Ontvangen 18 januari 2012
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel I, onderdeel A, wordt als volgt gewijzigd:
a. De aanhef van artikel 1 komt te luiden: In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:.
b. Artikel 1, onderdeel a, komt te luiden:
a. Onze Minister: de Minister van Veiligheid en Justitie;.
B
Artikel I, onderdeel C, wordt als volgt gewijzigd:
In het voorgestelde artikel 2, tweede lid, onderdeel a, subonderdeel (ii), komt de zinsnede na de woorden «raad van toezicht» te luiden: , leden van een adviserend orgaan en van degene of degenen die met de dagelijkse leiding van een collectieve beheersorganisatie is of zijn belast;.
C
Artikel I, onderdeel D, wordt als volgt gewijzigd:
1. In het voorgestelde artikel 2, derde lid, laatste zin, worden na de woorden «de vorm van» ingevoegd de woorden «en het toezicht op» en komt de zinsnede na de woorden «raad van toezicht» te luiden: , leden van een adviserend orgaan en van degene of degenen die met de dagelijkse leiding van een collectieve beheersorganisatie is of zijn belast.
2. De aanhef van het voorgestelde artikel 2, vierde lid, komt te luiden:
Collectieve beheersorganisaties zetten, direct of indirect, uitsluitend gelden uit in de vorm van:.
D
Artikel I, onderdeel J, komt te luiden:
J
In de artikelen 7, derde lid, 9, eerste lid, onderdeel b, en tweede lid en in artikel 10, eerste en tweede lid, wordt na de woorden «de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen» ingevoegd: en met de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.
E
Artikel I, onderdeel P, wordt als volgt gewijzigd:
1. In het voorgestelde artikel 22, tweede lid, wordt na het woord «procedures,» ingevoegd: bekostiging,.
2. In het voorgestelde artikel 23, eerste lid, worden de woorden «drie maanden nadat een vergoeding in rekening is gebracht» vervangen door: een bij de in artikel 22 bedoelde aanwijzing van de geschillencommissie te bepalen termijn.
F
Onder vernummering van artikel III tot artikel V worden twee artikelen ingevoegd, luidende:
ARTIKEL III
Indien het bij koninklijke boodschap van 14 januari 2011 ingediende voorstel van wet inzake de normering van bezoldigingen van topfunctionarissen in de publieke en semipublieke sector (32 600) tot wet is of wordt verheven en in werking is getreden of treedt, wordt na artikel 25 van de Wet toezicht en geschillenbeslechting collectieve beheersorganisaties auteurs- en naburige rechten een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 25a
1. De paragrafen 1, 2, 4 en 5 alsmede de artikelen 7.3, leden 1, 3, 6, 7, 8 en 9, en 7.5 van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector en de daarop berustende algemene maatregelen van bestuur alsmede de ministeriële regeling, bedoeld in artikel 1.9 van die wet, zijn van overeenkomstige toepassing op collectieve beheersorganisaties, met dien verstande dat:
a. wordt verstaan onder topfunctionaris: de leden van de uitvoerende, adviserende en toezichthoudende organen van een collectieve beheersorganisatie alsmede de hoogste ondergeschikte of de leden van de groep hoogste ondergeschikten aan dat orgaan en degene of degenen die is of zijn belast met de dagelijkse leiding van een collectieve beheersorganisatie.
b. de op grond van artikel 5.5, eerste lid, van die wet opgeëiste bedragen beschikbaar komen voor verdeling aan rechthebbenden,
c. voor artikel 7.3, tiende lid, van die wet wordt gelezen: Voor de toepassing van dit artikel blijft buiten beschouwing iedere wijziging in de bezoldiging of de duur van het dienstverband die is of wordt overeengekomen tussen 18 januari 2012 en het tijdstip waarop deze wet in werking treedt, en
d. Onze Minister bij ministeriële regeling nadere regels kan stellen over de bezoldiging van de leden van een adviserend orgaan van een collectieve beheersorganisatie.
