Kamerstuk 31568-211

Verslag van een algemeen overleg

Staatkundig proces Nederlandse Antillen

Gepubliceerd: 8 maart 2019
Indiener(s): Erik Ziengs (VVD), Paul van Meenen (D66)
Onderwerpen: bestuur de nederlandse antillen en aruba
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31568-211.html
ID: 31568-211

Nr. 211 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 8 maart 2019

De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid en de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken hebben op 14 februari 2019 overleg gevoerd met de heer Grapperhaus, Minister van Justitie en Veiligheid, en de heer Knops, Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, over:

  • de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 27 juni 2018 inzake rapportage Inspectie Justitie en Veiligheid over rampenbestrijding op de BES-eilanden (Kamerstuk 31 568, nr. 204);

  • de brief van de Minister voor Rechtsbescherming d.d. 28 augustus 2018 inzake onderzoek Raad voor de rechtshandhaving inzake slachtofferhulp in Caribisch Nederland (Kamerstukken 33 552 en 31568, nr. 50);

  • de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 28 augustus 2018 inzake kabinetsreactie op het inspectierapport van de Raad voor de Rechtshandhaving inzake de uitvoering van de opsporingstaak door de Kustwacht in Curaçao, Sint-Maarten en Caribisch Nederland (Kamerstuk 34 775 VI, nr. 119);

  • de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 23 november 2018 inzake onderzoek Raad voor de rechtshandhaving inzake Basis Politiezorg in Caribisch Nederland (Kamerstuk 29 628, nr. 831);

  • de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 11 december 2018 inzake beleidsreactie op het rapport «Onderzoek naar het systeem van de rampenbestrijding op de BES-eilanden» (Kamerstuk 31 568, nr. 208);

  • de brief van de Minister voor Rechtsbescherming d.d. 8 januari 2019 inzake voortgang van de implementatie van het jeugdstrafrecht in Caribisch Nederland (Kamerstuk 31 568, nr. 209);

  • de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 14 januari 2019 inzake reactie op verzoek commissie over het bericht «Crisis op de Antillen: bonje tussen opsporingsdiensten» (Kamerstukken 29 628 en 29279, nr. 856);

  • de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 12 februari 2019 inzake veiligheidsbeeld BES 2018 (Kamerstuk 35 000 IV, nr. 42);

  • de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 12 februari 2019 inzake wijziging van het Protocol inzake gespecialiseerde recherchesamenwerking tussen de landen van het Koninkrijk (Kamerstukken 29 628 en 29279, nr. 861).

Van dit overleg brengen de commissies bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, Van Meenen

De voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken, Ziengs

De griffier van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, Hessing-Puts

Voorzitter: Van Meenen

Griffier: Schoor

Aanwezig zijn vijf leden der Kamer, te weten: Den Boer, Bosman, Van Dam, Kuiken en Van Meenen,

en de heer Grapperhaus, Minister van Justitie en Veiligheid, en de heer Knops, Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Aanvang 14.02 uur.

De voorzitter:

Goedemiddag. Welkom bij het overleg van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid en de commissie voor Binnenlandse Zaken, die gezamenlijk gaan spreken over de Justitie- en Veiligheidsketen van de BES-eilanden. Ik heet de Minister van Justitie en Veiligheid en de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, en hun ambtenaren van harte welkom. Ik heet ook de leden van harte welkom, evenals de mensen op de publieke tribune, onze ondersteuning en degenen die dit overleg elders volgen. Wij hebben tot 17.00 uur de tijd en dat betekent spreektijden van vier minuten. Ik zou willen beginnen met twee interrupties en als het gezelschap zo groot blijft, kunnen dat er misschien wel drie worden.

Als u dat ook oké vindt, geef ik als eerste het woord aan de heer Bosman van de VVD.

De heer Bosman (VVD):

Als was in uw handen, voorzitter.

Er staat wel wat op de agenda, voorzitter. We praten over de commissie Justitie en Veiligheid, maar we praten eigenlijk over de ramp die is ontstaan op de bovenwindse eilanden Sint-Maarten, Saba en Sint-Eustatius. Die is niet gering geweest en heeft een enorme impact gehad. Daarom is het toch goed om dat even te memoreren, voordat we zo meteen het verhaal gaan analyseren en bespreken. Allereerst, respect voor al die mensen die zich daar hebben ingezet, vanuit Justitie, de veiligheidsketen en de overheid, om orde op zaken te stellen. Ze waren op hele rare momenten, dag en nacht, in touw om het beter te maken voor de mensen op de bovenwindsen. Dat is indrukwekkend, ook als je de verhalen leest. Er zijn best dingen misgegaan, maar er zijn ook heel veel dingen goed gegaan. Ik wil benadrukken dat we daar een enorme inzet hebben gepleegd en dat we die mensen daarvoor erkenning en waardering moeten geven.

Voorzitter. De drie orkanen die in 2017 langs de bovenwindsen zijn getrokken, met als zwaarste de orkaan Irma, hebben een enorme ravage aangericht op Sint-Maarten, maar ook op Saba en Sint-Eustatius. Ze zijn zwaar geraakt. Uit de evaluatie van de rampenbestrijding blijkt dat iedereen zich enorm heeft ingezet om de gevolgen van de ramp goed op te lossen. De conclusie van de Inspectie Justitie en Veiligheid was echter wel dat de teams vooral individueel goed werk hebben verricht, maar dat de coördinatie onderling beperkt was. Zo was de rol van de Rijksvertegenwoordiger zeer beperkt en is er niet opgeschaald naar niveau 3, hoewel daar wel aanleiding toe was, omdat verschillende mensen daarnaar hebben gevraagd.

De onderlinge communicatie was heel beperkt en de afstemming met Nederland was soms op ad-hocbasis. Deze onduidelijkheden in rol en functie waren er ook omdat er geen eilandoverstijgende oefeningen werden gehouden. Ik wil daarom weten wat er nu gedaan is om deze, oneerbiedig gezegd, loszandorganisatie te verbeteren. Hoe zorgen we ervoor dat de eilanden in ieder geval de eerste 48 uur goed kunnen overleven met de beschikbare middelen? En hoe zorgen we dat de communicatie gewaarborgd is?

De Minister geeft in zijn beleidsreactie aan dat de implementatie tijd kost, maar de evaluatie veiligheidsregio's wordt dit jaar afgerond en de veiligheidsregio Bonaire, Saba en Sint-Eustatius komt pas eind 2020 of begin 2021 in beeld om te gaan starten. Er staat altijd BES, maar het is Bonaire, Saba, Sint-Eustatius; de BES bestaat niet, zeg ik altijd. Dat vind ik laat en ik snap ook niet waarom die evaluatie niet gelijk wordt meegenomen in de complete evaluatie veiligheidsregio's, zeker als je kijkt naar de risico's die er op de bovenwindsen zijn. Dat is nogal wat.

Tevens wil ik weten wat nu de rol is van de Rijksvertegenwoordiger bij rampen. De Minister geeft aan dat er nog veel onderzoek wordt gedaan naar de rol van de Rijksvertegenwoordiger, maar wat doen we als morgen weer een dergelijke ramp voorbijkomt? Zijn de rollen dan helder?

Ten aanzien van de slachtofferhulp ben ik benieuwd naar het feit hoe ze gaan zorgen dat er bij huiselijk geweld mensen uit huis geplaatst kunnen worden. Hoe doe je dat op Saba met z'n 2.100 inwoners? Hoe veilig ben je dan als je slachtoffer bent van geweld, een zedenmisdrijf en dat soort zaken? Moet de dader dan misschien het eiland af? Dat is wel waar je dan bijna over praat. Ik vind het een hele moeilijke zaak en ik heb ook niet direct een antwoord, maar ik ben wel op zoek naar hoe we dat kunnen oplossen, want het is zeker een probleem op de eilanden. Huiselijk geweld, maar ook zedenmisdrijven komen vaker voor dan we denken en dat moeten we zeker goed oppakken. Hoe ziet de Minister dat?

Tevens blijft de zorg ten aanzien van de vulling van het politiekorps een punt van aandacht. De vulling is nu op orde, maar er staan zeven personen op de rol om te vertrekken. De bezetting komt dan gelijk onder druk te staan; zo klein zijn die korpsen. Als er een paar mensen vertrekken, heb je gelijk een dip in je inzetbaarheid. Daarmee is de personele vulling een zorgenkind. Hoe gaat de Minister zorgdragen voor een goede vulling van het korps?

