Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 21 januari 2013
Op 1 augustus 2009 is de wet tot wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en van de Wet Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen in verband met de inning van partneralimentatie in werking getreden.
Tijdens de behandeling van deze wet is een motie van het lid Timmer (PvdA) aangenomen waarin de regering werd verzocht «drie jaar na het inwerking treden van dit wetsvoorstel deze wet op al zijn facetten te evalueren, waaronder het effect van deze wet op de WWB, en de resultaten van deze evaluatie daarvan naar de Kamer te sturen.» (Kamerstukken II, 2008/09, 31 575, nr. 10).
Met deze brief geef ik, mede namens de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, uitvoering aan deze motie.
Inhoud wetswijziging
Met de wetswijziging kreeg het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (hierna: LBIO) de mogelijkheid de invordering van partneralimentatie op zich te nemen indien de onderhoudsplichtige in gebreke blijft. Deze taak voerde het LBIO al sinds 1994 uit voor de kinderalimentatie. De taak houdt in dat een persoon die recht heeft op partneralimentatie zich bij het LBIO kan melden, indien deze aannemelijk maakt dat ten hoogste zes maanden voorafgaande aan de indiening van het verzoek de onderhoudsplichtige één periodieke betaling niet heeft voldaan. Het LBIO neemt dan dit verzoek in behandeling. Eerst tracht het LBIO via bemiddeling op vrijwillige basis de betaling op gang te brengen. Indien de bemiddeling niet slaagt, gaat het LBIO over tot het innen van de alimentatie.
Onderzoek Centraal Bureau voor de Statistiek
Ter uitvoering van deze motie heeft het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, in afstemming met het ministerie van Veiligheid en Justitie, het Centraal Bureau voor de Statistiek (hierna: CBS) opdracht gegeven te onderzoeken of de wet inning partneralimentatie heeft geleid tot meer betaling van partneralimentatie. Het onderzoeksrapport is op 23 november 2012 via de CBS-website openbaar gemaakt. Bedoeld rapport treft u ook als bijlage aan bij deze brief.
Samengevat komt het rapport tot de volgende bevindingen. Vanaf 1 augustus 2009 (tijdstip inwerkingtreding wet) tot eind 2011 is het LBIO betrokken geweest bij 3500 partneralimentatiezaken. In ruim de helft van deze zaken (1800) was bemiddeling tussen ex-partners voldoende om de alimentatie te laten starten. Voor de overige zaken heeft het LBIO de inning overgenomen. Het aantal inningsverzoeken is in deze periode sterk gestegen, van bijna 500 in 2009 (vanaf augustus) naar 1700 in 2011. Tien procent van de personen voor wie het LBIO heeft bemiddeld ontvangt een bijstandsuitkering. Voor de personen voor wie het LBIO int, is dit percentage twintig procent. Het gemiddelde bedrag aan partneralimentatie voor alimentatiegerechtigden die de hulp van het LBIO inroepen is 800 euro per maand. Voor personen met een bijstandsuitkering ligt dit bedrag op ongeveer 550 euro per maand. In ruim veertig procent van de partneralimentatiezaken van alimentatiegerechtigden die de hulp van het LBIO hebben ingeschakeld, is ook sprake van kinderalimentatie.
Het CBS heeft geen gegevens van betalingen van partneralimentatie vóór de wetswijziging. Daarvoor kon bij achterstallige alimentatie de deurwaarder worden ingeschakeld. Wel kan wellicht verondersteld worden, zo geeft het CBS aan, dat als het LBIO niet kan worden ingeschakeld er minder partneralimentatie betaald wordt.
Observaties na drie jaar op basis van het rapport
Het rapport van het CBS geeft inzicht in de werking van de wet na drie jaar.
Uit het rapport concludeer ik allereerst dat het LBIO in een periode van bijna tweeënhalf jaar in 3500 zaken een rol heeft kunnen spelen door bemiddeling dan wel inning van partneralimentatie. De instroom blijft daarmee achter bij de verwachte instroom die in de memorie van toelichting1 bij het wetsvoorstel is geschetst. Het aantal zaken dat instroomt, stijgt echter nog steeds en de structurele instroom lijkt richting de voorspelde 3200 zaken per jaar te gaan.
Daarbij blijkt dat bemiddeling in veel gevallen al tot het gewenste effect leidt, namelijk het (her)starten van de alimentatiebetalingen. Dit voorkomt dwangmaatregelen jegens de alimentatieplichtige.
Voorts komt uit het rapport naar voren dat sprake is van een grote samenloop van kinderalimentatie- en partneralimentatiezaken, namelijk 40%. Doordat beide taken bij het LBIO liggen, is hiermee een eenduidige afwikkeling van deze zaken gegarandeerd.
Ten aanzien van de constatering dat 10 procent van de personen die zich tot het LBIO wendt en 20 procent van de personen voor wie het LBIO daadwerkelijk int, een bijstandsuitkering heeft, merk ik het volgende op. Voor bijstandsgerechtigden is het inschakelen van een deurwaarder voor de inning van de alimentatie geen aantrekkelijke optie, omdat de kosten hiervan, indien de invordering niet slaagt, kunnen oplopen. Inschakeling van het LBIO is voor alimentatiegerechtigden een nuttige voorziening, aangezien deze inschakeling laagdrempelig en kosteloos is. Het voorkomt ook afwenteling op de bijstand.
Ik ben tevreden dat er in toenemende mate beroep wordt gedaan op het LBIO voor de bemiddeling en inning van partneralimentatie en de wet derhalve voorziet in een behoefte.
De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven