Vastgesteld 16 december 2008
De vaste commissie voor Justitie1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet genoegzaam voorbereid.
ALGEMEEN 1
1. Inleiding 1
2.1 Strekking wetsvoorstel 2
2.2 Vaste tarieven 4
2.3 Vast laag tarief voor onvermogenden 5
2.4 Inning van het griffierecht aan het begin van de procedure 5
2.5 Schrappen van artikel 243 Rv 5
3. Artikel 6 EVRM 6
4. Adviezen, financiële gevolgen en administratieve lasten 6
ARTIKELEN 7
De leden van de fracties van het CDA, de PvdA, de SP, de VVD en de SGP hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Zij hebben nog enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de CDA-fractie stellen dat als het griffiestelsel vereenvoudigd kan worden, die kans niet onbenut moet blijven. Wel hebben zij nog enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de VVD-fractie onderschrijven het beoogde doel het griffierechtenstelsel voor civiele zaken te vereenvoudigen door het gebruik van vaste tarieven binnen een beperkt aantal categorieën. Zij willen de regering de volgende vragen voorleggen.
De leden van de SGP-fractie onderschrijven de randvoorwaarde dat de toegang tot het recht voor de burger, óók in civiele zaken, gewaarborgd moet blijven. Daartoe zou aansluiting kunnen worden gezocht bij het griffierechtenstelsel in bestuursrechtzaken.
De leden van de CDA-fractie hebben behoefte aan een nadere toelichting op het doel en de noodzaak van griffierechten. Is het werkelijk zo dat het griffierecht in de eerste plaats bedoeld is om een bijdrage van de procespartijen te verwachten in de kosten van de rechtspraak? Dan zou dat toch niet meer dan om een symbolische bijdrage gaan? Ligt het niet meer voor de hand om het griffierecht uitdrukkelijk ook te gebruiken om de procedurekeuzes van de procederende partijen te beïnvloeden? In een onderzoek uit 2006 door de Universiteit van Maastricht (bijlage bij kamerstuk 30 300 VI, nr. 151) lezen deze leden dat van de onderzochte landen, Nederland de enige lidstaat is die deze kans onbenut laat. Dat lijkt de aan het woord zijnde leden een gemiste kans. Wat is hiervoor de reden? Is de regering voornemens om het griffierechtstelsel ook te gebruiken om de procedurekeuzes te beïnvloeden? Zo ja, op welke wijze? Graag ontvangen deze leden een reactie van de regering op bovenstaande punten.
De leden van de CDA-fractie lezen in de memorie van toelichting dat een belangrijke randvoorwaarde bij de wijziging van het griffierechtenstelsel is dat de overheidsinkomsten uit de heffing van griffierechten op peil zouden blijven. Deze leden hebben behoefte aan een nader inzicht wat dit niveau dan is. Kan de regering een overzicht geven van de inkomsten van de afgelopen jaren? Hoe zijn eventuele wijzigingen van de inkomsten uit griffierechten de afgelopen jaren te verklaren?
De leden van de CDA-fractie lezen in het reeds hierboven genoemde onderzoek van de Universiteit van Maastricht dat Nederland qua hoogte van de griffierechten bij de absolute kop van Europa hoort. Wat is hierop de reactie van de regering? Is de aanname juist dat deze wetswijziging daarin geen verandering zal brengen?
De aan het woord zijnde leden merken op de dat de minister van Justitie in 2006 in een brief aan de Kamer (TK 30 300 VI, nr. 151) heeft uiteengezet wat de uitgangspunten zouden worden van het nieuwe systeem. Kan de regering aangeven op welke punten dit wetsvoorstel afwijkt en waarom?
De leden van de CDA-fractie lezen in de memorie van toelichting dat in het nieuwe stelsel een vermeerdering van eis of het verzoek niet steeds leidt tot een verhoging van het griffierecht. Nodigt dit niet uit tot misbruik? Immers, burgers die graag de randen van de wet opzoeken worden hiermee uitgenodigd om een lage vordering in te dienen en na betaling van het griffierecht deze flink op te hogen, bijvoorbeeld bij conclusie van repliek.