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

Ik dank u wel. Dan geef ik het woord aan mevrouw Den Boer van D66.

Mevrouw Den Boer (D66):

Dank u wel, voorzitter. Vandaag spreken we over de Justitie- en Veiligheidsketen op de BES-eilanden en ik wil beginnen met de politie en de buitengewone agenten van de politie.

Boa's ofwel BavPol'ers zijn buitengewone agenten van de politie en ze worden bijvoorbeeld op zee ingezet voor opsporing en handhaving. Mijn collega Diertens heeft eerder vragen gesteld over het feit dat zij zonder beschermende kleding rondlopen en met geen enkel wapen worden uitgerust. Tevens zijn door D66 zorgen geuit over het aanzienlijke aantal afhakers tijdens de opleiding en het feit dat er sprake is van slechte toetsing en slechte uitslagen. Daarom vraag ik de Minister wat hij denkt dat de oorzaak is. Welke maatregelen neemt hij om ervoor te zorgen dat de BavPol'ers goed zijn voorbereid en worden voorzien van een degelijke uitrusting?

De afdeling Basispolitiezorg, de BPZ, is de grootste afdeling van het Korps Politie Caribisch Nederland en ze vertegenwoordigt het gezicht van de politie op straat. De raad heeft enkele kwetsbaarheden geconstateerd en er zijn een stevig aantal aanbevelingen geformuleerd. De Minister zegt dat hij de aanbevelingen overneemt en dat is zeer welkom. D66 vraagt de Minister de Kamer regulier op de hoogte te stellen, bijvoorbeeld bij monde van een jaarlijkse rapportage per 10–10. Is de Minister hiertoe bereid? Ook zijn wij groot voorstander van goed opgeleide politieprofessionals. Kan de Minister een stand van zaken geven over de opleiding van de agenten in het Korps Politie Caribisch Nederland?

Voorzitter. De berichtgeving over het Recherche Samenwerkingsteam, de RST, is tamelijk verontrustend geweest. Dit speciale rechercheteam helpt op de Antillen om drugskartels, de Italiaanse maffia en de corruptie te bestrijden. Het zou echter niet boteren met de lokale politie. Intern zou er bonje zijn ontstaan. D66 dankt de Minister voor de brief, die enige verheldering schept, maar graag hoor ik van de Minister waar het Justitieel Vierpartijenoverleg in heeft geresulteerd.

Voorzitter. Bij de kustwacht heeft de Raad voor de rechtshandhaving enige knelpunten gesignaleerd. Mijn vraag aan de Minister is of de lokale informatieknooppunten, de LIK's, goed bemenst zijn en of zij ook over goede faciliteiten beschikken. Kan de Minister informatie verschaffen over de organisatie van recherchecapaciteiten ten behoeve van de kustwacht? Is er budget vrijgemaakt en wordt deze recherchecapaciteit structureel geborgd? Ik heb het dan dus nog steeds over die kustwacht.

De continuïteit van de crisisorganisatie heeft onder druk gestaan. Op de eilanden is men naar verluidt bezig met verbetermaatregelen, onder andere op het gebied van crisiscommunicatie. Kan de Minister inzicht bieden in de laatste stand van zaken? En is men op de eilanden voldoende voorbereid op rampen of calamiteiten als gevolg van bijvoorbeeld klimaatverandering? Dat lijkt me wel een acuut probleem. En is er ook een risicoassessment of een plan of action gemaakt voor het geval er openbareordeproblemen ontstaan, voortkomend uit dit soort zaken?

De Minister heeft maatregelen genomen om de crisisorganisatie op de eilanden te versterken. Zo is er meer samenwerking op het gebied van opleiden, trainen en oefenen, de OTO, en dat is heel positief. Maar D66 wil graag weten waarom de Minister pas na de zomer met een beleidsreactie komt. Ook stelt de Minister dat de Veiligheidswet BES pas gaat worden geëvalueerd – dat is een vergelijkbare vraag – nadat de Wet veiligheidsregio's is geëvalueerd. Het goede is dat het hele systeem van rampenbestrijding wordt geëvalueerd, maar D66 vindt nou juist dat het wat minder goed is dat het pas in 2020 of zelfs in 2021 gaat gebeuren. Wat is daarvoor de reden, zo vraag ik de Minister. Kan het niet sneller? En is de Minister bereid de rampenbestrijding op de eilanden tegelijkertijd met de veiligheidsregio's te evalueren?

Voorzitter, last but not least aandacht voor de slachtoffers op Caribisch Nederland. D66 hoort graag van de Minister hoe het staat met de harmonisatie van de rechten van de Caribische Nederlanders met de Europese Nederlanders. Welke inspanningen worden er verricht op de harmonisatie van rechten?

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan geef ik het woord aan de heer Van Dam van het CDA.

De heer Van Dam (CDA):

Dank u wel, voorzitter. Gistermiddag hadden wij hier het AO Koninkrijksrelaties en vanmiddag hebben we het AO justitiële BES. Jammer dat we morgen niet nog een keer een vergadering hebben, want het onderwerp is super interessant. Er staan zo veel dingen op de agenda dat je kiezen moet. Ik zal het niet hebben over de rampenbestrijding, hoewel het natuurlijk een superbelangrijk onderwerp is, maar ik heb gehoord dat de heer Bosman daar al hele goede vragen en opmerkingen over heeft gemaakt. Een ander ding is het criminaliteitsbeeld. Ik ben heel blij dat dat er is, want je kunt pas handelen als je weet wat je ziet. Dus dat zijn goede dingen.

Ik wil het over drie dingen hebben, in de eerste plaats over de bezoldiging en functiewaardering van de politiemensen op de BES. Daar maak ik mij grote zorgen over. Ik vind dat de politiemensen te weinig betaald krijgen en dat manifesteert zich erin dat mensen ook weer snel vertrekken en dat het politiekorps niet de goede mensen kan binnenhalen. Als je het vergelijkt met de politiekorpsen op de andere eilanden in de West, dan bungelt het politiekorps – ik meen dat het het KPCN heet – onderaan. Dat dat echt een probleem is, constateert ook de Raad voor de rechtshandhaving in zijn rapport en aanbevelingen. Er moet op dat punt wat gebeuren. Het probleem is ontstaan toen de politie ooit onderdeel werd van de Rijksdienst Caribisch Nederland en er een soort gelijkschakeling kwam met allerlei andere ambtenaren, die natuurlijk ook hartstikke hard werken. Maar ik denk dat het werk van de politie rechtvaardigt dat de politiemensen op die eilanden, waar het levensonderhoud al zo duur is, niet van hun familie afhankelijk zijn om hun werk te doen. Ik zou uitdrukkelijk aan de Minister willen vragen hoe hij daartegen aankijkt en wat er kan gebeuren.

Mijn tweede issue is de kustwacht. We hebben een mooi rapport gezien, maar ik heb ook eens wat rondgevraagd. En met name op de BES-eilanden is de kustwacht in de dagelijkse praktijk toch de grote afwezige. Het materieel dat men daar heeft, is verouderd, en het is vaak de politie die feitelijk de zee op moet om het werk van de kustwacht te doen. Ik vind dat heel zorgelijk. Ik heb dus het idee dat die kustwacht functioneert, maar dan vooral op de grotere landeneilanden, als ik het zo mag zeggen. Op Bonaire, Saba en Sint-Eustatius is het droefenis. De politie moet het dus doen en dan lees ik ook nog dat de kustwacht wil gaan opsporen. Dan vraag ik me af: zou je nou niet eerst gaan doen waar je er echt voor bent, voordat je een andere taak erbij neemt?

Het laatste punt is vooral voor Onze Minister van Justitie en Veiligheid. Gisteren heb ik het ook voorgehouden aan de Staatssecretaris, maar die verwees het heel handig door naar de Minister. Omdat ik u beiden vandaag tref, kan ik het als volgt doen. Ik las in een krant het volgende. «De dronkenmanstest bij de politie. De huidige Wegenverkeersverordening Bonaire stamt uit 1957 en die schrijft alleen een dronkenmanstest voor wanneer de verdenking bestaat dat iemand enkele glaasjes te veel op heeft. Verdachte bestuurders moeten zonder waggelen over een streep kunnen lopen en met de wijsvinger van een gestrekte arm feilloos het topje van hun neus kunnen aanraken. Tijdens de controles bleken achttien bestuurders, die de test apparatuur...» Kennelijk moet je wel eerst effe blazen, voordat je aan deze bijzonder wetenschappelijke test onderworpen wordt. Nou, achttien bestuurders konden dat dus niet.

