Vastgesteld 30 oktober 2009
De algemene commissie voor Jeugd en Gezin1, belast met het voorbereidend onderzoek van voorliggend initiatiefwetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de in het verslag opgenomen vragen en opmerkingen afdoende door de initiatiefnemer worden beantwoord acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
Inhoudsopgave blz.
1. Inleiding en de aanleiding 1
2. Het functioneren van het klachtrecht in de jeugdzorg 3
3. Toegevoegde waarde klachtenbehandeling door Kinderombudsman 4
4. Positionering van de Kinderombudsman 5
5. Het takenpakket van de Nederlandse Kinderombudsman 6
6. Zienswijze van de Nationale ombudsman 8
7. De naamgeving 8
8. Financiën 8
9. Artikelsgewijze toelichting 9
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van onderhavig initiatiefwetsvoorstel van het lid Arib tot wijziging van de Wet Nationale ombudsman in verband met de instelling van de Kinderombudsman (Wet Kinderombudsman). De indiener geeft aan met dit voorstel gevolg te geven aan de dringende oproepen uit 2004 en 2009 van het comité dat toeziet op de naleving van het kinderrechtenverdrag om een Kinderombudsman in te stellen. De indiener heeft in afwijking van het eerdere voorstel uit 2001 niet gekozen voor een zelfstandig instituut maar voor het aanhaken bij het instituut Nationale ombudsman en dit te doen met een duidelijke eigen gezicht voor de Kinderombudsman. Deze leden vragen de indiener hoe zij de afbakening van de taken ziet, daar de Nationale ombudsman bijvoorbeeld onderzoek naar het functioneren van de jeugdzorg doet en er ook een Inspectie Jeugdzorg (IJZ) is. Indien niet zeker is dat de Kinderombudsman ook iedere individuele klacht in behandeling neemt, is het de vraag of jeugdigen en ouders daadwerkelijk met dit extra instituut geholpen zijn. Hier moet volgens de leden van de CDA-fractie meer duidelijkheid over komen, voor zij kunnen instemmen met dit initiatiefwetsvoorstel. Genoemde leden vragen daarbij nadrukkelijk of de kosten van de Kinderombudsman gefinancierd kunnen worden uit het budget van de Nationale ombudsman (zie tevens paragraaf 8).
De leden van de PvdA-fractie hebben met grote belangstelling kennisgenomen van het voorliggende initiatiefwetsvoorstel en willen de indiener nog enkele vragen ter verduidelijking voorleggen. Deze leden delen de mening dat de rechten van het kind grote aandacht behoeven en zij hebben ook waardering voor het langjarige werk dat aan dit voorstel besteed is. Naleving van het verdrag van de rechten van het kind is belangrijk, juist kinderen verdienen extra bescherming, zij vormen een kwetsbare groep in de maatschappij. De indiener geeft terecht aan dat kinderen kwetsbaar zijn omdat ze afhankelijk zijn van anderen, op biologisch, sociaal, relationeel, economisch en juridisch vlak. De instelling van een Kinderombudsman is volgens de leden van de PvdA-fractie dan ook een goede zaak.
In de memorie van toelichting refereert de indiener aan het proefproject «Kom op! Jeugdombudswerk» dat in een zestal regio’s is uitgevoerd en geëvalueerd. Uit de evaluatie is gebleken dat er behoefte bestaat aan voortzetting van het ombudswerk omdat duidelijk in een behoefte werd voorzien. Het project werd al in 2000 afgerond. Kan de indiener toelichten wat er nadien op dit vlak aan ontwikkelingen heeft plaatsgevonden? Is er in deze jaren geen sprake geweest van jeugdombudswerk of zijn er nog andere pilots geweest? Indien er geen andere pilots zijn geweest, hoe is deze lacune dan opgevangen? Indien er wel andere pilots zijn geweest, hoe zijn deze verlopen?
