Ontvangen 9 juni 2011
Met belangstelling heb ik kennisgenomen van het verslag dat de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken over het onderhavige voorstel van wet heeft uitgebracht.
Mede namens de Minister van Veiligheid en Justitie, de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Staatssecretaris van Volkgezondheid, Welzijn en Sport ga ik in deze nota op de gemaakte opmerkingen en de gestelde vragen in. Daarbij wordt zo veel mogelijk de volgorde van het verslag aangehouden.
In de opmerkingen en vragen van de aan het woord zijnde leden lees ik een brede steun voor het uitgangspunt van dit wetsvoorstel, dat de redactionele aanpassingen van de Nederlandse gelijkebehandelingswetten, die zijn aangekondigd om tegemoet te komen aan kritiekpunten die de Europese Commissie in twee inbreukprocedures1 heeft geuit, worden doorgevoerd.
Met dit wetsvoorstel werd beoogd, op een eenvoudige en snelle wijze tegemoet te komen aan een substantieel deel (drie van de in totaal acht onderdelen) van de door de Europese Commissie gestelde inbreuken. Aan één ander onderdeel is reeds tegemoetgekomen door middel van een wijziging van het Besluit gelijke behandeling2. Inmiddels zijn ook voorstellen voorbereid voor de aangekondigde3 redactionele aanpassing van de bepalingen in de Algemene wet gelijke behandeling (Awgb), die de uitzonderingen voor de persoonlijke levenssfeer betreffen. Het is dus mogelijk deze aanpassingen, die net als de reeds in het wetsvoorstel opgenomen aanpassingen geen materiële gevolgen hebben of beogen, nu in procedure te brengen. In verband met de lopende inbreukprocedures is het bovendien verstandig deze voorstellen niet onnodig uit te stellen. Nu uit het verslag de instemming van de aan het woord zijnde leden blijkt met het redactioneel in overeenstemming brengen van de gelijkebehandelingswetten met de Europese richtlijnen, is besloten ook deze redactionele aanpassingen op te nemen in dit wetsvoorstel. Een daartoe strekkende nota van wijziging wordt u gelijktijdig met deze nota aangeboden.
De leden van de SP-fractie vernamen graag wanneer zij de wetswijziging van de Awgb tegemoet kunnen zien, waarin de «enkele-feitconstructie» wordt aangepast.
Het kabinet komt uiterlijk in het kader van de behandeling van het initiatiefwetsvoorstel dat ertoe strekt, de enkele-feitconstructie uit de Awgb te schrappen4 met een standpunt over de enkele-feitconstructie. Daarbij zullen ook het tekstvoorstel van het vorige kabinet5 en de uitkomst van de internetconsultatie over het concept-wetsvoorstel Integratiewet Awgb worden betrokken.
De leden van de VVD-fractie vroegen of met de onderhavige aanpassingen nu wel conform de relevante EU-richtlijnen wordt gehandeld. De in het (oorspronkelijke) wetsvoorstel voorgestelde aanpassingen strekken ertoe, de definities van «direct onderscheid» en «indirect onderscheid» in de Nederlandse wetgeving op het gebied van gelijke behandeling te verduidelijken voor wat betreft de aspecten die de Europese Commissie in het kader van de twee inbreukprocedures heeft aangewezen. Het gaat hierbij allereerst om een herformulering van de definitie van «direct onderscheid» in de desbetreffende wetten, zodat daaruit expliciet blijkt dat het om een verschil in behandeling in heden, verleden of toekomst kan gaan («wordt, is of zou worden»). Ook de definitie van «indirect onderscheid» wordt aangepast aan de redactie van de richtlijnen. En aan artikel 1 van de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd wordt de (aangepaste) omschrijving van «indirect onderscheid» toegevoegd; in die wet is een definitie van dit begrip thans nog niet opgenomen.
Zoals ik hierboven al opmerkte, wordt door middel van de nota van wijziging tevens de reeds eerder aangekondigde richtlijnconforme aanpassing van de door de Europese Commissie bekritiseerde artikelen 5, derde lid, en 7, derde lid, van de Awgb in dit wetsvoorstel opgenomen.
