Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is dat het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen gemachtigd kan worden om tegen betaling van kosten de invordering van een bij rechterlijke uitspraak vastgestelde uitkering tot levensonderhoud ten behoeve van een echtgenoot of geregistreerd partner op zich te nemen en dat in verband daarmee Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en de Wet Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen wijziging behoeven;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Artikel 408 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek wordt als volgt gewijzigd:
In lid 11 vervalt de tweede zin.
Aan het artikel wordt een lid toegevoegd, luidende:
13. Met uitzondering van de leden 1, 7 en 11, is dit artikel van overeenkomstige toepassing op de ten behoeve van een echtgenoot of geregistreerd partner bij rechterlijke uitspraak vastgestelde uitkering tot levensonderhoud, daaronder begrepen de beschikking inzake een voorlopige voorziening betreffende een uitkering tot levensonderhoud, met dien verstande dat invorderingen die tien jaar na de indiening van het verzoek om invordering nog niet zijn verwezenlijkt door het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen, mogen worden beëindigd.
De Wet Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:
In het eerste lid wordt «Gouda» vervangen door: Rotterdam.
In het derde lid, onderdeel a wordt na «hebben bereikt» ingevoegd: en ter zake van de inning van uitkeringen tot levensonderhoud ten behoeve van een echtgenoot of geregistreerd partner.
In artikel 14, tweede lid, vervalt de laatste zin.
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
Lasten en bevelen dat deze wet in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Justitie,
De Minister voor Jeugd en Gezin,