Er wordt verwezen naar reeds bestaande voorzieningen als de kindertelefoon, de Kinder- en Jongerenrechtswinkels en de Jongeren Informatie Punten (JIP’s). Waarin verschillen de taken van een JIP met die van de Kinderombudsman en waarin zal er een overlap zijn? De leden van de PvdA-fractie zijn van mening dat er momenteel al een lappendeken aan voorzieningen voor jongeren is. Hoe beoordeelt de indiener in dit licht bijvoorbeeld de berichtgeving in de Volkskrant d.d. 25 oktober 2009 over het SER-(concept)advies dat aangeeft dat er één loket voor probleemjongeren moet komen? Is er als een dergelijk loket gerealiseerd wordt nog wel behoefte aan een Kinderombudsman?
De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorstel van wet van het lid Arib tot wijziging van de Wet Nationale ombudsman in verband met de instelling van de Kinderombudsman (Wet Kinderombudsman). Genoemde leden spreken hun waardering en complimenten uit voor dit initiatief. Zij vinden het van groots belang dat de rechten van kinderen zo optimaal mogelijk worden gewaarborgd. Met de instelling van de Kinderombudsman wordt bewerkstelligd dat de positie van de rechten van kinderen in Nederland wordt versterkt. Ook de klachtenbehandeling door de Kinderombudsman zien zij als een zeer waardevolle en welkome aanvulling op de reeds bestaande rechten van kinderen.
Het comité inzake het Nederlandse jeugdbeleid adviseert dat de Kinderombudsman herkenbaar en goed bereikbaar moet zijn. Deze leden delen dit advies van het comité. Hoe denkt de indiener dit advies concreet te implementeren? Daarnaast heeft het comité inzake het Nederlandse jeugdbeleid geadviseerd dat de Kinderombudsman ook de taak heeft om de implementatie en promotie van het kinderrechtenverdrag te monitoren. Hoe ziet de indiener dit in de praktijk concreet voor zich?
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het initiatiefwetsvoorstel Kinderombudsman. Allereerst willen deze leden de indiener complimenteren met het vele werk dat duidelijk in deze initiatiefwet zit. Genoemde leden hebben echter nog een aantal vragen en opmerking naar aanleiding van het wetsvoorstel. Zoals bekend is de motie om tot de instelling van een Kinderombudsman te komen vrijwel Kamerbreed gesteund. De instelling van een Kinderombudsman is een gevolg van het door Nederland ondertekende VN-Verdrag inzake de Rechten van het Kind. Het VN-Kinderrechtencomité heeft er ook herhaaldelijk bij Nederland op aangedrongen om de rechten van het kind op basis van dit verdrag nadrukkelijker aandacht te geven door het instellen van een speciaal instituut. Binnen Europa zijn inmiddels 26 landen met 33 instituten die op verschillende wijze vormgeven aan de uitvoering van kinderrechten. Deze leden vragen aan, met waardering voor de beschrijving van de Europese situatie door de indiener, hoe de situatie in Amerika is geregeld.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het initiatiefwetsvoorstel in verband met de instelling van de Kinderombudsman. Zij waarderen de inspanningen om te komen tot een onafhankelijk aanspreekpunt dat toeziet op de rechten van kinderen. Genoemde leden hebben nog wel enkele vragen en opmerkingen. Zij vragen een nadere uiteenzetting op de opmerking dat in Nederland een spreekbuis gericht op kinderen ontbreekt. Is het de bedoeling dat kinderen zelf klachten kunnen indienen? Neemt een Kinderombudsman daarbij zowel belangen van ouders als van kinderen in ogenschouw?
De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het initiatiefwetsvoorstel. Genoemde leden vragen waarom de indiener vermeldt dat internationale verplichtingen nopen tot het instellen van een Kinderombudsman. Zij vragen of er kennelijk een verplichting is tot het instellen van een Kinderombudsman. Tevens vragen zij of de indiener aan de aanbevelingen van het VN-Comité verplichtende status toekennen. Waarom is de verplichte ombudsman niet in het verdrag opgenomen, wanneer deze kennelijk van een dergelijk groot belang is? De leden van de SGP-fractie vragen of een ombudsman wenselijk en nodig is om problemen als gebrek aan effectieve samenwerking in de jeugdzorg aan de orde te stellen. Zijn voor dergelijke problemen andere instellingen, zoals de Inspectie Jeugdzorg, niet het aangewezen adres?
