Vastgesteld 16 maart 2009
De vaste commissie voor Justitie1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet genoegzaam voorbereid.
1. Inleiding 1
2. Artikelsgewijze toelichting 3
2.1 Hoofdstuk I (Doelstellingen, beginsel van non-discriminatie en begripsomschrijvingen) 3
2.2 Hoofdstuk II (Preventieve maatregelen) 3
2.3 Hoofdstuk III (Gespecialiseerde autoriteiten en coördinerende instanties) 4
2.4 Hoofdstuk IV (Beschermende maatregelen en hulp aan slachtoffers) 5
2.5 Hoofdstuk V (Interventieprogramma’s of -maatregelen) 6
2.6 Hoofdstuk VI (Materieel strafrecht) 6
2.7 Hoofdstuk VII (Onderzoek, vervolging en procesrecht) 7
2.8 Hoofdstuk VIII (Vastleggen en opslaan van gegevens) 8
2.9 Hoofdstuk X (Toezichtsmechanisme) 8
2.10 Hoofdstuk XIII (Slotbepalingen) 8
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavig rijkswetsvoorstel ter goedkeuring van het Verdrag van de Raad van Europa inzake de bescherming van kinderen tegen seksuele uitbuiting en seksueel misbruik (hierna: het Verdrag). Deze leden hebben er behoefte aan hun erkenning uit te spreken over het feit dat een zo grote groep van landen binnen Europa tot overeenstemming kon komen met betrekking tot dit Verdrag dat kinderen in hun individuele staten bescherming wil bieden tegen seksuele uitbuiting en seksueel misbruik. Deze leden zullen derhalve met een positieve instelling meewerken aan de implementatie van het Verdrag en nog daartoe noodzakelijke vervolgwetgeving.
De aan het woord zijnde leden vragen of nader kan worden ingegaan op de betekenis van de opmerking betreffende de relatie met het Verdrag en de Europese Unie en het gestelde dat het Verdrag voorziet in de mogelijkheid van toetreding door de Europese Gemeenschap. De leden van de CDA-fractie vragen wat de meerwaarde van een eventuele toetreding kan zijn.
De leden van de PvdA-fractie hebben met instemming kennisgenomen van onderhavig voorstel van rijkswet. Zij delen het gedachtegoed dat ten grondslag ligt aan de totstandkoming van het Verdrag, namelijk de bescherming van kinderen tegen seksuele uitbuiting in brede zin.
In het bijzonder beschouwen zij van toegevoegde waarde dat het Verdrag bij de bescherming van kinderen tegen seksuele uitbuiting en seksueel misbruik de gevolgen van de voortschrijdende digitalisering van de maatschappij en de ontwikkeling van de techniek in ogenschouw neemt. Seksuele uitbuiting en seksueel misbruik van kinderen kennen in deze tijd geen landsgrenzen en behoeven daarom zowel nationaal als internationaal een krachtige aanpak. Toch hebben de leden van de PvdA-fractie nog enkele aanvullende vragen.
De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van onderhavig voorstel van rijkswet. Veel van de onderwerpen komen in afzonderlijke wetsvoorstellen aan de orde. Deze leden zijn van mening dat kinderen beschermd moeten worden in hun ontwikkeling. Familie, samenleving en overheid dienen niet een eigen, maar een gezamenlijke verantwoordelijkheid te dragen om de allergrootste inspanning te leveren om kinderen te vrijwaren van schending van hun lichamelijke en geestelijke integriteit. Deze leden constateren dat kinderen soms bloot worden gesteld aan seksuele handeling van personen. Wanneer dit gebeurt, wordt gesproken van seksuele verwaarlozing. Hoe komt dit aspect terug in het Verdrag? Wordt er ook specifiek aandacht besteed aan sanctiebepaling, preventieve en beschermende maatregelen hiervoor? Daarnaast vragen de leden van de SP-fractie of er in het Verdrag ook specifiek aandacht wordt besteed aan loverboy-problematiek. Ook deze vorm van mensenhandel strekt soms verder dan de Nederlandse grenzen. Welke rol heeft de loverboy-problematiek in het Verdrag? Ziet het Verdrag ook toe op een sluitende ketenaanpak als het gaat om de aanpak van kindermishandeling, zowel nationaal als internationaal? Hoe zal deze aanpak concreet vorm worden gegeven?