De leden van de VVD-fractie wilden weten of met het onderhavige wetsvoorstel de inbreukprocedure jegens Nederland nu wordt stopgezet.
Of aanvaarding van het onderhavige wetsvoorstel door de beide Kamers der Staten-Generaal ertoe zal leiden dat de beide inbreukprocedures jegens Nederland zullen worden stopgezet, is een vraag die uitsluitend door de Europese Commissie kan worden beantwoord. Ik constateer echter dat de Nederlandse wetgever na aanvaarding van dit bij nota van wijziging aangevulde wetsvoorstel, gevoegd bij de vorig jaar doorgevoerde aanpassing van het Besluit gelijke behandeling, de Europese Commissie substantieel tegemoet zal zijn gekomen. Ik vertrouw er daarom op, dat de Europese Commissie na de inwerkingtreding van deze wijzigingen geen aanleiding meer zal zien de inbreukprocedures voort te zetten.
De leden van de VVD-fractie vroegen in hoeverre de voorgestelde definities van «direct» onderscheid en «indirect» onderscheid een hoger beschermingsniveau bieden dan de richtlijnen voorschrijven.
Ook de leden van de CDA-fractie vroegen of de Awgb na aanpassing via het voorliggende definitiewetje meer bescherming biedt dan de Europese richtlijnen.
De richtlijnen bepalen dat er sprake is van directe discriminatie wanneer iemand ongunstiger wordt behandeld dan een ander in een vergelijkbare situatie wordt, is of zou worden behandeld op basis van een van de genoemde gronden. Het voorgestelde artikel 1, onderdeel b, Awgb bepaalt dat er sprake is van direct onderscheid indien een persoon op een andere wijze wordt behandeld dan een ander in een vergelijkbare situatie wordt, is of zou worden behandeld, op grond van een van de genoemde gronden. Deze omschrijving van direct onderscheid stelt dus niet de eis van een «ongunstiger behandeling». Omdat het systeem van de Nederlandse gelijkebehandelingswetgeving (vooralsnog) is opgezet rond het neutrale begrip «onderscheid», ontbreekt een expliciete verwijzing naar het benadelingsvereiste. Dit is ook het geval bij de definitie van indirect onderscheid, waarbij in de Europese definitie sprake is van indirect onderscheid als personen van – bijvoorbeeld – een bepaald ras «in vergelijking met andere personen bijzonder worden benadeeld». In de voorgestelde definitie in de Awgb is gekozen voor de formulering «indien een ogenschijnlijk neutrale bepaling (etc.) personen met een bepaald kenmerk in vergelijking met andere personen bijzonder treft.» De onderzoekers van de Universiteit Tilburg en de Rijksuniversiteit Groningen concludeerden in hun evaluatierapport «Gelijke behandeling: principes en praktijken, Evaluatieonderzoek Algemene wet gelijke behandeling» dat er op dit punt geen enkel verschil lijkt te bestaan tussen de uitkomst van het Nederlandse en het Europeesrechtelijke toetsingskader. Bij de toepassing van de gelijkebehandelingswetgeving is benadeling wel een vereiste, zo blijkt uit wet, wetsgeschiedenis, jurisprudentie en literatuur.6 Dit komt ook tot uitdrukking in de artikelen 10, 12 en 14 van de Awgb, waaruit blijkt dat het voor de bewijslastverdeling in rechte en het verzoeken van een oordeel aan de Commissie gelijke behandeling van belang is dat degene die een beroep doet op de bescherming van de Awgb een nadeel ondervindt van het gemaakte onderscheid, respectievelijk dat zijn belang of het gewicht van de gedraging niet onvoldoende is. Kortom, de geringe afwijking in de definitiebepalingen heeft geen materiële gevolgen, biedt eenzelfde beschermingsniveau en is slechts een gevolg van het gebruik van het begrip «onderscheid», waartegen de Europese Commissie overigens geen bedenkingen heeft geuit.
De leden van de VVD-fractie vroegen of met het hanteren van een afwijkende definitiebepaling het bereik van de richtlijn wordt uitgebreid. Gelet op het ontbreken van een materieel verschil tussen de richtlijnbepalingen en de voorgestelde bepalingen uit de Awgb, zal er geen sprake zijn van een uitbreiding van het bereik van de richtlijn. Dit is in ieder geval niet de bedoeling.
