31 746
Wijziging van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en de Wet op het financieel toezicht ter uitvoering van richtlijn nr. 2007/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 11 juli 2007 betreffende de uitoefening van bepaalde rechten van aandeelhouders in beursgenoteerde vennootschappen (PbEU L 184)

nr. 7
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 26 maart 2009

Met belangstelling heb ik kennis genomen van de vragen en opmerkingen van de fracties van het CDA, de PvdA, de SP en de VVD. Graag ga ik, mede namens de Minister van Financiën, in deze nota in op de vragen die zij hebben gesteld in het verslag.

1. Inleiding

De leden van de CDA-fractie onderschrijven het belang van de verbetering van de deelname van aandeelhouders aan de besluitvorming in de algemene vergadering. Zij vragen naar de actuele waarde van het Actieplan «Modernisering van het vennootschapsrecht en verbetering van de corporate governance in de Europese Unie», waaruit richtlijn nr. 2007/36/EG betreffende de uitoefening van bepaalde rechten van aandeelhouders in beursgenoteerde vennootschappen (hierna: «richtlijn») voortvloeit. Zij refereren in dat verband aan de kredietcrisis. Voorts vragen zij wat de gevolgen kunnen zijn van de kredietcrisis voor de positie van aandeelhouders in beursgenoteerde ondernemingen.

Het actieplan heeft onder meer de versterking van de rechten van aandeelhouders en de bescherming van derden tot doel (COM (2003) 284). Dat in dat verband wordt gestreefd naar een optimale benutting van de interne (kapitaal)markt en van moderne technologieën, is nog steeds relevant. Zo hebben Nederlandse beleggers in buitenlandse beursvennootschappen er belang bij dat zij in het buitenland van hun stemrecht gebruik kunnen maken, bijvoorbeeld door hun stem elektronisch uit te brengen. De kredietcrisis brengt als zodanig geen verandering in de aandeelhoudersrechten die binnen de organisatie van de vennootschap kunnen worden uitgeoefend. De bevordering van het (grensoverschrijdend) uitoefenen van aandeelhoudersrechten blijft ook in economisch moeilijke tijden van belang. Voorstelbaar is dat aandeelhouders juist nu behoefte hebben aan de mogelijkheid om hun rechten (grensoverschrijdend) uit te oefenen en aldus het beleid van het bestuur en de raad van commissarissen te controleren.

Voorts vragen de leden van de CDA-fractie of het de voorkeur verdient om alle regels voor beursvennootschappen die betrekking hebben op de informatieverschaffing over aandeelhoudersvergaderingen op één plek in de wetgeving op te nemen.

De richtlijn bevat voorschriften voor de uitoefening van rechten door aandeelhouders in verband met algemene vergaderingen van beursvennootschappen. In titel 4, afdeling 4 van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: «BW») is reeds een algemene regeling voor de algemene vergadering opgenomen. In deze titel zijn procedurele zaken geregeld, zoals de oproeping tot de algemene vergadering, en zijn bevoegdheden van aandeelhouders opgenomen. Deze regeling heeft in beginsel betrekking op elke naamloze vennootschap (hierna: «NV»), derhalve zowel de beurs-NV als de «gewone» NV. De Wet op het financieel toezicht (hierna: «Wft») kent in hoofdstuk 5.1a, afdeling 5.1a2, reeds bepalingen die zien op elektronische informatieverschaffing over de algemene vergadering van beursvennootschappen aan hun aandeelhouders. Ook zijn beursvennootschappen op grond van de Wft verplicht om over een website te beschikken (vgl. artikel 5:25m, derde lid, Wft). Daarom is er voor gekozen om de bepalingen uit de richtlijn die specifiek betrekking hebben op informatieverschaffing over algemene vergaderingen via de website van beursvennootschappen, in de Wft te implementeren. Plaatsing van deze bepalingen bij soortgelijke informatievoorschriften in de Wft ligt meer voor de hand dan plaatsing in de algemene regeling over de algemene vergadering in het BW. Bovendien geldt meer algemeen dat informatieverplichtingen die specifiek voor beursvennootschappen gelden, zijn geregeld in Deel 5 van de Wft.

In het verlengde daarvan vragen deze leden waarom wetsvoorstellen op het gebied van het vennootschapsrecht en het effectenrecht niet in één wetsvoorstel worden aangeboden.

De regeling ter uitvoering van de richtlijn is in een apart wetsvoorstel aangeboden omdat gestreefd wordt tijdig aan de implementatieverplichtingen te voldoen. Op grond van de richtlijn dient de implementatie op 3 augustus 2009 te zijn afgerond. Deze aanpak sluit aan bij aanwijzing nr. 337 van de Aanwijzingen voor de regelgeving (Stcrt. 1992, 230), waarin is aangegeven dat in de implementatieregeling geen andere regels worden opgenomen dan voor de implementatie noodzakelijk is. Wanneer alle mogelijke wijzigingen van het vennootschapsrecht en effectenrecht in één wetsvoorstel zouden worden opgenomen, ontstaat een zeer omvangrijk wetsvoorstel. Daardoor kan eenvoudig de situatie ontstaan dat wijzigingen waaraan de praktijk veel behoefte heeft en waarvan wenselijk is dat zij met spoed worden behandeld, worden gegijzeld door wijzigingen waarover meer discussie bestaat. Daardoor zou het wetgevingsproces onnodig lang kunnen duren. Vanzelfsprekend wordt bij het opstellen van de wetsvoorstellen het onderlinge verband goed in het oog gehouden. Waar toepasselijk, wordt in de memorie van toelichting – ten behoeve van het overzicht – verwezen naar relevante andere voorstellen op het gebied van het vennootschapsrecht en het effectenrecht.

De leden van de PvdA-fractie vragen waarom er onvoldoende steun was bij de lidstaten voor een regeling met betrekking tot het vaststellen van een daadwerkelijke investeerder. Zij vragen hoe een dergelijke regeling vorm zou hebben gekregen en wat de juridische status van de aangekondigde aanbeveling van de Europese Commissie is.

In grensoverschrijdende situaties worden aandelen vaak via een keten van tussenpersonen (banken) in verschillende landen gehouden. De uiteindelijke investeerder wordt op grond van het toepasselijke vennootschapsrecht niet altijd als aandeelhouder in juridische zin aangemerkt. In dat geval kan de uiteindelijke investeerder ook niet de uitoefening van het stemrecht bepalen. Nederland heeft tijdens de onderhandelingen over de richtlijn gepleit voor het opnemen van de verplichting voor tussenpersonen om medewerking te verlenen aan de uitoefening van het stemrecht door de uiteindelijke investeerder (zie Kamerstukken II 2005/06, 22 112, nr. 446, blz. 1). Dit onderwerp is echter niet in de richtlijn uitgewerkt. Andere lidstaten voorzagen onder meer moeilijkheden bij de handhaving van de verplichting voor de tussenpersoon om mee te werken aan de uitoefening van het stemrecht. Ook stelden zij vragen bij het toepasselijke recht op de verplichting om mee te werken aan de uitoefening van het stemrecht. In overweging 11 van de richtlijn is opgenomen dat de Europese Commissie voornemens is over het onderwerp een aanbeveling uit te brengen. Deze aanbeveling is nog niet tot stand gekomen.

De leden van de PvdA-fractie vragen voorts naar een reactie op de voorstellen van Eumedion in de brief van 4 december 2008.

In het algemene deel van deze brief betuigt Eumedion zich een voorstander van een spoedige aanvaarding van het wetsvoorstel en inwerkingtreding van de wet. Wel wenst Eumedion dat het wetsvoorstel op een aantal punten wordt verbeterd of verduidelijkt. Ten eerste pleit Eumedion voor een uitbreiding van het toepassingsbereik van het wetsvoorstel. Naast vennootschappen waarvan aandelen zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt (een «reguliere beurs») zouden ook grote vennootschappen waarvan aandelen zijn toegelaten tot de handel op een multilaterale handelsfaciliteit (een «alternatief handelsplatform») onder de reikwijdte van het wetsvoorstel moeten vallen. Een dergelijk toepassingsbereik zou aansluiten bij het voorgestelde toepassingsbereik van de Nederlandse corporate governance code.