De aan het woord zijnde leden merken op dat uit het wetsvoorstel naar voren komt dat – wellicht uit redenen van vereenvoudiging – de toekenning van een laag griffierecht voor onvermogenden niet meer teruggedraaid kan worden. Betekent dit dat van iemand die gaande de procedure vermogend blijkt te zijn (geworden) niet alsnog het hogere griffierecht gevraagd kan worden? Vindt de regering dit redelijk? Het nieuwe griffierechtenstelsel heeft tot gevolg dat de tarieven deels zijn verhoogd. Daarnaast staan deze tarieven, aldus het wetsvoorstel, nog steeds in redelijke verhouding tot het onderliggende zaaksbelang. Aansluitend op de hiervoor reeds gestelde vraag vragen de leden van de CDA-fractie naar het standpunt van de regering omtrent de on- en minvermogenden die immers altijd hetzelfde bedrag aan griffierecht opgelegd krijgen, ook al is er sprake van een gering belang. Ook de gerechtsdeurwaarders wijzen op de mogelijke ongewenste effecten hiervan.
De leden van de PvdA-fractie delen de mening van de regering dat een vereenvoudiging van het stelsel veel administratieve lasten kan wegnemen bij de griffiers. Deze leden zijn echter niet overtuigd dat deze wijziging voor alle burgers even gunstig uitpakt. Door de eerste twee tarievengroepen in het huidige stelsel te schrappen zullen er burgers zijn die volgens het voorgesteld stelsel meer griffierechten moeten gaan betalen dan zij nu zouden moeten doen. Is dat juist? Deze leden vragen hoe groot de groep rechtzoekenden was die in 2007 onder het huidige griffiestelsel (artikel 2, tweede lid, Wet tarieven in burgerlijke zaken) in de eerste categorie (34 euro) viel en hoe groot de groep was die in de tweede categorie (60 euro) viel. Kan het overzicht in de bijlage bij het wetsvoorstel worden aangevuld met de huidige tarieven om een duidelijker overzicht te krijgen van de gevolgen van de tariefswijzigingen? Wat is de reden dat deze laagste tariefgroepen zijn geschrapt?
De leden van de PvdA-fractie menen dat door het afschaffen van de indebetstelling ook een middel om minder draagkrachtigen gedeeltelijk of geheel te ontzien wordt afgeschaft. Hoeveel onof minvermogenden zullen onder de nieuwe regeling niet meer (gedeeltelijk) worden vrijgesteld van het betalen van griffierechten, die daar nu nog wel aanspraak op kunnen maken? Uit het rechtsvergelijkend overzicht griffiekosten uit 2006 blijkt dat Nederland niet gelijk loopt met de ons omringende landen als het gaat om volledige vrijstelling van het griffierecht voor lagere inkomensgroepen. Deze leden vragen of bij de totstandkoming van dit voorstel voldoende rekening gehouden is met de draagkracht van sommige groepen in onze samenleving, bijvoorbeeld bijstandsgerechtigden. Dat geldt met name voor de toegang tot het gerechtshof en de Hoge Raad. Is tijdens de besluitvorming overwogen om de minder draagkrachtigen op de een of andere manier te compenseren? Zo ja, waarom is hier niet toe besloten?
De leden van de PvdA-fractie zijn van mening dat de behandeling van een zaak in eerste aanleg net zo belangrijk is dan de behandeling van een zaak bij een tweede feitelijke rechter of bij de Hoge Raad. Zij vinden daarom ook dat er geen belemmering zou mogen zijn in de vanwege verhoging van de griffiekosten voor het hoger beroep en cassatie. Deelt de regering de eerste mening? Zo ja, deelt zij dan ook de mening dat een verhoging van de griffiekosten voor het hoger beroep of cassatie ongewenst is? Zo nee, waarom niet? Acht de regering het aanvaardbaar als zou blijken dat on- of minvermogenden door deze tariefswijziging voor zaken bij het gerechtshof zouden besluiten geen hoger beroep aan te tekenen vanwege de kosten, los van het feit of een tweede inhoudelijk beoordeling wel of niet gewenst zou zijn? Met andere woorden, zou de negatieve prikkel die uit moet gaan van de verhoogde tarieven niet eerder gevoeld worden door minderbedeelden dan door vermogende rechtzoekenden? Zal de rechter altijd de partij die in een rechtszaak in het ongelijk is gesteld opdragen om de griffiekosten (en eventueel andere kosten) van de tegenpartij te vergoeden?