De leden van de PvdA-fractie vroegen in hoeverre het voor het ontkomen aan de inbreukprocedure van de Europese Commissie tegen Nederland nodig is om het begrip «onderscheid» te vervangen door «discriminatie».
Het vervangen van het begrip «onderscheid» door «discriminatie» is door het vorige kabinet aangekondigd naar aanleiding van adviezen van de Raad van State en onderzoek in het kader van de tweede evaluatie van de Awgb7 en staat los van de inbreukprocedures. Voor het doorvoeren van de door de Europese Commissie geadviseerde en in dit wetsvoorstel opgenomen aanpassingen is het niet nodig het begrip «onderscheid» te vervangen door «discriminatie». De Europese Commissie heeft geen bezwaar gemaakt tegen het begrip «onderscheid» in de Nederlandse gelijkebehandelingswetgeving.
Deze leden vroegen voorts welke overwegingen ertoe hebben geleid om dit deel van de richtlijn niet meteen ook in Nederlandse wetgeving over te nemen.
Zoals in antwoord op de vorige vraag van deze leden is aangegeven, staat de vervanging van «onderscheid» door «discriminatie» los van de inbreukprocedures. Bij die vervanging gaat het bovendien niet slechts om een onderdeel van een richtlijn, maar om een begrip dat centraal staat in de Europese gelijkebehandelingsrichtlijnen, zoals «onderscheid» verweven is met de Nederlandse gelijkebehandelingswetgeving. De overstap van «onderscheid» naar «discriminatie» vergt een grondige herformulering van de verboden en de uitzonderingen daarop in alle gelijkebehandelingswetten. Omdat invoering van «discriminatie» niet noodzakelijk is om de inbreukprocedures tot een goed einde te brengen en de vervanging een veel omvangrijker operatie is dan het onderhavige wetsvoorstel, is ervoor gekozen de veel eenvoudiger redactionele aanpassing van enkele bepalingen naar aanleiding van de inbreukprocedures daarvan los te koppelen.
Vervolgens vroegen de leden van de PvdA-fractie of dit wetsvoorstel afdoende is om aan de inbreukprocedure te ontkomen. Zoals ik hierboven in antwoord op een gelijkluidende vraag van de leden van de VVD-fractie heb opgemerkt, komt het onderhavige wetsvoorstel, zeker na de door middel van de nota van wijziging toegevoegde onderdelen, substantieel tegemoet aan de kritiek van de Europese Commissie. Hoewel het is voorbehouden aan de Europese Commissie te beslissen over eventuele vervolgstappen in de inbreukprocedures, heb ik er vertrouwen in dat aanvaarding van dit wetsvoorstel ertoe zal leiden dat de Europese Commissie de inbreukprocedures beëindigt.
De leden van de PvdA-fractie vroegen of de regering de mening van de Raad van State deelt dat het voor het bieden van rechtsbescherming binnen de EU van groot belang is dat, als slachtoffers willen opkomen tegen discriminatie, zij zich op duidelijke verbodsbepalingen moeten kunnen baseren en dat een verschil tussen de terminologie van de EU-kaderrichtlijn en Nederlandse wetgeving zich daartoe niet verhoudt. Voorts vragen deze leden of deze mening voor de regering de belangrijkste overweging is om ook in Nederlandse gelijkebehandelingswetgeving het begrip «discriminatie» op te gaan nemen. Ik beaam dat het van groot belang is dat slachtoffers van discriminatie zich op duidelijke verbodsbepalingen moeten kunnen beroepen, maar merk tevens op dat uit de laatste evaluatie van de wet niet is gebleken dat de verschillen tussen de Europese en de Nederlandse regelgeving in de praktijk tot onduidelijkheden hebben geleid. Aan het besluit van het vorige kabinet om het begrip «discriminatie» desondanks in de Nederlandse gelijkebehandelingswetgeving op te nemen lagen verschillende overwegingen ten grondslag. Dat de term «discriminatie» één-op-één aansluit bij de terminologie van de Europese richtlijnen en daardoor op ondubbelzinnige wijze de rechtsbescherming verzekert zoals de richtlijnen die beogen te bieden, is een van die overwegingen. De term sluit ook beter aan bij de terminologie van artikel 1 van de Grondwet en benadrukt meer dan «onderscheid» de ernst van het fenomeen. Daarnaast is het wenselijk om aan te sluiten bij de overige internationaalrechtelijke bepalingen8.