De leden van de VVD-fractie hebben met instemming kennisgenomen van onderhavig voorstel van rijkswet. Met de regering zijn deze leden van mening dat seksuele uitbuiting en seksueel misbruik een van de ergste vormen van misdaad betreft die intensieve en effectieve internationale samenwerking vereist, gelet op de internationale dimensie. Door het gebruik van internet ontwikkelen technieken en nieuwe vormen zich snel en is verspreiding over de landsgrenzen eenvoudig. Het verdient daarom nationale en internationale prioriteit.
De leden van de VVD-fractie onderkennen het belang van een actuele weergave van de laatste internationale overeenstemming op dit terrein en kunnen instemmen met voorliggend voorstel dat de goedkeuring van het Verdrag vraagt.
De aan het woord zijnde leden constateren dat het Verdrag in oktober 2007 voor ondertekening is opengesteld en dat in mei 2008 28 lidstaten van de Raad van Europa het Verdrag hebben ondertekend. De leden van de VVD-fractie merken wel op dat op dat moment nog geen staat het Verdrag heeft bekrachtigd. Kan de regering inzicht geven in de actuele stand van zaken? Ook merken deze leden van op dat er een aantal mogelijkheden zijn om voorbehouden te maken bij het Verdrag. Kan de regering aangeven of er reeds voorbehouden gemaakt zijn? Zo ja, welke landen zijn dit en op welke regelingen zijn er voorbehouden gemaakt?
De leden van de VVD-fractie vragen de regering aan te geven of, en zo ja op welke termijn, de besluitvorming zal plaatsvinden over toetreding door de Europese Gemeenschap tot het Verdrag. Welke gevolgen zal dit hebben voor de procedure ten aanzien van het voorliggend wetsvoorstel?
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van onderhavig voorstel van rijkswet De totstandkoming van dit Verdrag ondersteunt de intensivering van de strijd tegen seksuele uitbuiting en seksueel misbruik. Deze leden verwelkomen het Verdrag dan ook van harte maar hebben een enkele vraag ter verduidelijking.
2. Artikelsgewijze toelichting
2.1 Hoofdstuk I (Doelstellingen, beginsel van non-discriminatie en begripsomschrijvingen)
De leden van de CDA-fractie constateren dat bij de begripsomschrijving onder «kind» wordt verstaan iedere persoon onder de 18 jaar. Internationaal wordt deze leeftijd al gehanteerd in verband met seksuele uitbuiting. Daar wordt nu door dit Verdrag seksueel misbruik aan toegevoegd. Kan nader worden aangegeven waar de scheidslijn getrokken wordt tussen uitbuiting en misbruik? Geldt dat onderscheid specifiek voor minderjarigen of kan die lijn doorgetrokken worden naar seksuele uitbuiting en seksueel misbruik bij volwassen personen? De leden van de CDA-fractie stellen deze vraag mede vanuit de beschermwaardigheid van de lichamelijke integriteit van alle mensen.
2.2 Hoofdstuk II (Preventieve maatregelen)
De leden van de CDA-fractie vragen, nu de bepaling onder artikel 8 van het Verdrag partijen verplicht om publiekscampagnes te houden waarin informatie en voorlichting worden gegeven over seksuele uitbuiting en seksueel misbruik van kinderen, of er betrouwbaar onderzoek is waaruit blijkt dat dergelijke publiekscampagnes effect sorteren. Nederland is redelijk vertrouwd met publiekscampagnes. Deze leden verwijzen daarbij naar de campagnes tegen huiselijk geweld en kindermishandeling. In het kader van bestrijding van internationale mensenhandel wordt echter nogal eens geopperd dat campagnes in herkomstlanden van slachtoffers, met name middenen oost-Europa, weinig tot geen effect sorteren. Is de verwachting dat dergelijke campagnes in het kader van bestrijding van seksuele uitbuiting en seksueel misbruik wel zullen aanslaan, en waarop is deze verwachting gebaseerd?