2. De op grond van paragraaf 5 van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector aan de Minister wie het aangaat toekomende bevoegdheden worden, in afwijking van artikel 5.1 van die wet, voor de overeenkomstige toepassing van die wet op collectieve beheersorganisaties uitgeoefend door het College van Toezicht. De in de artikelen 4.1, 4.2, 5.2, tweede lid, en 5.3 van genoemde wet bedoelde informatie wordt, in afwijking van die artikelen, verstrekt aan het College van Toezicht.
ARTIKEL IV
Indien het bij koninklijke boodschap van 14 januari 2011 ingediende voorstel van wet inzake de normering van bezoldigingen van topfunctionarissen in de publieke en semipublieke sector (32 600) tot wet is of wordt verheven en in werking is getreden of treedt, wordt artikel 2 van de Wet toezicht en geschillenbeslechting collectieve beheersorganisaties auteurs- en naburige rechten als volgt gewijzigd:
a. Het tweede lid, onderdeel a, subonderdeel (ii) komt te luiden:
(ii) openbaarmaking van de nevenfuncties van bestuurders, leden van de raad van toezicht, leden van een adviserend orgaan en van degene of degenen die met de dagelijkse leiding van een collectieve beheersorganisatie is of zijn belast;.
b. Het derde lid, laatste volzin, komt te luiden:
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen tevens regels worden gegeven over de inrichting en het bestuur van een collectieve beheersorganisatie alsmede over de hoogte en de vorm van de bezoldiging van leden van een adviserend orgaan en het toezicht daarop.
G
In de bijlage vervalt: – Stichting Musi©opy.
Tijdens het algemeen overleg over het auteursrecht op 7 december 2011 is de bezoldiging van bestuurders en directeuren van collectieve beheersorganisaties (hierna ook: cbo’s) uitvoerig aan de orde gekomen. De aanleiding daarvoor was mede het amendement van het lid Heijnen (PvdA) bij het wetsvoorstel normering topinkomens publieke en semipublieke sector (hierna ook: WNT; Kamerstukken II 2011/2012, 32 600, nr. 30). De strekking van dat amendement was om de topinkomens bij auteursrechtenorganisaties te normeren tot – samengevat – maximaal 130% van het inkomen van een minister.
Indachtig de brede steun die dit uitgangspunt bij veel fracties genoot en gelet op de publieke functie alsmede de maatschappelijke verantwoordelijkheid van cbo’s, heb ik aangegeven deze suggestie te zullen verwerken in een nota van wijziging bij het wetsvoorstel toezicht collectief beheer, waarbij zoveel mogelijk wordt aangesloten bij de inmiddels bij de Eerste Kamer aanhangige WNT (Kamerstukken I 2011/2012, 32 600, A). Mocht dit laatste wetsvoorstel onverhoopt niet tot wet worden verheven, dan kan – zo voeg ik daar nu aan toe – alsnog bij algemene maatregel van bestuur in een aan de WNT vergelijkbare bezoldigingsnormering en een materieel equivalent toezicht worden voorzien.
Deze nota van wijziging geeft uitvoering aan mijn tijdens het algemeen overleg gedane toezegging. Daarnaast bevat deze nota van wijziging enige technische verbeteringen van de voor de geschillencommissie voorgestelde regeling en enkele actualiseringen van het oorspronkelijk in 2008 ingediende wetsvoorstel.
Artikelsgewijs
Onderdelen A en D
Het betreft hier telkens technische wijzigingen, die zijn ingegeven door de inmiddels gewijzigde portefeuilles van de verschillende betrokken ministers.
Onderdeel B
De verplichting tot opgave van de bezoldiging van bestuurders strekt zich straks ook uit tot leden van een adviserend orgaan, zoals een ledenraad. Maximale transparantie is het devies. Deze openbaarmakingsverplichtingen komen te vervallen als de wet normering topinkomens publieke en semipublieke sector tot wet is of wordt verheven. De schakelbepaling van artikel 25a van de Wet toezicht zorgt er dan immers voor dat transparantieverplichtingen worden beheerst door de WNT (vgl. Onderdeel F).