De leden van de CDA-fractie vroegen of er door de definitiewijziging mogelijkerwijze toch weer spanning met de richtlijnen kan worden geconstateerd door de Europese Commissie. Zoals hierboven, in antwoord op een vraag van de leden van de VVD-fractie, is aangegeven is er geen materieel verschil tussen de Nederlandse en Europese definitiebepaling. Aan de opmerkingen die de Europese Commissie heeft gemaakt in het met redenen omkleed advies wordt met het onderhavige wetsvoorstel tegemoet gekomen.
De leden van de D66-fractie constateerden dat het begrip «onderscheid», in tegenstelling tot het begrip «discriminatie», een Nederlands gegeven is dat niet wordt gebruikt in Europa en vragen hoe de regering hier tegenaan kijkt. Zoals hierboven is aangegeven en uit het evaluatieonderzoek blijkt, leiden het Europeesrechtelijke begrip «discriminatie» en het Nederlandse toetsingskader in de toepassing niet tot verschillende resultaten. Tekenend is ook dat de Europese Commissie in het met redenen omkleed advies geen opmerking heeft gemaakt bij het gebruik van het begrip «onderscheid».
De leden van de D66-fractie verwezen voorts naar het in 2008 genomen besluit om, mede naar aanleiding van de adviezen van de Raad van State, over te gaan tot de term «discriminatie». Het is deze leden niet helder welke bezwaren de regering heeft tegen directe volledige aanpassing aan de kaderrichtlijn. Zij zagen daarbij het tijdsaspect en eventuele druk vanuit de Europese Commissie om nu tot een aanpassing te komen, niet als legitieme reden om wetgeving niet meteen zodanig aan te passen dat deze materieel en formeel volledig aansluit bij het kader dat vanuit Europa is meegegeven. Een eventuele graduele aanpassing vonden de leden van de D66-fractie omslachtig en daarmee niet wenselijk.
De inbreukprocedures die de Europese Commissie tegen Nederland startte, brachten het vorige kabinet ertoe de gelijkebehandelingswetten vooruitlopend op een omvangrijker herziening alvast op relevante punten aan te passen. Gelet op het feit dat reeds het besluit was genomen om de gelijkebehandelingswetgeving meer in overeenstemming te brengen met de bewoordingen van de richtlijnen, besloot het vorige kabinet tegemoet te komen aan de redactionele kritiek van de Europese Commissie, hoewel het ervan overtuigd was dat de huidige wetgeving materieel niet strijdig was met de Europese richtlijnen. Aldus werd beoogd te voorkomen dat Nederland zou worden blootgesteld aan het risico dat het Hof van Justitie van de Europese Unie een schending van het EU-recht zou constateren en vervolgens mogelijk hoge boetes zou opleggen. In wezen gaat het hier om een nadere implementatie, die naar haar aard binnen een redelijke termijn dient te geschieden. Anders dan de leden van de D66-fractie acht ik dit een aanvaardbare reden om een eenvoudige wetsaanpassing vooruit te laten lopen op een omvangrijke maar minder urgente stelselwijziging.
De leden van de ChristenUnie-fractie vroegen de regering te reageren op hun uitgangspunt van een goede balans tussen grondrechten, tegen de achtergrond van het feit dat in de toelichting is aangegeven dat in het voorliggende wetsvoorstel uitsluitend wijzigingen worden doorgevoerd in reactie op het met redenen omkleed advies van de Europese Commissie. Hieraan zouden – zo begrepen deze leden de toelichting – geen materiële gevolgen verbonden zijn met het oog op de uitleg of toepassing van de wetten betreffende gelijke behandeling. De veronderstelling van deze leden is juist. Het onderhavige wetsvoorstel heeft geen materiële gevolgen voor de uitleg of toepassing van de wetten betreffende gelijke behandeling. Het voorstel van wet zal derhalve ook geen gevolgen hebben voor de balans tussen grondrechten. Dat geldt ook voor de bij nota van wijziging voorgestelde aanpassing van de uitzonderingen ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer.
