Het advies van de Raad van State (van het Koninkrijk) wordt niet openbaar gemaakt, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat (artikel 25a, vierde lid, onderdeel b, van de Wet op de Raad van State).
Met dit wetsvoorstel wordt mede namens de minister van Buitenlandse Zaken de goedkeuring voorgesteld van de op 9 januari 2001 te Genève tot stand gekomen wijzigingen van het op 15 november 1972 te Wenen tot stand gekomen Verdrag inzake het onderzoek en de stempeling van edelmetalen werken, met bijlagen (Trb. 2004, 192 en Trb. 2005, 156) (hierna: de «verdragswijziging»).
Goedkeuring van de verdragswijziging brengt met zich mee dat Nederlandse wetgeving aan het verdrag moet worden aangepast. Daarom bevat het wetsvoorstel ook enige wijzigingen van de Waarborgwet 1986. De wijzigingen in de bijlagen bij het verdrag hebben niet tot gevolg dat Nederlandse wetgeving aanpassing behoeft.
Het op 15 november 1972 te Wenen tot stand gekomen Verdrag inzake het onderzoek en de stempeling van edelmetalen werken, met bijlagen (Trb. 1991, 16) (hierna: het «verdrag») heeft tot doel het vrije verkeer van edelmetalen werken tussen de bij het verdrag aangesloten lidstaten te bevorderen. Daartoe voorziet het verdrag erin dat edelmetalen werken die voorzien zijn van de gehaltemerken, bedoeld in artikel 3 van het verdrag, het zogenaamde CCM-teken, zonder belemmeringen op de markt kunnen worden gebracht van verdragspartijen die waarborging van edelmetalen verplicht stellen door een onafhankelijke instelling.
De verdragswijziging zien met name op het onder de verdragssfeer brengen van het edelmetaal palladium. De voorgestelde wijzigingen van de Waarborgwet 1986 hebben betrekking op de nodige aanpassingen van de wet aan de verdragswijziging.
2. Goedkeuring van de verdragswijzigingen
De verdragswijzigingen voorzien in een aantal aanpassingen van het verdrag. Het betreft uitbreiding van de toepassing van het verdrag tot ook het edelmetaal palladium (artikel 2), het wijzigen van enkele procedures (artikelen 10, 11 en 12), en enkele kleine wijzigingen van technische aard die geen gevolgen hebben voor Nederlandse wetgeving.
De belangrijkste wijziging van het verdrag heeft als gevolg dat werken van het edelmetaal palladium ook onder de werkingssfeer van het verdrag vallen. Tot dusverre gold het verdrag alleen voor werken van goud, zilver en platina (en legeringen daarvan). Met deze verdragswijziging wordt op verzoek van enkele verdragspartijen palladium toegevoegd aan de lijst van edelmetalen, zoals opgenomen in artikel 2 van het verdrag. Dat heeft tot gevolg dat ook palladium werken, indien voorzien van een CCM-teken, zonder belemmeringen op de markt kunnen worden gebracht van verdragspartijen waar het waarborgen van palladium werken verplicht is gesteld. Landen die het waarborgen van palladium werken verplicht stellen zijn: Polen, Letland, Litouwen en Zwitserland (voor horloges).
De verdragswijziging wijzigt een drietal procedures.
Ten eerste wordt de procedure voor toetreding tot het verdrag vereenvoudigd. De toetreding van nieuwe partijen tot het verdrag moet overeenkomstig artikel 12 van het verdrag uitdrukkelijk door elke lidstaat worden goedgekeurd, zonder dat hiervoor een termijn is gesteld. Deze procedure had tot gevolg dat het vaak lang duurde voordat de toetreding van een nieuwe partij kon plaatsvinden. De verdragswijziging vereenvoudigt die procedure. In de nieuwe procedure hebben lidstaten vier maanden de tijd om te reageren op een verzoek van de depositaris om in te stemmen met toetreding van een partij. Indien niet binnen de termijn van vier maanden wordt gereageerd, wordt aangenomen dat de desbetreffende verdragspartij het eens is met toetreding.
Ten tweede voorziet de wijziging van artikel 10 van het verdrag erin dat de Permanente Commissie, waarin elk van de lidstaten is vertegenwoordigd, met unanimiteit van stemmen besluiten kan nemen over technische aangelegenheden zoals genoemd in de bijlagen van het verdrag. Deze besluiten van de Permanente Commissie over technische aangelegenheden worden niet aangemerkt als verdragen en kunnen geen volkenrechtelijke rechten en plichten voor verdragsstaten in het leven roepen.
Tenslotte wordt de procedure voor het wijzigen van de bijlagen bij het verdrag in artikel 11 vereenvoudigd. In de huidige situatie worden de voorstellen van de Permanente Commissie tot wijziging van de bijlagen ter goedkeuring voorgelegd aan de verdragspartijen. De verdragspartijen hebben een periode van 4 maanden om eventuele bezwaren te uiten. Indien geen bezwaren door de verdragspartijen zijn geuit, treedt de wijziging in werking 6 maanden na het verstrijken van deze periode, of binnen een andere langere termijn, die in het voorstel is opgenomen.
Ingevolge de nieuwe procedure is aanvaarding niet langer nodig. Het wijzigingsvoorstel wordt geacht te zijn aangenomen indien niet binnen diezelfde periode van vier maanden bezwaren tegen het voorstel zijn ingebracht. Het voorstel treedt vervolgens in werking na 6 maanden of na een andere langere termijn, die in het voorstel is opgenomen. Voor de nationale procedure maakt deze wijziging overigens geen verschil. Ingevolge de bepaling van artikel 7, onderdeel f, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, behoeven de wijzigingen van de bijlagen bij het verdrag niet de goedkeuring van de Staten-Generaal. Beide bijlagen zijn immers naar hun inhoud van uitvoerende aard.
De overige wijzigingen van het verdrag hebben geen gevolgen voor Nederland. De wijziging van artikel 5 van het verdrag wijzigt de voorwaarden waaraan waarborgkantoren dienen te voldoen indien zij keuren op grond van het verdrag. Deze voorwaarden zijn reeds opgenomen in de Nederlandse regelgeving en de Nederlandse waarborginstellingen voldoen reeds aan de eisen. Verder voorzien de verdragswijzigingen in verbeteringen, verduidelijkingen en aanscherpingen van de tekst van het verdrag (de preambule en de artikelen 1, 3, 4, 5, 7, 8, 9, 10, 11 en 12 tot en met 16), die geen gevolgen hebben voor de Nederlandse materiële rechtsorde.
Het verdrag geldt, wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft, alleen voor Nederland. Ook de wijzigingen van het verdrag zullen uiteraard alleen voor Nederland gelden.
4. Implementatie van de verdragswijzigingen
De verdragswijzigingen behoeven uitvoeringswetgeving alvorens deze goedgekeurd kan worden. Het is noodzakelijk de Waarborgwet 1986 en het Besluit bepaling gehalten waarop wordt gewaarborgd overeenkomstig het Verdrag inzake onderzoek en stempeling van edelmetalen werken aan te passen.
De Waarborgwet 1986 (verder ook: wet) bepaalt dat bepaalde platina, gouden en zilveren werken dienen te worden gewaarborgd. De wet heeft tot doel consumenten te beschermen en eerlijkheid in de handel van edelmetalen werken te bevorderen.
De wet bepaalt op welke wijze en welke edelmetalen werken door een onafhankelijke waarborginstelling dienen te worden voorzien van nationale stempelmerken. Ook bepaalt de wet dat naast de nationale tekens ook de verdragstekens kunnen worden aangebracht (het zogenaamde CCM-teken) (hoofdstuk IIIA van de wet).
De verdragswijziging voegt palladium toe aan het waarborgregime van het verdrag.
Door het verdrag goedkeuring te verlenen, zal Nederland, na inwerkingtreding van de verdragswijziging voor ons land, gehouden zijn handhavend op te treden ten aanzien van palladium werken, die ten onrechte zijn voorzien van het CCM-waarmerk. De regels die in verband met de handhaving zullen gelden voor palladium werken zullen overeenkomen met de regels die reeds gelden ten aanzien van de platina, gouden en zilveren werken.
