen een geweldig laagdrempelig CJG over een half jaar. Dat is nooit de bedoeling geweest. Iedereen zegt dat dat niet moet gebeuren, maar lokaal gebeurt het wel. Het kost allemaal geld en er komt toch een CJG. Zie je het gebeuren: Mijn peuter heeft problemen met het delen van speelgoed. Laten we even de bus nemen om tien kilometer verderop bij het CJG te gaan kijken of daar een mooie folder beschikbaar is. Zo werkt dat toch niet?
De heer Dijsselbloem (PvdA): Ik ben het opnieuw zeer eens met de heer Van der Staaij. Is hij het ook met mij eens dat sommige Kamerleden iets te snel zeggen dat we gemeenten volledige beleidsvrijheid moeten geven? Eigenlijk willen we dat niet. De consultatiebureaus zijn daar een mooi voorbeeld van. Het ligt vast in de wet dat er consultatiebureaus moeten zijn en dat die een bepaalde dienstverlening moeten bieden. Ik zoek naar een goede balans. Ik vond dat een aantal collega's te makkelijk zeiden dat we niets moeten voorschrijven en dat we alles aan gemeenten moeten overlaten. Consultatiebureaus zijn toch voorzieningen die we zeker willen stellen en zelfs overeind willen houden?
De heer Van der Staaij (SGP): De vraag is echter of er landelijk een norm is vastgelegd voor de afstand tussen woning en consultatiebureau. Bij een enorm grote gemeente is sowieso de vraag of het consultatiebureau echt zo bereikbaar en laagdrempelig is. Als men er lokaal echt over gaat, dan kan men niet meer de schuld aan Den Haag geven. Geloof maar dat dat vaak in gemeenteraden gebeurt: «Ik zou het ook niet verzonnen hebben. Wie verzint dat? Maar er zijn wetten en regels dat er allerlei bijzondere dingen hier moeten gebeuren.» Als gemeenten er echt over gaan, dan kan dat tot verbeteringen leiden.
De heer Dijsselbloem (PvdA): Het kan echter ook betekenen dat in allerlei gemeenten de consultatiebureaus verdwijnen. Accepteert de heer Van de Staaij die consequentie dan ook? Uit het mooie voorbeeld uit zijn gemeente blijkt juist dat hij het een geweldig verlies zou vinden, als het consultatiebureau zou verdwijnen. Volgens mij zouden we het Kamerbreed een verlies vinden als zo'n goed werkend instituut zou verdwijnen. Daar zit wel de crux. We kunnen niet tegen gemeenten zeggen dat ze de verantwoordelijkheid krijgen en tegelijkertijd zeggen dat het een schande is als er een consultatiebureau verdwijnt.
De heer Van der Staaij (SGP): Je moet wel degelijk bewaken dat een bepaald minimumniveau aan zorg gewaarborgd is. Die discussie hebben we destijds ook in het kader van de decentralisatie van de Wmo gehad. Trouwens, wat denk je van allerlei inspecties, regels en protocollen waar gemeenten tegenaan zullen lopen als het gaat om wat ingewikkelder zorg? Gemeenten kunnen niet zomaar wat aanrommelen, maar krijgen wel de mogelijkheid om eigen keuzes te maken binnen die kaders. Het moet niet gaan om instituties en mooie gebouwen, maar om het echt leveren van bepaalde voorzieningen en diensten.
Ik ben een nieuwkomer op dit onderwerp en ik ben lange tijd door grote duizeligheid bevangen geweest van alle afkortingen en namen van organisaties. Je zou eigenlijk helemaal niet moeten willen snappen hoe het gaat in de praktijk en wat er allemaal gebeurt. Dat beklemtoont alleen maar dat het voor burgers waarschijnlijk een stuk eenvoudiger moet en dat het belangrijk is om bij alle prachtige transitieplannen en verandertrajecten de stem van de gewone burger mee te nemen. Snapt die het als er problemen zijn in gezinnen? Wat gebeurt er dan in de praktijk? Gaat het dan allemaal soepeler, meer in samenhang en beter?
Wij zijn blij dat het kabinet zich richt op behoud van expertise voor specialistische zorg, want de zoektocht naar het juiste schaalniveau zie je bij de stelselwijziging op een groot aantal punten optreden. Bijzondere aandacht is ook nodig voor organisaties die een landelijk bereik hebben. Hoe wordt gewaarborgd dat organisaties die passende zorg bieden aan een afgebakende doelgroep door het nieuwe systeem niet in de problemen komen? Wat gebeurt er met landelijk werkende instellingen? Mevrouw Wiegman noemde het voorbeeld van de SGJ in dit verband.
Het systeem voor jeugdbescherming moet nodig tegen het licht gehouden worden. Dat gaat veel verder dan de vraag op welke schaalniveau dit georganiseerd moet worden. Basale principes als hoor en wederhoor en het nakomen van afspraken, moeten bijvoorbeeld beter uit de verf komen. De organisatie werkt niet efficiënt. Minder formaliteit en meer inhoud is nodig. In bijna alle Europese landen blijkt het systeem compacter te kunnen. In dit verband verwijs ik naar de bijdrage van de heer Adri van Montfoort. Hoe gaat het kabinet dit oppakken? In de stukken lees ik daar weinig over.
De SGP-fractie hecht niet sterk aan een «alles in één»-behandeling van het wetsvoorstel zorg voor jeugd. Behandeling van dit wetsvoorstel eind 2012 is zowel erg vroeg als erg laat. Wij zien meer voordelen in een gefaseerd traject. We leggen eerst de basis voor de nieuwe Wet zorg voor jeugd en die kan dan steeds verder aangevuld worden. Dat maakt zowel daadkracht als zorgvuldigheid mogelijk. Zou zo'n aanbouwbenadering perspectief bieden?
Mevrouw Koşer Kaya (D66): Ik heb net ook een plan van aanpak hier neergelegd. Het is mij niet helemaal duidelijk hoe de heer Van der Staaij dat precies vorm wil geven. Kan hij daar iets meer over vertellen, zodat ik er wat beeld bij kan krijgen?
De heer Van der Staaij (SGP): Ik denk nog even na over het plan van aanpak dat mevrouw Koşer Kaya net benoemde. Haar voorstel was om eerst goed te luisteren naar de mensen in de praktijk, dan een wetsvoorstel te maken en dat vervolgens goed uit te voeren. Dat lijkt me een goede basis voor elk verandertraject, maar daar heb ik niet zoveel bijzonders in gehoord.
Mevrouw Koşer Kaya (D66): Er zijn heel veel wetten die te maken hebben met jeugdzorg en JJI's. Die wetten moeten eerst op elkaar worden afgestemd en goed invulling krijgen. Vervolgens moeten de gemeenten zich daarop voorbereiden. Ze moeten anticiperen en organisatorische allerlei zaken regelen. Als dat gebeurd is, dan kunnen we direct overgaan tot het overzetten van jeugdzorg. Dat is het plan dat ik net zelf heb voorgelegd. Het plan van de heer Van der Staaij is mij niet helemaal duidelijk. Hij heeft het over fases, maar wat wil hij dan in die fases doen?
De heer Van der Staaij (SGP): Voor de lichtere zorg kan al in de eerste helft van 2012 duidelijkheid worden geboden. Voor de zwaardere zorg kan juist meer tijd uitgetrokken worden. Het is maar een inbreng, ik kom niet met het ei van Columbus of met blauwdrukken. Ik vind het van groot belang om ieders ideeën te horen en primair die van het kabinet.
Mevrouw Kooiman (SP): Voorzitter. Laat ik positief beginnen. Als oud-jeugdhulpverlener ben ik blij dat we vandaag überhaupt over jeugdzorg spreken. Het heeft een jaar geduurd. Ik ken de enorme versnippering van de jeugdzorg en de muren waar ouders en kinderen tegenaan kunnen lopen. Ik weet dat mensen vaak veel te laat bij jeugdzorg terechtkomen en dat men kan verdwalen in een doolhof. Ik moet eerlijk toegeven – en dan ben ik toch weer kritisch – dat ik datzelfde doolhof weer ben tegengekomen in de brief van de staatssecretaris. Bij elk onderdeel in brief kon ik een vraag stellen en daarop weer zes vragen. We kunnen inderdaad wel om brieven en plannen vragen, maar gemeenten moeten eens te horen krijgen waar ze aan toe zijn. Zij zijn ontzettend aan het zwemmen bij de transitie van de jeugdzorg.
Ik heb ook vorig jaar een aantal zorgpunten neergelegd, die ik totaal niet ben tegengekomen in de brief van de staatssecretaris. In het regeer- en gedoogakkoord staat dat het wettelijk recht op jeugdzorg komt te vervallen. Ik heb me daar al eerder tegen verzet, want ik wil niet dat kinderen dat recht ontnomen gaat worden. Kan de staatssecretaris mij uitleggen waar ouders en kinderen straks nog wel recht op hebben? Betekent het dat kinderen straks niet meer de zorg kunnen krijgen, die ze wel nodig hebben? Hebben gemeenten een zorgplicht? Worden gezinnen straks afhankelijk van de gunst van gemeenten? Komt de jeugdzorg straks onder de Wmo te vallen? Scharen beide staatssecretarissen zich achter het door de SP gewenste wettelijk recht op jeugdzorg?
Ik ben blij dat de CDA-fractie samen met de SP de vraag stelt of we wel een eigen bijdrage in de jeugdzorg moeten willen. Laten we wel wezen, er wordt al een eigen bijdrage gevraagd bij kinderen die uit huis geplaatst zijn. In het regeer- en gedoogakkoord staat € 3 400 per jaar en dat komt neer op € 500 per maand voor een gezin. Dit zijn gezinnen die het toch al niet breed hebben. Ik ken uit mijn ervaring echt niemand die zijn kind niet zelf wil opvoeden. Deze gezinnen worden dubbel gestraft met deze eigen bijdrage.
De heer Dijsselbloem (PvdA): Ik wil nog even terug naar het wettelijke recht op jeugdzorg. Dat klinkt natuurlijk prachtig. Mensen denken straks dat ze nergens meer recht op hebben en geen hulp en geen ondersteuning meer ontvangen. In de evaluatie van de Wjz staat echter heel goed beschreven hoe het fenomeen «wettelijk recht op jeugdzorg» heeft geleid tot een enorme bureaucratie door de indicatiestelling, alle procedures en de wachtlijsten. Het klinkt prachtig, maar je hebt onmiddellijk een indicatieorgaan nodig, want je kunt niet iedereen zomaar jeugdzorg gaan aanbieden. Het heeft tevens geleid tot een heel zwaar accent op zwaardere vormen van jeugdzorg, terwijl we juist naar een licht systeem willen. Heeft mevrouw Kooiman kennisgenomen van dat evaluatierapport op dit punt?
Mevrouw Kooiman (SP): Natuurlijk heb ik daarvan kennisgenomen. De parlementaire werkgroep heeft daarom ook voorgesteld de indicatiestelling af te schaffen, zeker in het vrijwillig kader. Ik ben ook voorstander van het afschaffen van de indicatiestelling in het gedwongen kader, omdat je daarmee de bureaucratie overeind houdt. Zijn kinderen straks afhankelijk van de gunst van gemeenten? Is er een plicht om straks zorg te verlenen? Dat zijn mijn grootste zorgen.
Mevrouw Dille (PVV): Ik heb een vraag over de eigen bijdrage. De laatste keer dat ik het uitrekende, was € 3 400 gedeeld door twaalf maanden geen € 500. Hoe komt de SP-fractie aan dat bedrag? Wanneer een kind niet meer thuis woont, dan heeft het gezin minder kosten. Het is dus reëel dat het daar een vergoeding voor betaalt, want anders zou het nog geld gaan opleveren als een kind uit huis is geplaatst.
Mevrouw Kooiman (SP): Ouders betalen al een eigen bijdrage bij uithuisplaatsing van ongeveer € 200 per maand. Tel daarbij die € 3 400 gedeeld door twaalf maanden en dan kom je ongeveer uit op € 500 per maand. Aan ouders in deze situatie wordt vaak de eis gesteld dat ze hun financiële situatie weer op orde moeten krijgen. Ik heb dat als gezinsvoogd vroeger ook gedaan. Gezinnen moeten eten kunnen kopen voor hun kinderen. Ik vind het daarom ook belangrijk dat ouders die financiële positie kunnen behouden en ook voor hun kinderen kunnen blijven zorgen. € 500 is echt too much.
Dan kom ik op de CJG's. Ik ben het met mijn voorgangers eens dat het niet zo moet zijn dat er een nieuw logo is en een mooi bordje op de deur, terwijl er niets verandert. Ik zie dat veel gemeenten mooie of leuke websites hebben of mooie papieren overeenkomsten waar wethouders heel erg trots op zijn. Vervolgens leidt het tot niets. Dat wil ik niet, want niet papieren helpen mensen, maar mensen helpen mensen. Hoe gaat de staatssecretaris de CJG's daadwerkelijk inkleden? Hebben we aan het einde van het jaar, want dat was immers de doelstelling, in elke gemeente een heel warm, open, laagdrempelig en goed opererend CJG?
Ik heb voor het zomerreces nog een mooi rapport opgesteld samen met heel veel hulpverleners en ouders met daarin voorbeelden van hoe de bureaucratie in de jeugdzorg tegengegaan kan worden. Ik begreep dat een reactie snel naar ons toe zou komen, maar misschien dat de beide staatssecretarissen er nu op kunnen reageren. Het zou mooi zijn als we nu al beginnen met het aanpakken van de bureaucratie.
Ik heb natuurlijk ook nagedacht over hoe we verder moeten met de jeugdzorg. Er zijn een aantal dingen waar ik over twijfel. Ik maak me zorgen over de perverse prikkels die het gaat opleveren als we pas in 2016 de jeugdbescherming en de jeugdreclassering overhevelen. Moeten we het dan niet in één keer doen, want anders hebben gemeenten de mogelijkheid om kinderen eerder door te sluizen naar het gedwongen kader. We willen dat niet, want gemeenten moeten juist aan de voorkant investeren, zodat jongeren niet terechtkomen in die gedwongen hulpverlening. Anderzijds ben ik ook erg bang dat de jeugdreclassering versnipperd raakt. We hebben het daar vanmorgen, tijdens het debat over het adolescenten strafrecht, nog over gehad. Ik ben bang dat we een heel aanbestedingscircus gaan optuigen, waarbij allemaal bureautjes kunnen intekenen voor de jeugdreclasseringstaken en jeugdbeschermingtaken. Dat wil ik niet. Ik heb al websites gezien van bureautjes die zich nu al voorbereiden op een jeugdreclasseringstaak, terwijl ze eerst een pgb-voorziening hadden. Ik maak me zorgen over die ontwikkeling. Mogen ze er al mee adverteren, zo vraag ik de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie?
Ik maak me ook zorgen over de bezuinigingen. In de ggz, de LVG, de AWBZ en het speciaal onderwijs komen er allemaal bezuinigingen op gezinnen af. Ik zou heel graag willen dat de staatssecretarissen kijken hoe die bezuinigingen zich tot elkaar verhouden en wat dit concreet voor gezinnen betekent. We hebben het niet enkel over de jeugdzorg. We hebben het over een totaalpakket van maatregelen. Als het aan de SP ligt, gaan de ggz, de LVG en de jeugd-ggz mee in één wet. Ik wil dat de versnippering ophoudt.
Last but not least: Ik vind het heel erg belangrijk dat ouders en kinderen een stem krijgen bij de ontwikkeling van de plannen. Sommige gemeenten zijn heel vooruitstrevend en betrekken ouders en jongeren bij het ontwikkelen van de CJG's. In heel veel gemeenten gebeurt dit echter niet. Het is heel erg belangrijk dat kinderen en ouders een stem krijgen, ook in die nieuwe wet die straks verankerd gaat worden. We moeten bij praatgroepen ook de jeugdhulpverleners betrekken en niet alleen de bobo's, want dan krijgen we echt te horen wat er anders kan.
Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Voorzitter. Ik heb de Kamerleden bij hun gepassioneerde inbreng een aantal grote vragen aan mij horen stellen. De grootste waren: Wat is de visie van het kabinet op de jeugdzorg? Wat heeft het kabinet tot nu toe gedaan? Je hebt een hoofdlijnenbrief gestuurd, maar waar zit het vlees op de botten? Brandt die Olympische vlam wel genoeg? Daarnaast zijn er veel concrete vragen gesteld. Die vragen zijn ook al eerder in de gemeenten en door de medewerkers in het veld gesteld. Die vragen gingen over hoe we het gaan aanpakken en wanneer we dat gaan doen.
Er ligt al een heleboel visie. Waar ik visie beluister, is die ook eenduidig. Een kind, ieder kind, is een toekomstig onderdeel van onze samenleving. De beste manier om een kind voor te bereiden om daar een positieve bijdrage aan te leveren en om daarbij te horen, is dat het opgroeit in de kleine kern waar het wederkerigheid leert. Idealiter in de kern van het eigen gezin. Waar het eigen gezin dat niet kan bieden aan een kind, zorgt de Staat ervoor dat het kind een zo goed mogelijke kans krijgt om aan te sluiten bij de samenleving en erbij te horen. Die visie is eenduidig. Er zullen altijd kinderen zijn die zo slecht geboft hebben, dat ze het zelf niet goed kunnen. Nog veel meer kinderen komen op de wereld in gezinnen die geraakt zijn door beperkingen en waardoor ze heel moeilijk kunnen aansluiten bij de samenleving. Beide aspecten nemen we mee, want we noemen de meest dichtbije opvangmogelijkheid en adviesmogelijkheid niet voor niets het CJG.
Waar zijn wij mee bezig geweest? Wij zijn bezig geweest met een heleboel verschillende dingen. Er is inderdaad een ministerie voor Jeugd en Gezin geweest. Gelukkig maar, want dat ministerie heeft de zaken bij elkaar gebracht op een heel versnipperd onderwerp. Het is jammer dat dat ministerie er niet meer is, maar in ons kabinet hebben we veel taken gebundeld, omdat we een kleine en krachtige overheid willen. Het ministerie voor Jeugd en Gezin, zie het als een Olympische vlam, leeft nu voort in vier ministeries. Er is nu een structureel overleg, deels op ambtelijk niveau, deels op het niveau van de bewindspersonen, waarin alle aspecten die te maken met daar waar een kind geraakt kan zijn, besproken worden. Dit overleg heet het magenta-overleg, omdat dat de kleur was van het ministerie voor Jeugd en Gezin. Recent hebben we in dit overleg bekeken waar de stapeling van maatregelen structureel is en waar de stapeling van maatregelen inhoudelijk is. Wij willen met de vier ministeries borgen dat kinderen in Nederland veilig zijn en dat een kind zoveel mogelijk opgroeit in een gezin.
De heer Dijsselbloem (PvdA): Het is heel interessant hoe het kabinet het organiseert met het magenta-overleg. Wat is de opbrengst ervan? Welke analyse is gemaakt tijdens de vergadering over de stapeling van maatregelen? Hoe grijpt dat in op deze ingewikkelde operatie rond de jeugdzorg?
Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Ik zal eerst het verhaal houden over de vragen die het afgelopen anderhalf uur aan mij gesteld zijn, vervolgens zal ik in een tweede termijn ingaan op een tweede reeks vragen.
De Kamer heeft mij gevraagd wat ik de afgelopen periode heb gedaan. Ik heb aangegeven dat ik het draagvlak voor de stelselwijziging in de jeugdzorg van een zo krachtig mogelijk fundament en van een zo krachtig mogelijke infrastructuur heb voorzien. Het wegvallen van het ministerie voor Jeugd en Gezin, is niet ongemerkt aan het kabinet voorbij gegaan, integendeel. We zijn dat op deze manier tegemoet getreden.
De heer Dijsselbloem (PvdA): De staatssecretaris zegt dat ze geen antwoord geeft en dat ze daar later op wil terugkomen. Ik neem daar geen genoegen mee. Ik heb namelijk in eerste termijn al gevraagd hoe de grote operaties, de stapeling, op elkaar ingrijpen. De staatssecretaris zegt dat de ministeries erover spreken in het magenta-overleg en dus vraag ik haar wat dat overleg over die stapeling heeft opgeleverd.
Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Dat zou het tweede deel van mijn antwoord geweest zijn. Dit kabinet realiseert zich dat er drie grote stelselwijzigingen vanuit verschillende invalshoeken geïmplementeerd worden. Die stelselwijzigingen hebben tezamen hun effect op het gemeentelijk niveau. Er worden geen blokjes verantwoordelijkheid over de schutting gegooid. De Wmo, de stelselwijziging jeugd, de Wet Werken naar vermogen (Wwnv) en passend onderwijs worden in gemeenschappelijkheid door gemeenten opgepakt, zodat ze een geïntegreerd beleid kunnen voeren. Gemeenten zijn zo in staat om te profiteren van de structuurwijziging. Er zal beter worden omgegaan met de middelen, middelen worden minder gesplitst en er wordt creatiever met de middelen omgegaan. De verantwoordelijkheid wordt op lokaal niveau neergelegd en krijgt hierdoor ook meer een gezicht voor de betrokken gezinnen. De borging hebben wij ingebracht in de bestuursafspraken, waar wij tot 13 juli intensief mee bezig waren. Er zaten grote haken en ogen aan, maar dat kwam niet door de visie op de stelselwijziging jeugd. Wij hebben er echter voor gekozen om niet vooruit te lopen met de stelselwijziging jeugd, want we wilden niet dat de gemeenten zouden starten met een geïsoleerd plan. We vinden het namelijk van groot belang dat gemeenten de samenhang kunnen zien met de andere stelselwijzigingen, en dan met name de financiële samenhang. Gemeenten wilden met het Rijk bespreken hoe ze de drie grote stelselwijzigingen die op hen af komen, kunnen implementeren. Die bestuursafspraken liggen er nu en vormen het uitgangspunt van een zorgvuldige transitie van het jeugdstelsel naar de gemeenten.
De heer Dijsselbloem (PvdA): Ik probeer nog te volgen wat de staatssecretaris zegt. Als ik het goed begrijp dan zegt zij: «Wij hebben het niet sneller willen doen, want we moesten eerst met de gemeenten praten over de samenhang met andere grote operaties.» Dan stel ik mijn vraag nog een keer. In het kabinet is gesproken over die samenhang, over die stapeling? Wat is de analyse van de staatssecretaris? Wat betekent het? Hoe gaat de staatssecretaris zorgen dat al die operaties met betrekking tot zorg, inkomen, arbeid en passend onderwijs rond jeugdigen elkaar gaan versterken, in plaats van dat die stapeling een ongelooflijk risico wordt voor de gezinnen?
Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Wij hebben tijdens die overleggen geconstateerd, dat de beweging naar een meer dichtbije overheid goede is. We hebben daarnaast een flink aantal vragen geïnventariseerd die in het veld en bij de gemeenten leven. Het zijn appels en peren, maar dit heeft een lange lijst opgeleverd die wij de werkagenda noemen. Die vragen moeten allemaal geadresseerd worden. Zo is er de vraag of we alles rondom de jeugdzorg over laten gaan naar gemeenten, of dat er nog dingen zijn die we bij het Rijk willen vasthouden. Zo ongenuanceerd kun je er niet naar kijken en dat gebeurt in die transitiegesprekken ook niet. We bekijken tijdens die gesprekken wat we landelijk zouden willen regelen. Het consultatiebureau is geen gebouw met een plaquette naast de deur, maar het is een set van tests en vaccinaties voor kinderen. We hebben de mogelijkheid om ook innovatieve tests bij kinderen te doen en dat zullen we inderdaad landelijk gaan regelen. We zijn in gesprek over hoe dat in elkaar grijpt en wat we straks wettelijk gaan regelen en wat beter geregeld kan worden door gemeenten de vrijheid te geven. We proberen nu vast te stellen waar het omslagpunt ligt. Dit zijn de dingen die we bespreken in de gesprekken met de vier ministeries en in de gesprekken met het veld, de VNG en de individuele wethouders. We spreken met een heel scala aan het wethouders. Er zijn kleine gemeenten waar je meer hectares hebt dan inwoners en je hebt gigantische gemeenten die bijna een provincie zijn. Die gemeenten kun je niet over één kam scheren. In de gesprekken is de nuance dan ook van enorm belang.