2. Het functioneren van het klachtrecht in de jeugdzorg
De leden van de CDA-fractie lezen in de memorie van toelichting dat de klachtenregelingen binnen de jeugdzorg onvoldoende bekend zijn en niet uniform worden toegepast. Genoemde leden vragen de indiener of niet juist het feit dat de uitspraak van een klachtencommissie beperkt blijft tot een advies, dat al dan niet opgevolgd wordt, als probleem ervaren wordt. Tevens geeft de indiener aan dat de Inspectie Jeugdzorg geen individuele klachten in behandeling neemt. Is de indiener niet bevreesd dat de Kinderombudsman overspoeld zal raken met klachten over de jeugdzorg? Genoemde leden vragen hoe de Kinderombudsman zich gaat verhouden tot de Inspectie Jeugdzorg. Zij verzoeken de indiener daar duidelijkheid in te verschaffen, aangezien de Kinderombudsman niet een instituut moet worden dat alleen extra bureaucratie oplevert. Heeft de indiener overwogen om het terrein van de jeugdzorg buiten het takenpakket van de Kinderombudsman te houden door bijvoorbeeld de Inspectie Jeugdzorg toegankelijk te maken voor individuele klachten?
Op verschillende terreinen waar kinderen of met kinderen beslissingen worden genomen functioneren klachtregelingen, zoals in de jeugdhulpverlening en het onderwijs. Het valt de leden van de SP-fractie op dat in de wet uitvoerig ingegaan wordt op het klachtrecht in de jeugdzorg, maar niet op het klachtrecht in het onderwijs. Kan de indiener hier alsnog op ingaan en hierbij ook de rol van de Kinderombudsman beschrijven?
Genoemde leden achten het van groot belang dat er een goed werkend klachtrecht is voor kinderen en hun opvoeders. Ook pleiten deze leden voor een eenduidige klachtenafhandeling bij de Bureaus Jeugdzorg. De Kamer heeft op dit punt de motie Langkamp1 aangenomen. In hoeverre ziet de indiener een rol weggelegd voor de Kinderombudsman bij het bewaken van de eenduidigheid van klachtenafhandeling bij de Bureaus Jeugdzorg?
De indiener betoogt dat het Nederland ontbreekt aan een landelijk onafhankelijk toezichthoudend orgaan op het gebied van voorzieningen voor de jeugd. Er wordt wel gewezen op de taken van de Inspectie Jeugdzorg en de bestaande klachtenprocedures binnen de jeugdzorg. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen een uiteenzetting op de verhouding tussen deze organen en instrumenten. Voorts vragen zij naar de structurele tekortkomingen in klachtenregelingen. In hoeverre is de Inspectie het aangewezen orgaan dat toeziet op de kwaliteit van klachtenprocedures en schiet de Inspectie hierin tekort? Genoemde leden vragen verder welke rol de Kinderombudsman hierbij speelt.
De leden van de SGP-fractie vragen waarom de indiener kiest voor het inrichten van een nieuwe klachtenfunctie in plaats van eerst voorstellen in te dienen voor verbetering van de bestaande klachtencommissies en -functies. Zij vragen of het niet de voorkeur verdient om eerst binnen het bestaande systeem naar oplossingen te zoeken. Zij vinden het voor de hand liggen om eerst oplossingen te zoeken voor de problemen die in de evaluatie naar voren kwamen.