Het ontwerpbesluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 23 december 2004 tot vaststelling van nadere voorschriften omtrent de inhoud van het jaarverslag (Stb. 747) (Kamerstukken II 2008/09, 31 083, nr. 25) stelt het toepassingsbereik vast met betrekking tot de naleving van de Nederlandse corporate governance code. Ter uitwerking van het advies van de Monitoring Commissie Corporate Governance Code van 30 mei 2007 wordt voorgesteld dat alle vennootschappen waarvan aandelen zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt, de code moeten naleven. Ook vennootschappen waarvan aandelen zijn toegelaten tot de handel op een alternatief handelsplatform moeten – indien hun activa volgens de balans meer dan € 500 miljoen waard zijn – de code naleven. Dit voorstel voorkomt dat dergelijke grote vennootschappen die hun aandelen verhandelen op een alternatief handelsplatform in plaats van een gereglementeerde markt, de naleving van de code kunnen ontwijken. Deze nationale beleidskeuze staat los van de onderhavige richtlijn. De richtlijn heeft als doel de grensoverschrijdende uitoefening van aandeelhoudersrechten te bevorderen en heeft als toepassingsbereik vennootschappen waarvan aandelen zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt (artikel 1 lid 1 en artikel 2 onderdeel a van de richtlijn). In dit wetsvoorstel wordt bij dat toepassingsbereik aangesloten. Indien het toepassingsbereik zou worden uitgebreid, worden er meer vennootschappen door het wetsvoorstel geraakt dan de richtlijn voorschrijft. De bepalingen in het wetsvoorstel die specifiek betrekking hebben op vennootschappen waarvan aandelen zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt zouden dan ook gelden voor grote vennootschappen waarvan aandelen zijn toegelaten tot de handel op een multilaterale handelsfaciliteit. Dit betreft bijvoorbeeld de specifieke voorschriften omtrent de oproeping, de registratiedatum en de informatieverschaffing via de website. Op basis van het wetsvoorstel gelden voor deze vennootschappen de bepalingen in afdeling 4 van titel 4 van boek 2 BW die voor alle NV’s (ook niet-beursvennootschappen) gelden. Zo zijn deze vennootschappen niet verplicht om een registratiedatum te gebruiken. Het gebruik van een registratiedatum zal wel als best practice bepaling gelden, wanneer naleving van de desbetreffende corporate governance bepaling voor hen verplicht wordt (vgl. best practice bepaling IV.1.7 van de Nederlandse corporate governance code, Stcrt. 2004, 250). In dat geval zullen vennootschappen de oproepingstermijn laten aansluiten op het gebruik van de registratiedatum. Gezien het geheel aan regels dat reeds van toepassing is op dergelijke vennootschappen en de wenselijkheid om niet verder te gaan dan waartoe de richtlijn noodzaakt, zie ik onvoldoende aanleiding de werkingssfeer uit te breiden.

Ook bepleit Eumedion dat alle regels voor beursvennootschappen die betrekking hebben op de informatieverschaffing over aandeelhoudersvergaderingen, op één plek in de wetgeving worden opgenomen.

Alle bepalingen in de richtlijn die specifiek betrekking hebben op informatieverschaffing over de algemene vergadering via de website van beursvennootschappen, worden uitgevoerd in de Wft. Ik verwijs naar mijn eerdere antwoord op een vergelijkbare vraag van de leden van de fractie van het CDA.

Eumedion wijst op het gebruik van corporate governance dienstverleners door institutionele beleggers om op afstand te stemmen. Eumedion vindt het wenselijk dat volmachthouders worden verplicht om gedurende een bepaalde minimumperiode een register van steminstructies bij te houden en op verzoek te bevestigen dat zij zich aan de steminstructie hebben gehouden.

De richtlijn biedt een mogelijkheid tot het voorschrijven van een verplichting voor gevolmachtigden tot het aanhouden van een register met steminstructies. Daarnaast kunnen gevolmachtigden worden verplicht om op verzoek te bevestigen dat zij zich aan de steminstructies hebben gehouden (vgl. artikel 10 lid 4 van de richtlijn). Van deze optie is geen gebruik gemaakt. De belegger kan bij de volmachtverlening, die schriftelijk geschiedt, een steminstructie geven. In deze stukken staat welke opdracht hij de volmachthouder geeft. Uit de relatie tussen de belegger en de professionele dienstverlener volgt dat de laatste conform de steminstructie van de belegger moet stemmen. De volmachtgever kan ook op grond van de huidige regelgeving vragen om een bevestiging van de uitoefening van zijn steminstructie na afloop van de algemene vergadering. De professionele dienstverlener doet er verstandig aan om ontvangen instructies zodanig te administreren dat deze correct kunnen worden uitgevoerd. Daarvoor behoeft geen register te worden voorgeschreven.

Daarnaast heeft Eumedion specifiek commentaar geleverd bij de voorgestelde artikelen. De eerste opmerking betreft de voorgestelde aanpassing van artikel 2:114 BW en het voorgestelde artikel 5:25ka Wft. Eumedion adviseert om naast de oproeping via de website van de vennootschap, beursvennootschappen te verplichten ook een persbericht van de oproeping uit te brengen.

De vennootschap heeft belang bij een grote opkomst van aandeelhouders in de algemene vergadering. Het bestuur zal graag willen weten of het (voorgenomen) beleid van de vennootschap wordt gesteund door de (meerderheid van de) aandeelhouders. De vennootschap zal publiciteit rond een algemene vergadering dan ook niet schuwen. De richtlijn schrijft voor dat de oproeping voor de algemene vergadering moet geschieden op een wijze die voor een doeltreffende verspreiding van informatie in de gehele Gemeenschap kan zorgen. Bij het huidige voorschrift van oproeping via een landelijk verspreid dagblad is deze verspreiding beperkt tot Nederland. Ook het uitbrengen van een persbericht in Nederland zou niet voldoen aan het criterium van verspreiding van de voorgeschreven informatie in de gehele Gemeenschap. Daarom wordt voorgesteld dat de oproeping moet plaatsvinden door een langs elektronische weg openbaar gemaakte aankondiging (vgl. artikel 2:113 BW). Dat wil zeggen een aankondiging via de website van de vennootschap, die naar zijn aard gericht is tot een ieder, al dan niet gevestigd in Nederland. In artikel 2:114 BW is vervolgens opgenomen wat bij de oproeping moet worden vermeld. Uiteraard staat het de vennootschap vrij om desgewenst nog andere informatie te verstrekken, desgewenst met behulp van een persbericht. Dit kan aan de vennootschap worden overgelaten.

Met betrekking tot de voorgestelde aanpassing van artikel 2:114a BW vraagt Eumedion te verduidelijken dat een vennootschap een verzoek tot agendering alleen zou mogen weigeren, indien niet is voldaan aan de motiveringseis en de schriftelijkheidseis.