De heer Dibi (GroenLinks): Ik zou eerst nog een moment van reflectie bij de staatssecretaris los willen krijgen. De staatssecretaris zei in haar inleiding dat er al een eenduidige visie lag. Vervolgens verwoordde zij die visie en ik kon me daar wel in vinden. Als die visie eenduidig was en er al lag, dan hebben we zoveel maanden nadat het kabinet begonnen is, een brief waarin helemaal niets nieuws staat. De visie wordt alleen kort samengevat. Wat heeft het kabinet tot nu toe gedaan? Wat is het nieuwe?
Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Ik heb net een deel geschetst van waar we mee bezig zijn geweest. Het nieuwe is dat er een enorme verschuiving van werkzaamheden gaat komen. Het Rijk formuleert tot nu toe de indicaties en het aanbod op verschillende terreinen. Op een inzichtkomende termijn zullen de 418 gemeenten de vrijheid krijgen om de visie, waar iedereen het over eens is, uit te werken. Gemeenten geven vaak aan dat ze weten wat ze zouden moeten doen, maar niet hoe ze het moeten doen. Wethouders zeggen dat het heel mooi klinkt, maar ze vragen zich af hoe ze daar morgen mee aan de slag moeten gaan. Ze vragen om handreikingen voor bijvoorbeeld aanbestedingen en ze vragen zich af welke fases ze door moeten voor dit geheel.
Het kabinet heeft gevraagd of het één wettelijk traject moet zijn. De inbreng van de woordvoerders in de Kamer was gevarieerd. Sommigen zeiden dat de wet opgeknipt moet worden, anderen zeiden dat de wet in één keer moest, weer anderen zeiden dat we het voor moeten bereiden en dat het dan allemaal in één keer kan, inclusief de implementatie. We hebben ons oor te luisteren gelegd bij de politiek, in het veld bij de mensen die het moeten gaan doen en bij de gemeenten die de coördinatie van het Rijk moeten overnemen. Op grond daarvan zijn wij tot conclusies gekomen. Die conclusies zijn nu uit de verf aan het komen. De Kamer zal die conclusies ontvangen voor het wetgevingsoverleg. Tijdens de algemene politieke beschouwingen heeft de heer Slob gevraagd om een eerdere brief, een transitiebrief. Dat is de brief die de Kamer nu gekregen heeft. In die brief staan de hoofdlijnen van het beleid met daarbij de uitnodiging aan de Kamerleden om hun visie in te brengen. Dat kan ook nog heel goed, want dat doen we ook naar het veld. Er zijn een heleboel onderdelen waar we kunnen verwijzen naar andere stukken of plannen, bijvoorbeeld naar een stuk van het Nederlands Jeugdinstituut (NJi). We hebben geen behoefte om die visie die daarin staat te veranderen.
De heer Dijsselbloem (PvdA): Ik heb een groot bezwaar tegen de wijze waarop de feiten hier worden weergegeven. Begin dit jaar was de Kamer een brief beloofd over de stelselherziening en de transitie. Begin dit jaar. De heer Slob heeft tijdens de algemene beschouwingen gevraagd waar die brief bleef. De vaste commissie heeft gezegd dat het tijd was om die brief te krijgen. De staatssecretaris zegt nu dat de heer Slob gevraagd heeft om een snellere brief. Nee, de staatssecretaris had beloofd begin dit jaar, in februari, een brief naar de Kamer te sturen.
Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Het ging om het vlees op de botten. De brief die de heer Dijsselbloem teleurstelt, en dat kan ik me goed voorstellen, is een brief op hoofdlijnen. Als je deze goed leest, dan zie je de cadans waarmee we met deze transitie bezig zijn. Ik vind het juist heel belangrijk dat degenen die het moeten doen en degenen die moeten begrijpen wat de bedoeling is, allemaal meegenomen worden bij de ontwikkeling die 418 medewerkers bij de gemeenten, nog veel meer medewerkers op het Bureau Jeugdzorg en de gezinnen samen moeten doormaken. Het is een heel fundamentele wijziging. We gaan van een aanbodgericht stelsel naar een stelsel waar de ambitie van het veld leeft kan leiden tot innovaties. Hoe meer ik van bovenaf dichttimmer, hoe minder ruimte er is voor het veld. We kunnen daar lang over praten. Het zal altijd de bedoeling zijn om te luisteren naar de mensen die het moeten gaan effectueren. Op grond van hun feedback en hun daadkracht moeten we kijken wat het beste proces is. Daar zijn we goed mee bezig. Er is een enorm elan in het veld. De betrokkenen zijn ontzettend blij dat ze hun eigen inhoud en hun eigen woorden mogen inbrengen. Bij de gemeenten hoor je helemaal niet het geluid dat ze die drie stelselwijzigingen niet aankunnen. Ze zeggen: kom op, laten we aan de gang gaan. Het is een enorm verschil met een half jaar geleden. In maart waren deze bestuursafspraken nog niet rond. Als de Kamer toen een brief had gekregen, dan was dat een heel chaotisch geheel geworden met veel minder eenduidigheid en waar veel minder de hoofdlijnen zouden zijn gedestilleerd. Ik begrijp dat iedereen trappelt om aan de slag te gaan en wat mij betreft kan dat ook.
De heer Dibi (GroenLinks): Het lijkt me logisch dat er nog heel veel vragen leven bij gemeenten. De verwachting was nou juist dat het kabinet op een gegeven moment met een brief met conclusies zou komen. Die brief zou helderheid moeten geven over welke kant het op gaat en wat het kabinet voor ogen staat. Natuurlijk zouden de geluiden uit de gemeenten daarbij meegenomen zijn. Ik proef uit de brief dat er alleen nog maar meer vragen zijn bijgekomen, dat het kabinet zelf ook nog niet precies weet welke financieringsstromen gebundeld worden en welke gemeenten wat mogen doen. De brief roept alleen maar meer vragen op.
Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Er zijn niet nog meer vragen. Naarmate je meer gesprekken voert, worden de vragen wel meer gedetailleerd. Voor het wetgevingsoverleg zullen een aantal dingen al helder zijn. Misschien haalt dat een heleboel kou uit de lucht. Ik heb bijvoorbeeld een conceptrapport over de kwetsbare groepen. Het is een conceptrapport dat op het huidige stelsel en het huidige aanbod gebaseerd is. Bij de Wmo heb ik dat precies zo gedaan. Ik heb cliëntenorganisaties gevraagd nog eens naar dit rapport over kwetsbare groepen te kijken. Dit is namelijk het moment waarop we het cliëntenperspectief erin kunnen brengen. Zodra ik dat heb, krijgt de Kamer dat ook.
Ik heb een aantal dingen met de expertisegroepen besproken. Wat zijn de allereerste signalen dat er met een kind iets aan de hand is, bijvoorbeeld een verstandelijke beperking? Hoe klein kun je dat al constateren? Welke expertise moet een CJG hebben om ervoor te zorgen dat het niet alleen maar vaccineert en meet hoe groot een kind is? Een CJG kan uit de manier waarop een klein jongetje met zijn moeder zit tijdens de vaccinatie, opmaken dat dat jongetje wel heel erg stil is. Aan die moeder wordt bijvoorbeeld gevraagd hoe het gaat het met het spelen met andere kinderen en of hij zijn speelgoed wel kan delen. Er moet daar iemand zitten die doorvraagt en die de expertise en het hart heeft om na te gaan wat er aan de hand zou kunnen zijn. Een van de dingen die we mee moeten nemen uit het veld, is dat kinderen in hun ontwikkeling niet van lichte naar zwaardere problemen gaan. Sommige kinderen erven echter de buitengewoon grote problematiek in hun gezin. Die probleemgezinnen kennen we uit het prevalentieonderzoek kindermishandeling. Er zijn ook kinderen die iets mankeren, terwijl de ouders dat niet herkennen. Soms dobberen deze kinderen rond in de te lichte zorg, terwijl ze steeds meer beschadigd raken en steeds meer het gevoel krijgen dat er met hen iets aan de hand is. Je zou vaak veel vroeger kunnen diagnosticeren. Ik wil het niet deproblematiseren, maar dit zijn de signalen die we uit het veld krijgen. De rapporten over kindermishandeling en over kinderen die buiten de boot vallen, moeten bekend zijn, zodat consultatiebureaus weten wat de risicogroepen en de risicoaandoeningen bij kinderen zijn en hoe vroeg je die op het spoor kunt komen. Als de Kamer overigens bezwaar heeft tegen het begrip consultatiebureau, dan moet het anders gaan heten.
De heer Dibi (GroenLinks): Ik zie dat de voorbeelden de staatssecretaris raken en bezighouden. Dit zijn echter geen nieuwe vragen, totaal niet zelfs. Dit is al tot in den treure besproken in de Kamer en daarbuiten en uiteindelijk willen mensen ook dat we knopen doorhakken en dat we laten zien welke kant we opgaan. Het voelt alsof de staatssecretaris nog vooral bezig is met de vragen en niet met waar we naartoe moeten.
Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Ik snap dat het bij de Kamer en de voorhoede van het veld heel erg bekend is. Na de stelselwijziging moeten de gemeenten het echter gaan doen. Het bleek dat het helemaal nog niet zo bekend was bij de 418 wethouders die het moeten gaan overnemen. Wij hebben enorm geïnvesteerd om de verbinding te maken tussen Den Haag en de mensen die het moeten doen. Niet alleen voor het dossier langdurige zorg, maar voor alle dossiers wil ik de verbinding maken tussen de mensen die de zorg bedenken en de mensen die de zorg leveren.
Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie): Ik ben bang dat we terechtkomen in een kip-of-eidiscussie over de beleving van het proces tot nu toe. De staatssecretaris heeft een heel mooie houding. We luisteren en we luisteren nog meer en we willen nog meer vragen in beeld hebben. Uit het land, zowel van jeugdzorgorganisaties als van wethouders, klinkt het verzoek om wat in handen te krijgen zodat zij ook wat kunnen doen, in plaats van alleen maar vragen te mogen stellen aan een staatssecretaris. Zij geven aan dat ze moeten weten waar ze aan toe zijn, omdat ze hun voorbereidingen moeten treffen. In dit stadium hadden al lang wat scenario's uitgewerkt kunnen worden, bijvoorbeeld over meer ruimte voor experimenten. Ik zou graag willen dat de staatssecretaris op dat punt ingaat.
Ik ga ook nog even terug naar de vragen van de heer Dijsselbloem over het interdepartementale overleg met een heel dure term. Wie voert daar de regie? Wie kan daar met een vuist op tafel slaan en zeggen dat er nu stukken geleverd moeten worden voor het geheel omdat het proces anders niet zorgvuldig doorlopen kan worden? Zegt minister Donner misschien: «Ho, wacht eens even, ik ben de minister van BZK en ik ga over de taken van gemeenten»?
Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: De eerste vraag van mevrouw Wiegman was of we gemeenten iets in handen willen geven. De gemeenten hebben een heleboel in handen, want het transitieproces doorlopen we nadrukkelijk met hen. Mevrouw Wiegman roept dat het vooral veel vragen oproept. Inderdaad, we laten heel veel vragen stellen en daar geven we zoveel mogelijk onmiddellijk antwoord op als de vragen heel praktisch zijn. Sommige vragen resulteren in een gezamenlijke agenda en dat noemen we onze werkagenda. Dat is een lange lijst van onderwerpen die ik geordend heb in wat, hoe en wanneer, en die verschillen in grootte. De vraag van de heer Van der Staaij over de consultatiebureaus is daar een mooi voorbeeld van. Een andere vraag is hoe we de jeugd-ggz plaatsen in het totaal. Dat heeft te maken met de implementeerbaarheid in het veld en het is een van de onderzoeken die we hebben uitgezet. Een andere vraag was of gemeenten uit de voeten kunnen met een versnipperde overheveling. De gemeenten zeggen dat ze jeugd-ggz en jeugd-LVG binnen hun aanbod willen hebben. Dat zijn heel heldere uitspraken. Er is een lange reeks van dat soort thema's. Ik kan me voorstellen dat de Kamer die liever uitgewerkt had gezien in de brief. Het zal ook uitgewerkt zijn in de brief die de Kamer voor het wetgevingsoverleg zal ontvangen. Het is echter ook heel belangrijk dat de gemeenten en de mensen die het moeten doen op een gegeven moment in meerderheid zo'n uitkomst ondersteunen. Het is een samenspel waarbij de keten van wetgeving naar uitvoering iedere keer een beetje van kleur verandert, maar het blijft wel die mooie kleur.
Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie): Ik zou ook graag antwoord willen op het tweede deel van mijn vraag. Eerst heb ik echter nog een aanvulling op het eerste punt: Per 2012 zullen er al dingen moeten gaan gebeuren. Ik krijg echter signalen dat provincies er met deze onduidelijkheid geen geld meer in willen steken. Gemeenten zeggen dat ze graag aan de voorkant willen beginnen, maar dat ze hun handen er niet aan willen branden als er nog geen duidelijkheid bestaat over geld en over hoe de situatie er uiteindelijk uit gaat zien. Als wij per 1 januari 2012 al dingen in gang willen zetten, dan zal daar nu duidelijkheid over moeten zijn. We moeten de perverse prikkels wegnemen waardoor gemeenten en provincies hun zaken nu nog over de schutting gooien.
Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Ik vind niet dat dit een erg toegevoegde waarde heeft. Wij luisteren naar de signalen. Sommige signalen luiden inderdaad: laat ons weten waar we aan toe zijn. Om te kunnen zeggen waar gemeenten aan toe zijn, moet bijvoorbeeld besloten zijn of de stelselwijziging in één wet komt en wat de temporisering van de implementatie van die wet is. Dat zijn heel belangrijke beslissingen. Ik kan me heel goed voorstellen dat mensen op een individueel niveau blijven zeggen dat ze het moeten weten. Die vraag is nadrukkelijk in behandeling en tot het antwoord er is, hebben we geen andere manier om die onrust tegemoet te treden dan door die beslissing te regelen en ervoor te zorgen dat die beslissing vervolgens kan worden gecommuniceerd. Ik denk dat het belangrijk is dat er een orgaan is dat samen met de gemeenten zorgt dat het volstrekt helder is welke onderwerpen op dit moment besproken worden. Over de grote dingen kan duidelijkheid komen en naar gelang de vragen meer in detail zijn, zal er een gefaseerde behandeling komen.
De voorzitter: Er was nog een vraag over wie de regie heeft.
Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Het hele kabinet eigent zich de belangen van het kind toe. Er zijn vier ministeries die het meest te maken hebben met kinderen. De staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie en ikzelf zitten in het magenta-overleg. Als erflater van het ministerie voor Jeugd en Gezin, ben ik de voortrekker van dit magenta-overleg. Het heet magenta, omdat dat de kleur en de geuzennaam was van het oude ministerie voor Jeugd en Gezin. Het is dus gekozen als eerbetoon aan minister Rouvoet.
Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie): Wat doet de staatssecretaris om te voorkomen dat per 1 januari 2012 stagnatie ontstaat in het investeren in de zorg voor onze jeugd vanuit de provincies, die op dat moment nog verantwoordelijk zijn, en de gemeenten?
Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Ik heb in het begin al gezegd dat ik de stagnatie die gesuggereerd werd, helemaal niet tegenkom in het veld. Integendeel, gemeenten hadden een half jaar geleden nog heel veel aarzelingen vanwege de enorme taak die gekoppeld is aan deze enorme uitdaging. Er is echter geen sprake van die stagnatie. Ik proef dat ook helemaal niet bij de betrokkenen in het veld. Er leven wel veel vragen, maar dat er twijfel of terughoudendheid over de grote lijnen van deze beweging zou zijn, dat herken ik niet.
Mevrouw Koşer Kaya (D66): Ik zou een knip willen aanbrengen tussen de stelselwijziging en de uitvoering. Dan wil ik de staatssecretaris even de ruimte geven om daar iets over te vertellen en daarna wil ik de vragen stellen, want ik word hier echt niet wijzer van.
De voorzitter: U bent niet degene die de ruimte geeft. Dit is een onderdeel van de vragen die zijn gesteld over het proces en ik vind dat er ruimte moet zijn om daar vragen over te stellen.
De heer Dijsselbloem (PvdA): Zeer tot mijn spijt heb ik nog een andere verplichting elders in de Kamer en daar ga ik nu naartoe. Ik stel vast dat de antwoorden er gewoon nog niet zijn.
Staatssecretaris Teeven: Een van de vragen van de heer Dijsselbloem was voor welke jongerengroepen de staatssecretarissen de beleidsruimte voor gemeenten willen beperken. Dat is wel degelijk een vraag die rechtstreeks aan mij gericht was, en ik zou daar graag antwoord op geven. Ik kan ook antwoord geven als de heer Dijsselbloem er niet is, want hij neemt ongetwijfeld kennis van mijn antwoord. Ik wil heel duidelijk stellen dat er wel degelijk antwoorden zijn, zowel bij de staatssecretaris van VWS als bij mij. Het zou mooi zijn als we vandaag nog de kans krijgen om in deze commissie die antwoorden te geven.
De heer Dijsselbloem (PvdA): Dat had ook in de brief kunnen staan, maar ik zal het nu op afstand volgen.
Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Samen met gemeenten zijn wij bezig om de agenda te maken. Ik noem het een werkagenda. Het transitieplan is eind van dit jaar klaar en dan heeft het ook het draagvlak van degenen die het moeten uitvoeren. Mevrouw Koşer Kaya vraagt het wetgevingstraject en de uitvoering van elkaar te scheiden. Die twee dingen zouden we voortdurend apart kunnen agenderen. Het wetgevingstraject is heel erg belangrijk en ik wil dat ook heel graag. Ik heb daar echter draagvlak voor nodig. Het wetsvoorstel moet zo gedragen worden, dat het een soepele afhandeling kan krijgen en daardoor op koers blijft liggen. Als we zo blijven doorgaan, ook met dit draagvlak in de maatschappij, dan halen we de planning die het ministerie voor Jeugd en Gezin beoogde. We kunnen dan in 2014 starten. Sterker nog, wij zijn in 2016 klaar met de implementatie en dat is een jaar eerder dan gepland.
Mevrouw Koşer Kaya (D66): Wanneer is het wetgevingstraject precies afgerond? We hebben te maken met de Wmo en AWBZ waarin veranderingen zitten. We hebben te maken met het wetsvoorstel werken naar vermogen en het wetsvoorstel zorg voor de jeugd. Er worden dus een aantal wetten veranderd en er liggen ook wetsvoorstellen. Over dat traject moet helder richting de Kamer gecommuniceerd worden. Wanneer is dat rond?
Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Mevrouw Koşer Kaya bedoelt het nieuwe wetsvoorstel. Ik heb daarvan een rijtje. Eind 2012 zijn we met de consultatie rond. Ik heb een briefje met exacte data en ik wil het niet verkeerd zeggen. Als de Kamer het wil weten, dan kan zij hierover beschikken. De inwerkingtreding is in ieder geval in 2014 en dat was ook oorspronkelijk de bedoeling. Er ligt echter nog een ander wetsvoorstel waar een aantal onderdelen in staan. We laten daar nu een analyse van maken, want sommige onderdelen zijn volgens de gemeenten achterhaald omdat ze die niet meer nodig hebben. Andere onderdelen zijn qua toonzetting anders in dit kabinet dan in het vorige kabinet. Ik bestudeer welke onderdelen mee moeten in de nieuwe wet. Denk daarbij bijvoorbeeld aan het woord «experimenteerruimte». Dat is een lastig woord, want je wilt niet experimenteren met kinderen en met zorg. We bedoelen ermee dat het goed is als een provincie, met alle gemeenten, sneller wil beginnen. Ik zal dat alleen geen experimenteerruimte noemen. Een ander onderwerp is de doorzettingsmacht van de burgemeester. Men vraagt zich af of die doorzettingsmacht nodig is, omdat er zo leuk samengewerkt wordt. In alle onderzoeken over kindermishandeling en over incidenten in de jeugdzorg staat dat er beter moet worden samengewerkt tussen de verschillende instanties. Ik vind dat de doorzettingsmacht moet worden gebruikt als de lokale coördinatie niet van de grond komt. We zijn aan het kijken welke onderdelen uit het oude wetsvoorstel ook in het nieuwe wetsvoorstel zouden moeten worden meegenomen. We bekijken of het de moeite loont, of dat het juist heel vertragend werkt, om de Kamer het oude wetsvoorstel nog te laten behandelen.
Mevrouw Koşer Kaya (D66): Als ik het goed begrijp is de staatssecretaris bezig met de invulling van het wetsvoorstel zorg voor jeugd. Houdt de staatssecretaris daarbij rekening met de Wmo en AWBZ, want daar zitten ook veranderingen in die direct hiermee te maken hebben? Er komt ook nog een Wwnv die, vanwege de Wajongers, hiermee verband houdt. Als de staatssecretaris zegt dat eind 2012 het hele wetgevingstraject met al die verschillende aanpalende wetten rond is, dan hebben we daar in ieder geval helderheid over.
Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Het antwoord op de drie vragen is ja. Het kan dat we vanuit de ene wet naar de andere wet moeten verwijzen, want ik zal het onderwerp werken naar vermogen niet binnen mijn wet opnemen.
Mevrouw Koşer Kaya (D66): Eind 2012 zal het wetgevingsoverleg afgerond zijn.
Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Anders halen we 2014 niet.
De heer Dijsselbloem, mevrouw Koşer Kaya en mevrouw Bruins Slot hebben gevraagd wat het karakter is van de CJG's in de nieuwe wet. Je kunt daar vanuit verschillende perspectieven naar kijken. In mijn perspectief is een CJG geen logistieke definitie, maar een verzameling van diensten met een bepaald resultaat. Zo zijn we er mee bezig. CJG's kunnen verschillende schaalgroottes hebben. Een CJG moet ook een gezicht hebben. Het moet laagdrempelig zijn en mensen moeten makkelijk naar binnenkomen. We moeten ervoor waken dat het te veel geassocieerd wordt met de strengere onderdelen van het jeugdstelsel, want dan denken mensen dat ze hun kind kwijt kunnen raken als ze daar binnenkomen. Daar puzzelen we met de gemeenten op. De jeugdgezondheidszorg is visie opgenomen in het CJG. Het CJG is de plek waar een ouder als routine naar binnenkomt voor die dingen die de overheid gelukkig geregeld heeft. Denk daarbij aan vaccinaties, het testen van de oren, het testen of een kind goed kan zien en mogelijkerwijs, het testen of een kind goed kan participeren. Ons doel is dat het kind participeert. Er zijn een aantal aanknopingspunten voor een landelijk af te spreken aanbod voor consultatiebureaus. Het veld heeft heel goede ideeën en die wil ik graag uitwerken.
Er zijn nu 345 CJG's, maar laatste CJG's zullen wel gereed zijn in de termijn die door de vorige minister geambieerd werd. Dat betekent dat het niet een plaquette op de muur is, maar dat er iemand gebeld kan worden met een vraag.
Mevrouw Kooiman (SP): Er is al eerder een wetsvoorstel naar de Kamer gestuurd betreffende de wettelijke verankering van de CJG's. Ik krijg niet het gevoel dat we heel erg opschieten. Wordt die wet nog aangepast? Kunnen we er nog over praten? Wordt het wetsvoorstel eerder behandeld dan het wetsvoorstel jeugd en zorg?
Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: We hebben volgende week een bestuurlijk overleg met IPO en VNG en daar zal dit aan de orde komen. Het wordt in de brief meegenomen, of nog eerder als de Kamer dat wil. Daar moeten we nog over overleggen. Dat bestuurlijk overleg is op 12 oktober.
Mevrouw Kooiman (SP): We krijgen dus nog geen antwoord, maar dat komt met de brief die nog naar de Kamer gestuurd wordt?
Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Er zijn een heleboel vragen, waarvan ik er veel nog niet kan beantwoorden. Ze zijn wel in bewerking.
Een onderzoeksbureau heeft onderzoek gedaan naar de bijzondere groepen. De resultaten staan in een conceptrapportage, die ik heb voorgelegd aan de cliëntengroepen, om zo de moderniseringsslag er in te brengen.
Mevrouw Dille (PVV): Ik vroeg de staatssecretaris of ze eventueel bereid is om aanvullende en verplichtende bestuurlijke afspraken te maken voor die bijzondere groepen, mocht dat nodig zijn.
Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Als dat aan de orde komt, zeker. Ik heb net al aangegeven dat de transitie naar de gemeenten geen vrijblijvende transitie kan zijn.
De woordvoerders hebben allemaal gevraagd om een nieuwe brief en de Kamer heeft daar ook recht op. Ik hoop in die brief veel meer naar tevredenheid vlees op de botten van de hoofdlijnen te kunnen geven.
