Ontvangen 26 februari 2009
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
Artikel III wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel A wordt als volgt gewijzigd:
a. Onder vernummering van de onderdelen 1 tot en met 3 tot de onderdelen 2 tot en met 4, wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
1. In het vierde lid, eerste volzin, wordt na «artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening» ingevoegd: dan wel een beheersverordening als bedoeld in artikel 3.30 van die wet.
b. In onderdeel 2 (nieuw) wordt na «Wet ruimtelijke ordening» ingevoegd: dan wel een beheersverordening als bedoeld in artikel 3.30 van die wet.
2. Na onderdeel C wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
Na artikel 9.1.19 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Voor zover op grond van een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 10 of 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening bouwvergunning had kunnen worden verleend voor een bouwplan dat na 1 juli 2008 is aangewezen krachtens artikel 6.12, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening, en bij de herziening van dat bestemmingsplan na dat tijdstip geen andere bestemmingsregeling is vastgesteld, blijven de artikelen 6.12 tot en met 6.22 ten aanzien van een dergelijk bouwplan buiten toepassing.
In artikel VII komt in onderdeel 2 de laatste volzin van het derde lid te luiden: Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent de wijze en het tijdstip waarop de kennisgeving van de melding in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huis-bladen plaatsvindt en kan worden bepaald in welke gevallen een dergelijke kennisgeving achterwege kan worden gelaten.
Na artikel X wordt een artikel ingevoegd, luidende:
In artikel 1, onderdeel b, onder 2°, van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken wordt «artikel 28 juncto artikel 39b» vervangen door: artikel 39b, derde lid,.
In artikel XI wordt na onderdeel I een onderdeel ingevoegd, luidende:
In artikel 20.2, tweede lid, wordt het onderdeel l luidende «inhoudende een aanmaning als bedoeld in artikel 18.16m, derde lid, of» geletterd: k.
Artikel XIII wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel D wordt in artikel 3.9a, eerste lid, tweede volzin, «artikel 3.8, derde lid, tweede tot en met vierde volzin» vervangen door: artikel 3.8, derde lid.
2. In onderdeel F wordt, onder vernummering van de onderdelen 1 en 2 tot de onderdelen 2 en 3, een onderdeel ingevoegd, luidende:
1. In het tweede lid worden, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door een puntkomma, twee onderdelen ingevoegd, luidende:
d. een bestemmingsplan is vastgesteld;
e. een bestemmingsplan na vaststelling is bekendgemaakt.
3. Onderdeel G komt te luiden:
Artikel 3.20 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onder a, wordt «Hoofdstuk III, afdeling 2, van de Woningwet» vervangen door: Hoofdstuk III van de Woningwet.
2. In het vierde lid wordt «van de aan beslissing» vervangen door: van de beslissing.
4. In onderdeel H wordt na «een beheersverordening,» ingevoegd: een besluit als bedoeld in artikel 3.40, 3.41 of 3.42,.
5. Na onderdeel H worden twee onderdelen ingevoegd, luidende:
In artikel 3.30, eerste lid, onder b, wordt na «een daaraan voorafgaand projectbesluit daaronder begrepen,» ingevoegd: dan wel een wijziging of uitwerking van een bestemmingsplan,.
In artikel 3.33, eerste lid, onder b, wordt na «een daaraan voorafgaand projectbesluit daaronder begrepen,» ingevoegd: dan wel een wijziging of uitwerking van een inpassingsplan,.
6. Onderdeel J komt te luiden:
Artikel 3.35 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onder b, wordt na na «een daaraan voorafgaand projectbesluit daaronder begrepen,» ingevoegd: dan wel een wijziging of uitwerking van een inpassingsplan,.
2. De aanduiding «8.» voor het lid, beginnend met de zinsnede «Een besluit als bedoeld in de aanhef van het eerste lid,» wordt vervangen door: 9.
7. Onderdeel O komt te luiden:
Artikel 4.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan het derde lid wordt een volzin toegevoegd, luidende: Bij de verordening kan worden bepaald dat gedeputeerde staten met inachtneming van de bij de verordening te geven regels ontheffing kunnen verlenen van bij die verordening aan te geven regels.
2. In het zesde lid wordt «Het voorstel voor een ontwerp van een krachtens dit artikel vast te stellen provinciale verordening wordt niet gedaan» vervangen door: Een provinciale verordening als bedoeld in dit artikel wordt niet vastgesteld.
8. Na onderdeel O wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
Aan artikel 4.3, derde lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende: Bij de algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat Onze Minister in voorkomend geval in overeenstemming met Onze Minister wie het mede aangaat, met inachtneming van de bij de algemene maatregel van bestuur te geven regels ontheffing kan verlenen van bij die maatregel aan te geven regels.
9. Na onderdeel P wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
Aan artikel 6.13, tweede lid, wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel d, door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
e. regels met inachtneming waarvan burgemeester en wethouders van bij het exploitatieplan aan te geven regels ontheffing kunnen verlenen.
10. Onderdeel Q komt te luiden:
Artikel 6.14 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «wordt verzonden» vervangen door: geschiedt.
2. In het tweede lid wordt «verzenden deze mededeling voorts langs elektronische weg» vervangen door: voorts geschiedt de kennisgeving langs elektronische weg.
3. Aan het tweede lid wordt een volzin toegevoegd, luidende: In afwijking van artikel 3:1, eerste lid, onder b, van de Algemene wet bestuursrecht zijn op een besluit tot vaststelling van een exploitatieplan de artikelen 3:40, 3:42, 3:43, 3:44 en 3:45 en afdeling 3.7 van die wet van toepassing.
11. Onderdeel T komt te luiden:
In artikel 7.10, eerste lid, wordt na «bestemmingsplan» ingevoegd «of een inpassingsplan» en wordt «aan het derde of vierde lid» vervangen door: aan artikel 3.7, derde of vierde lid.
12. Na onderdeel V wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
In artikel 8.3, eerste lid, onder b, wordt na «bestemmingsplan» ingevoegd: of inpassingsplan, een projectbesluit daaronder begrepen, wijzigings- of uitwerkingsplan.
In artikel XVI, onderdeel D, wordt, onder vernummering van de onderdelen 1 tot en met 4 tot de onderdelen 2 tot en met 5, een onderdeel ingevoegd, luidende:
1. Aan het eerste lid worden, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door een puntkomma, twee onderdelen toegevoegd, luidende:
d. een bestemmingsplan is vastgesteld;
e. een bestemmingsplan na vaststelling is bekendgemaakt.
Artikel XXV wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «met uitzondering van artikel XI, onderdeel H, dat in werking treedt» vervangen door: met uitzondering van de artikelen III, onderdeel A, onder 4, XI, onderdeel H, en XVI, onderdeel A, die in werking treden.
2. In het tweede lid wordt «De artikelen III» vervangen door: De artikelen III, onderdelen B tot en met F,.
Met deze nota van wijziging, die mede namens de Minister voor Wonen, Wijken en Integratie wordt ingediend, wordt het voorstel voor de wijziging van diverse wetten op de beleidsterreinen van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer in verband met het herstellen van wetstechnische gebreken en leemten, alsmede aanbrenging van andere wijzigingen van ondergeschikte aard op enkele punten aangepast. De wijzigingen zijn voornamelijk van technische aard en nodig in verband met fouten in de lettering, in verband met verduidelijkingen en in verband met gebleken omissies waaronder een overgangsrechtelijke bepaling. Deze nota van wijziging bevat geen ingrijpende wijzigingen.
Onderdeel A bevat wijzigingen in de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening (hierna: Invoeringswet Wro). In onderdeel A, onder 1, wordt in artikel III, onderdeel A, van het onderhavige wetsvoorstel, een nieuw onderdeel 1 ingevoegd, dat ertoe strekt de beheersverordening ook reeds mogelijk te maken als opvolger van een bestemmingsplan oude stijl, wanneer tenminste de voorwaarden daarvoor aanwezig zijn. Dit geldt zowel voor de situatie waarin het voorgaande bestemmingsplan op 1 juli 2008 ouder was dan vijf jaren (a) als voor die waarbij het voorgaande bestemmingsplan op dat tijdstip jonger was (b).
In onderdeel A, onder 2, wordt door invoeging van een nieuw onderdeel Ca, een overgangsregeling getroffen met betrekking tot het exploitatieplan voor eerbiediging van voor 1 juli 2008 bestaande bouwtitels die nadien in een bestemmingsplan nieuwe stijl worden gehandhaafd.
Het instrumentarium van het hoofdstuk grondexploitatie in de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) is ook van toepassing op bouwmogelijkheden die ingevolge het oude bestemmingsplan gerealiseerd mochten worden, maar waarvoor nog geen bouwvergunning was aangevraagd. Op die plannen kan bij herziening van het ruimtelijk besluit alsnog kostenverhaal plaatsvinden met toepassing van het nieuwe regime van het exploitatieplan, voor zover nog nodig uiteraard, en hoeft de gemeente niet terug te grijpen naar de baatbelasting. De verwachting was dat de verplichting om bij een herziening van een bestemmingsplan oude stijl, waarbij onder vigeur van de Wet op de Ruimtelijke Ordening bestaande oude bouwmogelijkheden als zodanig in het bestemmingsplan nieuwe stijl worden gehandhaafd, een exploitatieplan op te stellen, zich niet vaak zou voordoen, omdat in de meeste gevallen het kostenverhaal al verzekerd zou zijn via een contract. Dat blijkt echter een misrekening. Vooral in onder vigeur van de Wet op de Ruimtelijke Ordening bestaande bestemmingsplannen buitengebied blijken tal van bouwmogelijkheden te zitten, waarvoor volgens het nieuwe systeem verhaalbare kosten aanwezig zijn, maar waarbij het kostenverhaal niet anderszins verzekerd is. Voor een groot deel betreft het echter kosten van onderzoek en planvorming voor de bestemmingsplanherziening. Het is niet redelijk deze kosten te verhalen op al bestaande en gehandhaafde bouwtitels. Bovendien zorgt deze regel op deze wijze voor hoge bestuurslasten voor de gemeente en voor vertraging van planprocessen. Daarom wordt alsnog aan de Invoeringswet Wro een overgangsrechtelijke bepaling toegevoegd, die de bestaande bouwtitels uitzondert van toepassing van het verplichte kostenverhaal via de artikelen 6.12 tot en met 6.22 van de Wro. Dat betekent dat voor deze bouwtitels het oude instrumentarium voor kostenverhaal, zoals de baatbelasting, van toepassing blijft. Indien bouwmogelijkheden in een bestemmingsplan op grond van de Wro worden gewijzigd of uitgebreid, is wel het nieuwe regime van toepassing.
Onderdeel B van deze nota bevat een verduidelijking van de laatste volzin van het voorgestelde derde lid van artikel 39b van de Wet bodembescherming. Hierin is opgenomen dat bij algemene maatregel van bestuur regels kunnen worden gesteld omtrent het tijdstip waarop de kennisgeving plaatsvindt. Dit betreft de kennisgeving in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huis-bladen. Dit is gedaan om voor de zeer eenvoudige saneringen (als bedoeld in artikel 7 van het Besluit uniforme saneringen) binnen de categorie tijdelijk uitplaatsen (als bedoeld in artikel 3.3.1 van de Regeling uniforme saneringen) de mogelijkheid open te stellen om de kennisgeving achterwege te kunnen laten. Deze saneringen kunnen op grond van de huidige regels al na vijf dagen worden aangevangen, waardoor zij vaak al zijn afgerond voordat de kennisgeving kon worden gedaan. Deze wijziging verduidelijkt dat het achterwege laten van kennisgeving in bepaalde gevallen bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald.
Onderdeel C van deze nota van wijziging bevat een technische wijziging van artikel 1, onderdeel b, onder 2°, van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken. Deze wijziging strekt ertoe dit artikelonderdeel in overeenstemming te brengen met de wijziging van artikel 39b, derde lid, van de Wet bodembescherming, zoals opgenomen in artikel VII van het onderhavige wetsvoorstel.
Door de wijziging in onderdeel D wordt een onderdeel I toegevoegd. Daarin wordt de dubbele lettering in artikel 20.2, tweede lid, van de Wet milieubeheer gecorrigeerd.
Onderdeel E bevat een aantal correcties van de Wro.
In onderdeel E, onder 1, wordt ook de eerste volzin van artikel 3.8, derde lid, op een wijzigings- of uitwerkingsplan van toepassing. De volzin ziet op de bekendmaking van het vaststellingsbesluit binnen twee weken. Hiermee wordt een omissie ten opzichte van de regeling van het bestemmingsplan gecorrigeerd.
In onderdeel E, onder 2, wordt een gebleken omissie in artikel 3.18, tweede lid, van de Wet ruimtelijke ordening gerepareerd. Als een gemeenteraad niet binnen de daarvoor gestelde tijd een bestemmingsplan heeft vastgesteld respectievelijk heeft bekendgemaakt, vervalt ingevolge artikel 3.18, derde lid, onderdeel b respectievelijk c, van de Wet ruimtelijke ordening de aanhoudingsplicht. Deze moet echter wel weer herleven voor de periode tussen het alsnog vaststellen respectievelijk bekendmaken van het plan en de inwerkingtreding daarvan. Normaliter zal die periode, gerekend vanaf de vaststelling, hooguit twee maanden bedragen maar indien na de, niet tijdige, vaststelling of bekendmaking tegen het plan beroep is ingesteld en een verzoek om voorlopige voorziening is ingediend, zal deze een langer tijdvak beslaan. Het is niet wenselijk de aangehouden aanvragen om aanlegvergunning in die periode op grondslag van het oude plan af te doen.
In onderdeel E, onder 3, wordt in onderdeel G van het wetsvoorstel een onderdeel ingevoegd, dat de vermelding van een inmiddels verdwenen afdelingsaanduiding in de Woningwet schrapt.
In onderdeel E, onder 4, wordt in onderdeel H van het onderhavige wetsvoorstel, dat betrekking heeft op artikel 3.25 van de Wro, een omissie hersteld. In de correctie die bij onderdeel H wordt aangebracht was het besluit om een beheersverordening buiten toepassing te laten ten behoeve van de verwezenlijking van een project over het hoofd gezien.
Onder 5 wordt aan het onderhavige wetsvoorstel een tweetal onderdelen toegevoegd.
Dit betreft in onderdeel Ha de toevoeging van een wijzigings- of uitwerkingsplan aan de coördinatieregeling, bedoeld in artikel 3.30 Wro. Hier was over het hoofd gezien dat anders dan in de Wet op de Ruimtelijke Ordening het wijzigings- en uitwerkingsplan in de Wro niet zonder meer onder het «bestemmingsplan» worden begrepen. Hierbij wordt deze omissie hersteld. Deze aanvulling heeft geen gevolgen voor het tweede lid, want bij de procedure voor een wijzigings- of uitwerkingsplan worden alleen belanghebbenden in de gelegenheid gesteld om zienswijzen in te dienen conform afdeling 3.4 van de Awb.
In onderdeel Hb betreft het dezelfde toevoeging aan de provinciale coördinatieregeling, bedoeld in artikel 3.33 Wro.
In onderdeel E, onder 6, gebeurt ditzelfde bij de Rijkscoördinatieregeling, bedoeld in artikel 3.35 Wro. Dit heeft vorm gekregen in onderdeel Ja, dat na onderdeel J is ingevoegd.
In de Wro is niet met zoveel woorden geregeld dat van een provinciale verordening als bedoeld in artikel 4.1, derde lid, onderscheidenlijk een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 4.3, derde lid, ontheffing kan worden verleend op dezelfde wijze als in artikel 3.6 is verwoord ten aanzien van de zogenaamde binnenplanse ontheffing. Van die mogelijkheid is vanaf het begin van het wetgevingsproces van de Wro echter wel impliciet uitgegaan. Om misverstanden te voorkomen is hierbij alsnog in een regeling ter zake voorzien. Ditzelfde is alsnog voorzien in onderdeel E, onder 9, voor het grondexploitatieplan.
In onderdeel E, onder 10, is de terminologie van artikel 6.14, eerste en tweede lid, aangepast aan die van artikel 3.8 op het punt van de kennisgeving langs elektronische weg. Hierdoor wordt het mogelijk misverstand voorkomen dat de in genoemde leden bedoelde kennisgeving langs elektronische weg aan de betrokken eigenaren zou moeten worden gezonden.
In artikel 7.10 Wro is over het hoofd gezien dat dit tevens betrekking heeft op een inpassingsplan. Een herstel van deze omissie is aan de tekst van onderdeel T toegevoegd.
Dit onderdeel bevat volledigheidshalve een aanvulling van artikel 8.3, eerste lid, onder b, van de Wro. Hoewel onder «de daarbedoelde besluiten» eveneens een projectbesluit en een wijzigings- of uitwerkingsplan kunnen worden begrepen, zijn deze toegevoegd om in de praktijk hieromtrent geen misverstand te laten bestaan. Bovendien is hier ook het inpassingsplan met zoveel woorden toegevoegd.
In onderdeel F wordt een gebleken omissie in artikel 50, eerste lid, van de Woningwet gerepareerd. Als een gemeenteraad niet binnen de daarvoor gestelde tijd een bestemmingsplan heeft vastgesteld respectievelijk heeft bekendgemaakt, vervalt ingevolge artikel 50, tweede lid, onderdeel b respectievelijk c, van de Woningwet de aanhoudingsplicht. Deze moet echter wel weer herleven voor de periode tussen het alsnog vaststellen respectievelijk bekendmaken van het plan en de inwerkingtreding daarvan. Normaliter zal die periode, gerekend vanaf de vaststelling, hooguit twee maanden bedragen maar indien na de, niet tijdige, vaststelling of bekendmaking tegen het plan beroep is ingesteld en een verzoek om voorlopige voorziening is ingediend, zal deze een langer tijdvak beslaan. Het is niet wenselijk de aangehouden aanvragen om bouwvergunning in die periode op grondslag van het oude plan af te doen.
De inwerkingtredingsbepaling van het onderhavige wetsvoorstel is enigszins aangepast ten gevolge van de wenselijkheid het tijdstip van het vervallen van de aanvullende stedebouwkundige voorschriften op een bestemmingsplan overeenkomstig de actualiseringstermijn voor dat bestemmingsplan, en de desbetreffende regeling in artikel 8 van de Woningwet nader bij koninklijk besluit te bepalen. In verband hiermee is ook het tweede lid van artikel XXV aangepast.