Onderdeel C
Mocht de WNT uiteindelijk geen kracht van wet krijgen, dan worden de bezoldigingsnormering bij collectieve beheersorganisaties en het toezicht daarop geregeld bij AMvB. Daartoe wordt de in artikel 2 lid 3 voorziene delegatiegrondslag aangepast. Op grond hiervan kan de betrokken AMvB straks, naast de vorm en de hoogte van de bezoldiging, ook het toezicht op de naleving ervan omvatten (materiële reikwijdte), en kunnen ook nadere regels worden gesteld over de bezoldiging van leden van een adviserend orgaan, zoals een ledenraad. Als de WNT straks status van wet krijgt, dan wordt de WNT uiteraard het passende kader voor een en ander. De betrokken AMvB-grondslag in de Wet toezicht kan dan worden beperkt tot de bezoldiging van leden van een adviserend orgaan, omdat de WNT daarop geen betrekking heeft (Onderdeel F, artikel IV, onderdeel b).
Door toevoeging van de woorden «direct of indirect» wordt verder verduidelijkt dat de drastische vermindering van de mogelijkheden voor cbo’s om te beleggen in risicodragend kapitaal niet alleen geldt voor collectieve beheersorganisaties die zelf beleggen, maar ook voor cbo’s die hun gelden door derden laten beheren of hun beleggingen in een aparte rechtspersoon onderbrengen. Zo blijkt uit het jaarverslag van Buma over 2010 dat de effecten van Buma zijn ondergebracht bij de Stichting Buma/Stemra Obligatiefonds en bij de Stichting Buma/Stemra Aandelenfonds (Jaarverslag, o.m. pp. 33 en 38). Met de voorgestelde verduidelijking van de wettekst wordt buiten twijfel gesteld dat de wijze waarop wordt belegd of de constructies waarmee of waarin geen afbreuk kunnen doen aan strikte beperking voor cbo’s van beleggingen in risicodragend kapitaal.
Onderdeel E
In deze nota van wijziging worden met betrekking tot de geschillencommissie auteursrecht twee wijzigingen voorgesteld. Ten eerste wordt voorgesteld dat bij aanwijzing van de geschillencommissie door de Minister van Veiligheid en Justitie ook nadere regels gesteld kunnen worden over de bekostiging van deze commissie (artikel 22 lid 2). Ten tweede wordt naar aanleiding van het overleg tussen partijen over de inrichting van een geschillencommissie voorgesteld om ook de termijn voor de indiening van een geschil bij de aanwijzing van de geschillencommissie te regelen. De nu in het wetsvoorstel opgenomen termijn, t.w. drie maanden nadat een vergoeding in rekening is gebracht, blijkt in de praktijk te kort te zijn (artikel 23 lid 1).
In het voorgestelde artikel 22 is bepaald dat de Minister bij de aanwijzing van de geschillencommissie nadere regels kan stellen over een beperkt aantal onderwerpen. Voorgesteld wordt om aan deze onderwerpen «bekostiging» toe te voegen.
Als de Stichting Geschillencommissies voor Beroep en Bedrijf wordt aangewezen om de geschillencommissie auteursrecht onder te brengen, zal het Ministerie van Veiligheid en Justitie de vaste organisatorische kosten van de geschillencommissie dragen. De zaaksgerelateerde kosten zullen door partijen moeten worden voldaan. Hierbij is enerzijds van belang dat de (financiële) laagdrempeligheid van de geschillencommissie wordt gewaarborgd. Anderzijds geldt dat beide partijen belang hebben bij een efficiënte beslechting van geschillen over de hoogte en de toepassing van tarieven. Vastomlijnde jurisprudentie van de geschillencommissie zal bijdragen aan legitimatie van de gehanteerde tarieven en leiden tot houvast in tariefonderhandelingen. Een evenwichtige verdeling van de zaaksgerelateerde kosten is daarom op zijn plaats. Als partijen onderling niet tot overeenstemming komen over de verdeling van de zaaksgerelateerde kosten voordat de aanwijzing van een geschillencommissie plaatsvindt, dan kan de Minister van Veiligheid en Justitie bij de aanwijzing nadere regels stellen.