Mevrouw Wiegman vroeg of het doel is om te ontspecialiseren. Daar wil ik genuanceerd op antwoorden. Het doel is wel om te deproblematiseren, want opvoeden is hartstikke moeilijk. Het gebeurt iedere ouder weleens dat het iets binnen het gezin ziet gebeuren en niet weet hoe daarop te reageren. Ik denk dat dat ook normaal is. Niemand hoeft zich ervoor te schamen om bij een CJG binnen te komen. Ik grijp even op mijn eigen levensloop terug: Ik heb een zware baan en ik heb twee kinderen, mag ik eens met iemand praten hoe ik op beide terreinen het gevoel kan hebben dat ik het goed doe? Dat soort vragen zijn normaal, maar mensen schamen zich daar te vaak voor. Dat hoeft niet. Dat is deproblematiseren. Aan de andere kant worden signalen in een vroeg stadium vaak gemist. Uit de onderzoeken die we doen als het veel te laat is, weten we dat we signalen veel eerder kunnen oppikken. In die gevallen wil ik de gespecialiseerde diagnostiek juist verder naar voren trekken.
Het klopt dat in het regeerakkoord is afgesproken dat alle middelen voor de zorg voor jeugd overgaan naar de gemeenten. Daar is een bedrag van 3 mld. mee gemoeid. In het regeerakkoord stond echter al een bezuinigingsdoelstelling. VNG en IPO hebben nadrukkelijk aangegeven dat zij met een taakstelling van 10% geen probleem hebben, mits zij die geldstroom ontvangen en hun eigen oplossingen mogen verzinnen. Er zitten niet alleen inhoudelijk voordelen aan deze transitie, maar ook grote financiële voordelen.
Het is een belangrijke vraag over het verdeelmodel. Vorig jaar hebben we een belangrijk debat gehad over het verdeelmodel. Op dit moment doen het SCP en Cebeon onderzoek, want dit model heeft veel statistische kenmerken. Het resultaat verwacht ik in de loop van 2012, maar in ieder geval ruim voordat de gemeenten moeten weten welke bedragen we doorberekenen naar de individuele gemeenten. Hierbij kun je het voorbeeld nemen van de Wmo. Op een gegeven moment moet een gemeente weten hoeveel inwoners een beroep doen op de Wmo, wat het aanbod is op dat moment en wat de gemeenten daarvoor krijgen.
Kunnen jeugdigen en ouders rekenen op het recht op zorg? Dat is een belangrijke, principiële vraag. Net als bij de Wmo, is dat een kwestie van visie. Het recht op zorg heeft juist geleid tot brokjes aanbod. Het is een groot goed dat we bij de Wmo de compensatieplicht krijgen, waarbij de outputcriteria belangrijk zijn. De gemeente krijgt dus de opdracht om ervoor te zorgen dat de kinderen in die gemeente aangehaakt zijn, blijven of worden. Dat is een andere invulling daarvan. Ik heb het vertrouwen dat het gemeenten er alles aan gelegen zal zijn om het op die manier te doen. Gemeenten krijgen daarmee ook de vrijheid om te bekijken hoe ze dat zullen doen. Het is niet een wettelijk verankerd recht op zorg, het is een compensatieplicht.
Mevrouw Kooiman (SP): Dat is wel een teleurstelling. Ik hoop dat ik in de brief die de staatssecretaris nog gaat sturen, antwoorden krijg op de vragen die ik heb gesteld. Bijvoorbeeld hoe de staatssecretaris ervoor gaat zorgen dat de zorgplicht er is en dat gemeenten hun plichten nakomen en de zorg leveren. Het lijkt me wel handig dat we die plicht goed regelen en dat kinderen niet in de kou komen te staan.
Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Precies. Dat moet in het wetsvoorstel. Je kunt niet allebei doen.
Mevrouw Kooiman (SP): Dat is niet helemaal een antwoord op mijn vragen. Ik weet niet wat het betekent voor kinderen wanneer de zorg samengevoegd wordt met de Wmo. Het is me eigenlijk nog niet helemaal duidelijk of de zorg daadwerkelijk wordt samengevoegd met de Wmo en wat voor rechten ouders dan hebben. Waar kunnen ze dan hun recht halen en wat is de plicht van gemeenten? Er zijn zoveel vragen die hier open blijven.
Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Ik schets de principes van de decentralisatie, zoals dat voor de Wmo gebeurt. Het gaat om het resultaat en dat is dat kinderen door de nieuwe Wet zorg voor jeugd aangehaakt zijn. Gemeenten krijgen de maximale mogelijkheden om dat in te vullen op het lokale niveau en daar hoort ook het begrip compensatieplicht bij. Ik leg de link naar de Wmo, waar het gaat om de structuur van de decentralisatie. Ik zeg daarmee niet dat het één wet is. Dat beoog ik ook niet.
Mevrouw Kooiman (SP): Hoe gaan we het recht op jeugdzorg dan regelen? Ik word niet blij als ik naar het voorbeeld van de Wmo en de thuiszorg kijk. Er zijn voorbeelden van ouderen die zonder zorg komen te zitten. Dat moeten we zeker niet hebben met de jeugdzorg.
Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: We zijn het eens over de doelstelling. We hebben echter een andere visie op de weg daar naartoe. Gemeenten zijn heel erg gemotiveerd om dit goed te doen en het veld ziet veel betere kansen in deze voorwaartse beweging. We willen bijvoorbeeld dat het aantal ondertoezichtstellingen drastisch terugloopt. Ik wil met het veld kijken welk getal we daaraan durven te verbinden, net als ik met de 12 000 medewerkers in de zorg heb gedaan. Op die manier kan ik de Kamer tegemoet komen en laten zien welke ambitie we hebben en hoe we dat willen bereiken.
De heer Van der Staaij (SGP): Ik heb nog een vraag over de compensatieplicht als alternatief voor het recht op zorg. Heeft de staatssecretaris de compensatieverplichting al als alternatief gekozen? Eerder werd dat toch nog wat meer open gehouden? Toen werd gezegd dat dat wellicht wat zou zijn, maar dat er ook nog andere mogelijkheden verkend werden.
Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Ik heb gesproken over visie op de overheveling van de begeleiding naar de Wmo. Het zou een reuze verrassing zijn, als ik plots vanuit een heel andere invalshoek keek naar de stelselwijziging jeugdzorg. Ik laat hier mijn visie op dergelijke dienstverlening zien. Tegelijkertijd ligt het wetsvoorstel nog niet bij de Kamer.
Kunnen jeugdigen en ouders straks een pgb van de gemeenten krijgen, in plaats van ondersteuning in natura? Ja, want als gemeenten een bepaald aanbod niet hebben, dan hebben ze de vrijheid om het wel door middel van een pgb mogelijk te maken.
Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie): Ik begrijp dat het hier, net als vorige week toen we het hadden over de Wmo, om een zogenaamde kan-bepaling gaat en dat niet het recht op een pgb in deze wet verankerd zal worden.
Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Het is niet zo dat de gemeente moet, maar dat de gemeente kan.
Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie): Dat is een goede suggestie voor een motie. Ik hoop dat we Kamerbreed kunnen kijken of we het pgb beter kunnen verankeren. Ik wil terug naar de visie op de compensatieplicht van de gemeenten. Wat is de visie van de staatssecretaris op de jeugd-ggz? Ziet zij ruimte om bepaalde delen van de jeugd-ggz als medische zorg te blijven zien, zodat het voor een deel onder de zorgverzekeringswet valt?
Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Mevrouw Wiegman brengt twee paradigma’s samen. De aanbieders en de gemeenten hebben heel nadrukkelijk gevraagd om alle mogelijkheden ter beschikking te stellen via de CJG's, dus via de gemeenten. Tegelijkertijd zijn bepaalde vormen van diagnostiek gekoppeld aan professionals die vallen onder een bepaald regime van wetgeving. We zijn aan het puzzelen op die verschillende paradigma's.
Er zijn kleinere groepen die bijzondere wensen hebben. Cultuur en religie zijn daar voorbeelden van. We zijn aan het bekijken hoe we zoveel mogelijk ruimte kunnen geven voor zoveel mogelijk keuzes. Als je een bepaalde kwaliteit nodig hebt, dan moet je de inkoop- en expertiseschaal zo goed mogelijk borgen. Voor de verschillende groepen gelden verschillende ritmes. Aan bepaalde vormen van handicaps moet je hoogwaardige expertise en onderzoek koppelen. Als mensen van bepaalde gezindten bij hun eigen mensen willen worden ondergebracht, dan kan het veel horizontaler georganiseerd worden. We zijn per wensgroep aan het kijken, hoe we dat het beste kunnen invullen. De keuzemogelijkheid moet optimaal zijn, zeker kinderen moeten in hun eigen cultuur en gezin terechtkunnen. Dat is een leidend principe.
Mevrouw Wiegman vroeg waarom het transitieplan niet als een concept wetsvoorstel voorgelegd wordt aan de veldpartijen. Het is een tussenstap. Het ontwikkelt zich richting een wetsvoorstel met zo veel mogelijk draagvlak. Volgens mij heb ik inmiddels voldoende uitgelegd dat het transitieplan een tussenstap is.
De door heer Dibi gevraagde brief zal ik opstellen, met veel antwoorden erin.
Krijgen de gemeenten de middelen die ze nodig hebben om de taken op het terrein van de jeugdzorg uit te voeren? Daar zitten twee aspecten aan. Met de bedragen kunnen de gemeenten goed uit de voeten; 85% van de gemeenten heeft zich enthousiast verklaard op het VNG-congres en wil aan de slag. Wel zijn er ritmeverschillen in de delen die overgaan. Dat heeft te maken met de organisatie tussen provincie en gemeenten. Daar kunnen tempoverschillen inzitten.
Op de vraag over regionale samenwerking wil ik genuanceerd antwoorden. Sommige regio's willen morgen al samenwerken, maar andere willen dat pas aan het einde van de rit omdat ze het graag willen afkijken van anderen. Ik denk dat de gemeenten de verantwoordelijkheid allemaal aankunnen. Terughoudende gemeenten kunnen het later doen, maar de provincie en de gemeenten moeten er wel binnen een jaar uitkomen, anders zal het Rijk de knoop doorhakken.
Mevrouw Koşer Kaya (D66): De gemeenten kunnen zich pas echt voorbereiden als het wetgevingstraject is afgerond waarin ook AWBZ, Wmo etc. meegenomen worden.
Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Er zijn nu al gemeenten voortvarend bezig met een gecombineerd aanbod. Die volgtijdelijkheid wijs ik af. Je hoeft niet eerst het hele wetstraject te doen, dan de gemeenten voor te bereiden en daarna pas de overdracht te doen. De gemeenten kunnen nu al naar dat aanbod kijken en zich voorbereiden en aftasten hoe dat in hun regio en gemeente zit met de aanbieders.
Mevrouw Koşer Kaya (D66): Uiteraard kunnen gemeenten al op een aantal dingen anticiperen en daarmee aan de slag gaan, maar uiteindelijk hebben ze de wet nodig om de basis goed te kunnen leggen.
Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Die krijgen ze op tijd.
Mevrouw Koşer Kaya (D66): Wat is op tijd?
Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Daar hebben we het net over gehad: begin volgend jaar met het oogmerk dat per 2014 die overdracht kan plaatsvinden.
Mevrouw Koşer Kaya (D66): Hoe kan dat begin volgend jaar zijn als pas eind 2012 het wetgevingstraject afgerond is? Het punt is niet dat ze niets kunnen voor 2012, maar dat ze pas na afronding van het wetgevingstraject echt aan de slag kunnen.
Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Ik hoor net dat het implementatietraject loopt van 2014 tot 2016. Lees eerst de brief die ik daarover geschreven heb, anders zal dit alleen maar aanleiding tot meer verwarring geven.
Mevrouw Koşer Kaya (D66): Ik kan daar niet alles uithalen. Kan de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie hier straks op terugkomen?
Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: De staatssecretaris komt hierop terug. Ik ga verder met de vragen. Het klopt dat de gemeenten in het nieuwe stelsel primair verantwoordelijk zijn voor een goede kwaliteit. Inderdaad sturen ze dat zelf aan. Het is niet de bedoeling dat de gemeenten dat over het hele traject gaan doen. Er moeten kwaliteitscriteria zijn, met name als kinderen afhankelijk zijn van niet-ouders. Ik zeg het op deze manier omdat ik wil ontsnappen aan de tegenstelling tussen vrijwillig kader en gedwongen kader. Het gaat om de afhankelijkheidspositie van een kind. De Staat is ervoor verantwoord dat dat zorgvuldig gebeurt. De kwaliteitscriteria moeten passen bij de professionaliteit waarmee dat gebeurt. Daarbij hoort dat de mensen die de ouders vervangen, dezelfde resultaatvoorstelling krijgen als we aan de professionals in de jeugdzorg meegeven.
Betreffende het actieplan professionalisering is een brief toegezegd die past in een ander debat over de jeugdzorg, maar nadrukkelijk wel onderwerp is op de werkagenda van de transitie. Ik maak dus geen onderscheid in die twee debatten. Er zijn verschillende aspecten aan. Er is een afspraak dat we de samenhang in de beroepsgroepen in de jeugdzorg zullen versterken. Dat doen we door een academische opleiding in het leven te roepen, waardoor er een onderzoekstraditie kan ontstaan en door een hbo-opleiding te realiseren, waardoor er best practices en een bepaald analytisch niveau worden geïntroduceerd. Tegelijktijdig hebben we veel meer vragen gesteld over effectieve methodieken en outputcriteria en gevraagd om versneld te onderzoeken welke dingen werken, want met dat handjevol professionals dat we spoedig gaan opleiden, kunnen het niet doen. Wij zorgen dat die geoutilleerd worden met het materiaal.
Mevrouw Van der Burg heeft gewaarschuwd voor de proportionaliteit tussen kleine gemeenten en grote aanbieders. Die opmerking is heel belangrijk en komt ook bij andere decentralisaties naar voren. Wij zullen hierin met handreikingen voorzien, zodat de gemeenten weerbaar genoeg zijn om zelf de regie te voeren over het aanbod dat ze in hun gemeente uitkiezen. Soms is er inderdaad een David-en-Goliathverhouding.
Er is gevraagd welke informatie wij gaan uitvragen bij gemeenten. De decentralisatie gaat om beleidsvrijheid. Een van de belangrijke doelen is de administratieve lasten aanmerkelijk te vereenvoudigen. Dat betekent dat die outcome-indicatoren ontzettend belangrijk zijn. Dat is een hele klus en zal zeker een van de grote onderwerpen in de transitie zijn, tussen ons en de gemeenten en tussen de kwaliteitsorganen.
De staatssecretarissen houden zich inderdaad aan de afspraak dat de gemeenten eerst zelf mogen aangeven waarover en hoe ze gaan samenwerken. Daarvoor hebben we dat jaar uitgetrokken in het bestuursafsprakenstelsel. Op het moment dat de gemeente verantwoordelijk is voor het aanbod, is zij, naast de doorzettingsmacht die zij krijgt om die samenwerking te garanderen, vanaf dat moment ook aansprakelijk. Daarover zijn wij nog in gesprek.
In de transitiecommissie komt een evenredige vertegenwoordiging van VNG en IPO. Mensen van de inhoud die op de achtergrond meekijken of het zorgvuldig gebeurt, zitten er nog niet in.
De heer Dibi (GroenLinks): Misschien kan de Kamer daar enige invloed op uitoefenen? Alleen VNG en IPO is volstrekt onvoldoende. De cliëntenorganisaties en de professionals horen er echt in.
Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Dat is ook zo. Ze zitten er nog niet in, maar op dit onderdeel is input nog ten volle mogelijk.
De heer Dibi (GroenLinks): Dus de brief zal daar meer duidelijkheid over geven?
Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Ja.
Ik ben aangekomen bij de vraag van mevrouw Koşer Kaya. Het gaat erom dat uit het veld wordt aangegeven dat gezinnen en kinderen gemotiveerd moeten zijn om zich te laten helpen. Wat doe je met aspecten als wilsonbekwaamheid en de inschatting dat een kind of een gezin geen inzicht heeft in de zwaarte van de problematiek? Het belangrijke onderdeel van het vroegtijdiger ondersteunen kan door het CJG worden overgenomen, zodat het kind de relatie met zijn ouders behoudt. Dit is een innovatieve vraag.
Mevrouw Koşer Kaya (D66): Ik hoor erkenning bij de staatssecretaris, maar niet hoe zij dat gaat vormgeven en hoe de ouders betrokken worden. Dat is belangrijk, want 80% van de ouders heeft een probleem met hun kind.
Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Ik heb eerst verkennende gesprekken gehad over hoe we dat moeten verbeteren. Het is een ethische en een juridische discussie. De medewerkers rondom die ouders en kinderen vragen mij om heel duidelijke handreikingen, waardoor ze geen handelingsverlegenheid hebben. Wij praten daar ook over in het verlengde van bijvoorbeeld die rapporten over het prevalentieonderzoek kindermishandeling. Ik vraag dan wat de professionals op inhoud en niveau aan instrumenten nodig hebben om een gezin op het goede spoor te krijgen.
Mevrouw Koşer Kaya (D66): Dan zijn we weer een stap verder. Vervolgens is mijn vraag wat er volgens de staatssecretaris nu nodig is. Of gaat zij die uiteenzetting van het ethische en juridische vraagstuk dat daarbij een rol speelt in de brief meenemen?
Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Ik zal in de brief schetsen waar het op dit moment ligt en wanneer ik een verlossend antwoord verwacht. Wij hebben een lange lijst van onderwerpen waarvan het veld wil weten hoe we ermee bezig zijn en wanneer het antwoord verwacht wordt.
Mevrouw Bruins Slot (CDA): In dat kader wil ik iets toevoegen. Onderdeel van het juridische kader is de opvolger van de BOPZ. Indirect is dit een vraag voor de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Hoe zit het met de voortgang van de wet verplichte ggz?
Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Ik zal snel verdergaan, zodat de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie zijn vragen kan beantwoorden.
Zijn de gemeenten klaar voor een efficiënte inkoop van zorg? Ze zijn zich er goed op aan het voorbereiden en krijgen de handreikingen die ze hebben gevraagd.
Mevrouw Koşer Kaya (D66): Welke handreikingen?
Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Die heb ik een aantal keren genoemd. De gemeenten willen graag profiteren van de ervaring van het Rijk of van andere organen die kunnen helpen. Ik noem dat handreikingen en dat gaat erover wat de beste manier is om iets te doen, onder andere op het terrein van de inkoop.
Aan die eigen bijdrage van € 3 400 zitten twee aspecten. Als ouders niet voor hun kind zorgen, maar anderen wel, dan vind ik principieel logisch dat het geld het kind zal volgen. Het exacte bedrag moeten we nog uitrekenen en daar wil ik de meest actuele stand van zaken in meenemen. Tegelijkertijd hebben we de eigen bijdrage. Die speelt in een andere context. Daarvan heeft de minister gezegd dat hij voor mensen onder de achttien jaar de eigen bijdrage van de ggz niet zal heffen. Ik wil geen drempels voor de kleinste maar belangrijkste cliënten in het systeem en zal mijn best doen om dit probleem op te lossen.
Wij zullen de gevolgen inderdaad monitoren. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie zal die vraag verder beantwoorden.
We zijn zorgvuldig bezig om de kwaliteit tijdens de transitie te waarborgen. We hebben een aantal organen dat naar de kwaliteit kijkt. We hebben de Inspectie jeugdzorg, de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) en het Integraal Toezicht Jeugdzaken (ITJ). Na de stelselwijziging willen wij geïntegreerde en op de exacte outputcriteria gerichte kwaliteitsmetingen. Ik ga niet zomaar uit van het huidige systeem.
Het klachtrecht zal in de wet moeten worden opgenomen. Denk daarbij aan het ritme zoals de wet cliëntenrechtenzorg vormgeeft. Een wet die steeds meer mythische proporties begint aan te nemen.
De heer Van der Staaij heeft gevraagd of de aanbouwwet niet meer is aangewezen. De overheveling van verschillende vormen van zorg voor de jeugd zijn heel moeilijk te scheiden. Hij stelt voor om het vrijwillig kader eerst te doen en het onvrijwillig kader daarna, maar het overgrote deel van het veld pleit juist voor eenheid.
De brief over de voorstellen van de SP inzake de vermindering van de regeldruk heb ik ondertekend. Alles waar we wat mee konden, is opgepakt. De procedures zijn vereenvoudigd door het schrappen van de verplichte toets van de gedragswetenschappen, met uitzondering van de gesloten jeugdzorg. Het indicatieproces is eenvoudiger geworden door het schrappen van de omvang van de zorg uit het Indicatiebesluit. De voorstellen van de SP-fractie zijn op veel plekken in de jeugdzorg al realiteit. Voorbeelden staan in het boekje «Minder regeldruk, meer tijd voor de jeugdzorg». De andere voorbeelden worden op 8 november gepresenteerd door professionals en cliënten tijdens de conferentie «Samen werkt». Slimmer organiseren van werkprocessen wordt bij twaalf jeugdaanbieders gestimuleerd in de pilot «Tijd voor jeugd». Voor nog meer voorbeelden uit het SP-rapport van zaken die opgepakt, verwijs ik naar onze reactie op het rapport die naar de Kamer is verzonden.
Mevrouw Kooiman (SP): Ontzettend mooi dat dit is opgepakt. Ik vind het een erkenning voor alle hulpverleners en ouders die aan het rapport hebben meegewerkt. Ik zal de brief met belangstelling lezen en doorsturen aan iedereen die heeft meegewerkt aan het rapport.
Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: De cliëntenrechten worden betrokken bij de stelselhervorming doordat er veel overleg is met cliënten. In het wetsvoorstel zal staan hoe ze worden vormgegeven.
Staatssecretaris Teeven: Voorzitter. Dank aan de Kamerleden voor hun inbreng. Ik wil graag de zorg wegnemen bij de heer Dibi en de fractie van mevrouw Wiegman over de bevoegdheidsverdeling en de samenwerking tussen beide staatssecretarissen. Ik wil niet verhullen dat er door het ministerie van Jeugd en Gezin problemen zijn ontstaan, hoewel het natuurlijk ook grote voordelen had om alles omtrent jeugd bij elkaar te hebben. Een van die problemen was de geringe aansluiting tussen de jeugdreclassering en de volwassenenreclassering binnen de justitiesector. Ik kan nog meer problemen noemen, maar zal me richten op de jeugdbescherming en de jeugdreclassering, want daar draag ik verantwoordelijkheid voor.
Het wetgevingstraject en de consultatietermijn gaan beginnen in de eerste maanden van 2012. De ambtelijke voorbereiding, het sluiten van de consultaties en het traject van de Raad van State hopen we eind 2012 te hebben afgerond. Daarna moet de behandeling in beide Kamers plaatsvinden, dus die wet zal niet op 1 januari 2013 in het Staatsblad staan.
Mevrouw Koşer Kaya (D66): Dat had ik ook niet gedacht. Ik heb gevraagd om uitdrukkelijk een verband te leggen met de Wmo, AWBZ, Wwnv, Wajong etc.