3. Toegevoegde waarde klachtenbehandeling door Kinderombudsman
De leden van de CDA-fractie constateren dat de indiener refereert aan een aanbeveling uit de wetsevaluatie OTS, om een Kinderombudsman in te stellen die structurele tekortkomingen in de klachtenregelingen aan het licht kan brengen. Het is echter niet de bedoeling van de indiener dat de Kinderombudsman structureel ingaat op klachten, daarvoor moeten de bestaande klachtenprocedures doorlopen worden. Ook is het aan de Kinderombudsman zelf om te bepalen of hij een klacht wel of niet in behandeling neemt. Deze leden begrijpen dat het doel van de klachtenbehandeling vooral ligt in het inzichtelijk maken van trends en structurele problemen. De leden van de CDA-fractie merken op dat bij vele jeugdigen en ouders juist een enorme behoefte bestaat aan een onafhankelijke partij die zich buigt over individuele klachten. Is het waar dat de Kinderombudsman naar eigen inzicht kan bepalen of hij een onderzoek start of niet? De vraag is dus of jeugdigen en ouders zich daadwerkelijk geholpen voelen door het bestaan van de Kinderombudsman.
Genoemde leden vragen hoe omgegaan gaat worden met klachten die betrekking hebben op rechterlijke uitspraken, meer specifiek over de procedure die gevolgd is om tot die uitspraak te komen? Omdat de kinderrechter slechts aan marginale toetsing doet, hij baseert zijn uitspraak op onderzoeksrapporten die hem aangereikt worden door de raad voor de kinderbescherming en/of van de voogdijinstelling. Staat de Kinderombudsman ook open voor klachten over de wijze waarop een beslissing van de rechter tot stand gekomen is?
De initiatiefneemster schrijft dat een Kinderombudsman zeker bij kan dragen aan een betere toegankelijkheid van bestaande organisaties en voorzieningen. De leden van de PvdA-fractie vragen op welke wijze deze betere toegankelijkheid gerealiseerd kan worden?
Kinderen en ouders kunnen met klachten in de jeugdzorg ook terecht bij het Advies- en Klachtbureau Jeugdzorg (AKJ). Het AKJ informeert, adviseert en ondersteunt iedereen met vragen of klachten over de jeugdzorg. Hoe verhoudt de Kinderombudsman zich volgens de indiener tot het AKJ, zo vragen de leden van de SP-fractie.
De leden van de VVD-fractie hebben moeite met de precieze inbedding die de indiener voorstelt. Terecht geeft zij aan dat de huidige klachtenregeling binnen de jeugdzorg niet voldoende functioneert. Maar zij gaat niet in op de verhouding van dit wetsvoorstel ten opzichte van het door het kabinet aangekondigde Wet cliëntenrechten in de zorg, welke spoedig in de Kamer is te verwachten. Kan de indiener op dit punt een toelichting geven? Te meer omdat op basis van de evaluatie ondertoezichtstelling (OTS) wordt geconcludeerd dat de Kinderombudsman geen individuele klachten zou moeten behandelen, maar slechts aanbevelingen te doen op basis van de voorliggende vragen. De indiener kiest er juist wel voor om de Kinderombudsman de mogelijkheid te geven om een individuele klacht inhoudelijk te behandelen, maar vermeldt niet hoe de verhouding is met het huidige beroepsrecht. Kan de indiener nader op dit punt ingaan?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen hoe het voor ouders en kinderen duidelijk wordt dat de Kinderombudsman de genoemde «last resort» is en dat zij eerst de reguliere klachtprocedures moeten doorlopen.
De leden van de SGP-fractie vragen een uiteenzetting op de betiteling van de Kinderombudsman als «last resort». Zij vragen of de Kinderombudsman klachten enkel procedureel toetst of dat hij ook inhoudelijk een oordeel vormt over de zaken waarop de klachten betrekking hebben. Deze leden vragen of de indiener het ook onwenselijk vindt dat de Kinderombudsman door betrokkenen gezien gaat worden als een nieuwe en laatste beroepsinstantie. Voorts vragen zij of het verlagen van de drempel om klachten in te dienen mensen ook ongewenst kan stimuleren om klachten in te dienen, en of hierdoor overbodig werk kan ontstaan.