In artikel 23 van het wetsvoorstel is opgenomen dat bij een geschil over een in rekening gebrachte vergoeding, een betalingsplichtige of een cbo binnen drie maanden nadat die vergoeding in rekening is gebracht de geschillencommissie kan verzoeken uitspraak te doen. Uit het overleg met partijen is gebleken dat deze termijn in de praktijk te kort wordt geacht. Collectieve beheersorganisaties verwachten het merendeel van de klachten over een factuur zelf op te lossen. Dit zal bijvoorbeeld het geval zijn als een ondernemer minder werknemers in dienst heeft dan waarvoor hij een rekening heeft ontvangen of als een caféhouder over minder vierkante meters beschikt dan waarvoor hij is aangeslagen. Dergelijke klachten zullen via het klachtenloket van Voi©e kunnen worden opgelost. De geschillencommissie zal er dan niet aan te pas hoeven komen.
De cbo’s hebben echter niet in de hand wanneer de ondernemer zijn klacht kenbaar zal maken aan de cbo en hoeveel tijd men vervolgens heeft om de klacht nog binnen de drie-maanden-termijn op te lossen. Als een bedrijf bijvoorbeeld pas na ruim 2,5 maand nadat de vergoeding in rekening is gebracht een klacht indient, heeft de betrokken cbo slechts twee weken om de klacht af te handelen voordat de termijn voor indiening van het mogelijke geschil bij de geschillencommissie afloopt.
Voorkomen moet worden dat een klacht die mogelijk tot een geschil leidt niet meer bij de geschillencommissie kan worden ingediend omdat de termijn dan is overschreden. Ook moet worden vermeden dat een betalingsplichtige zijn klacht alvast voorlegt aan de geschillencommissie om termijnoverschrijding te voorkomen, terwijl deze klacht eenvoudig opgelost had kunnen worden door de collectieve beheersorganisatie zelf. Daarom wordt voorgesteld de termijn te schrappen uit artikel 23, eerste lid. In plaats daarvan wordt in artikel 23 bepaald dat een geschil moet zijn ingediend binnen een termijn die bij de aanwijzing van de geschillencommissie wordt vastgesteld. In overleg met de geschillencommissie zal bij de aanwijzing door de Minister van Veiligheid en Justitie een termijn worden bepaald waarbij beter recht kan worden gedaan aan zowel de behandeling van klachten door cbo’s als de beslechting van geschillen door de geschillencommissie.
Ik maak van de gelegenheid gebruik om het volgende op te merken over de toetsing door de geschillencommissie van een concreet in rekening gebracht tarief dat gebaseerd is op collectieve afspraken. Het gezamenlijke onderhandelen door VNO-NCW, MKB Nederland en Voi©e is een initiatief in het kader van de Werkgroep Verbetering Incasso Auteursrechten (werkgroep Pastors). Als een betalingsplichtige een rekening heeft ontvangen op basis van een tarief dat in gezamenlijke onderhandelingen tot stand is gekomen, kan de betalingsplichtige het gefactureerde tarief aan de geschillencommissie voorleggen. Het ligt dan voor de hand dat de commissie, bij de beoordeling van de billijkheid ervan, aansluiting zal zoeken bij het in overleg tot stand gekomen tarief. Dit sluit aan bij het uitgangspunt in het auteursrechtbeleid dat afspraken over auteursrechtelijk relevant gebruik zoveel mogelijk tot stand komen via zelfregulering. Met de collectiviteit van de afspraak over de hoogte van het tarief is de billijkheid immers in beginsel gegeven. Dat kan echter in bijzondere omstandigheden anders zijn, bijvoorbeeld als de betalingsplichtige aannemelijk maakt dat het betrokken tarief in zijn specifieke geval tot onbillijkheden aanleiding geeft.