De leden van de VVD-fractie lezen dat in het advies van de Raad van State wordt gewezen op een van de aanbevelingen van de Commissie-Deetman inzake de verruiming van de competentie van de kantonrechter. Deze aanbeveling wordt momenteel in een wetsvoorstel uitgewerkt. De regering geeft in reactie op het advies van de Raad van State aan dat in het wetsvoorstel naar aanleiding van de reactie op het rapport van de Commissie Deetman opnieuw zal worden gekeken naar de wenselijkheid van deze specifieke regels in de kantonrechtspraak. De genoemde vrijstelling van de heffing van griffierechten zal in het kader van dat wetsvoorstel, mede in het licht van het advies van de Raad van State, nader worden bezien. Deze leden zijn echter nog niet geheel overtuigd van de argumentatie om niet vast in voorliggend wetsvoorstel rekening te houden met de op handen zijnde verruiming van de competentiegrens. Graag ontvangen zij nog een nadere toelichting op de afwegingen die de regering hieromtrent heeft gemaakt.
Voor de leden van de SGP-fractie is het de vraag of het voorgestelde stelsel in voldoende mate rekening houdt met de mogelijke gevolgen in het bijzonder voor natuurlijke personen. Als voorbeeld wijzen deze leden op incassoprocedures die bij de sector kanton van de rechtbank aanhangig worden gemaakt, waarbij rechtspersonen/schuldeisers tegenover natuurlijke personen/schuldenaren staan. Is het geen gegeven dat in de praktijk in dergelijke procedures in meer dan 90% van de gevallen de schuldenaar niet komt opdagen op de zitting? De rechter wijst het door schuldeiser gevorderde bij verstek toe. De griffierechten kunnen schuldeisers vervolgens verhalen op de schuldenaar. Welke effecten heeft het voorliggend wetsvoorstel in percentages voor vorderingen tot 500 euro en voor de categorie vorderingen groter dan 500 euro en kleiner dan 5000 euro?
De leden van de CDA-fractie begrijpen de redenering nog niet dat het gerechtvaardigd is om in hoger beroep en in cassatie hogere tarieven te heffen, nu een zaak reeds in eerste aanleg is beoordeeld bij de rechtbank. Kan hierop een nadere toelichting worden gegeven? Immers, het zaaksbelang neemt in het vervolg van de procedure niet toe?
De leden van de CDA-fractie lezen in de memorie van toelichting dat de regeling betreffende de honorering van advocaten evenals de begrotingsprocedure voor advocaten door de veroudering hiervan geschrapt zijn. Zij vragen in dit verband hoe de regering aankijkt tegen herinvoering van het zogenoemde «eigen beursje». Zou het onderliggende wetsvoorstel niet een goede gelegenheid bieden om deze oude regeling (waarbij advocaten die hun cliënten onnodig beroep laten doen op de rechterlijke macht een deel van de proceskosten uit eigen zak moeten betalen) weer in te voeren?
De leden van de PvdA-fractie constateren dat de Koninklijke Beroepsgroep voor Gerechtsdeurwaarders (KBvG) heeft berekend dat wanneer iemand een huurachterstand van 800 euro heeft hij onder de huidige regeling 153 euro aan griffierecht moet betalen. In het wetsvoorstel gaat dit griffierecht omhoog naar 270 euro. Dat is een verhoging van meer dan 75%. Deelt de regering de mening van de KBvG dat dit wetsvoorstel het ongewenste effect krijgt dat, wanneer een schuldenaar in een problematische schuldensituatie verkeert, zijn schuld door de aanzienlijk hogere proceskosten nog eens wordt verhoogd? Zo nee, waarom niet?
De leden van de SP-fractie constateren dat het vaste tarief van 70 euro voor personen met een vordering tot 500 euro een verhoging van de griffierechten betekent, soms zelf een verdubbeling. Deze leden achten dit ongewenst. Zij vragen waarom in het wetsvoorstel nog geen rekening is gehouden met de voorgestelde verhoging van de competentiegrens bij de kantonrechter tot 25 000 euro? Wat zijn de gevolgen voor de inning van griffierechten wanneer als gevolg van het verhogen van de competentiegrens van de kantonrechter tot 25 000 euro de procesvertegenwoordiging tot het genoemde bedrag vervalt? Hoe zullen de vaste bedragen zijn na invoering van deze nieuwe competentiegrens? In hoeverre zullen de hogere griffierechten voor rechtspersonen er toe leiden dat de schuldenproblematiek van natuurlijke personen wordt vergroot als gevolg van het verhalen van deze griffierechten in het kader van incassoprocedures? Is hier onderzoek naar gedaan en als dit niet het geval is wil de regering een dergelijk onderzoek dan alsnog uit laten voeren?