4. Positionering van de Kinderombudsman
De Kinderombudsman zal een substituut zijn van de Nationale ombudsman. De leden van de CDA-fractie begrijpen dat bevoegdheid om een substituut-ombudsman aan te stellen nu al ligt bij de Nationale ombudsman. Graag vernemen deze leden hoe de aanstellingsprocedure van de Kinderombudsman in zijn werk zou moeten gaan.
De leden van de SP-fractie zien het als toegevoegde waarde dat de Kinderombudsman ondergebracht wordt bij de Nationale ombudsman. Dit gezien het feit dat de Nationale ombudsman al jaren ervaring heeft in afhandeling en onderzoek van klachten van jeugdigen en ouders over de jeugdzorg. Genoemde leden vragen wel of het benoemen van een substituut-ombudsman als Kinderombudsman wel de beste optie is, omdat beide substituut-ombudsmannen erg verweven zijn met de bredere taak van de Nationale ombudsman en ook als diens plaatsvervanger fungeren. Betekent dit dat er naast de twee reeds bestaande substituut-ombudsmannen een derde substituut-ombudsman benoemd wordt die de specifieke taak van Kinderombudsman heeft? Hoe denkt de indiener over de mogelijkheid om naast de Nationale ombudsman een aparte Kinderombudsman te benoemen die niet de functie heeft van substituut-ombudsman? Deze kan uiteraard evengoed onderdeel uitmaken van het instituut van Nationale ombudsman en bij de interne afhandeling van zaken gebruik maken van de reeds bestaande en aanwezige expertise.
De leden van de VVD-fractie verzoeken de indiener nader in te gaan op de redevoering waarom de Kinderombudsman ten opzichte van de Nationale ombudsman speciale bevoegdheden nodig heeft, terwijl de strekking van het wetsvoorstel is dat de Kinderombudsman een substituut-ombudsman onder de huidige wet wordt. De indiener meldt enkel dat er extra bevoegdheden nodig zijn, zonder dit nader te specificeren.
In hoeverre zou een eigen gezicht gewaarborgd zijn als de Kinderombudsman als functie ondergebracht wordt bij de Nationale ombudsman?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen naar de mogelijkheden van decentrale overheden om de ombudsfunctie in te stellen. Het systeem van jeugdzorg is ingericht op provinciaal niveau. Kunnen provincies ook de Kinderombudsfunctie invullen?
De leden van de SGP-fractie vragen of de Nationale ombudsman in het verleden zelf met het oog op de belangen van kinderen heeft verzocht om instelling van een substituut-ombudsman. Zij vragen of de Nationale ombudsman de instelling van een Kinderombudsman noodzakelijk acht.
Kan de instelling van een Kinderombudsman het algemene karakter van de Nationale ombudsman als instelling voor allerlei groepen Nederlanders ondergraven? Zij vragen of het wenselijk is om een specifieke doelgroep van een eigen ombudsman te voorzien. Zijn er niet veel meer kwetsbare groepen die eventueel voor een eigen ombudsman in aanmerking komen, zoals bejaarden? Waarom is de uniciteit van kinderen dermate groot dat daarom een afzonderlijke ombudsman moet worden gecreëerd?
5. Het takenpakket van de Nederlandse Kinderombudsman
De leden van de CDA-fractie constateren dat het takenpakket van de Kinderombudsman aansluit bij het profiel dat in 2001 door Unicef werd opgesteld. Deze taken richten zich op het monitoren van jeugdbeleidbeleid en de naleving van het kinderrechtenverdrag, beleidsadvisering en individuele klachtenbehandeling. Bij de taak klachtenbehandeling is het aan de Kinderombudsman of hij een klacht wel of niet gaat onderzoeken. De indiener geeft aan dat dit mede is ingegeven om de werklast van de Kinderombudsman niet onnodig te vergroten. Genoemde leden stellen hierbij nogmaals de vraag of de Kinderombudsman de meest aangewezen instantie is voor behandeling van jeugdzorgklachten.