Onderdeel F
Onderdeel F valt in twee artikelen uiteen. Het nieuwe artikel III regelt de overeenkomstige toepassing van de toekomstige wet normering topinkomens publieke en semipublieke sector op cbo’s en het voorgestelde artikel IV voorziet in enkele daarmee samenhangende aanpassingen van de Wet toezicht.
Met deze nota van wijziging wordt de WNT, met enkele technische aanpassingen, zoveel mogelijk van toepassing verklaard op cbo’s. Dat geldt voor de paragrafen 1 (definities), 2 (bezoldigingsmaximum), 4 (openbaarmaking), 5 (handhaving) alsmede voor de artikelen 7.3 en 7.5 (overgangsrecht). In essentie leidt dit tot een maximering van de bezoldiging tot ten hoogste 130% van het salaris van een minister, vermeerderd met a) een belastbare onkostenvergoeding, gebaseerd op het Vergoedingenbesluit ministers en staatssecretarissen, en b) met het werkgeversdeel van de pensioenbijdrage, gebaseerd op de werkgeversbijdrage die het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds rekent voor rijksambtenaren (artikel 2.3; thans 223 666 euro per jaar), ongeacht de titel op basis waarvan de bezoldiging is overeengekomen (artikel 2.1 lid 4). Ook gaat een beperking van de bezoldiging van toezichthoudende leden bij een cbo gelden tot ten hoogste 5 respectievelijk, waar het de voorzitter betreft, 7.5% van dit bezoldigingsplafond (artikel 2.2) evenals een maximering van de vergoeding wegens beëindiging van het dienstverband tot 75 000 euro (artikel 2.10). De WNT berust op een materieel begrippenkader, op grond waarvan de feitelijke werkzaamheden die worden verricht doorslaggevend zijn en niet de (formele) noemer waaronder. Bijgevolg is het, al naar gelang de omstandigheden, denkbaar dat ook zij die formeel bestuurslid bij een cbo zijn voor de toepassing van de bezoldigingsregels materieel worden beschouwd als toezichthoudende leden.
Wordt een hogere beloning afgesproken dan is toegestaan, dan bedraagt de bezoldiging van rechtswege het bedrag dat maximaal is toegestaan. Betalingen die dit bedrag overschrijden, zijn onverschuldigd betaald (artikel 1.6). Ten slotte geldt een principieel verbod op winstdelingen, bonusbetalingen of andere vormen van variabele beloning (artikel 2.11); daartoe strekkende overeenkomsten of betalingen zijn in beginsel nietig (artikel 1.6 lid 4). Die sanctie treft ook bedingen tussen partijen houdende kwijtschelding van een onverschuldigde betaling of een schenking die met de onverschuldigde betaling wordt verrekend (artikel 1.6 lid 5).
Verder zorgen de voorschriften in paragraaf 4 van de WNT voor maximale transparantie ten aanzien van de bezoldiging van bestuurders, leden van de raad van toezicht, de raad van commissarissen of een adviserende raad, zoals een ledenraad, en van degene(n) die de dagelijkse leiding bij een cbo heeft of hebben. Zo moeten in de jaarrekening van iedere (gewezen) topfunctionaris onder meer worden genoemd: de naam, de beloning, het werkgeversdeel van de sociale verzekeringspremies, de belastbare vaste en variabele onkostenvergoedingen, de in dat jaar getroffen pensioenvoorzieningen, de functie(s) alsmede de duur en omvang van de aanstelling in het betrokken boekjaar (artikel 4.1 lid 1). Onverschuldigde betalingen moeten worden opgenomen als vordering op de betrokken topfunctionaris en afzonderlijk worden vermeld (artikel 1.7).