Voor de leden van de SP-fractie staat voorop dat de toegang tot de rechter voor een ieder mogelijk moet zijn en dat die toegang niet belemmerd mag worden door het opwerpen van financiële drempels. Opeenvolgende verhogingen van griffierechten hebben in combinatie met bezuinigingen op de gefinancierde rechtsbijstand al tot een beperking van de toegang tot de rechter geleid.
De aan het woord zijnde leden delen de opvatting niet dat wanneer een zaak al in eerste aanleg is beoordeeld, hierin de rechtvaardiging kan worden gevonden voor hogere griffierechten bij hoger beroep of cassatie. Hiermee wordt naar mening van deze leden rechtsongelijkheid gecreëerd omdat hier het recht van de sterkste dreigt te gaan gelden. Verschillende financiële posities van partijen veroorzaken zo verschillende afwegingen. Wordt dit risico van rechtsongelijkheid onderkend en erkend? Deze leden hebben bezwaar tegen het laten vervallen van het onderscheid tussen on- en minvermogenden omdat hiermee een ongewenste financiële drempel wordt opgeworpen.
De leden van de VVD-fractie merken met het oog op de vaststelling van het tarief en het onderscheid tussen natuurlijke personen en rechtspersonen op dat de veroordeling in de kosten van de partij die niet in het gelijk wordt gesteld enorm kunnen oplopen, bijvoorbeeld indien de tegenpartij een rechtspersoon is en de zaak in behandeling is van een gerechtshof. De griffierechten zijn vaak het drievoudige voor de rechtspersoon. Wat zijn de consequenties van deze verhoogde tarieven voor de natuurlijke persoon die in de proceskosten wordt veroordeeld?
2.3 Vast laag tarief voor onvermogenden
De leden van de VVD-fractie vragen of zij de memorie van toelichting correct begrijpen dat een min- of onvermogende nooit in de proceskosten van een hoger griffierechten tarief veroordeeld kan worden. Graag ontvangen zij een toelichting van de regering op deze veranderde situatie.
2.4 Inning van het griffierecht aan het begin van de procedure
De leden van de CDA-fractie menen dat de inning van de griffierechten terecht als een probleem wordt erkend. Hoeveel bedraagt op dit moment het uitstaande griffierecht? Welk niveau aan uitstaande vorderingen acht de regering acceptabel? Wat is de te verwachten invloed op de inkomsten uit de griffierechten van de invoering van de Wet afschaffing procuraat en invoering elektronisch berichtenverkeer? In het wetsvoorstel wordt het uitgangspunt geïntroduceerd dat het griffierecht binnen vier weken nadat het verschuldigd is geworden, dient te zijn voldaan. Wat is de consequentie of sanctie als dit niet gebeurt?
De leden van de VVD-fractie lezen in de memorie van toelichting, dat er nog enorme vorderingen inzake griffierechten open staan. Kan de regering aangeven op welke wijze de invordering van deze openstaande bedragen voortvarend ter hand genomen zal worden? Zal de invordering in de toekomst naar verwachting mindere achterstanden oplopen, gelet op het feit dat de procedure bij niet betalen van griffierechten na de vier weken termijn geen voortgang zal vinden? Zo ja, wat zijn de verwachtingen?
2.5 Schrappen van artikel 243 Rv
De leden van de CDA-fractie constateren dat inning en verrekening van de proceskostenveroordeling voor zaken waarin geprocedeerd wordt met een toevoeging voorheen altijd door de griffie gebeurde, maar straks door de partij die de procedure wint zelf gedaan dient te worden. Deze leden vragen zich af of dit een logische keuze is voor mensen die van de rechtsbijstand afhankelijk zijn? Daar kunnen toch ook weer proceskosten mee gemoeid zijn, met alle rompslomp van dien?