De leden van de PvdA-fractie lezen bij de omschrijving van het takenpakket van de Nederlandse Kinderombudsman dat hij optimaal toegankelijk dient te zijn voor kinderen en ouders. Wat wordt hier precies bedoeld met optimaal toegankelijk, kan dit nader omschreven worden? In de omschrijving van het takenpakket staat dat de Kinderombudsman tevens als een onafhankelijk orgaan het jeugdbeleid in de breedste zin van het woord dient te gaan monitoren. Hoe verhoudt deze monitoring zich met al hetgeen dat nu al plaatsvindt aan onderzoeken, evaluaties en kwaliteitscontroles?
De Kinderombudsman wordt in staat gesteld of en in hoeverre (voorgenomen) wet- en regelgeving voldoende afgestemd is op het beschermen en bevorderen van de rechten en belangen van kinderen. Zal door alleen de onderzoeksbevoegdheden van de Kinderombudsman de naleving van de rechten van jeugdigen gewaarborgd worden, of krijgt de Kinderombudsman hier ook nog andere bevoegdheden of instrumenten voor?
Hoe ziet de indiener de invulling van het zoveel mogelijk rekening houden met de mening van jongeren zelf? Kan de instelling van een jongerenpanel hier bijvoorbeeld deel van uitmaken of zijn er andere manieren waarop de mening van jongeren gepeild gaat worden?
De leden van de SP-fractie delen de mening dat de Kinderombudsman optimaal toegankelijk dient te zijn voor kinderen en ouders. Wat verstaat de indiener exact onder optimaal toegankelijk? In hoeverre moet bijvoorbeeld een Kinderombudsman 7 dagen in de week en 24 uur per dag bereikbaar zijn?
De Nationale ombudsman heeft momenteel een grote werkvoorraad waardoor de klachtenafhandeling vertraging oplevert. Met de invoering van deze wet zal de totale werkvoorraad van het instituut van de Nationale ombudsman verder toenemen. Hoe denkt de indiener dat dit opgevangen kan worden? Deelt zij de mening dat de Kinderombudsman zoveel mogelijk beschikbaar moet zijn en voldoende tijd en ruimte moet hebben om klachten snel en grondig te kunnen afhandelen?
De leden van de VVD-fractie vinden de precieze invulling van de taakomschrijving zoals de indiener geeft voor de Kinderombudsman nog wat vaag. Er is sprake van een «watch dog», die in de gaten houdt in hoeverre instanties zich houden aan het VN-Kinderrechtenverdrag, maar ook gevraagd en ongevraagd zich moeten bemoeien met zaken die kinderen aangaan, signalen oppikken en adviezen geven aan de regering. Hoe verhoudt dit zich tot bijvoorbeeld de evaluatie van de Wet op de Jeugdzorg, waar de politiek zich zelf hard voor heeft gemaakt en welke wettelijk is vastgelegd? In hoeverre staat het bijvoorbeeld de Kinderombudsman vrij de regering te bekritiseren als er naar zijn mening omissies zijn? Zijn er op welke wijze dan ook sancties verbonden aan de uitspraken van de Kinderombudsman?
De indiener wil de Kinderombudsman dezelfde bevoegdheden geven ten aanzien van privaatrechtelijke organisaties als de Nationale ombudsman heeft ten aanzien van publiekrechtelijke instanties. Dit is een verregaande maatregel. De leden van de VVD-fractie staan erg huiverig ten opzichte van de noodzaak om dergelijke vergaande maatregelen te kunnen toekennen aan de Kinderombudsman. Enerzijds snappen zij de redenering dat de jeugdzorginstellingen vaak privaat zijn en een publieke taak uitvoeren, anderzijds is het een verregaande inbreuk van de privaatrechtelijke vrijheid die de instellingen hebben. Zeker omdat er op dit moment klachtregelingen zijn en er een verbeterde klachtenregeling wordt opgenomen in de Wet cliëntenrechten in de zorg. Kan de indiener op dit punt een toelichting geven waarom zij deze bevoegdheden nodig acht, wat de afbakening is en welke garanties er zijn ingebouwd dat er niet zomaar overal dergelijke bevoegdheden kunnen worden toegepast? De leden van de VVD-fractie hebben als gezegd moeite met dit punt.
