Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 26 juni 2009
Op 26 juni 2009 heeft het lid van de Tweede Kamer, de heer De Roon, ter vervanging van zijn op 18 juni 2009 ingediend amendement (31 810, nr. 8), een gewijzigd amendement ingediend bij het voorstel van wet tot uitvoering van het Verdrag van de Raad van Europa inzake de bescherming van kinderen tegen seksuele uitbuiting en seksueel misbruik (hierna: het Verdrag). Tijdens de Regeling van Werkzaamheden op 23 juni 2009 heeft het lid van de Tweede Kamer, mevrouw De Pater-van der Meer, verzocht om een reactie van de zijde van de regering op het amendement De Roon. Met de onderhavige brief voldoe ik aan dat verzoek. Daarbij richt ik mij vanzelfsprekend op het gewijzigd amendement De Roon (31 810, nr. 9).
Het gewijzigd amendement De Roon strekt er – kort gezegd – toe twee van de in artikel 28 van het Verdrag genoemde strafverzwarende omstandigheden expliciet in het Wetboek van Strafrecht op te nemen. Ik heb geen bezwaar tegen het amendement, hetgeen ik in het navolgende zal toelichten.
Artikel 28 van het Verdrag noemt een aantal strafverzwarende omstandigheden waarmee de rechter rekening moet kunnen houden bij het bepalen van de straf voor de in het Verdrag omschreven strafbare feiten, voorzover die omstandigheden niet reeds een bestanddeel van de delictsomschrijving vormen. In de Nederlandse systematiek kunnen strafverzwarende omstandigheden langs twee wegen worden benoemd. In de eerste plaats kan op het gronddelict een adequaat strafmaximum worden gesteld dat voor het openbaar ministerie en de rechter ruimte biedt om bij de strafeis respectievelijk de straftoemeting rekening te houden met strafverzwarende omstandigheden. In de tweede plaats kunnen strafverzwarende omstandigheden in de wet worden benoemd en voorzien van een hoger strafmaximum dan dat van het gronddelict. Artikel 28 van het Verdrag laat ruimte voor een uitwerking in de nationale wetgeving volgens welke het openbaar ministerie in de strafeis en de rechter bij de straftoemeting binnen het op het misdrijf gestelde strafmaximum in strafverzwarende zin rekening houdt met de in artikel 28 van het Verdrag genoemde omstandigheden. Nederland voldoet dan ook aan zijn verdragsverplichtingen.
Het Wetboek van Strafrecht voorziet expliciet in strafverzwaring voor een aantal van de in artikel 28 van het Verdrag genoemde omstandigheden. Het eveneens in de wet opnemen van de in het amendement genoemde omstandigheden is goed mogelijk. Het amendement bewerkstelligt zulks op een wijze die goed past in de systematiek van het Wetboek van Strafrecht. Ik heb derhalve geen bezwaar tegen het amendement.