De leden van de VVD-fractie constateren dat de Raad van State in zijn advies heeft gewezen op de gewijzigde procedure van invordering van de proceskosten door een onvermogende partij. Dit gebeurt niet langer door de griffie, maar door de partijen zelf. Uit de memorie van toelichting maken deze leden echter wel op dat op basis van artikel 40 van de Wet op de rechtsbijstand de onvermogende partij geen kosten verschuldigd is indien hij hiervoor bijstand inroept van een gerechtsdeurwaarder. Kan de regering door middel van een concreet voorbeeld aangeven hoe dit in de praktijk tot uitvoering gebracht dient te worden?
De leden van de CDA-fractie vragen om nadere toelichting van de regering voor wat betreft de relatie van onderhavig wetsvoorstel tot het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Zij hebben behoefte aan een nadere toelichting waarom men zeker weet dat er voldoende waarborg is dat de wetswijziging niet in strijd is met het EVRM. Waarop baseert de regering de stelling dat er geen sprake is van een substantiële verhoging van de griffierechten en dat de tarieven nog steeds in redelijke verhouding staan tot onderliggende zaaksbelang?
De leden van de CDA-fractie constateren dat in het Nederlandse griffierechtenstelsel onderscheid wordt gemaakt tussen natuurlijke personen en rechtspersonen. Dit onderscheid blijft in het nieuwe systeem gehandhaafd. Rechtspersonen, ook kleine bedrijfjes, betalen meer dan natuurlijke personen. Nederland wijkt daarmee af van andere landen, zo lezen deze leden in het eerder genoemde onderzoek uit 2006 door de Universiteit van Maastricht (bijlage bij kamerstuk 30 300 VI, nr. 151). Deze leden vragen wat daarvan de reden is en of dit voor de kleinste ondernemingen wel rechtvaardig is. In het verlengde van het voorgaande hebben de leden van de CDA-fractie met zorg kennis genomen van het commentaar van de gerechtsdeurwaarders. Is het niet zo dat de verhoging van het griffierecht voor rechtspersonen/schuldeisers zal worden afgewenteld op de natuurlijke personen/schuldenaren, vaak met problematische schulden? De beoogde vereenvoudiging van het stelsel wordt daarmee betaald door diezelfde natuurlijke personen die het nieuwe stelsel in bescherming probeert te nemen. Graag ontvangen deze leden hier een reactie van de regering op.
4. Adviezen, financiële gevolgen en administratieve lasten
De leden van de CDA-fractie twijfelen aan de conclusie dat het wetsvoorstel geen invloed zou hebben op de administratieve lasten voor burgers en bedrijven. Zij vragen waar de hele operatie dan om is begonnen. Deze leden kunnen zich voorstellen dat de herziening macro gezien neutraal is, maar er zullen wel degelijk verschuivingen optreden. Kan een nadere uitsplitsing gemaakt worden voor welke burgers en bedrijven de lasten zullen toenemen? De reguliere tarieven, die in eerste aanleg bij de kantonrechter in rekening worden gebracht, zijn in het wetsvoorstel aanzienlijk verlaagd. Hoe kijkt de regering hier tegenaan? Wordt hiermee beoogd dat het aantal rechtszaken toeneemt? En hoe staat het met de uitkomsten voor de rechtspraak, gelet op de begroting van de rechterlijke macht?
De leden van de CDA-fractie hebben begrepen dat er nog een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) volgt waarin de concrete bedragen genoemd worden. Zij vragen de regering of de Kamer deze AMvB nog te zien krijgt. De leden van de CDA-fractie hebben voorts behoefte aan een schematisch overzicht van de huidige en de toekomstige griffierechten.
De leden van de SP-fractie lezen in de memorie van toelichting dat als compensatie voor tegenvallende griffie-inkomsten is besloten de tarieven te verhogen met 5%. Deze leden wijzen deze manier van compenseren af en vragen om een overzicht van de verhogingen van de griffierechten sinds 1998.
De leden van de VVD-fractie vragen in hoeverre de regering verwacht met voorliggend wetsvoorstel de overheidsinkomsten uit de griffierechten op peil te kunnen houden. Deze leden vragen de regering voorts inzichtelijk te maken welke inkomsten op jaarbasis worden verwacht op basis van het nieuwe stelsel in vergelijking met het oude stelsel, onderverdeeld naar de verschillende categorieën en gerechtelijke instantie. Kan de regering aangeven welke kostenbesparing op jaarbasis wordt verwacht ten gevolge van de (administratieve) lastenvermindering voor de griffies?