Staatssecretaris Teeven: Daar zijn we het over eens, maar daarnaast moet ook nog verband worden gelegd met de justitiesector, bijvoorbeeld met het adolescentenstrafrecht en alles wat daarmee samenhangt. Mijn collega en ik zijn het erover eens dat het wetgevingstraject in één keer moet, want het moet voor gemeenten volstrekt helder zijn hoe het gaat met het vrijwillig kader en het gedwongen kader. Iets anders is het moment van inwerkingtreding. Mijn voorkeur is dat uiterlijk in 2016 de decentralisatie van de jeugdbescherming en jeugdreclassering vorm krijgt. Dat wil niet zeggen dat het niet mogelijk is om in regio's waar al intensieve samenwerking plaatsvindt tussen het vrijwillig kader en het gedwongen kader, bijvoorbeeld Haaglanden/Zuid-Holland, op vrijwillige basis eerder te beginnen. Dat geeft een aantal complicaties en vanuit het oogpunt van ons beider visie zal ik die aanstippen. Wat moeten we nog regelen? Wat bedoelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie met kwaliteitskaders voor gemeenten? Wanneer zijn gemeenten eraan toe? De meeste gemeenten zullen zeggen dat ze er al aan toe zijn. Toch zullen er bij dat gedwongen kader – ik verwijs naar de manier waarop de overname door de provincies is verlopen – problemen ontstaan en daarom wil in ieder geval een aantal rijkskaders met betrekking tot dat gedwongen kader stellen. Het gaat om leveringsplicht, kwaliteitseisen, schaal en financiering. De Kamer en zeker de D66-fractie kan zich voorstellen dat het niet efficiënt is, dat de kosten torenhoog zullen zijn en de kwaliteit er niet mee gediend is als elke gemeente afzonderlijk een reclasseringsambtenaar gaat inhuren. Het is dringend noodzakelijk dat gemeenten met betrekking tot dat gedwongen kader van jeugdbescherming en jeugdreclassering in een bepaalde vorm met elkaar samenwerken. In de grote agglomeraties in de jeugdzorg, zoals Amsterdam-Amstelland, Haaglanden/Zuid-Holland en Rotterdam-Rijnmond, kan die slag iets gemakkelijker gemaakt worden. Maar ook Overijssel is een regio waar het heel goed kan en waar ze al een heel eind op weg zijn. Ik denk dat het mogelijk is om die wet in één keer te behandelen, zodat de gemeenten weten waar ze met jeugdbescherming en jeugdreclassering aan toe zijn en wat de visie van het kabinet is. Dat zal blijken in de consultatiefase die we begin 2012 starten. Maar de inwerkingtreding in een laat stadium is nodig om die kwaliteit in het gedwongen kader te handhaven. We moeten er niet aan denken dat gemeenten gaan experimenteren met het gedwongen kader, waar ze totaal geen ervaring mee hebben. Iedereen die in dat veld wel eens wat gedaan heeft, weet dat dat niet werkt. De gemeenten die al bestaande samenwerkingsverbanden hebben, kunnen vooruitlopen. Voor gemeenten die er nog niet aan toe zijn, is het moment van uiterlijke inwerkingtreding in 2016. Misschien kunnen we dat vervroegen, maar op dit moment kan ik er niet duidelijker over zijn.
Mevrouw Koşer Kaya (D66): Ik vind dat de staatssecretaris daarin gelijk heeft als de financiën heel degelijk zijn, maar het kost veel geld en geeft veel onduidelijkheid als je provinciale jeugdzorg, jeugd-ggz, jeugd-LVG, jeugdbescherming en gesloten jeugdzorg in fasen overhevelt. Zou dat niet in één keer moeten gebeuren?
Staatssecretaris Teeven: Ik heb gezegd dat ik samen met mijn collega de mogelijkheid wil creëren om dat gedwongen kader waar het kan, gelijk mee te laten gaan met het vrijwillig kader. Ik zie wel regio's waar dat kan, maar tegelijkertijd zie ik gemeenten die nog niet het begin van een idee hebben van wat het inhoudt als ze dat zelf moeten organiseren. We moeten ervoor zorgen dat dat overal in Nederland goed gaat. Waar het kan, mogen ze beginnen en ervaring opdoen en waar het niet kan, zullen we sturen op uiterlijk 2016 in de allerlaatste fase van de decentralisatie. Dat is onze visie.
Wat is er de afgelopen periode gebeurd? We hebben bestuurlijke afspraken gemaakt met de VNG en onderhandeld over het bestuursakkoord. Dat heeft vertraging opgeleverd. Ik heb zelf vanuit het gedwongen kader afgesproken dat er speciale randvoorwaarden worden gesteld aan de decentralisatie van de jeugdbescherming en jeugdreclassering. Daarover heb ik met het veld, klankbordgroepen, professionals, brancheorganisaties en cliënten gesproken.
De kinderbeschermingswetten die naar aanleiding van het wetsvoorstel dat begin dit jaar in de Kamer behandeld is, moesten worden aangescherpt, lagen al wel drie jaar op datzelfde ministerie van Jeugd en Gezin. Het kabinet heeft het begin 2011 wel behandeld en dat draagt ook bij aan dit totale palet. We zijn ook bezig geweest om de samenwerking tussen de jeugdreclassering en de volwassenenreclassering meer vorm te geven. Mijn collega en ik zijn bezig te bekijken hoe de best practices van het vrijwillig en gedwongen kader zo snel mogelijk kunnen worden overgedragen. Afgelopen dinsdag hebben we met een D66-wethouder in Delft uitgebreid van gedachten gewisseld over het Delftse CJG. Dan loopt je tegen de praktische problemen op die de Kamer terecht schetst.
De komende tijd gaan we de afspraken met de VNG verder vormgeven. In de brief van de VNG, die ook naar de commissie is gestuurd, staat dat ze geen behoefte meer heeft aan de wijziging van de huidige Wjz. Toch constateren we dat er twee experimenteerartikelen zouden moeten worden gewijzigd. Ik vraag me af of het zo zwart-wit is dat die behoefte bij geen enkele gemeente meer bestaat. Wij ontvangen daar tegengestelde signalen over van de VNG en het veld. We zullen in de brief die wij begin november naar de Kamer sturen een definitief standpunt innemen over wat we met die wijziging van de huidige wet gaan doen.
Er wordt vanuit het departement van Veiligheid en Justitie gewerkt aan een certificeringstraject met betrekking tot de aanbieders van jeugdbescherming en jeugdreclassering.
Is het wenselijk dat allerlei bureautjes die eerst optraden bij het pgb nu ineens jeugdreclassering in hun pakket hebben? Nee, wij willen gecertificeerde bureaus die zich vanuit Veiligheid en Justitie bezighouden met jeugdbescherming en geen geknoei in de marge dat niks oplevert. Het kabinet vindt dat het effect moet hebben, want we willen aan het eind van het regeerakkoord mensen en organisaties met kwaliteit hebben staan.
Met de Bureaus Jeugdzorg zullen we de komende periode nagaan hoe die op een simpele manier getransformeerd kunnen worden naar jeugdbescherming en jeugdreclassering. We gaan met de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie praten over de problemen rondom de tarieven. Eind dit jaar hebben we daar een duidelijk standpunt over en de acute problemen bij de Bureaus Jeugdzorg zijn inmiddels opgelost. We kunnen de blik richten op de toekomst en de decentralisatie en oude zaken achter ons laten.
De heer Dijsselbloem heeft gevraagd wat de gevolgen voor het Bureau Jeugdzorg zijn. Wij moeten kijken of we ze kunnen omvormen naar gecertificeerde instellingen op het terrein van jeugdbescherming en jeugdreclassering. Betreffende de positionering van de Raad voor de Kinderbescherming is er vooralsnog geen aanleiding om de positie van de raad nu al ter discussie te stellen, maar we moeten wel gaan naar minder vestigingen. We krijgen een gerechtelijke kaart – als die wordt aangenomen door het parlement – met tien regio's. Dan zou het verstandig zijn dat bijvoorbeeld instellingen als de Raad voor de Kinderbescherming aansluiten bij die tien regio's. Je kunt vanuit tien regio's de individuele gemeenten prima bedienen. Ik denk dat het niet handig is om in de transitiefase van de decentralisatie van de jeugdzorg ook organisaties als de Raad voor de Kinderbescherming overhoop te gooien. Het is onze visie om dat niet te doen.
Dat Veiligheid en Justitie zich houdt aan de wetgevingsdeadline kan ik beamen – dat betekent alles in één keer in 2012, 2013 – maar er is wel afgesproken dat het moment van inwerkingtreding gefaseerd gebeurt: eerst het vrijwillig kader, dan de jeugdbescherming en daarna de jeugdreclassering. De gemeenten mogen eerder beginnen.
De twee staatssecretarissen werken vanuit hun eigen verantwoordelijkheid intensief samen om de decentralisatie van de jeugdzorg voor elkaar te krijgen. De Kamer mag daarnaast ieder afzonderlijk aanspreken op de taakvelden en de heer Dibi kennende doet hij dat ook.
Tegen mevrouw Van der Burg zeg ik dat de gemeenten één jaar de tijd hebben om met een samenwerkingsvoorstel te komen. Wij denken dat de gemeenten goed gaan samenwerken en dat het niet nodig zal zijn ze te dwingen. Maar ik zie wel risico's op het terrein van de jeugdbescherming en jeugdreclassering en sluit niet uit dat we de gemeenten op enig moment met zachte drang naar een samenwerkingsverband moeten geleiden dat het meest effectief is.
Mevrouw Koşer Kaya heeft gevraagd wie straks de regie heeft bij de jeugdreclassering en de JJI's. Laat er geen misverstand over bestaan dat de politieke regie bij mij ligt, maar dat bij de jeugdreclassering de jeugdreclasseerder de regisseur is. Het begint in de JJI. We hebben er vanmorgen uitgebreid met elkaar over van gedachten gewisseld. In de JJI moet de eerste fase worden ingezet. Wij proberen het in het adolescentenstrafrecht zo te regelen dat we jongeren iets langer te beschikking houden. Uit de gesprekken met het personeel van JJI's blijkt dat er eigenlijk niks met zo'n jongere kan worden gedaan als hij heel kort in zo'n JJI verblijft. Dat geeft meer mogelijkheden voor nazorg en het maken van goede afspraken met de jeugdreclassering.
Wat hielden de nadere voorwaarden in en is de kwaliteit nu onvoldoende? Daar zijn zorgen over. Het kwaliteitsniveau bij sommige Bureaus Jeugdzorg is heel goed en kan bij andere worden verbeterd. Wij proberen er door die gecertificeerde standaard in ieder geval voor te zorgen dat het niet keldert, maar op peil blijft of verder verbetert. De recidive op het terrein van de jeugd laat slechts een heel licht dalende trend zien, dus die intensivering moeten we daadwerkelijk doen.
Mevrouw Bruins Slot vroeg of ik van mening ben dat het gedwongen kader in die CJG's in gemeenten of op bovenlokaal niveau moet worden ondergebracht. Het is onontkoombaar dat jeugdbescherming en jeugdreclassering op grotere schaal gebeurt. Kleine gemeenten lukt het niet. Aan de andere kant stel ik vast dat het in de grotere agglomeraties zoals Haaglanden/Zuid-Holland en in Overijssel op een goede schaal gebeurt. Als een bepaalde vorm van samenwerking kan blijven, is dat de weg die we moeten gaan. Maar we gaan niet opleggen dat overal in het land tien of vijftien gemeenten met elkaar moeten samenwerken. In het westen kan dat palet er anders uitzien dan elders.
Hoe ziet de inkoop van specialistische zorg in het gedwongen kader eruit? Ook hier kan worden ingekocht door gemeenten, dan wel samenwerkingsverbanden van gemeenten op een bepaalde schaal, maar dat moet wel gebeuren bij gecertificeerde instellingen. Geen gerommel in de marge door niet-gecertificeerde instellingen.
Wij zullen de gevolgen op het terrein van jeugdbescherming en jeugdreclassering vanuit Veiligheid en Justitie scherp monitoren. Het gaat om jongeren die al het nodige hebben meegemaakt en die op de glijdende schaal van vrijwillige naar gedwongen zorg met steeds heftiger maatregelen worden geconfronteerd. Het is belangrijk om dat proces intensief te volgen, te bekijken of er kwaliteit wordt geleverd en of het aan het eind wat oplevert. De VVD-fractie vroeg in het overleg over het adolescentenstrafrecht wat het onze jeugdreclassering aan het eind oplevert en of het bijdraagt aan een veiliger samenleving. Alle methodieken die nu goed zijn, moeten worden overgenomen. Daar moet de decentralisatie geen negatieve invloed op hebben.
Tegen de heer Van der Staaij zeg ik dat we het systeem van jeugdbescherming opnieuw tegen het licht hebben gehouden. Het is ook bij de aanscherping van de kinderbeschermingswetten aan de orde geweest en daar hebben we een hele transitie gedaan. Ik stel vast dat de kwaliteit omhoog is gegaan, dat de Deltamethode beter beschermd is en de werkmethodiek verbeterd. Die goede dingen moeten we vasthouden. Ik zeg niet dat de decentralisatie het makkelijker zal maken, want soms kun je dingen beter centraal dan decentraal regelen. Dat laat onverlet dat we de decentralisatie loyaal gaan uitvoeren, maar er zijn wel risico's.
Mijn collega en ik verheugen ons op een nadere gedachtewisseling met de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, want we moeten gaan voor het belang van die jongere. De commissie mag ons best een beetje opjagen, maar uiteindelijk gaan we toch voor de kwaliteit.
Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie): Voorzitter. Als ik staatssecretaris Teeven hoor over repressie, vind ik het jammer dat er geen ministerie voor Jeugd en Gezin meer is. Wij beogen juist om aan de voorkant te zitten en de integraliteit te zien. Ik begrijp dat het transitieplan eind 2011 klaar is, maar moet ik daar onder verstaan de gezamenlijke agenda's van provincie en gemeenten? Ik ben blij met de woorden van de staatssecretaris over zo veel mogelijk ruimte voor zo veel mogelijk keuzes, waaronder voor identiteitsgebonden zorg. Het recht op een pgb zou mijn fractie graag wettelijk regelen, vandaar dat ik een VAO aanvraag om op dat punt een motie in te dienen. Ik vraag nog even aandacht voor de Wgr-plusregio's. Die Wgr-plus vervalt per 1 januari 2013. Het is heel lastig voor gemeenten als ze dan nog één jaar van alles moeten regelen, voordat per 1 januari 2014 nieuwe wetten en regelingen ingaan. Misschien kan de Wgr-plus nog een jaar voortbestaan?
De heer Dibi (GroenLinks): Voorzitter. Ik lever mijn tweede termijn mede namens de heer Dijsselbloem en dat zijn veertig zetels in totaal. Wij overwegen ook een motie, dus dat VAO komt er. Dank aan de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie; hij lijkt zijn zaken redelijk op orde te hebben. Dank aan de staatssecretaris van VWS, maar ik ben wel ontevreden over de gang van zaken. Er leven nog heel veel vragen bij alle partijen aan tafel. Ik interpreteer al die vragen als kritiek op de onduidelijkheid in de huidige brief. Het feit dat er een maand na deze brief al weer een nieuwe brief komt van een kabinet dat zegt niet te veel brieven te willen produceren, beschouw ik als zelfreflectie van het kabinet. Het realiseert zich dat het te weinig heeft geleverd en veel meer duidelijkheid moet geven aan de Kamer en vooral aan de mensen die het tot een succes moeten gaan maken. Er zal dus een motie worden ingediend om de staatssecretarissen te helpen bij de gedachtevorming over de toekomst van de jeugdzorg.
Mevrouw Van der Burg (VVD): Voorzitter. Ik wil beide staatssecretarissen bedanken voor hun beantwoording en ik ben blij met de toegezegde brief en het wetgevingstraject. Het is goed dat er overleg gevoerd wordt met de partijen die het moeten gaan uitvoeren. Ik heb op een deel van mijn vragen antwoord gekregen en ga ervan uit dat de rest in de brief beantwoord wordt. Tot slot, je decentraliseert niet of je decentraliseert volledig. Ik verwacht in de brief ook een antwoord wat wij gaan doen met de druk vanuit bepaalde organisaties om straks personeel en bestaande contracten over te nemen.
Mevrouw Koşer Kaya (D66): Voorzitter. Ik waardeer het zeer dat de staatssecretaris erkent dat de brief ons teleurstelt en dat het slechts een cadans heeft aangegeven. Er komt een nieuwe brief waarin een aantal dingen uitgewerkt zal worden. Ik bedank de staatssecretaris dat we in ieder geval helderheid hebben over het wetgevingstraject. Ik zou in de brief die nog komt meer specifieke informatie willen over de verschillende fasen van overheveling, zodat we daar een gerichter debat over kunnen houden. Dank voor de toezegging dat in de brief ook aandacht zal worden gegeven aan wilsonbekwaamheid en ouders met bepaalde problematiek, de WGBO en de BOPZ. We zullen het debat de volgende keer voortzetten.
Mevrouw Bruins Slot (CDA): Voorzitter. We kunnen inderdaad concluderen dat beide staatssecretarissen uit het startvak zijn en op weg naar een stip aan de horizon. Ik hoor dat het gaat om een netwerk om het kind heen, zodat het kan participeren in de samenleving. Laten we dat vooruitzicht hier vasthouden. Dank voor de antwoorden van beide staatssecretarissen. Ik ben blij dat ze de kaders wat meer hebben aangegeven waarin ze bezig zijn met deze transitie. De CDA-fractie kijkt uit naar de brief waarin een en ander nog meer is ingevuld. Daarbij is het goed om te horen dat de staatssecretaris van VWS kritisch gaat kijken naar de wijze waarop de financiële prikkels straks in het stelsel moeten zitten en naar een goede normering van het bedrag van het uithuisplaatsen, dat recht doet aan de financiële situatie waarin mensen zitten. Ik heb nog twee vragen aan de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Hij schetst een beeld van de jeugdbescherming en de jeugdreclassering en heeft het over de Raad voor de Kinderbescherming gehad. Ik vraag hem of hij in de brief het AMK wil meenemen, want dat heeft een positie op beide snijvlakken, en of hij mijn vraag over de verplichte ggz wil beantwoorden.
Mevrouw Dille (PVV): Voorzitter. Ik wil beide staatssecretarissen bedanken voor de beantwoording en ik neem aan dat de niet-gegeven antwoorden in de brief komen. We zien dit graag tegemoet.
De heer Van der Staaij (SGP): Voorzitter. Dank van de zijde van de SGP aan beide staatssecretarissen voor de beantwoording van de vragen. De brief moet op een aantal punten verdere invulling bieden, zoals de keuzevrijheid, wensgroepen, mensen met specialistische kennis en de positie van identiteitsgebonden instellingen. Wij vinden het belangrijk dat daar helderheid over komt. Het viel mij op dat de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie als optimistisch mens toch de nodige zorgen heeft bij het decentraliseren van het gedwongen kader. Betekent dat dat hij daarover in de uitvoering somberder wordt? Ik heb weinig gehoord over de kansen die hij ziet. Misschien kan hij daar nog op reageren?
Mevrouw Kooiman (SP): Voorzitter. Ik ben niet helemaal tevreden. Nu moeten we weer wachten op een brief. Ik verwacht daarin heel veel duidelijke antwoorden, zodat we de volgende keer een stap verder kunnen komen en dat gemeenten weten waar ze aan toe zijn. Ik ben wel heel blij dat er gekeken wordt naar de mogelijkheid om kinderen te ontzien. Ik wil nog een keer helder geformuleerd horen door de staatssecretaris dat kinderen worden ontzien bij de eigen bijdrage in de jeugdzorg, zoals dat ook het geval is in de jeugd-ggz. Daar hebben we ook die uitzondering mogelijk gemaakt. Ik ben niet gelukkig met het wettelijk recht op jeugdzorg, maar daar hebben we al genoeg over gewisseld. Ik heb nog een vraag over de jeugdbescherming en de jeugdreclassering. Ik weet dat er particuliere organisaties zijn die op hun website adverteren met jeugdreclassering. Ik wil graag de duidelijke uitspraak van de staatssecretaris dat dat niet mogelijk moet zijn. Heb ik goed begrepen dat hij de Bureaus Jeugdzorg wil certificeren, zodat zij de jeugdreclassering en jeugdbeschermingstaken gaan uitvoeren?
Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Voorzitter. Mevrouw Wiegman heeft een vraag gesteld over de Wgr-plusregio’s. Daar overlappen twee organisatievormen elkaar. Een van de opties die we aan het bestuderen zijn, is om die voor de jeugdzorg iets langer te laten bestaan.
Mijn ambitie voor de eigen bijdrage heb ik al genoemd: zo min mogelijk drempels. Ik ben dat aan het onderzoeken en bekijk hoe ik dat kan oplossen. Ik kom er halverwege volgend jaar op terug, want daar heb ik veel tijd voor nodig. Het gaat overigens over de eigen bijdrage voor 2015.
Heel veel vragen zullen in de brief beantwoord worden, want ik ben ze nog aan het onderzoeken. Ik heb tijd nodig om dingen te realiseren. De tweede brief zal veel uitgebreider zijn en daar komen de resultaten van mijn onderzoeken in. Dit komt in ieder geval voor het wetgevingsoverleg jeugd. Dit overleg zal op zichzelf komen te staan, zodat jeugd meer tot zijn recht kan komen en niet opgenomen wordt in de enorm grote bespreking van de begroting van VWS.
Het transitieplan is inderdaad een gezamenlijke agenda van VNG en IPO, en is voor het eind van dit jaar klaar. Voor het wetsvoorstel nemen we het jaar 2012 om het te realiseren. Als ons werk gezegend is, kunnen we de stelselwijziging in 2014 in beweging brengen en een jaar eerder klaar zijn dan het oorspronkelijke idee. Dan kunnen we allemaal een tevreden gevoel hebben, ondanks deze rommelige start.
Staatssecretaris Teeven: Voorzitter. Dank aan de leden voor de inbreng in tweede termijn. Mevrouw Wiegman is blij met mijn aandacht voor repressie, maar het gaat in dit taakveld juist niet om repressie maar om preventie. Het is continu een balans zoeken tussen repressie en preventie, zeker als het om die jongeren gaat. Dat evenwicht was in het verleden wel eens zoek, toen we alles op preventie inzetten en repressie af en toe vergaten.
Dank voor de opmerkingen van de heer Dibi. We zullen nog over de jeugdbescherming en de tarieven debatteren voor het eind van het jaar.
Mevrouw Van der Burg sprak over personeel overnemen. Instellingen die gecertificeerd zijn en nu al zaken doen op het terrein van jeugdbescherming en jeugdreclassering, kunnen die medewerkers straks een-op-een overnemen.
Mevrouw Van der Burg (VVD): Dan blijven ze in feite in dezelfde instelling. Dat is iets anders dan dat er een verplichting bij een andere bestuurslaag ontstaat om ze over te nemen. Daar wil ik graag antwoord op in de brief.
Staatssecretaris Teeven: Over het tuchtrecht zullen we separaat antwoorden.
Een tweede brief over de fasen van overheveling is niet nodig, want ik ben al duidelijk geweest dat dat op het moment van inwerkingtreding gefaseerd gaat gebeuren.
Er was nog een vraag blijven liggen over de voortgang van de wet verplichte ggz, die gekoppeld is aan het wetsvoorstel forensische zorg. Dat is de portefeuille van de minister van VWS. Zij is samen met mij verantwoordelijk voor die twee wetten en die zullen we samen in het parlement verdedigen.
Mevrouw Bruins Slot (CDA): De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie is de eerste ondertekenaar van de wet verplichte ggz.
Staatssecretaris Teeven: Dat klopt, maar ik zal samen met de minister van VWS optreden in het parlement. Die wet heeft veel vertraging gehad, maar we proberen het nu snel op de plenaire agenda te krijgen. Er zijn nog wat zaken die op de departementen geregeld moeten worden, maar we zullen de voortgang serieus oppakken.
Ik stuur de Kamer een brief over de manier waarop wij omgaan met het AMK.
Tegen de heer Van der Staaij zeg ik dat ik niet somberder ben dan toen ik begon, want ik realiseer me wat er in het regeerakkoord staat. Meestal ben ik optimistisch, maar in dit geval hangt er een wolkje boven. Die volwassenenreclassering en de jeugdreclassering moeten niet uit elkaar drijven, helemaal niet rondom het onderwerp jongvolwassenen en adolescenten. Ik kan hem blij maken, want de landelijk werkende instellingen zijn naar het zich laat aanzien voldoende gecertificeerd. Er is een akkoord met het IPO dat zij actief zullen blijven op het terrein van de jeugdbescherming en jeugdreclassering. Het is een discussiepunt geweest of zij zelfstandig zouden blijven voortbestaan.
Ik kan tegen mevrouw Kooiman zeggen dat jeugdreclassering nu alleen bij Bureaus Jeugdzorg en de landelijk werkende instellingen zit. Dat is in feite een monopolie. Natuurlijk kan een andere instelling, die zich voldoende certificeert volgens de normen van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, toetreden tot die markt. Maar laat volstrekt helder zijn dat het niet de bedoeling is dat op het terrein van de jeugdbescherming en de jeugdreclassering Beun de Haas aan het werk gaat. Ik zeg het zo bot, omdat ik wil dat het via deze zaal naar buiten gaat. Het moeten alleen mensen zijn die er verstand van hebben en hun waarde in het verleden hebben bewezen.
De voorzitter: Het VAO zal morgen bij de regelingen worden aangevraagd. Ik sluit de vergadering onder dankzegging aan de mensen op de publieke tribune, de bewindspersonen, hun ambtelijke ondersteuning en de Kamerleden.