Thans is bij het agenderingsrecht voorzien in een specifieke weigeringsgrond voor de vennootschap. Een verzoek tot agendering kan worden geweigerd op grond van een zwaarwichtig belang van de vennootschap. In dat geval wordt het belang van de aandeelhouder om een onderwerp aan de orde te stellen, achtergesteld bij het belang van de vennootschap om het onderwerp buiten de agenda te laten. Een dergelijke weigering kan uitsluitend in bijzondere gevallen worden gerechtvaardigd. Wanneer het onderwerp niet aan de agenda wordt toegevoegd, vindt er ook geen discussie en/of besluitvorming over het onderwerp plaats. Artikel 6 van de richtlijn gaat uit van een ander systeem. Aandeelhouders krijgen het recht om punten aan te dragen voor de agenda van de algemene vergadering. De richtlijn stelt voor de uitoefening van dit recht uitsluitend de eis dat het punt wordt gemotiveerd of vergezeld gaat van een ontwerpbesluit. De richtlijn kent geen uitdrukkelijke grond om het verzoek te weigeren. Om de wet in overeenstemming te brengen met de richtlijn wordt aan artikel 2:114a BW het motiveringsvereiste toegevoegd en wordt de weigeringsgrond van het zwaarwichtig belang geschrapt. Het bestaande vereiste dat het verzoek schriftelijk wordt gedaan is in overeenstemming met de richtlijn en wordt niet gewijzigd. Op grond van de nieuwe regeling moet een schriftelijk agenderingsverzoek, zolang aan het motiveringsvereiste is voldaan en de aandeelhouder een voldoende groot belang heeft in de vennootschap, in beginsel tot opname van het onderwerp in de agenda leiden. Een aandeelhouder mag het agenderingsrecht echter niet misbruiken. Een aandeelhouder dient zich overeenkomstig de eisen van de redelijkheid en billijkheid te gedragen (artikel 2:8 BW). Wanneer het agenderingsverzoek in een specifiek geval in strijd zou zijn met het beginsel van de redelijkheid en billijkheid, behoeft het bestuur het verzoek om een onderwerp in de agenda op te nemen, niet te honoreren. Men denke bijvoorbeeld aan een onderwerp dat in geen enkele relatie staat tot de activiteiten van de onderneming of een zodanige reeks van onderwerpen dat aannemelijk is dat de vergaderorde zal worden verstoord.

Eumedion heeft voorts een vraag gesteld over artikel 2:117a BW. Eumedion vraagt naar voorbeelden van «redelijke en noodzakelijke voorwaarden» die een vennootschap kan stellen aan het gebruik van elektronische communicatiemiddelen met een beroep op artikel 2:117a lid 3 BW. Voorts vraagt Eumedion te expliciteren dat deze voorwaarden objectief bezien redelijk en noodzakelijk moeten zijn.

In artikel 2:117a BW is neergelegd dat bij of krachtens de statuten voorwaarden kunnen worden gesteld aan het gebruik van een elektronisch communicatiemiddel waarmee kan worden gestemd in de algemene vergadering. Beoogd is een flexibele regeling, die vennootschappen in staat stelt met technische ontwikkelingen rekening te houden. De bepaling dient tevens om de vergaderorde te waarborgen. Om aan te sluiten bij artikel 8 lid 2 van de richtlijn is bepaald dat de voorwaarden redelijk en noodzakelijk moeten zijn voor de identificatie van de aandeelhouder en de betrouwbaarheid en veiligheid van de communicatie. Hiermee wordt het belang onderstreept dat een stemresultaat de intenties van de aandeelhouders dient te weerspiegelen. Daarom moet worden gewaarborgd dat de identiteit van de aandeelhouder kan worden gecontroleerd en dat hij daadwerkelijk in de gelegenheid wordt gesteld zijn stem uit te brengen. De voorwaarden die de vennootschap stelt, moeten nodig zijn voor een goed gebruik van het elektronische middel. De aandeelhouders hebben overigens invloed op die voorwaarden omdat zij bij of krachtens de statuten worden bepaald. Beursvennootschappen dienen alle voorwaarden bij de oproeping te vermelden (vgl. voorgestelde artikel 2:114 lid 1 onderdeel d BW). Naar verwachting zal de nieuwe regeling in de praktijk niet leiden tot andere voorwaarden dan die al gesteld kunnen worden, zoals het voorschrijven van het gebruik van een elektronische handtekening.

Eumedion wijst op artikel 2:120 BW. Eumedion adviseert om de verplichting van de vennootschap om een gespecificeerde stemuitslag te geven, zoals voorgesteld in artikel 2:120 lid 5 BW, niet te laten afhangen van een verzoek.

Voor de vennootschap bestaat reeds een plicht om aantekening te houden van de genomen besluiten (vgl. artikel 2:120 lid 4 BW). In de toekomst zal nog steeds een algemene vaststelling van de stemuitslag kunnen plaatsvinden. Het ligt voor de hand dat geen behoefte bestaat aan een gespecificeerde uitslag voor elk agendapunt. Dat zal afhangen van de inhoud van het agendapunt. Op grond van artikel 14 lid 1 van de richtlijn dient voor een besluit slechts een gespecificeerde stemuitslag te worden vastgesteld, ingeval een aandeelhouder daarom vraagt. Met de voorgestelde regeling wordt aangesloten bij de huidige praktijk waarbij een algemene vaststelling van de stemuitslag plaatsvindt, maar wordt ter uitvoering van de richtlijn de mogelijkheid aan een aandeelhouder geboden om een gespecificeerde stemuitslag te vragen. Hiermee wordt voorkomen dat de vennootschap verplicht is voor elk besluit een uitgebreid stemresultaat vast te stellen, ook al zou hiervoor geen aanleiding bestaan.

Ten slotte vraagt Eumedion aandacht voor de artikelen 5:25k en 5:25ka Wft. Eumedion wijst op de toezegging die gedaan is om artikel 5:25k Wft nader te bezien in het kader van de invoering van een verplichte registratiedatum op grond van de richtlijn. Eumedion adviseert om te kiezen voor één openbaarmakingsmoment van het totale aantal aandelen en stemrechten.

Artikel 5:25k van de Wft strekt ter implementatie van de transparantierichtlijn (richtlijn nr. 2004/109/EG, PbEU L 390). De transparantierichtlijn en de onderhavige richtlijn aandeelhoudersrechten kennen gelijkluidende voorschriften omtrent informatieverstrekking aan aandeelhouders. Zo schrijven beide richtlijnen voor dat informatie wordt verstrekt over het totale aantal aandelen en stemrechten. De transparantierichtlijn stelt geen termijn aan deze verplichting. Bij de implementatie van de transparantierichtlijn is gekozen voor kennisgeving van de bedoelde informatie uiterlijk bij aanvang van de algemene vergadering (Stb. 2008, 476). Daarnaast dient op grond van de richtlijn aandeelhoudersrechten het totale aantal aandelen en stemrechten op het moment van de oproeping bekend te worden gemaakt. Op grond van deze richtlijn moet dit minimaal 21 dagen voor de dag van de vergadering geschieden (vgl. artikel 5 lid 4 onderdeel b van de richtlijn). Dit voorschrift is uitgewerkt in het voorgestelde artikel 5:25ka lid 1 onderdeel b Wft. Omdat de oproeping niet later dan dertig dagen voor de dag van de vergadering moet uitgaan, wordt voorgesteld dat uiterlijk op de dertigste dag voor de vergadering informatie wordt gegeven over het totale aantal aandelen en stemrechten.

Op grond van het voorgaande zouden in de Wft twee verschillende openbaarmakingsmomenten voor het totale aantal aandelen en stemrechten ontstaan, één bij aanvang van de vergadering en één dertig dagen voor de vergadering. Voor de aandeelhouder is het voornamelijk van belang te weten hoe zijn aandelenbezit zich verhoudt tot het totale aantal uitgegeven aandelen. Hij zal op grond hiervan zijn belang kunnen bepalen. Dit kan hij doen aan de hand van het totale aantal aandelen en stemrechten op het moment van de oproeping. Het voorschrift in artikel 5:25k lid 4 onderdeel b kan daarom vervallen. Zo wordt aan de verplichtingen in beide richtlijnen voldaan en wordt één openbaarmakingsmoment gecreëerd in artikel 5:25ka Wft. Dit houdt de lasten van de beursvennootschap zo beperkt mogelijk. Ik verwijs naar de bijgevoegde nota van wijziging.