De leden van de ChristenUnie-fractie vroegen voorts of de bij dit wijzigingsvoorstel voorgestelde aanpassingen letterlijk voortvloeien uit de EU-richtlijnen nr. 2000/43/EG, 2000/78/EG, 2000/73/EG9 en 2000/113/EG10 van de Raad van de Europese Unie. Verder vroegen zij welke artikelen niet in directe zin voortkomen uit de EU-richtlijnen.
De redactionele aanpassingen die in dit wetsvoorstel worden voorgesteld, vloeien rechtstreeks voort uit de door deze leden bedoelde Europese richtlijnen. Dat geldt ook voor de bij nota van wijziging toegevoegde onderdelen. In al deze Europese richtlijnen wordt voor «directe discriminatie» en «indirecte discriminatie» een gelijkluidende definitie gehanteerd. Omdat de Nederlandse wetgeving het neutrale begrip «onderscheid» hanteert, wijken de in dit wetsvoorstel voorgestelde omschrijvingen enigszins af van de letterlijke tekst van de richtlijnen. De inbreukprocedures hebben echter geen betrekking op het gebruik van het begrip «onderscheid» in plaats van «discriminatie».
De leden van de ChristenUnie-fractie vroegen om de stellingname dat de voorgestelde wijzigingen geen materieelrechtelijke gevolgen zouden hebben, nader toe te lichten. Zij vroegen verder waarom, als er geen materieelrechtelijke gevolgen zijn, de voorgestelde wetswijziging eigenlijk nodig is. Naar de mening van het kabinet is de huidige tekst van de begripsomschrijvingen in de Awgb en andere gelijke behandelingswetten materieel in overeenstemming met de kaderrichtlijn en andere Europese richtlijnen. Zoals hierboven, in antwoord op een vraag van de leden van de VVD-fractie is toegelicht, is uit het evaluatieonderzoek ook gebleken dat er geen enkel verschil lijkt te bestaan tussen de resultaten van het Nederlandse en het Europeesrechtelijke toetsingskader. De Europese Commissie is echter van oordeel dat de bestaande definities van direct en indirect onderscheid in de Awgb niet stroken met de kaderrichtlijn. De onderhavige voorstellen zijn ingediend om de Europese Commissie te bewegen een einde te maken aan de inbreukprocedures.
De leden van de ChristenUnie-fractie vroegen in het bijzonder of de lading van de richtlijn, tot uitdrukking komend in het begrip «ongunstiger» behandeling dan een ander, in de voorgestelde wetswijziging wel voldoende tot haar recht komt. De Nederlandse wet hanteert weliswaar het neutrale begrip «onderscheid, maar de resultaten van het in de Awgb vastgelegde toetsingskader komen overeen met die van de richtlijnen, hetgeen wordt bevestigd in het hierboven genoemde evaluatieonderzoek.
De leden van de SGP-fractie vroegen of tengevolge van de voorgestelde aanpassingen – ondanks het feit dat het niet het doel is – er in de praktijk toch wijzigingen in de bestaande situatie zullen optreden. Materiële gevolgen zijn met dit voorstel niet beoogd en liggen ook niet in de rede, omdat het slechts redactionele aanpassingen aan de richtlijnen betreft en de huidige uitvoeringspraktijk reeds richtlijnconform is.
De leden van de SGP-fractie vroegen voorts of het te verwachten is dat de Europese Commissie genoegen zal nemen met terminologie in de wet die niet geheel overeenstemt met die van de richtlijn. In het met redenen omkleed advies heeft de Europese Commissie duidelijk omschreven op welke punten de definities van direct en indirect onderscheid moesten worden aangepast. De Commissie acht het van belang dat directe discriminatie in het verleden, heden en toekomst verboden wordt gesteld. Bij indirecte discriminatie acht de Commissie het van belang dat wie door neutrale voorschriften nadeel kan ondervinden, deze voorschriften moet kunnen aanvechten. Met het onderhavige wetsvoorstel wordt aan deze kritiekpunten van de Commissie tegemoet gekomen. Ik heb geen aanleiding te verwachten dat het verschil tussen «bijzonder treffen» en «benadelen» op bezwaren van de Europese Commissie zal stuiten.
De leden van de SGP-fractie vroegen ten slotte of het verschil in terminologie er niet voor zal zorgen dat er onduidelijkheid bestaat over de precieze reikwijdte van de Nederlandse wetgeving in vergelijking met de Europese richtlijnen en de rechtspraak die hierop is gebaseerd.
Gelet op hetgeen in het voorgaande is aangegeven, namelijk dat er materieel geen verschil bestaat tussen het Nederlandse en het Europese discriminatieverbod, verwacht ik niet dat er onduidelijkheid zal ontstaan over de precieze reikwijdte van de Nederlandse wetgeving in vergelijking met de Europese richtlijnen.
De leden van de PvdA-fractie vroegen naar de stand van zaken betreffende het voornemen om in de gelijkebehandelingswetgeving de term «onderscheid» te vervangen door «discriminatie». Naar de leden van de PvdA-fractie hadden begrepen, zou dit voornemen gestand worden gedaan in een «Integratiewet Awgb». Deze leden vroegen of dit wetsvoorstel al voorbij het stadium van de consultatieronde is. Ook vroegen zij in welke fase dit wetsvoorstel zich bevindt en wanneer het bij de Tweede Kamer zal worden ingediend. En indien dit niet het geval is, of het begrip «discriminatie» dan op een andere wijze in de wetgeving betreffende gelijke behandeling wordt opgenomen.
Zoals de leden van de PvdA-fractie terecht veronderstelden, zal het voornemen om de term «onderscheid» in de gelijkebehandelingswetten te vervangen door «discriminatie» gestand worden gedaan door middel van een wetsvoorstel dat er onder meer toe strekt, de overige gelijkebehandelingswetten te integreren in de Awgb. Mijn ambtsvoorganger heeft een ontwerp van dit wetsvoorstel, na aanpassing van het oorspronkelijk aan de Raad van State voorgelegde voorstel, openbaar gemaakt voor internetconsultatie. Het kabinet zal beslissen wat er met de resultaten van de internetconsultatie zal gebeuren.
De leden van de D66-fractie vroegen wanneer de Kamer het voorstel van een Integratiewet Awgb, waarin ook de enkele-feitconstructie wordt meegenomen, tegemoet kan zien.
In antwoord op de hierboven aangehaalde vraag van de leden van de PvdA-fractie is ingegaan op de Integratiewet Awgb. Het kabinet komt uiterlijk in het kader van de behandeling van het initiatiefwetsvoorstel dat ertoe strekt, de enkele-feitconstructie uit de Awgb te schrappen4 met een standpunt over de enkele-feitconstructie. Daarbij zullen ook het tekstvoorstel van het vorige kabinet en de uitkomst van de internetconsultatie over het concept-wetsvoorstel Integratiewet Awgb worden betrokken.
Artikel I
De leden van de PVV-fractie vroegen de regering uiteen te zetten wat het precieze verschil is tussen directe en indirecte discriminatie.
Van directe discriminatie is sprake bij discriminatie op grond van een in de wet genoemd (persoons)kenmerk (godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht, enz.). Van indirecte discriminatie is sprake als het verschil in behandeling plaatsvindt aan de hand van een op zichzelf neutraal criterium of kenmerk, maar dat verschil in behandeling in de praktijk vooral voor een bepaalde categorie van personen gevolgen heeft. Een voorbeeld kan dit illustreren. Indien in een personeelsadvertentie wordt gevraagd naar een medewerk(st)er tussen 16 en 20 jaar, is er sprake van direct onderscheid op grond van leeftijd. Indien die vacature echter is opengesteld voor «schoolverlaters», is er sprake van indirect onderscheid op grond van leeftijd. «Schoolverlater» is op zichzelf een neutraal, niet door de Awgb beschermd kenmerk, maar het stellen van deze eis heeft vooral nadelige gevolgen voor personen ouder dan 20, omdat schoolverlaters over het algemeen jonger zullen zijn.
De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
J. P. H. Donner