De WNT kent een uitvoerig handhavinginstrumentarium met meldingsplichten voor de accountant (artikel 5.2), een inlichtingenplicht voor de fiscus, pensioenfondsen en verzekeraars (artikel 5.3) en de mogelijkheid om zonodig ter handhaving van de vastgestelde bezoldigingsmaxima een last onder dwangsom op te leggen (artikel 5.4), terwijl onverschuldigde betalingen, als de opgelegde last niet wordt uitgevoerd, direct van de topfunctionaris kunnen worden opgeëist (artikel 5.5). De opgeëiste bedragen komen niet, zoals voorzien in artikel 5.5 lid 1 WNT, toe aan de Staat, maar komen in aanmerking voor verdeling aan rechthebbenden. Het is immers hun geld, waaruit de te hoge, en derhalve onverschuldigde, bezoldigingen zijn voldaan (aldus het nu voorgestelde artikel 25a lid 1 onderdeel b Wet toezicht).
Het toezicht op cbo’s is traditioneel toezicht op afstand, door het College van Toezicht. Er is geen klemmende reden om daar ten aanzien van het toezicht op topinkomens anders over te denken. Daarom wordt voorgesteld om de toezichthoudende bevoegdheden, die de WNT in casu zou toekennen aan de Minister van Veiligheid en Justitie, te concentreren bij het College van Toezicht. In het verlengde hiervan wordt het College tevens informatiemeldpunt, bijvoorbeeld voor inlichtingen die kunnen worden gevraagd van de fiscus en pensioenfondsen (artikel 25a lid 2 Wet toezicht). Hieruit volgt dat het College van Toezicht, voor het toezicht op de naleving door cbo’s van de WNT, het in paragraaf 4 van de WNT voorziene instrumentarium kan inzetten. Daartoe behoort niet de mogelijkheid om bestuurlijke boeten op te leggen. Die sanctie staat het College alleen ter beschikking voor de controle op de naleving van de in de Wet toezicht voor cbo’s geformuleerde kwaliteitscriteria. Ik acht het niet nodig om het College voor het specifieke toezicht op het bezoldigingsbeleid bij cbo’s meer bevoegdheden te geven dan waarin de WNT zelf voorziet.
Voor de overeenkomstige toepassing van de WNT op cbo’s is een beperkte verduidelijking van de notie «topfunctionaris» nodig. Daaronder vallen allereerst de leden van de uitvoerende en toezichthoudende organen van een collectieve beheersorganisatie alsmede de hoogste ondergeschikte of de leden van de groep hoogste ondergeschikten aan dat orgaan, en degene of degenen die is of zijn belast met de dagelijkse leiding van een collectieve beheersorganisatie (vgl. ook artikel 1.1, onderdeel b, onder 5°, van de WNT). Het gaat daarbij, aldus de toelichting bij de WNT, vooral om leden van de raad van bestuur, leden van de raad van toezicht of de raad van commissarissen alsmede om directeuren. De WNT hanteert hierbij een materiële invulling van de notie «topfunctionaris», waarbij de formele titel of de functieomschrijving van de functionaris er niet toe doet (Kamerstukken II, 2010/2011, 32 600, nr. 3, p. 37).
In casu worden hieraan leden van eventuele adviserende organen van een collectieve beheersorganisatie, zoals een ledenraad, toegevoegd (artikel 25a lid 1 onderdeel a). De reden hiervoor is dat bekend is dat sommige cbo’s overwegen een dergelijk gremium in te stellen. Op deze wijze wordt voorkomen dat men zich via het lidmaatschap van een adviserend orgaan kan onttrekken aan de bezoldigingsnormering. Omdat de WNT geen delegatiegrondslag kent voor nadere regels over de bezoldiging van leden van een adviserend orgaan, wordt daarin bij deze nota van wijziging alsnog voorzien (artikel 25a lid 1 onderdeel d).
Het is niet de bedoeling van deze nota van wijziging om terstond in te grijpen in lopende rechtsverhoudingen. Daarom wordt het in artikel 7.3 van de WNT verankerde overgangsrecht mutatis mutandis van toepassing verklaard. Dat komt, kort gezegd, neer op een eerbiedigende werking ten opzichte van lopende contracten voor de duur van vier jaar, met – vervolgens – een periode van drie jaar om de bezoldiging neerwaarts aan te passen tot het vastgestelde WNT-niveau (vgl. het voorgestelde artikel 25a lid 1 aanhef Wet toezicht).