Ook zal Nederland, na inwerkingtreding van deze verdragswijziging voor ons land, gehouden zijn een instantie aan te wijzen die desgevraagd palladium werken kan voorzien van het CCM-teken. Door in de wet te bepalen dat palladium werken vrijwillig ter waarborging kunnen worden aangeboden, zal deze aanwijzing mogelijk worden.
In dit geval wordt, anders dan bij platina, gouden en zilveren werken , het waarborgen van palladium werken niet verplicht gesteld. Het verdrag laat deze ruimte aan de Nederlandse wetgever, en daarvan wordt gebruik gemaakt. De reden hiervoor is dat het gebruik van palladium voor werken van edelmetaal gering is. Datzelfde is het geval voor de edelmetalen rhodium, iridium, ruthenium en osmium, die tot dezelfde groep edelmetalen behoren. De eventuele maatschappelijke schade bij het ongekeurd in de handel brengen van palladium is onaanzienlijk. Het doel van de wet, eerlijkheid van de handel en consumentenbescherming, is voor palladium werken dus van geringe betekenis. Hierdoor wegen de maatschappelijke baten van een verplichte keuring en stempeling van palladium werken niet op tegen de maatschappelijke lasten hiervan, namelijk nieuwe lasten voor ondernemers. Bovendien leidt een verplichte keuring tot verhoging van de kosten van het op de markt brengen van palladium en dus waarschijnlijk tot hogere prijzen voor de consument.
Daarom wordt de keuring en stempeling van palladium niet verplicht gesteld (zoals dat thans evenmin het geval is voor rhodium, iridium, ruthenium en osmium). Keuring en stempeling van palladium werken kan echter plaatsvinden op verzoek. Keuring en stempeling daarvan kan immers wenselijk zijn voor bedrijven die hun producten willen exporteren naar een ander land dat wel een dergelijke verplichting kent.
Naar aanleiding van de verdragswijzigingen zal ook het Besluit bepaling gehalten waarop wordt gewaarborgd overeenkomstig het Verdrag inzake onderzoek en stempeling van edelmetalen werken (Stb. 1999, 289) worden aangepast. Hierin zullen de gehalten worden opgenomen waarop palladium wordt gekeurd.
5. Gevolgen voor de waarborginstellingen en het bedrijfsleven
De toevoeging van palladium aan het verdrag heeft voor de waarborginstellingen in Nederland tot gevolg dat zij (eenmalig) het CCM-teken voor palladium moeten aanschaffen. Andere aanpassingskosten zijn die van het opzetten en testen van de toetsingsmethode voor palladium. De (eenmalige) kosten voor deze aanpassingen liggen volgens waarborginstellingen tussen de € 9 000,– en € 12 000,–.
Voor de Nederlandse edelmetaalbranche heeft de toevoeging van palladium aan het verdrag positieve gevolgen. In de gevallen dat in Nederland palladium werken zullen worden geproduceerd, vergemakkelijkt het laten aanbrengen van het CCM-teken de export naar verdragsstaten.
Daarnaast is ervoor gekozen om het keuren en stempelen van palladium op vrijwillige basis te laten geschieden. Hierdoor brengt de voorgestelde wijziging van de wet geen lasten met zich mee voor het bedrijfsleven.
Op de zogeheten merktekenkaart, die ondernemers op voor het publiek toegankelijke plaatsen voorhanden dienen te hebben, zal ook het CCM-teken voor palladium vermeld dienen te worden. Deze wijziging zal worden meegenomen met een eerder voorgenomen wijziging van de algehele vormgeving van de merktekenkaart, waardoor geen extra kosten gemaakt hoeven worden.
6. Europese Unie en Wereldhandelsorganisatie
Het voorstel van wet is op 15 juli 2008 gemeld aan de Commissie van de Europese Gemeenschap (notificatienummer 2008/0299/NL) ter voldoening aan artikel 8, eerste lid, van richtlijn nr. 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PbEG L 204), zoals gewijzigd bij richtlijn nr. 98/48/EG van 20 juli 1998 (PbEG L 217). De notificatietermijn loopt op 16 oktober 2008 af.