Hoe moet het interveniëren in de klachtenprocedure worden geïnterpreteerd? Ook op dit punt hebben genoemde leden moeite met de vergaande maatregelen van het voorstel.
De leden van de SGP-fractie vragen waarom in de memorie van toelichting alleen het klachtrecht in de jeugdzorg wordt besproken terwijl de monitoring een veel breder karakter heeft. Deze leden hebben de indruk dat er indiener vooral problemen constateert met klachtrecht in de jeugdzorg en zij vragen daarom waarom de ombudsman zich ook met onderwerpen als onderwijs en kinderopvang bezig moet houden. Zij vragen of in de laatstgenoemde sectoren het toezicht en het klachtrecht niet afdoende geregeld zijn.
Is de ambitie haalbaar om de Kinderombudsman te laten monitoren ten aanzien van jeugdbeleid in de breedste zin? Zij vragen of een toespitsing op jeugdbeleid in engere zin uiteindelijk effectiever kan blijken te zijn.
Is het wenselijk dat de overheid voorlichting over kinderrechten overlaat aan instanties als een ombudsman? Genoemde leden vragen hoe een voorlichtingsfunctie van de Kinderombudsman is te rijmen met het uitgangspunt van de indiener dat de Kinderombudsman een «last resort» is, die vooral een controlerende taak heeft.
6. Zienswijze van de Nationale ombudsman
De leden van de CDA-fractie onderschrijven de zienswijze van de Nationale ombudsman ten aanzien van het eigen gezicht van de Kinderombudsman. Ook zien deze leden de noodzaak om niet alleen voor jongeren, maar ook met jongeren invulling te geven aan de taken. Tevens onderschrijven zij de noodzaak om hierbij gebruik te maken van eigentijdse en onder de jeugd veel gebruikte communicatiemiddelen.
Genoemde leden weten dat de Nationale ombudsman zich niet bezighoudt met zaken waaraan een gerechtelijk uitspraak ten grondslag ligt. Ten aanzien van klachtfunctie van de Kinderombudsman ligt dit, mogelijk in tegenstelling tot de mening van de Nationale ombudsman, mogelijk toch iets anders. Om helder te krijgen waar de indiener de grenzen stelt, vragen de leden van de CDA-fractie of klachten van kinderen en/of ouders in onderstaande willekeurige situaties ontvankelijk zijn, ondanks het feit dat er een gerechtelijke uitspraak aan ten grondslag ligt. Klachten over het functioneren van een voogd of gezinsvoogd? Klachten over onvolledige en/of onjuiste gegevens waarop een rechtelijk uitspraak is gebaseerd? Klachten over een omgangsregeling na echtscheiding? Klachten over het niet ten uitvoer leggen van een gerechtelijk uitspraak?
De leden van de CDA-fractie delen de keuze voor de naam Kinderombudsman, zeker omdat deze gaat functioneren als substituut-ombudsman zou het zeer vreemd zijn te kiezen voor een andere naam.
De leden van de SP-fractie zijn van mening dat de naam Kinderombudsman een juiste benaming is. Hoe gaat de indiener voorkomen dat zich in de toekomst private personen onder diezelfde naam kunnen uitgeven voor Kinderombudsman? Hoe wordt verwarring hierover bij kinderen en ouders voorkomen?