Voorkomen moet worden dat de periode na de aankondiging, tijdens het algemeen overleg van 7 december 2011, om de WNT-normering van overeenkomstige toepassing te verklaren op cbo’s en de inwerkingtreding van de gewijzigde wet toezicht, wordt of kan worden benut om bestaande bezoldigingen op te hogen of aanstellingen te verlengen met het oogmerk om hiervan gedurende de hele overgangsperiode nog te kunnen profiteren. Daarom is, naar analogie van artikel 7.3 lid 10 WNT, opgenomen dat het overgangsrecht niet van toepassing is op wijzigingen in de bezoldiging of het dienstverband die nog na een bepaalde datum zijn of worden overeengekomen. In casu is, alles afwegende, de datum van indiening van deze derde nota van wijziging als ijkpunt gekozen, omdat op dat moment algemeen bekend is geworden dat bepaalde vormen van tussentijdse verhoging van de bezoldiging of verlenging van het dienstverband niet meer kunnen profiteren van het overgangsrecht als zij nadien zijn overeengekomen (het nieuwe artikel 25a lid 1 onderdeel c). Via een begeleidend persbericht is daaraan brede bekendheid gegeven.
Overigens wordt niet alleen de WNT van overeenkomstige toepassing verklaard op cbo’s, maar ook de daarop gebaseerde algemene maatregelen van bestuur en de ministeriële regeling op grond van artikel 1.9 WNT. Het gaat dan vanzelfsprekend om generieke regelingen die zich (mede) lenen voor overeenkomstige toepassing op collectieve beheersorganisaties. Gedacht kan worden aan nadere regels over wat tot de bezoldiging wordt gerekend (artikel 1.9 WNT), de indexering van de maximale ontslagvergoeding (artikel 2.10 WNT) of over bonussen, gratificaties en andere vormen van variabele beloning (artikel 2.11 WNT).
Artikel IV voorziet in enkele technische aanpassingen. Als de WNT in werking treedt, wordt de algemene verplichting voor cbo’s geschrapt om, overeenkomstig artikel 383c, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek opgave te doen van de bezoldiging van bestuurders, leden van de raad van toezicht, degenen die met de dagelijkse leiding van een collectieve beheersorganisatie zijn belast e.d.. Het wetsvoorstel normering topinkomens publieke en semipublieke sector voorziet zelf al in – uitvoeriger – verplichtingen om openbare verantwoording af te leggen over bezoldigingen (paragraaf 4). Alsdan wordt de aanvankelijk in het onderhavige wetsvoorstel voorgestelde regeling zinledig.
Het huidige (herziene) wetsvoorstel toezicht kent verder de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur nadere regels te geven over de hoogte en de vorm van alsmede het toezicht op de bezoldiging van bestuurders, leden van de raad van toezicht, leden van een adviserend orgaan en van degene of degenen die met de dagelijkse leiding van een collectieve beheersorganisatie is of zijn belast (artikel 2 lid 3 laatste volzin). Aan deze delegatiegrondslag bestaat geen behoefte meer als de WNT tot wet wordt verheven en daarmee van overeenkomstige toepassing wordt op cbo’s. Is dat onverhoopt niet het geval, dan blijft deze AMvB-grondslag gewoon onderdeel uitmaken van de herziene Wet toezicht en zal via die AMvB alsnog worden voorzien in een bezoldigingsregeling voor topfunctionarissen bij cbo’s naar analogie van de WNT. Om die reden wordt pas voorzien in het vervallen van deze delegatiegrondslag, als de WNT in werking treedt.
Onderdeel G
Tot slot wordt de collectieve beheersorganisatie Stichting Musi©opy geschrapt uit de bijlage. Stichting Musi©opy behartigde de auteursrechtelijke belangen van muziekauteurs en muziekuitgeverijen en is per 1 januari 2011 opgehouden te bestaan. De licentieactiviteiten van Stichting Musi©opy zijn per 1 januari 2011 overgenomen door Stichting Stemra.
De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven