Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 27 januari 2012
Op 17 januari jl. heeft uw Kamer verzocht1 om per brief informatie te ontvangen over het convenant ritueel slachten, waarover ik de Eerste Kamer op 20 december jl. een brief heb gestuurd (Kamerstukken I 2011/12, 31 571, nr. I)
Op 13 december 2011 is in de Eerste Kamer gesproken over het initiatiefwetsvoorstel van mevrouw Thieme van de Partij voor de Dieren tot wijziging van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren in verband met het invoeren van een verplichte voorafgaande bedwelming bij ritueel slachten (31 571).
Tijdens dit debat is mij gevraagd of ik mogelijkheden zie voor een minder vergaand voorstel dan het generieke verbod uit genoemd wetsvoorstel, waarmee het dierenwelzijn bij het onbedwelmd ritueel slachten kan worden verbeterd. Daarbij werd gevraagd naar de mogelijkheid van een convenant met betrokken partijen. In het debat heb ik aangegeven dat ik alternatieven zie ten opzichte van het wetsvoorstel om stappen te zetten in het verbeteren van het dierenwelzijn bij het onbedwelmd ritueel slachten. Welzijnsverbeteringen, met onderscheid naar diersoort, zouden kunnen worden bewerkstelligd door middel van een convenant. In een dergelijk convenant zouden afspraken kunnen worden vastgelegd over randvoorwaarden rondom het onbedwelmd dodingsproces. Daarin zouden ook private initiatieven tot kwaliteitseisen en certificering van kosher en halal vlees kunnen worden meegenomen.
Desgevraagd heb ik de Eerste Kamer ter verduidelijking op 20 december jl. hierover een brief gestuurd. Er is daarbij geen sprake van twee verschillende brieven, waar in het Kamerverzoek naar werd gevraagd. Er zijn vanzelfsprekend wel conceptversies van geweest.
Ik ben bereid een dergelijk convenant op te stellen met betrokken religieuze organisaties, vertegenwoordigers van de slachthuizen, dierenartsen, wetenschap en NGO’s. Hiervoor zou ik een periode van 3 maanden willen uittrekken. Uiteraard zullen ook de afspraken in een convenant de grondwettelijk en internationaalrechtelijk gewaarborgde vrije belijdenis van een godsdienst of levensovertuiging in acht moeten nemen.
Zoals ik in het debat met de Eerste Kamer heb aangegeven, zou bij de invulling van het convenant gedacht kunnen worden aan de volgende opties.
Vanaf 1 januari 2013 gelden op grond van de Europese Verordening inzake de bescherming van dieren bij het doden2 aanvullende regels voor indeling, bouw en apparatuur van slachthuizen. Onder meer zullen slachthuizen moeten kunnen aangeven het maximum aantal dieren per uur voor elke slachtlijn; de categorie, leeftijd en gewichtsklasse van dieren waarvoor de beschikbare fixatie en bedwelmingsapparatuur gebruikt mag worden en de maximale capaciteit van de opvangruimte voor dieren van het slachthuis. De nVWA zal toezicht houden op de naleving van deze eisen. In het overleg kan nader kan worden bezien of deze regels voldoende zijn.
Verkorten van de bewustzijnsperiode
De bewustzijnsperiode na de halssnede verschilt per diersoort en duurt het langst bij runderen. Om deze bewustzijnsperiode zoveel mogelijk te verkorten, zouden afspraken kunnen worden gemaakt over de maximale periode dat een dier bij bewustzijn mag zijn na de halssnede. Bij overschrijding van die periode zou bijvoorbeeld noodbedwelming kunnen worden geïntroduceerd. In dit kader is het vanaf 1 januari 2013 in Europa verplicht om het bewustzijn te testen. Het bewustzijn kan en moet duidelijk worden vastgesteld aan de hand van een aantal indicatoren, zoals verlies van de oogreflex, corneareflex, dreigreflex en de oprichtreflex.
Aantal noodzakelijke halssnedes
Het komt nog teveel voor dat er – onder meer vanwege de dikte van de hals – teveel halssnedes moeten worden gedaan. Daarom zouden afspraken kunnen worden gemaakt over het aantal noodzakelijke halssnedes. Ook kunnen afspraken worden gemaakt over de aan te voeren dieren. Ook hier zou een onderscheid kunnen worden gemaakt naar type dier, soort ras, gewichtsklasse en leeftijd.
Fixatiemethode en fixatietijd
Het in een kantelbox kantelen van een dier op zijn rug of tot een zijligging levert erg veel stress en aantasting van het dierenwelzijn op. Daarom ligt als uitgangspunt bij de fixatiemethode staande fixatie in de rede. Fixatie zou dan pas moeten worden opgeheven als het dier het bewustzijn heeft verloren.
Vanaf 1 januari 2013 is de Europese verordening doden van dieren van kracht, waardoor in de gehele EU strengere eisen gelden aan de vakbekwaamheid van slachters, onafhankelijk van de vraag of bedwelmd of onbedwelmd wordt geslacht. Het betreft ondermeer opleidingseisen ten aanzien van het behandelen en verzorgen van dieren voorafgaand aan de fixatie, het fixeren van dieren, het bedwelmen van dieren, het beoordelen van de effectiviteit van de bedwelming en het verbloeden van dieren. In het convenant zouden mogelijke hogere eisen dan nu al in de EU worden gesteld, kunnen worden afgesproken.
In een convenant kunnen afspraken worden gemaakt over de specifieke behoefte van onderscheiden geloofsgemeenschappen of deelgroepen binnen deze geloofsgemeenschappen voor te slachten dieren, ook over specifieke eisen waaraan het vlees zou moeten voldoen.
In een convenant kunnen partijen ook afspraken maken over een privaat certificeringsysteem dat waarborgen biedt voor kwaliteitseisen en welzijnseisen voor vlees afkomstig van dieren die onbedwelmd zijn geslacht.
Als een dergelijk convenant tot stand wordt gebracht is een wettelijke borging van daarin gemaakte afspraken van groot belang. De huidige Gezondheids- en welzijnswet voor dieren alsook straks de Wet dieren bieden reeds wettelijke basis om via Amvb tot een wettelijke borging van de hiervoor genoemde afspraken te komen, zodat adequate handhaving kan plaatsvinden.
Zo kan bijvoorbeeld de meldingsplicht voor slachthuizen worden omgezet tot een wettelijke registratieplicht alvorens tot onbedwelmd slachten mag worden overgegaan. Aan deze registratieplicht kan de naleving en handhaving van afgesproken regels wettelijk worden gekoppeld. Tevens is stringent toezicht noodzakelijk. Indien een convenant tot stand wordt gebracht ben ik bereid permanent toezicht te realiseren op middelgrote en kleine slachterijen.
Voorts acht ik een meerjarig onderzoeksprogramma voor verbetering van dodingsmethoden en het dierenwelzijn tijdens dit proces van groot belang.
Het betreft hier een verantwoordelijkheid voor zowel overheid als bedrijfsleven. Samen met deze partijen ben ik bereid een dergelijk programma op te zetten en daarvoor middelen vrij te maken. Een veterinaire commissie onder leiding van de voorzitter van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde, de heer prof. dr. L.J. Hellebrekers, zou dit programma kunnen begeleiden. Deze commissie zou dan ook kunnen adviseren over de totstandkoming en uitvoering van het convenant.
De staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, H. Bleker