Het totale aantal aandelen en stemrechten zal na de oproeping in de praktijk niet gauw wijzigen. Voor de uitgifte van nieuwe aandelen is in beginsel een besluit van de algemene vergadering nodig. Het is echter mogelijk dat de bevoegdheid tot uitgifte aan een ander vennootschapsorgaan, zoals het bestuur, is toebedeeld (vgl. artikel 2:96 BW). Om uit te sluiten dat het totale aantal aandelen en stemrechten na de oproeping is gewijzigd zonder dat de aandeelhouders daarvan op de hoogte zijn, wordt voorgesteld de uitgevende instelling te verplichten een dergelijke wijziging bekend te maken. Hiertoe wordt bepaald dat indien het totale aantal aandelen en stemrechten op de registratiedatum anders luidt dan op de dag van de oproeping, de uitgevende instelling dit op de dag na de registratiedatum bekend moet maken op haar website. Gekozen is om aan te sluiten bij de registratiedatum omdat een wijziging van het aantal aandelen na die datum niet meer relevant is voor de desbetreffende algemene vergadering. Op de registratiedatum, een welbepaalde datum voorafgaand aan de algemene vergadering, wordt immers bepaald wie gerechtigd is het stemrecht uit te oefenen in de algemene vergadering. Op aandelen die na de registratiedatum zijn uitgegeven kan tijdens de algemene vergadering waarvoor die registratiedatum geldt, geen stem worden uitgebracht. Deze aandelen tellen dan ook niet mee voor een aandeelhouder die de omvang van zijn belang wil bepalen.

Ook wordt van de mogelijkheid gebruik gemaakt om gelijkluidende verplichtingen om informatie te verstrekken over de oproeping, de plaats, het tijdstip en de agenda van de algemene vergadering te integreren. Deze voorschriften zijn momenteel opgenomen in artikel 5:25k, vierde lid, onderdeel a en het voorgestelde artikel 5:25ka van de Wft. Voorgesteld wordt deze door middel van een nota van wijziging samen te voegen in artikel 5:25ka Wft. Hierbij wordt opgemerkt dat beursvennootschappen met zetel in Nederland aan de verplichting tot bekendmaking van de plaats, het tijdstip en het recht om de vergadering bij te wonen voldoen indien zij deze informatie overeenkomstig het voorgestelde artikel 2:114 BW bij de oproeping vermelden en deze oproeping op de website plaatsen.

De onderhavige richtlijn en de transparantierichtlijn gaan uit van een ander toepassingsbereik. Artikel 5:25j Wft wordt zodanig aangepast dat de samengevoegde verplichtingen in artikel 5:25ka Wft in overeenstemming zijn met het toepassingsbereik van beide richtlijnen.

De leden van de PvdA-fractie vragen, naar aanleiding van de overname van Continental op de Duitse beurs, of ook in Nederland met behulp van derivaten een groter belang opgebouwd kan worden dan dient te worden gemeld op grond van de Wft. In aanvulling daarop vragen de leden of de regering bereid is de Wft aan te passen om dergelijke sluipovervallen onmogelijk te maken.

Met betrekking tot de aanpassingen van de Wft om sluipovervallen onmogelijk te maken wordt in de komende periode, in overleg met de Autoriteit Financiële Markten, bezien of het beleidsmatig en juridisch-technisch doelmatig is om een meldingsplicht in te voeren ter zake van financiële instrumenten die potentieel toegang geven tot stemrecht. Het onderhavige wetsvoorstel betreft de uitoefening van aandeelhoudersrechten in beursgenoteerde vennootschappen en staat daarmee los van de discussie over derivaten.

De leden van de VVD-fractie onderschrijven het beoogde doel van verbeterde informatie aan, communicatie met en participatie door de aandeelhouders van beursvennootschappen. Deze leden vragen hoe het wetsvoorstel zich verhoudt tot de adviezen van de commissie-Frijns en de kabinetsreactie hierop.

Het wetsvoorstel naar aanleiding van het advies van de Monitoring Commissie Corporate Governance Code van 30 mei 2007 over de verhouding tussen de vennootschap en aandeelhouders is momenteel in voorbereiding. Dit wetsvoorstel staat los van de richtlijn en volgt daarom een apart wetgevingstraject. Dit is ook gewenst gezien de termijn die verbonden is aan de implementatie van de richtlijn. Wel wordt, waar toepasselijk, in de toelichting bij het onderhavige wetsvoorstel verwezen naar dat wetsvoorstel. Er wordt gewaakt voor overlap tussen de wetsvoorstellen. Het wetsvoorstel ter implementatie van het advies van de commissie Frijns zal in de komende maanden bij uw Kamer kunnen worden ingediend.

Voorts vragen deze leden naar de samenhang met andere wetsvoorstellen ter implementatie van richtlijnen inzake vennootschappen. Zij vragen met name naar de samenhang met het wetsvoorstel inzake de jaarrekening.

Er is momenteel geen ander wetsvoorstel in voorbereiding ter uitvoering van een richtlijn over het vennootschapsrecht. Ik veronderstel dat de leden van de VVD-fractie met hun verwijzing naar een voorstel met betrekking tot vennootschappen die aandelen verhandelen op een alternatief handelsplatform, doelen op het ontwerpbesluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 23 december 2004 tot vaststelling van nadere voorschriften omtrent de inhoud van het jaarverslag (Stb. 747) (Kamerstukken II 2008/09, 31 083, nr. 25). Dit ontwerpbesluit stelt het toepassingsbereik vast van de Nederlandse corporate governance code en dient ter uitwerking van het advies van de Monitoring Commissie Corporate Governance Code daarover. Het ontwerpbesluit en onderhavig wetsvoorstel hebben beide betrekking op beursvennootschappen, maar verder is er geen samenhang. Voor het verschil in toepassingsbereik van beide regelingen verwijs ik naar het antwoord op een vergelijkbare vraag van Eumedion. In meer algemene zin is hiervoor naar aanleiding van een vraag van de CDA-fractie ingegaan op de verhouding tussen de wetsvoorstellen op het terrein van het vennootschapsrecht en effectenrecht.

De leden van de VVD-fractie vragen of het wetsvoorstel nationale koppen bevat.

De richtlijn is gericht tot (aandeelhouders van) beursvennootschappen. Het wetsvoorstel legt aan beursvennootschappen geen andere verplichtingen op dan die ter uitvoering van de richtlijn nodig zijn. Rekening is gehouden met de omstandigheid dat de regeling over de algemene vergadering in boek 2 BW is geschreven voor de NV, ongeacht of dit een beursvennootschap is. Er is van de mogelijkheid gebruik gemaakt om wijzigingen ter uitvoering van de richtlijn ook te laten gelden voor NV’s waarvan de aandelen niet zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt. Dit komt de aandeelhouders van deze vennootschappen ten goede en bevordert de consistentie van de regelgeving. Zo worden de vereisten voor de inhoud van de oproeping aangepast, zodat de aandeelhouders van alle NV’s in kennis worden gesteld van de plaats en het tijdstip van de vergadering en de procedure voor het stemmen bij volmacht (vgl. artikel 2:114 BW). Nieuw is dat bij de uitoefening van het agenderingsrecht het voorgestelde agendapunt moet worden gemotiveerd. Een motivering maakt een duidelijke agenda voor de aandeelhouders mogelijk en is in het belang van een goede vergaderorde. Daarom zal het motiveringvereiste ook gelden voor aandeelhouders van NV’s waarvan de aandelen niet zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt. Ook kunnen alle aandeelhouders van NV’s per brief hun stem uitbrengen (voorgestelde artikel 2:117b lid 1 BW). NV’s waarvan geen aandelen zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt zullen minder behoefte hebben aan het gebruik van een registratiedatum dan beursvennootschappen die een verspreid aandelenbezit kennen. Voor hen blijft het gebruik van een registratiedatum dan ook optioneel. Wanneer zij toch gebruik maken van een registratiedatum zal ook voor hen de uniforme registratiedatum, die ligt op 21 dagen voor de dag van de vergadering, gelden. Een uniforme registratiedatum bevordert de overzichtelijkheid voor aandeelhouders.

2. Reikwijdte van de richtlijn

De leden van de CDA-fractie vragen of met name hedge funds profiteren van de versterkte aandeelhoudersrechten. Voorziet de richtlijn in nieuwe mogelijkheden voor hedge funds om ondernemingen onder druk te zetten?

De richtlijn heeft betrekking op de uitoefening van rechten door alle aandeelhouders. Wie aandeelhouder is, wordt bepaald door het nationale recht dat op de vennootschap van toepassing is (artikel 1 lid 2 en artikel 2 onderdeel b van de richtlijn). In zoverre de richtlijn tot wijzigingen in de huidige regeling leidt, gelden deze ook voor aandeelhouders die worden beschouwd als «hedge funds». De richtlijn leidt echter niet tot de introductie van geheel nieuwe aandeelhoudersrechten. De rechten waarom het gaat, zoals het stemrecht en het agenderingsrecht, bestaan al op grond van het huidige recht. Wel worden enige wijzigingen aangebracht ten behoeve van het uitoefenen van (bestaande) rechten door aandeelhouders. Hierdoor kan het gemakkelijker worden om bijvoorbeeld het stemrecht in buitenlandse vennootschappen uit te oefenen. Dit laat onverlet dat geen enkele aandeelhouder misbruik van zijn rechten mag maken.

Voorts vragen deze leden of er nadere regelgeving in voorbereiding is om het aandeelhouders gemakkelijker te maken de in de richtlijn genoemde rechten uit te oefenen. Zij geven aan daaraan geen behoefte te hebben.

Ter uitvoering van de richtlijn wordt de regelgeving thans op enkele punten aangepast. Verdergaande regelgeving wordt niet voorzien.

De leden van de PvdA-fractie vragen of er in Nederland en in andere lidstaten veel gebruik wordt gemaakt van de rechtsvorm van de Europese Coöperatieve Vennootschap (SCE) en de Europese Vennootschap (SE).

In Nederland zijn er thans 23 Nederlandse SE’s ingeschreven bij de Kamers van Koophandel. Twee daarvan zijn economisch actief. Op grond van de SE-Verordening (Verordening nr. 2157/2001, PbEU L 294) moet de inschrijving van SE’s worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie. Uit deze bron volgt dat er 226 SE’s zijn geregistreerd binnen de EU. In Nederland is geen Nederlandse SCE ingeschreven bij een Kamer van Koophandel. Uit het Publicatieblad van de Europese Unie wordt afgeleid dat in Italië één SCE is opgericht.

3. Informatie voorafgaand aan de algemene vergadering

De leden van de CDA-fractie vragen of beursvennootschappen aan de informatieverplichtingen, die reeds op grond van de Wft bestaan, hebben voldaan indien de informatie in het Engels wordt weergegeven.

Of beursvennootschappen de verplicht te verstrekken (gereglementeerde) informatie in het Engels kunnen geven, hangt voornamelijk samen met de aard van de informatie en de plaats van vestiging van de gereglementeerde markt, waarop de effecten van de vennootschap tot de handel zijn toegelaten. Dit volgt uit artikel 5:25p van de Wft. Wanneer de effecten zijn toegelaten tot een gereglementeerde markt in Nederland, kan de gereglementeerde informatie in het Nederlands of in het Engels worden opgesteld. Wanneer de effecten zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt in een andere lidstaat kan zijn vereist dat de gereglementeerde informatie, naast in het Nederland en het Engels, ook is opgesteld in een andere taal die door de toezichthouder van de desbetreffende lidstaat wordt aanvaard of in internationale financiële kringen gebruikelijk is. In alle gevallen geldt dat wanneer de algemeen verkrijgbaar te stellen gereglementeerde informatie de jaarrekening, het jaarverslag of de bijbehorende stukken betreft, instemming van de algemene vergadering vereist is om de stukken in een andere taal dan het Nederlands op te stellen. Dit volgt uit de artikelen 2:362 lid 7 en 392 lid 1 BW.

De leden van de PvdA-fractie vragen nader in te gaan op de langs elektronische weg openbaar gemaakte aankondiging. Zij vragen of daaronder een bekendmaking via de website wordt verstaan of ook een oproep per e-mail. Zij willen weten of aandeelhouders door oproeping via een landelijk dagblad beter op de hoogte zijn van een aanstaande aandeelhoudersvergadering dan bij oproeping via de website. Deze leden vragen voorts waarom er geen centraal register van oproepingen wordt ingesteld. Ook vragen zij of er nadere eisen worden gesteld aan de manier waarop de oproeping op de website wordt geplaatst.

De richtlijn bepaalt dat de oproeping voor de algemene vergadering moet uitgaan via media die voor een doeltreffende verspreiding van informatie in de gehele Gemeenschap kunnen zorgen. Aankondiging via een landelijk – dat wil zeggen in Nederland verspreid – dagblad voldoet niet aan dit vereiste. Bij een verplichting tot oproeping via een landelijk verspreid dagblad is ook niet bij voorbaat duidelijk in welk dagblad de vennootschap de oproeping plaatst. Het wetsvoorstel sluit daarom aan bij de reeds bestaande optie in artikel 2:113 lid 5 BW om de oproeping door een langs elektronische weg openbaar gemaakte aankondiging te laten plaatsvinden. Hierbij kan worden gedacht aan de website van de vennootschap. Deze website zal een eenvoudig aanknopingspunt zijn voor de Nederlandse en buitenlandse aandeelhouders om informatie over de vennootschap te achterhalen. Oproeping door een langs elektronische weg openbaar gemaakte aankondiging wordt de hoofdregel voor beursvennootschappen. Ook blijft de mogelijkheid bestaan om houders van aandelen op naam op te roepen met een e-mail bericht (vgl. artikel 2:113 lid 4 BW). Dit kan wanneer de adressen van de aandeelhouders bekend zijn en zij met die wijze van oproeping hebben ingestemd. De vennootschap staat vanzelfsprekend vrij om ook nog op andere wijze bekendheid te geven aan de algemene vergadering, bijvoorbeeld door de oproeping tevens in een dagblad te plaatsen of via een persbericht bekend te maken.

Aan de oproeping via de website worden geen nadere eisen gesteld in het wetsvoorstel. Vanzelfsprekend zal de voorgeschreven informatie gemakkelijk te vinden moeten zijn door de aandeelhouders. Een aanknopingspunt is te vinden in de Nederlandse corporate governance code, waarin is bepaald dat de beursvennootschap de informatie die zij krachtens het vennootschapsrecht en effectenrecht dient te publiceren, op een afzonderlijk gedeelte van de website van de vennootschap plaatst en actualiseert (best practice bepaling IV.3.6, Stcrt. 2004, 250).

De richtlijn schrijft niet voor dat er een centraal register wordt ingesteld waarin oproepingen worden verzameld en geeft dit ook niet als optie. Een dergelijke verplichting bestaat ook nu niet voor de oproepingen die in een landelijk verspreid dagblad worden aangekondigd en zou een nieuwe administratieve last kunnen opleveren. Van een geïnteresseerde aandeelhouder mag worden verwacht dat hij periodiek de website raadpleegt van de vennootschap waarin hij deelneemt. Daarnaast verwacht ik dat beursvennootschappen hun best zullen doen om de algemene vergadering onder de aandacht te brengen. Het bestuur heeft er immers belang bij te vernemen of de aandeelhouders het beleid van de vennootschap steunen.

4. Recht om punten op de agenda van de algemene vergadering te plaatsen en ontwerpresoluties in te dienen

De leden van de CDA-fractie wijzen op de voorgestelde wijziging van artikel 2:114a BW. Zij vragen of een agenderingsverzoek gemakkelijker geweigerd kan worden op grond van de redelijkheid en billijkheid dan op grond van het «zwaarwichtig belang» van de vennootschap. Is een beroep op de redelijkheid en billijkheid onder het huidige recht ook niet mogelijk?

In Nederland is het agenderingsrecht reeds geregeld in artikel 2:114a BW. Op grond van de richtlijn moet het systeem, dat de mogelijkheid biedt tot het uitoefenen van het agenderingsrecht, worden gewijzigd. De richtlijn geeft de lidstaten de mogelijkheid te bepalen dat een agenderingsverzoek schriftelijk wordt ingediend en dat de aandeelhouder(s) een minimumdeelneming in de vennootschap moeten bezitten. Deze aspecten zijn reeds in de Nederlandse regelgeving opgenomen en worden niet aangepast. Daarnaast stelt de richtlijn aan het agenderingsrecht de voorwaarde dat het punt wordt gemotiveerd. Een dergelijke voorwaarde is momenteel niet in artikel 2:114a BW opgenomen. Ter uitvoering van de richtlijn wordt het motiveringsvereiste daarom overgenomen. Een dergelijk vereiste is ook in overeenstemming met de behoeften van de praktijk. Een motivering maakt een duidelijke agenda mogelijk die voldoende informatie verschaft aan de aandeelhouders.

Op grond van het huidige recht wordt een agenderingsverzoek getoetst aan een zwaarwichtig belang van de vennootschap. Het belang van de vennootschap staat voorop en kan worden ingezet om een agendapunt te weigeren. Onder omstandigheden kan een verzoek om agendering ook worden afgewezen met een beroep op de redelijkheid en billijkheid. Uitgangspunt van de richtlijn is dat een correct voorgesteld en aangeleverd agendapunt moet worden opgenomen in de agenda. Dat verdraagt zich niet met de bestaande regeling, voor zover deze een toetsing aan het belang van de vennootschap voorop stelt. Teneinde aan de richtlijn te voldoen wordt de weigeringsgrond van het zwaarwichtig belang van de vennootschap geschrapt. Als het punt is gemotiveerd, zal het in beginsel in de agenda moeten worden opgenomen.

Onder het nieuwe systeem zal het niet gemakkelijker worden om een verzoek te weigeren. In beginsel leidt een verzoek tot plaatsing op de agenda, waarna het punt wordt besproken in de vergadering. In dat verband is nog van belang dat het bestuur en de raad van commissarissen door de algemene vergadering gevraagde inlichtingen naar aanleiding van een agendapunt kunnen weigeren indien een zwaarwichtig belang van de vennootschap zich daartegen verzet (artikel 2:107 lid 2 BW). Het voorgaande laat voorts onverlet dat een rechthebbende geen misbruik mag maken van zijn rechten. In het verlengde daarvan geldt in Nederland het beginsel van de redelijkheid en billijkheid, als algemeen beginsel binnen het rechtspersonenrecht. In artikel 2:8 BW is opgenomen dat een rechtspersoon en degenen die krachtens de wet en de statuten bij zijn organisatie zijn betrokken, zich als zodanig jegens elkander moeten gedragen naar hetgeen door redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd. De bij de rechtspersoon betrokken personen moeten bij de uitoefening van hun rechten en bevoegdheden rekening houden met de belangen van de overige bij die rechtspersoon betrokken personen. Het beginsel van de redelijkheid en billijkheid speelt ook een rol bij de uitoefening van het agenderingsrecht. Onder bijzondere omstandigheden zal een verzoek om agendering kunnen worden afgewezen met een beroep op de redelijkheid en billijkheid. Ik verwijs naar een eerder antwoord naar aanleiding van de vragen van Eumedion.

De leden van de PvdA-fractie vragen waarom een agenderingsverzoek nu met redenen omkleed moet zijn. Zij willen weten wie beoordeelt of aan dit vereiste is voldaan en of aandeelhouders nu een wettelijk recht krijgen op het indienen van conceptbesluiten en ontwerpresoluties. Zij vragen of deze voorstellen ook in de vorm van moties kunnen worden gedaan. Voorts vragen zij of voorstellen die ter vergadering worden gedaan op schrift moeten worden gesteld.

De eis tot motivering van het agenderingsverzoek volgt uit artikel 6 van de richtlijn. Het wetsvoorstel stelt geen inhoudelijke eisen aan de motivering. Het bestuur van de vennootschap zal moeten nagaan of de motivering aanwezig is. Met de motivering moet de aandeelhouder inzicht geven in zijn beweegredenen om agendering te verzoeken. Uit de motivering zal moeten blijken waar het voorgestelde agendapunt over gaat en wat de aandeelhouder wil bereiken, zodat het bestuur en de aandeelhouders zich daarop kunnen voorbereiden.

Het recht om de agendering van een onderwerp te verzoeken is niet nieuw. Dit recht is reeds in artikel 2:114a BW opgenomen en omvat zowel de in de richtlijn genoemde agendering van «punten» als «ontwerpbesluiten» (vgl. artikel 6 lid 1 van de richtlijn). Voor de besluitvorming over agendapunten die niet tijdig bekend zijn gemaakt, geldt artikel 2:114 lid 2 BW: over onderwerpen waarvan de behandeling niet bij de oproeping of op dezelfde wijze is aangekondigd met inachtneming van de voor de oproeping gestelde termijn, kan niet wettig worden besloten, tenzij het besluit met algemene stemmen wordt genomen in een vergadering, waarin het gehele geplaatste kapitaal vertegenwoordigd is. Er is in dat geval besluitvorming bij unanimiteit nodig. Besluitvorming over een motie die eerst ter vergadering is ingediend, zal alleen kunnen plaatsvinden indien aan de genoemde voorwaarden wordt voldaan. Bij beursvennootschappen zal vanwege het grote aantal aandeelhouders normaliter geen besluitvorming kunnen plaatsvinden over een voorstel dat niet bij de oproeping is bekendgemaakt. Voor voorstellen die ter vergadering worden gedaan gelden geen wettelijke vormvoorschriften. In dergelijke gevallen zal het oordeel van de voorzitter, die de vergaderorde handhaaft, bepalend zijn.

De leden van de SP-fractie wijzen erop dat de consequentie van het schrappen van de weigeringsgrond van het «zwaarwichtig belang» kan zijn, dat de vennootschap alleen agendapunten mag weigeren die niet aan de formele vereisten voldoen. Zij vragen hoe moet worden omgegaan met de agendering van een onderwerp ten aanzien waarvan de aandeelhoudersvergadering geen bevoegdheid bezit.

In beginsel moet aan een agenderingsverzoek worden voldaan indien dit schriftelijk en gemotiveerd is ingediend door een aandeelhouder die daartoe gerechtigd is. Dat laat onverlet dat het verzoek van een aandeelhouder, dat in strijd met de eisen van de redelijkheid en billijkheid wordt gedaan, door het bestuur kan worden afgewezen. Ook brengt de richtlijn geen verandering in de onderwerpen ten aanzien waarvan de aandeelhoudersvergadering kan besluiten. Aan de algemene vergadering behoort, binnen de door de wet en de statuten gestelde grenzen, alle bevoegdheid, die niet aan het bestuur of aan anderen is toegekend (vgl. artikel 2:107 BW). Wanneer de aandeelhouder een onderwerp wil laten agenderen en het punt op de agenda wordt geplaatst, kan hierover een beraadslaging plaatsvinden. Wanneer de algemene vergadering echter geen bevoegdheid bezit om over het onderwerp te besluiten, zal de voorzitter het onderwerp niet in stemming brengen.

De leden van de VVD-fractie vragen om nader toe te lichten op welke wijze de redelijkheid en billijkheid de rechten van de aandeelhouders beter beschermt dan het criterium van het «zwaarwichtig belang» van de vennootschap. In hoeverre is de weigering van een agenderingsverzoek mogelijk als is voldaan aan de motiveringseis en schriftelijkheidseis?

Ik verwijs naar aanleiding van deze vraag graag naar het antwoord op vergelijkbare vragen van de leden van de CDA-fractie.

De leden van de VVD-fractie vragen voorts hoe de status van punten die na de oproepingstermijn zijn aangedragen, kenbaar zal zijn voor de aandeelhouders.

Een verzoek om agendering van een onderwerp dient 60 dagen voor de algemene vergadering te worden ingediend. De statuten kunnen toestaan dat de termijn voor indiening van het verzoek wordt verkort. Voor de oproeping blijft echter gelden dat deze uiterlijk 30 dagen voor de algemene vergadering dient te geschieden. Op het moment van de oproeping wordt de agenda bekend gemaakt. Over onderwerpen die na de oproeping zijn aangedragen, kan niet worden beslist door de algemene vergadering, tenzij het besluit wordt genomen in een vergadering waarin het gehele geplaatste kapitaal is vertegenwoordigd (vgl. artikel 2:114 lid 2 BW). Deze situatie zal zich bij een beursvennootschap niet snel voordoen. Van de voorzitter van de algemene vergadering mag worden verwacht dat hij de aandeelhouders informeert over de desbetreffende onderwerpen en de voor besluitvorming vereiste meerderheid.

5. Vereisten voor het deelnemen aan en stemmen op de algemene vergadering

De leden van de CDA-fractie vragen naar de stand van zaken met betrekking tot de aangekondigde regeling om de identiteit van aandeelhouders te achterhalen.

Het wetsvoorstel naar aanleiding van het advies van de Monitoring Commissie Corporate Governance Code van 30 mei 2007 over de verhouding tussen de vennootschap en aandeelhouders is in voorbereiding. Dit wetsvoorstel zal in de komende maanden bij uw Kamer kunnen worden ingediend.

De leden van de PvdA-fractie vragen waarom de registratiedatum dwingend wordt gefixeerd op de 21e dag voor die van de vergadering. Zij wijzen er op dat er vennootschappen zijn die een kortere periode hanteren of helemaal geen registratiedatum gebruiken. Zij vragen of dit er toe kan leiden dat de participatie van aandeelhouders in de algemene vergadering lager wordt.

De richtlijn schrijft het gebruik van een registratiedatum voor beursvennootschappen voor (artikel 7 lid 2 van de richtlijn). Ter uitvoering van de richtlijn wordt een registratiedatum voorgesteld die ligt op de 21e dag voor de dag van de vergadering. Het gebruik van een registratiedatum beoogt de participatie van aandeelhouders in de algemene vergadering te bevorderen. Op de registratiedatum wordt vastgesteld wie gerechtigd is het stemrecht, in persoon of bij volmacht, in de algemene vergadering uit te oefenen. De aandelen kunnen na de registratiedatum worden vervreemd, zonder dat dit de stemgerechtigdheid aantast. Dit systeem bevordert de uitoefening van het stemrecht middels volmacht, waardoor aandeelhouders hun stem ook kunnen uitbrengen zonder dat zij zelf fysiek aanwezig behoeven te zijn bij de vergadering.

Over de lengte van de termijn tussen de registratiedatum en de algemene vergadering is geconsulteerd. Hierbij is ook de relatie met de oproepingstermijn onder de aandacht gebracht. De oproeping dient minimaal 8 dagen voor de registratiedatum te geschieden (artikel 7 lid 3 van de richtlijn). Uit de consultatie kwam naar voren dat de registratiedatum niet te dicht bij de dag van de algemene vergadering dient te liggen, waarbij een voorkeur werd aangegeven voor 21 dan wel 30 dagen voor de algemene vergadering. Zo’n termijn is nodig voor het doorlopen van het administratieve proces dat is verbonden aan de registratie en de eventuele volmachtverlening. Een groot deel van de aandelen in beursvennootschappen is in buitenlandse handen, waardoor deze processen meer tijd kunnen vergen. Bij de vaststelling van een datum is mede gekeken naar de huidige termijnen die door beursvennootschappen worden gehanteerd. Daarnaast is er rekening mee gehouden dat het verplichte gebruik van een registratiedatum ook zal gelden bij buitengewone vergaderingen. In dergelijke gevallen zal men de vergadering op korte termijn willen houden. Op basis van deze overwegingen wordt een registratiedatum van 21 dagen voor de aandeelhoudersvergadering voorgesteld.

De leden van de SP-fractie vragen waarom niet gekozen is voor een registratiedatum van 30 dagen.

Het gebruik van een registratiedatum zal voor alle soorten vergaderingen – zowel jaarvergaderingen als buitengewone vergaderingen – gelden. Ten behoeve van buitengewone vergaderingen wordt het wenselijk geacht de registratiedatum niet te ver voor de vergadering vast te leggen. Dat zou de vennootschap minder flexibel maken. Omdat naar verwachting het administratieve proces dat verbonden is aan de registratie en de eventuele volmachtverlening binnen 21 dagen kan worden afgerond, wordt voorgesteld de registratiedatum op deze dag vast te leggen.

De leden van de SP-fractie vragen voorts of is overwogen de splitsing van dividenddatum en registratiedatum wettelijk te regelen.

Het recht van aandeelhouders om aan een algemene vergadering deel te nemen en gebruik te maken van hun stemrecht, moet worden vastgesteld aan de hand van de aandelen die zij op een welbepaalde datum voorafgaand aan de algemene vergadering houden; de registratiedatum (artikel 7 lid 2, eerste alinea van de richtlijn). Daarmee zal het gebruik van een registratiedatum voor alle beursvennootschappen verplicht worden en zal voor al deze vennootschappen één uniforme registratiedatum gelden. In onderhavig wetsvoorstel wordt voorgesteld de registratiedatum vast te leggen op de 21e dag, oftewel drie weken voor de dag van de algemene vergadering. De dividenddatum ligt doorgaans op de dag van de jaarvergadering of kort daarna. Uitkering van dividend geschiedt na de vaststelling van de jaarrekening waaruit blijkt dat de uitkering geoorloofd is. De jaarrekening wordt vastgesteld door de algemene vergadering tijdens de jaarvergadering. Door het verplichte gebruik van een registratiedatum bewerkstelligt dit wetsvoorstel dat de datum die bepalend is voor het beschikken over het stemrecht in de algemene vergadering, gescheiden is van de dividenddatum. Gelet op het bovenstaande acht de regering het nader wettelijk regelen van een splitsing van de dividenddatum en registratiedatum niet noodzakelijk.

De leden van de SP-fractie vragen of het wenselijk is dat de oproeping later kan plaatsvinden dan de registratie wanneer een niet-beursgenoteerde vennootschap een registratiedatum hanteert.

Voor NV’s waarvan de aandelen niet zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt wordt geen verplicht gebruik van een registratiedatum voorgeschreven. Het gebruik van een registratiedatum blijft voor hen optioneel. Indien deze NV’s besluiten een registratiedatum te hanteren, zal ook voor hen de uniforme registratiedatum van 21 dagen voor de algemene vergadering gelden. Voor deze NV’s geldt niet dat de oproeping ten minste 30 dagen voor de algemene vergadering moet uitgaan. Dat voorschrift volgt uit de richtlijn, waarin voor beursvennootschappen een termijn van 8 dagen tussen oproeping en registratie wordt voorgeschreven. Voor NV’s waarvan de aandelen niet zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt blijft een oproepingstermijn van ten minste 15 dagen gelden (vgl. artikel 2:115 BW). Dat is vooral van belang indien geen registratiedatum wordt gebruikt. Indien wel van een registratiedatum gebruik wordt gemaakt, volgt uit het systeem van de wet dat de datum van oproeping vóór de datum van registratie dient te liggen. Artikel 2:119 lid 3 BW bepaalt dat bij de oproeping de dag van registratie wordt vermeld. Dit heeft tot gevolg dat de niet-beursvennootschap die een registratiedatum hanteert, de oproeping vóór de registratiedatum moet doen uitgaan.