De indiener geeft een globale prognose van de te verwachten kosten op basis van een vergelijk met Noorwegen en België van 4,5 miljoen euro per jaar. Daarnaast wordt verwacht dat een bedrag tussen de 3 en 3,5 miljoen euro nodig is voor het inrichten van een front-office. De leden van de CDA-fractie vragen wie deze inschatting heeft gemaakt en binnen welke bandbreedte dit is gebeurd. Zij vragen of deze kosten gefinancierd kunnen worden uit het budget Nationale ombudsman, omdat daar natuurlijk een taakveld wegvalt en er in feite een overheveling plaatsvindt.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen een toelichting op de kosten die gemoeid zijn met de instelling van de Kinderombudsman. Kan een uiteenzetting worden gegeven hoe de kostenverdeling tussen de ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en voor Jeugd en Gezin tot stand is gekomen?
9. Artikelsgewijze toelichting
De leden van de SGP-fractie vragen of een onmeetbare en ten principale onmogelijke opdracht als het creëren van bewustwording in de wettekst thuis hoort.
Voor de leden van de CDA-fractie is het niet duidelijk of er een meervoudige voordracht plaatsvindt aan de Tweede Kamer, of de Kamer ook zelf een voordracht kan doen en of een vaste vervanger door de Kamer bij voorbaat benoemd wordt en verzoekt de indiener hier duidelijkheid in te scheppen.
De leden van de SP-fractie vragen wie er precies een voordracht kunnen doen, kan de Tweede Kamer ook een voordracht doen.
In dit wetsartikel wordt de doelgroep van de Kinderombudsman afgegrensd en de leden van de CDA-fractie vragen hoe deze afbakening zich verhoudt met de Wet op de jeugdzorg, waarin aangegeven wordt dat recht op jeugdzorg bestaat tot 23 jaar. Tevens wijzen genoemde leden op de gesloten jeugdzorg die ook betrekking kan hebben op meerderjarige jongeren die niet strafrechtelijk veroordeeld zijn. Graag vernemen deze leden of de indiener op dit punt de doelgroep aanvullend zal definiëren.
De leden van de SGP-fractie vragen hoe de indiener verdedigt dat ook personen ouder dan 18 jaar toegang hebben tot de Kinderombudsman terwijl zij geen kinderen meer zijn.
De leden van de SGP-fractie vragen of de indiener het mogelijk acht dat een goede Kinderombudsman geen rekening houdt met de belangen, mening en belevingswereld van jeugdigen. Zij vragen wat artikel 11b lid 3 in dat licht toevoegt.
In dit artikel wordt bepaald dat de Kinderombudsman een apart jaarverslag opstelt. De leden van de CDA-fractie hechten hier zeer aan. Zij willen echter ook inzicht krijgen in de samenwerking tussen de Nationale ombudsman en de Kinderombudsman, bijvoorbeeld ten aanzien van de taakafbakening. Deze leden vragen de indiener of voorzien is in een evaluatiemoment.
Samenstelling:
Leden: Van der Vlies (SGP), Dijsselbloem (PvdA), Çörüz (CDA), Gerkens (SP), Ondervoorzitter, Sterk (CDA), Van Miltenburg (VVD), Van Dijken (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Aasted-Madsen-van Stiphout (CDA), Koşer Kaya (D66), Jonker (CDA), Teeven (VVD), Wolbert (PvdA), Voordewind (CU), Zijlstra (VVD), Bouchibti (PvdA), Langkamp (SP), Ouwehand (PvdD), Agema (PVV), Leijten (SP), Dibi (GL), Heijnen (PvdA), Voorzitter, Van Toorenburg (CDA), Uitslag (CDA) en Vacature (SP).
Plv. leden: Vacature (SGP), Heerts (PvdA), Omtzigt (CDA), Kant (SP), Blanksma-van den Heuvel (CDA), Van der Burg (VVD), Eijsink (PvdA), Meeuwis (VVD), Biskop (CDA), Van der Ham (D66), De Pater-van der Meer (CDA), Verdonk (Verdonk), Bouwmeester (PvdA), Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU), Schippers (VVD), Timmer (PvdA), Gesthuizen (SP), Vacature (PvdD), De Mos (PVV), De Wit (SP), Azough (GL), Arib (PvdA), De Vries (CDA), Van Dijk (CDA) en Karabulut (SP).