De leden van de CDA-fractie lezen in de memorie van toelichting dat in het kader van participatie van het maatschappelijk middenveld het particuliere Meldpunt Kinderporno wordt genoemd. Opgemerkt wordt dat het Meldpunt Kinderporno goede contacten heeft met enerzijds de politie en anderzijds vergelijkbare meldpunten in het buitenland. Deze leden vragen of het Meldpunt Kinderporno ook goede contacten heeft met internetproviders. Daarnaast willen deze leden ook graag geïnformeerd worden hoe de ons omringende landen, specifiek de Scandinavische, omgaan met particuliere providers en het blokkeren van sites die strafwaardig materiaal op het gebied van seksueel misbruik doorgeven.
De leden van de PvdA-fractie lezen in de memorie van toelichting dat de regering op grond van het derde lid van artikel 5 van het Verdrag het verplicht stellen van een verklaring omtrent gedrag meent te kunnen beperken tot sommige beroepsgroepen. Deze leden wijzen er echter op dat dit artikel als titel heeft «Recruitment, training and awareness raising of persons working in contact with children», hetgeen erop duidt dat de rest van dit artikel ook in de context dient te worden bezien dat ook van degenen die niet in uitoefening van een beroep met kinderen in aanraking komen, bijvoorbeeld als vrijwilliger, een verklaring omtrent gedrag dient te worden gevraagd. Bovendien heeft het eerste lid van dat artikel het expliciet over «persons who have regular contacts with children in the education, health, social protection, judicial and law-enforcement sectors and in areas relating to sport, culture and leisure activities» zonder dat daar onderscheid wordt gemaakt tussen beroepsmatige omgang met kinderen of als vrijwilliger. Naar de mening van de leden van de PvdA-fractie kan op grond van dit artikel een verklaring omtrent gedrag van vrijwilligers daarom verplicht worden gesteld. Kan de regering hier op ingaan?
De leden van de SP-fractie vragen wat het effect is geweest van de periodieke publiekscampagne in het kader van het Actieplan aanpak kindermishandeling. De doelstelling was immers een bredere bewustwording van het publiek ter zake van kindermishandeling en het stimuleren van alertheid en de verantwoordelijkheid voor het melden hiervan. Wat zijn de effecten geweest van deze publiekscampagne? Is deze succesvol te noemen en zo ja, waarom? Hoe lang is de regering voornemens om deze publiekscampagne voort te zetten? Daarnaast is er de voorlichtingscampagne DigiBewust. Wat zijn de effecten tot op heden van deze voorlichtingscampagne? Is deze campagne succesvol te noemen en zo ja, waarom?
De leden van de SP-fractie vragen hoeveel meldingen er binnen zijn gekomen bij het Meldpunt Kinderporno. Hebben deze meldingen bijgedragen aan het voorkomen en bestrijden van kinderpornografie? Zo ja, op welke wijze?
De leden van de SP-fractie wijzen op het feit dat er in 2007 afspraken zijn gemaakt met internetproviders over het blokkeren van in het buitenland gehoste websites met kinderpornografie. Wat is de actuele stand van zaken en welke knelpunten moeten nog worden opgelost?
De aan het woord zijnde leden vragen welke mogelijkheden gemeenten momenteel hebben om vrijwilligersorganisaties te ondersteunen om de risico’s met betrekking tot kindermishandeling te doen verminderen. Wanneer kan de Kamer de set van gedragsregels en het protocol met afspraken waarin wordt beschreven hoe op te treden als de gedragsregels worden overtreden, verwachten?
De leden van de VVD-fractie vragen met betrekking tot artikel 5, derde lid, van het Verdrag, inzake de verplichting er zorg voor te dragen dat personen die zijn veroordeeld wegens seksueel misbruik van kinderen geen toegang hebben tot beroepen waarbij sprake is van regelmatig contact met kinderen, of de regering kan aangeven hoe dit in andere (omringende) landen is geregeld. In hoeverre wordt ondervangen dat iemand die in het ene land veroordeeld is, aan de slag kan gaan in een land waar dergelijke controle minder goed is?
2.3 Hoofdstuk III (Gespecialiseerde autoriteiten en coördinerende instanties)
De leden van de CDA-fractie constateren dat in artikel 12 van het Verdrag wordt ingegaan op de mogelijkheden voor het melden van seksuele uitbuiting of seksueel misbruik. Opgemerkt wordt dat er in Nederland geen wettelijke beperkingen zijn om ingeval van redelijk vermoeden van seksuele uitbuiting of seksueel misbruik dit vermoeden te melden, ook niet voor diegenen die onder een beroepsgeheim vallen. Het komt deze leden voor dat deze kennis niet ruim aanwezig is bij professionals die kennis zouden kunnen hebben van seksuele uitbuiting en seksueel misbruik. Onderschrijft de regering deze veronderstelling, en wat ziet zij als mogelijkheid om die kennis wel ruim beschikbaar te krijgen?
De leden van de CDA-fractie lezen in de memorie van toelichting dat in het kader van hulpverlening aan slachtoffers de Wet Tijdelijk Huisverbod met zijn bestuursrechtelijke instrumenten wordt genoemd. Deze leden zijn er vooralsnog niet van overtuigd dat deze wet goede instrumenten kan bieden in gevallen waar sprake is van seksuele uitbuiting en/of seksueel misbruik binnen het gezin. Zij willen graag een andere toelichting waarom de regering deze bestuursrechtelijke instrumenten hier noemt. Wel zijn de leden van de CDA-fractie van mening dat uitbuiting en misbruik binnen de kring van het gezin of de familie een zeer ernstig misdrijf is. In eerdere rapportages met betrekking tot seksuele uitbuiting en seksueel misbruik van kinderen is wel naar voren gekomen dat deze misdrijven juist binnen gezins- en familieverband vaker voorkomen dan daarbuiten. Kan de regering aangegeven of dat nog steeds zo is en of de publiekscampagnes met betrekking tot huiselijk geweld en kindermishandeling over deze feiten in meer aangifte bereidheid heeft geresulteerd?
De leden van de SP-fractie vragen welke organisaties worden bedoeld onder artikel 10, tweede en derde lid, van het Verdrag, als wordt gekeken naar Nederland.
De leden van de VVD-fractie vragen met betrekking tot artikel 10 van het Verdrag de taak- en verantwoordelijkheidsverdeling tussen de minister van Justitie en de minister voor Jeugd en Gezin nader inzichtelijk te maken.
Tevens vragen deze leden een toelichting op de verschillende mogelijkheden die met de nationale ombudsman worden besproken om het toezicht op de naleving van kinderrechten een eigen, herkenbare plaats te geven. Wat is de actuele stand van zaken van deze besprekingen?
2.4 Hoofdstuk IV (Beschermende maatregelen en hulp aan slachtoffers)
De leden van de PvdA-fractie constateren dat op basis van artikel 12, tweede lid van het Verdrag iedere verdragspartij de nodige (wettelijke) maatregelen moet nemen «to encourage any person who knows about or suspects, in good faith, sexual exploitation or sexual abuse of children to report these facts to the competent services.» Deelt de regering de mening van deze leden dat op grond van deze bepaling een meld- dan wel aangifteplicht wettelijk kan worden verankerd? Zo ja, wanneer gaat dit gebeuren? Zo nee, waarom niet?
De leden van de SP-fractie vragen welke beroepsgroepen momenteel nog geen gebruik maken van de verplichte meldcode. Om hoeveel organisaties gaat het hier? Wat doet de regering om ervoor te zorgen dat deze organisaties ook de beschikking hebben over de meldcode? In hoeverre heeft de vrijwilligerssector al beschikking over een meldcode? Hoe wordt ingezet op het bevorderen en toepassen van de meldcode? Is de toepassing van de meldcode succesvol te noemen en is deze overal met succes geïmplementeerd?
De leden van de SP-fractie vragen of de regering de mening deelt dat alleenstaande minderjarige vreemdelingen die het slachtoffer zijn van kinderprostitutie bijzondere opvang moet worden geboden.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen in de memorie van toelichting dat er in Nederland geen wettelijke beperkingen bestaan om in geval van een redelijk vermoeden van seksuele uitbuiting of seksueel misbruik, dit vermoeden te melden, ook niet voor degenen die onder een beroepsgeheim vallen. Deze leden verzoeken de regering in dit kader nader toe te lichten of met de geheimhoudingsplicht (zoals die in artikel 88 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg, artikel 7:454 van het Burgerlijk Wetboek en de strafbaarstelling van het schenden van het beroepsgeheim in artikel 272 van het Wetboek van Strafrecht) geen belemmering aanwezig is in de zin van artikel 12 van het Verdrag.
2.5 Hoofdstuk V (Interventieprogramma’s of -maatregelen)
De leden van de SP-fractie vragen op welke wijze daders van seksueel misbruik zullen worden begeleid om herhaling te voorkomen na terugkeer in de maatschappij.
2.6 Hoofdstuk VI (Materieel strafrecht)
De leden van de CDA-fractie constateren dat artikel 18 van het Verdrag onder anderen bepaalt dat lidstaten een leeftijd voor seksuele meerderjarigheid moet bepalen. In Nederland is die leeftijd op 16 jaar gesteld. In de memorie van toelichting staat dat het plegen van seksuele handelingen met een persoon vanaf die leeftijd in de regel niet strafbaar is. Deze leden hechten eraan dat in het kader van de behandeling van dit Verdrag nog eens precies wordt aangegeven welke uitzonderingen er op deze regel bestaan. De aan het woord zijnde leden komen op deze gedachte omdat in dezelfde alinea in de memorie van toelichting wordt opgemerkt dat het niet de intentie van het Verdrag is normaal seksueel contact tussen jongeren (in deze leeftijdscategorie) van gelijkwaardig niveau strafbaar te stellen. De leden van de CDA-fractie merken op dat het soms moeilijk is vast te stellen of er echt sprake is van een gelijkwaardig niveau. De problematiek van de pooierboys, voorheen loverboys genoemd, heeft dat helaas in toenemende mate aangetoond. Graag ontvangen deze leden hierop een reactie.
De aan het woord zijnde leden merkten op dat in artikel 19 van het Verdrag bepalingen worden aangehaald inzake strafbare feiten met betrekking tot kinderprostitutie. Deze leden vragen hoe de lidstaten van de Raad van Europa (bijvoorbeeld Zweden en Noorwegen die veel verdergaande strafbepalingen kennen met betrekking tot prostitutie in zijn algemeenheid) met de verschillende leeftijdscriteria omgaan.
De leden van de CDA-fractie constateren dat met betrekking tot het vervaardigen van kinderporno strengere strafbepalingen worden overwogen. Echter ook in dit verband wordt een uitzondering gemaakt voor jongeren tussen de 16 en 18 jaar. De memorie van toelichting stelt ook hier dat afgezien kan worden van vervolging wanneer deze jongeren met vervaardiging hebben ingestemd en het materiaal uitsluitend voor eigen gebruik in bezit hebben. De leden van de CDA-fractie vragen of het vaststellen van deze criteria niet problemen kan opleveren, net als bij het eerder genoemde »gelijkwaardig niveau».
Voorts vragen deze leden waarom het door een volwassen persoon uitsluitend op internet benaderen van en communiceren met een kind, ongeacht de intentie en de inhoud van de communicatie, buiten de reikwijdte van de strafbaarstelling valt. Naar de mening van deze leden zijn er voldoende voorbeelden dat door deze internetcontacten kinderen worden aangezet tot ontuchtige handelingen, die vervolgens op het internet blijven circuleren. De schade die hieruit voortvloeit voor de betrokken kinderen is immens. De leden van de CDA-fractie rekenen erop dat dergelijke aanzetten wel zeker onder de reikwijdte van de strafbaarstelling valt.
De leden van de PvdA-fractie lezen dat artikel 26 van het Verdrag bepaalt dat er een aansprakelijkheid moet kunnen zijn van rechtspersonen voor strafbare feiten die gepleegd zijn door een leidinggevende binnen de rechtspersoon en die in het voordeel van de rechtspersoon zijn gepleegd. Volgens de memorie van toelichting wordt hierin door Nederland al in voorzien omdat artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht de strafrechtelijke aansprakelijkheid van rechtspersonen regelt. Hoewel deze leden inzien dat in de praktijk die uitwerking van deze verdragsbepaling voor publiekrechtelijke rechtspersonen nauwelijks van belang zal zijn, vragen zij toch in hoeverre deze strafrechtelijke aansprakelijkheid ook voor publieke rechtelijke rechtspersonen geldt. Zij zijn immers in Nederland voor een deel, en in het geval van de Staat geheel, in strafrechtelijke zin immuun.
De leden van de SP-fractie verwelkomen de uitbreiding van artikel 240b van het Wetboek van Strafrecht om te komen tot een bredere strafbaarstelling van kinderpornografie.
Deze leden vragen op welke wijze invulling zal worden gegeven aan de in artikel 22 van het Verdrag voorziene bescherming van kinderen tegen schadelijke invloeden op de persoonlijke en seksuele ontwikkeling. Kan de regering voorbeelden geven van het corrumperen van kinderen en wie zal inhoudelijk gaan bepalen welke gedragingen strafbaar zullen zijn? Deelt de regering de mening dat hier het risico van censuur en moraalpolitie op de loer ligt?
De leden van de VVD-fractie hebben met instemming kennisgenomen van de aangekondigde uitbreiding van de strafbaarstelling van artikel 240b van het Wetboek van Strafrecht, zodat ook personen die zich tegen betaling toegang verschaffen tot kinderporno (het real time bekijken van beelden) hieronder komen te vallen. Deze leden zullen hier, net als de andere aspecten, in het kader van dat wetsvoorstel nader over komen te spreken. Wel vragen zij opnieuw of de uitbreiding van de strafbaarstelling wel een oplossing is voor het feit dat voorlopige hechtenis in kinderpornozaken vaak niet kan worden/wordt gecontinueerd.
De aan het woord zijnde leden vragen de regering met betrekking tot de rechtsmacht en territorialiteit te verduidelijken in hoeverre de aansporing rechtsmacht te vestigen over feiten begaan in het buitenland tegen eigen onderdanen en ingezetenen uit het tweede lid wordt overgenomen. Geeft artikel 25 van het Verdrag aanleiding een algemene regeling voor extraterritoriale rechtsmacht voor strafbare feiten gepleegd tegen Nederlandse slachtoffers in te voeren? Zo ja, op welke termijn kan de Kamer op dit punt voorstellen tegemoet zien? Zo nee, waarom niet?
2.7 Hoofdstuk VII (Onderzoek, vervolging en procesrecht)
De leden van de CDA-fractie lezen dat in artikel 33 van het Verdrag de duur van de verjaringstermijn aan de orde komt. In de Nederlandse strafwetgeving is bepaald dat ten aanzien van zedenmisdrijven gepleegd tegen kinderen de verjaringstermijn aanvangt wanneer het slachtoffer de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt en dan ten minste 12 jaar bedraagt. Graag krijgen deze leden een toelichting waarom er niet voor gekozen is helemaal van een verjaringstermijn af te zien in die zin, dat de mogelijkheid om aangifte te doen voor een slachtoffer blijft bestaan. Deze vraag is mede ingegeven omdat bijvoorbeeld slachtoffers van kinderporno hun leven lang geconfronteerd kunnen blijven worden met dit misdrijf dat tegen of met hen is gepleegd.