6. Stemmen bij volmacht

De leden van de PvdA-fractie vragen in te gaan op het voorstel van Eumedion ten aanzien van een verplicht register van steminstructies. Ook de leden van de VVD-fractie vragen om een toelichting van de keuze om geen register in te stellen. De leden van de VVD-fractie vragen voorts hoe een institutionele belegger kan nagaan of conform zijn instructie is gehandeld. Dit lijkt genoemde leden met name van belang in het kader van fusies en/of splitsingen.

In de schriftelijke volmachtverlening is de steminstructie opgenomen. De belegger kan reeds om een bevestiging van de uitoefening van zijn steminstructie vragen. Dit geldt ook wanneer het een steminstructie betreft voor een besluit over een fusie of splitsing. Ik verwijs naar mijn eerdere antwoord op een vergelijkbare vraag van Eumedion.

7. Stemmen per brief

De leden van de PvdA-fractie vragen aan te geven wat de voor- en nadelen zijn van stemmen per brief. Zij vragen of bij het uitbrengen van dergelijke stemmen de laatste stand van zaken kan worden meegenomen.

Stemmen per brief betekent dat de aandeelhouder voorafgaand aan de algemene vergadering zijn stem bepaalt en deze uitbrengt. Dit heeft hetzelfde effect als wanneer de aandeelhouder zijn stem voorafgaand aan de algemene vergadering via een elektronisch communicatiemiddel uitbrengt (vgl. artikel 2:117b BW). Bij de oproeping kan worden vermeld aan welk adres de brief moet worden gericht en voor welk tijdstip de brief moet zijn ontvangen (vgl. artikel 2:117b lid 4 BW). Aan de hand van de registratiedatum wordt bepaald wie geldig het stemrecht kan uitoefenen. Overdracht van de aandelen tussen de registratiedatum en de dag van de vergadering doet het stemrecht niet vervallen. Stemmen die voorafgaand aan de algemene vergadering per brief zijn uitgebracht, worden gelijk gesteld met stemmen die tijdens de vergadering worden uitgebracht. Met het uitoefenen van het stemrecht per brief is de uitoefening van het stemrecht voltooid. Wanneer de aandeelhouder zijn stem per brief heeft uitgebracht, kan hij deze daarna niet herroepen (vgl. Kamerstukken II 2005/06, 30 019, nr. 3, blz. 10 en nr. 7 blz. 8). Hoewel hij nog steeds de vergadering kan bijwonen, kan hij daar niet opnieuw zijn stemrecht uitoefenen. Het is aan de aandeelhouder om af te wegen of zijn belangen het beste zijn gediend door het uitbrengen van zijn stem voorafgaand aan de vergadering.

8. Stemmingsresultaten

De leden van de PvdA-fractie vragen of de bevoegdheid tot het bekendmaken van een stemmingsuitslag wordt neergelegd bij de vennootschap en of deze taak ook kan worden neergelegd bij het bestuur. Voorts vragen deze leden of het wenselijk is deze bevoegdheid neer te leggen bij de raad van commissarissen. Ook vragen deze leden of er nog nadere eisen worden gesteld aan de manier waarop de stemmingsuitslag op de website wordt geplaatst.

De voorzitter van de algemene vergadering, welke rol doorgaans door de voorzitter van de raad van commissarissen wordt vervuld, stelt het stemmingsresultaat vast. Artikel 2:13 lid 3 BW bepaalt dat, tenzij de statuten anders bepalen, het in de vergadering uitgesproken oordeel van de voorzitter omtrent de uitslag van een stemming beslissend is. Vervolgens dient het stemmingsresultaat op de website bekend te worden gemaakt. Het bekendmaken van de stemmingsuitslag wordt, in overeenstemming met het bepaalde in de richtlijn, als algemene plicht bij de vennootschap neergelegd. Dit sluit ook aan bij de plicht tot het verschaffen van informatie over de algemene vergadering op grond van artikel 5:25k Wft. Uiteraard moet door een orgaan van de vennootschap uitvoering worden gegeven aan deze plicht. Ik zie geen noodzaak deze uitvoeringshandeling expliciet bij de raad van commissarissen neer te leggen. Deze uitvoeringshandeling kan aan het bestuur worden overgelaten. Er worden geen nadere eisen gesteld aan de manier waarop dit gebeurt. Ook voor deze informatie zal gelden dat zij op de website gemakkelijk te vinden moet zijn voor de aandeelhouders.

9. Artikelsgewijs

Artikel 2:114 BW

De leden van de PvdA-fractie vragen of overwogen kan worden om artikel 2:114 lid 1 onder d BW tekstueel aan te passen.

Onderdeel d is inderdaad een ingewikkelde bepaling. Door dit onderdeel op de voorgestelde wijze te laten aanvangen wordt echter duidelijk welke additionele informatie beursvennootschappen bij de oproeping dienen te vermelden. Wanneer de bepaling met «de procedure» zou aanvangen zou er twee maal een voorwaarde voor de vermelding van de informatie bij de oproeping volgen («indien dit recht overeenkomstig artikel 117a kan worden uitgeoefend» naast de voorwaarde van een beursnotering). Mijns inziens verbetert dat de leesbaarheid van de bepaling niet. Door aan te vangen met de voorwaarde dat de aandelen van de NV dienen te zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt, is onmiddellijk duidelijk dat dit onderdeel niet voor alle NV’s geldt.

Artikel 2:120 BW De leden van de CDA-fractie vragen of een vennootschap door één aandeelhouder gedwongen kan worden een uitgebreid stemmingsresultaat vast te stellen en of een quorum hiervoor niet meer voor de hand ligt.

Voor alle NV’s geldt de plicht een algemene stemuitslag vast te stellen. De richtlijn onderschrijft hiermee de huidige praktijk. Op grond van de richtlijn moet het stemmingsresultaat echter ook uitgebreid worden vastgesteld indien een aandeelhouder daarom vraagt. De richtlijn laat geen ruimte om aan dit verzoek een quorum te verbinden (vgl. artikel 14 lid 1 van de richtlijn).

Artikel 5:25k Wft De leden van de VVD-fractie verzoeken te reageren op de opmerkingen van Eumedion in de brief van 4 december 2008 over de twee verschillende openbaarmakingsmomenten. Hoe verhoudt het voorliggende wetsvoorstel zich tot de opmerkingen van de minister van Financiën tijdens de behandeling van het wetsvoorstel ter implementatie van de Transparantierichtlijn?

Ik verwijs naar aanleiding van deze vraag graag naar het antwoord op vergelijkbare vragen van Eumedion.

Artikel 5:25ka Wft De leden van de PvdA-fractie vragen of er nadere eisen worden gesteld aan de toelichting die het bestuur per agendapunt moet geven. Is het waar dat zowel een te lange als te summiere toelichting onwenselijk wordt geacht in verband met de transparantie?

Het voorschrift dat het bestuur een toelichting moet geven op de te behandelen onderwerpen strekt ter uitvoering van artikel 5 lid 4, onderdeel d van de richtlijn. In de richtlijn worden geen nadere eisen gesteld aan de toelichting. De inhoud van het agendapunt zal bepalend zijn voor de lengte van de toelichting. Het bestuur is gehouden tot een behoorlijke vervulling van zijn taak. Het bestuur zal de relevante informatie moeten verschaffen, die de vergadering van aandeelhouders nodig heeft om haar bevoegdheden te kunnen uitoefenen (vgl. artikel 2:9 BW en principe IV.3 van de Nederlandse corporate governance code, Stcrt. 2004, nr. 250). Ik zie vooralsnog geen redenen om in het wetsvoorstel nadere eisen te stellen aan de toelichting.

De minister van Justitie,

E. M.H. Hirsch Ballin