Omdat het voorstel van wet geen significante handelsbelemmeringen tot gevolg zal hebben, heeft geen melding plaatsgevonden aan het Secretariaat van de Wereldhandelsorganisatie, ter voldoening aan artikel 2, negende lid, en/of artikel 5, zesde lid, van de op 15 april 1994 te Marrakesh tot stand gekomen Overeenkomst inzake technische handelsbelemmeringen (Trb. 1994, 235).
Met de wijziging van dit artikel wordt zekergesteld dat, om in aanmerking te komen voor een aanwijzing als waarborginstelling, de waarborginstelling ook voor palladium dient te voldoen aan de eisen, gesteld in het artikel.
Met de wijziging van de artikelen 23 en 25 wordt geregeld dat de palladium werken volgens hoofdstuk IIIA van de Waarborgwet 1986 onderzocht en gestempeld kunnen worden. Dit hoofdstuk regelt dat de wijze waarop onderzocht en gestempeld wordt overeenkomstig het verdrag gebeurt. Voor platina, gouden en zilveren werken gebeurt dat in die gevallen dus in afwijking van hoofdstuk III.
Artikel 25, tweede lid, regelt dat het gehalteonderzoek wordt verricht onder toepassing van bepaalde artikelen. Deze artikelen zien alleen op het onderzoek van platina, goud en zilver. De formulering van het artikellid houdt daar rekening mee door de desbetreffende artikelen niet alleen «van toepassing» op platina, goud en zilver te verklaren, maar ook «van overeenkomstige toepassing» te verklaren op palladium werken.
Met de wijziging van artikel 26 van de Waarborgwet 1986 wordt geregeld dat ondernemers ten aanzien van welke de wet geldt, mede betreft zij die in de zin van dat artikel palladium werken onderhanden hebben.
Dit onderdeel wijzigt een bepaling die ziet op de bevoegdheid van hen die zijn belast met het toezicht op de naleving van de Waarborgwet 1986. De betreffende bepaling zal door de wijziging mede van toepassing zijn op palladium werken.
Met deze onderdelen worden de bepalingen betreffende informatie zo aangepast, dat zij mede gelden voor palladium werken. Onderdeel G wijzigt artikel 59 zodanig, dat tevens informatie dient te worden verstrekt over de palladium werken waarop het zogenaamde CCM-teken is afgeslagen. Hiertoe wordt in het artikel nu mede verwezen naar artikel 25a, eerste en tweede lid. Dit is noodzakelijk om palladium werken, waarop geen nationaal merkteken kan worden geslagen, onder de werkingssfeer te laten vallen van de informatieverplichting.
Deze wet regelt de goedkeuring van de verdragswijziging (artikel I). Daarnaast wordt de Waarborgwet 1986 aangepast (artikel II). De aanpassing van de Waarborgwet 1986 kan eerst in werking treden op het moment dat de waarborginstellingen daadwerkelijk kunnen voldoen aan de eisen van artikel 7 (nieuw) van de Waarborgwet 1986 voor wat betreft palladium werken. Daarom wordt voorgesteld artikel II bij koninklijk besluit in werking te laten treden.
De waarborginstellingen hebben aangegeven dat de tijd die nodig is om de noodzakelijke aanpassingen door te voeren, ongeveer vier tot vijf maanden beslaat. De Raad voor Accreditatie heeft aangegeven dat de tijd die daarna nodig is om de instellingen voor certificatie te toetsen, maximaal zes maanden in beslag neemt. Die termijn gaat in op het moment dat de waarborginstellingen de aanvraag tot certificatie hebben gedaan.
Hierbij kan opgemerkt worden dat het natuurlijk niet nodig zal zijn de waarborginstellingen opnieuw aan de criteria van artikel 7 te toetsen voor de overige edelmetalen. Voor platina, gouden en zilveren werken wordt immers reeds voldaan aan deze eisen. Het is daarom te voorzien dat de minister van Economische Zaken binnen een jaar na totstandkoming van deze wet de aanwijzing in de zin van artikel 7, in verband met de toevoeging van palladium werken, kan aanpassen. Dat is dus direct nadat getoetst is of de instellingen ook voor palladium voldoen aan de eisen van artikel 7 van de wet. Het koninklijk besluit dat de inwerkingtreding van deze wet regelt zal wat betreft het tijdstip rekening houden met de voltooiing van de accreditatie van de instellingen.