De leden van de SP-fractie vragen of Nederland voldoet aan de verplichting van artikel 34 van het Verdrag inzake het voorzien in gespecialiseerd personeel voor het opsporen en vervolgen van seksuele uitbuiting en seksueel misbruik. In de memorie van toelichting wordt wel een kwalitatieve verantwoording gegeven maar een kwantitatieve verantwoording ontbreekt. Deze leden zijn van mening dat voldoende capaciteit moet worden opgeleid en ingezet om daadwerkelijk invulling te geven aan deze verplichting.
De leden van de VVD-fractie vragen de regering een toelichting te geven op het aanvullend pakket aan maatregelen dat de komende tijd door het Productteam Bestrijding Kinderporno bij het Korps Landelijke Politie Diensten zal worden geïmplementeerd om expertise en capaciteit met betrekking tot de bestrijding van cybercrime bij zowel politie als openbaar ministerie structureel te versterken.
2.8 Hoofdstuk VIII (Vastleggen en opslaan van gegevens)
De leden van de VVD-fractie vragen of er na de positieve resultaten met de uitwisseling van DNA-gegevens tussen bepaalde lidstaten inmiddels vaker DNA-gegevens worden uitgewisseld in het kader van internationale rechtshulp. Graag ontvangen deze leden een toelichting op de actuele ontwikkelingen op dit gebied.
2.9 Hoofdstuk X (Toezichtsmechanisme)
De leden van de VVD-fractie lezen in de memorie van toelichting dat er wordt gesproken van een Comité van de Partijen, samengesteld uit vertegenwoordigers van de partijen bij het Verdrag. Het Comité van de Partijen komt voor het eerst bijeen op het moment dat tien staten het Verdrag hebben geratificeerd. Deze leden vragen of de regering kan aangeven wie, zodra dit aan de orde zal zijn, als vertegenwoordiger van Nederland deel zal gaan uitmaken van het Comité.
2.10 Hoofdstuk XIII (Slotbepalingen)
De leden van de CDA-fractie vragen de regering aan te geven of er inmiddels sprake is van niet-leden die tot het Verdrag wensen toe te treden. Zo ja, welke landen zijn dit?
De leden van de SP-fractie zijn van mening dat het samenwerken met derde staten verder moet worden uitgebreid zodat het probleem van seksueel misbruik en seksuele uitbuiting van kinderen effectief kan worden aangepakt. Uitgangspunt hierbij moet naar mening van deze leden zijn dat dit probleem met wortel en tak wordt uitgeroeid.
Samenstelling:
Leden: Van de Camp (CDA), De Wit (SP), Van der Staaij (SGP), Arib (PvdA), ondervoorzitter, De Pater-van der Meer (CDA), voorzitter, Çörüz (CDA), Joldersma (CDA), Gerkens (SP), Van Velzen (SP), Van Vroonhoven-Kok (CDA), De Krom (VVD), Timmer (PvdA), Griffith (VVD), Teeven (VVD), Verdonk (Verdonk), De Roon (PVV), Pechtold (D66), Heerts (PvdA), Thieme (PvdD), Kuiken (PvdA), Leijten (SP), Bouwmeester (PvdA), Van Toorenburg (CDA), Anker (CU), Heemelaar (GL) en Vacature (algemeen).
Plv. leden: Sterk (CDA), Langkamp (SP), Van der Vlies (SGP), Smeets (PvdA), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Jager (CDA), Jonker (CDA), Roemer (SP), Vacature (SP), De Vries (CDA), Weekers (VVD), Dijsselbloem (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Van Miltenburg (VVD), Zijlstra (VVD), Fritsma (PVV), Koşer Kaya (D66), Gill’ard (PvdA), Ouwehand (PvdD), Spekman (PvdA), Vacature (SP), Bouchibti (PvdA), Van Haersma Buma (CDA), Slob (CU), Vacature (GL) en Halsema (GL).