De leden van de CDA-fractie lezen in de memorie van toelichting dat indexering slechts plaatsvindt, indien de consumentenprijsindex daartoe aanleiding geeft. Wanneer is dat het geval, zo vragen deze leden.
De leden van de VVD-fractie vragen de regering met betrekking tot de in de bijlage vastgestelde tarieven nader toe te lichten waarom het tarief voor natuurlijke personen in geval van een verzoek of vordering van onbepaalde waarde of minder dan 500 euro gelijk is, ongeacht het hebben van vermogen. Voorts vragen deze leden of de toegang tot hoger beroep en cassatierechtspraak voor een min- of onvermogende toch niet wordt beperkt, gelet op het tarief van 270 euro respectievelijk 280 euro. Graag ontvangen deze leden nog een nadere toelichting van de regering op bovenstaande punten.
De leden van de CDA-fractie constateren dat in artikel 4 het openbaar ministerie en een aantal procespartijen zijn vrijgesteld van de heffing van griffierechten. Kan de regering nader aangeven waarom juist deze partijen zijn vrijgesteld?
De leden van de VVD-fractie constateren dat bij ministeriële regeling regels kunnen worden gesteld omtrent bepaalde categorieën van zaken, waarin geen griffierecht wordt geheven. Overweegt de regering hier nog andere categorieën aan te wijzen, in aanvulling op de reeds bestaande categorieën van zaken waarvoor dit geldt? Zo ja, welke categorieën van zaken en op welke termijn?
De leden van de VVD-fractie vragen wie, op welke wijze en op welk moment zal vaststellen of de derde die op grond van artikel 118 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) als partij in het geding wordt opgeroepen griffierechten dient te betalen.
De leden van de CDA-fractie vragen hoe de regering tegen het feit aankijkt dat van een verweerder of gedaagde geen griffierecht geheven wordt bij de kantonrechter en weer wel bij de andere sectoren.
De leden van de VVD-fractie vragen wat de naheffing dan wel terugstorting van griffierechten in geval van een verwijzing betreft (artikelen 8 en 9) op welke wijze de gerechtelijke instanties hun administratie en invorderingen zullen verwerken en vereffenen.
Als een rechtbank naar een gerechtshof verwijst zal een naheffing worden geheven. Indien sprake is van niet-tijdige betaling van griffierecht is echter in die gevallen afgezien om hieraan processuele consequenties te verbinden. Kan de regering toelichten op welke wijze deze hogere gerechtelijke instanties op de hoogte geraken van de hoogte van eventuele naheffingen en op welke wijze zij betaling kunnen bespoedigen?
De leden van de CDA-fractie vragen wanneer kan de rechter kan besluiten de vermeerdering van de eis of het verzoek bij de naheffing van het griffierecht buiten beschouwing te laten.
De leden van de CDA-fractie vragen hoe het komt het dat een vermindering van de eis of het verzoek nimmer leidt tot vermindering van het griffierecht. Waarom zijn hier geen uitzonderingen op?
Samenstelling:
Leden: Van de Camp (CDA), De Wit (SP), Van der Staaij (SGP), Arib (PvdA), ondervoorzitter De Pater-van der Meer (CDA), voorzitter Çörüz (CDA), Joldersma (CDA), Gerkens (SP), Van Velzen (SP), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Azough (GL), Timmer (PvdA), Griffith (VVD), Teeven (VVD), Verdonk (Verdonk), De Roon (PVV), Pechtold (D66), Heerts (PvdA), Thieme (PvdD), Kuiken (PvdA), Leijten (SP), Bouwmeester (PvdA), Van Toorenburg (CDA), Anker (CU), Vacature (algemeen).
Plv. leden: Sterk (CDA), Langkamp (SP), Van der Vlies (SGP), Smeets (PvdA), Aasted-Madsen-van Stiphout (CDA), Jager (CDA), Jonker (CDA), Roemer (SP), Vacature (SP), De Vries (CDA), Halsema (GL), Dijsselbloem (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Van Miltenburg (VVD), Zijlstra (VVD), Fritsma (PVV), Koşer Kaya (D66), Gill’ard (PvdA), Ouwehand (PvdD), Spekman (PvdA), Vacature (SP), Bouchibti (PvdA), Van Haersma Buma (CDA), Slob (CU) en Weekers (VVD).