Voorzitter. Ik heb zelf niet een alcoholisch maar wel een politieverleden. Uit die tijd weet ik dat je die test inderdaad deed als er niets anders mogelijk was. Maar iedereen weet ook dat sommige mensen superdronken echt kaarsrecht kunnen lopen. Het gaat me natuurlijk niet alleen om dit ene voorbeeld, maar ook om de handhaving van dit soort dingen. Kan de Minister uitleggen hoe alleen al de alcoholwetgeving gehandhaafd wordt op die eilanden? Ik vraag dat, want we weten allemaal dat het aantal verkeersdoden superhoog is.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u zeer. Een interessant punt, zeker voor iemand die zelfs nuchter niet recht kan lopen, maar,... Zoals uw voorzitter dus, maar dat terzijde. Daar hoeft u verder niet op in te gaan.

Mevrouw Kuiken.

Mevrouw Kuiken (PvdA):

Voorzitter, ik loop als een eendje. Dus dat scheelt weer.

De voorzitter:

Maar dat staat u goed.

Mevrouw Kuiken (PvdA):

Wij vullen elkaar goed aan, wilde ik alleen maar zeggen.

De voorzitter:

Oké, mooi zo. Als beloning geef ik u het woord, mevrouw...

Mevrouw Kuiken (PvdA):

Fijn.

Iedereen praat zoals hij gebekt is, dus laat ik dat dan ook maar doen.

De voorzitter:

Zal ik eerst even zeggen wie u bent? Ik geef het woord aan mevrouw Kuiken van de Partij van de Arbeid.

Mevrouw Kuiken (PvdA):

Sorry, voorzitter. Wat ik al zei: iedereen praat zoals hij gebekt is. Dus laat ik dat ook maar doen in dit overleg.

Voorzitter. Ik heb voor 80% goed kennisgenomen van de stukken die voorliggen. Bij veel vragen kan ik me dan ook aansluiten, onder andere bij de vragen over de rampenbestrijding en de crisisbeheersing. Volgens mij is dat een voortdurend punt van aandacht. Het is in Nederland ook een voortdurend punt van aandacht. Je moet elkaar wel kennen om goed samen te kunnen werken. Dus laat ik niet zozeer een hele inhoudelijke vraag stellen, maar wel hoe je ervoor zorgt dat mensen elkaar ook in een normale situatie weten te vinden, zodat ze in een crisissituatie ook samen op kunnen trekken. Ik heb een verleden bij de directie rampenbestrijding en daar was dat een van de belangrijkste zaken om ergens wel of niet een succes van te maken.

Ik denk dat dat ook gaat over die rol van de Rijksvertegenwoordiger. In een normale situatie moet dat ook een positie hebben, want anders heeft het geen zin. Als dat in een normale situatie geen positie heeft, moet je het dan wel willen of moet je het dan anders organiseren? Ik stel die vraag aanvullend op de vragen die daar terecht door collega Bosman over zijn gesteld.

Een andere vraag is meer gedetailleerd dan u misschien normaal gesproken van mij gewend bent, voorzitter. Dat gaat over het nieuwe inrichtingsplan. Dat wordt in de eerste helft van 2019 verwacht. Ik wil eigenlijk gewoon weten op welke manier de Kamer daarbij betrokken wordt en hoe de afstemming in die besluitvorming nou precies plaatsvindt. Het kan zijn dat ik dat niet helemaal goed gelezen heb of dat ik een stukje informatievoorziening gemist heb, maar ik ben daar gewoon oprecht benieuwd naar.

De heer Van Dam sneed terecht het punt van de bezoldiging aan. Dat is daarbij een belangrijk punt, maar wordt dat dan ook wel betrokken bij die herinrichting? Je kunt wel meer senioren willen hebben of andere functionaliteiten, maar dat vraagt ook een gerechtvaardigd kaartje qua financiën.

Voorzitter. Over het budget en de organisatie van de kustwacht heb ik eigenlijk de meeste vragen. Dat komt ook, omdat ik de brief gewoon niet zo duidelijk vond. En dat geldt ook voor de aanbevelingen. Laat ik het anders formuleren: ik vond de aanbevelingen van de raad eigenlijk niet zo eenduidig. Ze constateren dat de organisatie diffuus is, dat er meer taken bij moeten en dat het budget niet deugt, maar vervolgens komen er eigenlijk hele gedetailleerde aanbevelingen, die ik niet helemaal vind passen bij de opgave die er eigenlijk ligt. Dus ik ben gewoon echt even in algemene zin benieuwd hoe het kabinet hier zelf naar kijkt. Men schrijft wel dat men het overneemt, maar vervolgens heb ik eigenlijk nog geen idee wat die kustwacht nou gaat doen. Er is dan ook terecht de vraag gesteld: vragen we dan niet meer van de kustwacht dan ze nu op kunnen brengen?

Dat begint al met de eerste notie die wordt gedaan door te zeggen: de kustwacht moet zich meer richten op de binnenlandse veiligheid in plaats van op de internationale. Vervolgens constateren we dat ze zich vooral met het grote bezighouden en geenszins met het kleine. Hoe verhoudt zich dat tot elkaar? Dat sluit ook aan op de vragen die hiervoor zijn gesteld. Nogmaals, ik kon gewoon van de aanbevelingen niet zo veel chocolade maken en ik zie dus ook niet zo goed hoe we nu verdergaan.

Tot slot, voorzitter, want de tijd gaat altijd weer sneller dan je wil. Dat laatste punt is dat er nog een Justitieel Vierpartijenoverleg zou plaatsvinden. Daar werd ook al naar gevraagd. Als het goed is, is dat inmiddels afgerond. Wat is daaruit gekomen? Kan de Minister ons daarover informeren?

Voorzitter, afrondend. Ik blijf het altijd ontzettend knap vinden dat Statia, Saba en Bonaire op hele kleine schaal heel veel dingen moeten doen. Ik zie dat die schaal bepaalde voordelen heeft, want iedereen kent iedereen. Het heeft ook bepaalde nadelen, bijvoorbeeld als het gaat om de bescherming van slachtoffers van huiselijk geweld. De heer Bosman begon ermee en laat ik er dan mee afsluiten: hoe zorg je ervoor dat in zulke kleine gemeenschappen hele kwetsbare slachtoffers toch worden beschermd? Dat gaat over kinderen die te maken hebben met misbruik en gezinsleden die elkaar in elkaar slaan. Hoe houd je dat soort partijen uit elkaar, zeker als er sprake is van drank, drugs of psychische stoornissen, en het leed niet is te overzien?

Hartelijk dank.

De voorzitter:

Dank u wel. Daarmee komt er een einde aan de eerste termijn van de zijde van de Kamer. We gaan een kwartier schorsen tot 14.35 uur.

De vergadering wordt van 14.20 uur tot 14.38 uur geschorst.

De voorzitter:

Ik hoor van de Minister dat hij er klaar voor is en ik heropen daarom de vergadering. Het woord is aan de Minister van Justitie en Veiligheid.

Minister Grapperhaus:

Voorzitter, dank. Ik heb hier staan dat ik wil beginnen met wat algemene opmerkingen, maar ik heb nog iets daarvoor dat betrekking heeft op wat uw lid Bosman heeft gezegd. Ik stel het zeer op prijs dat vandaag toch even stil is gestaan bij de inspanning die door justitiemedewerkers is geleverd op de bovenwindse eilanden na de verschrikkingen die orkaan Irma teweeg heeft gebracht. Overigens zijn er ook door vele anderen grote inspanningen verricht, maar ik praat nu even vanuit Justitie en Veiligheid. Ik heb vorig jaar samen met collega Knops uitvoerig gesproken met de mensen die daarbij betrokken waren en het is inderdaad goed om daarbij hier vandaag nog eens even, nu we weer een stuk verder zijn, stil te staan. Het verdient echt enorme waardering. Veel politiemensen zijn voor een aantal maanden daarheen afgereisd om hun collega's te helpen met het weer op orde brengen van de maatschappij, zo moet je het eigenlijk in den brede zien.

Dat zo gezegd zijnde kom ik dan nu toch op die paar algemene opmerkingen, voorzitter. U heeft deze week van mij het Veiligheidsbeeld BES 2018 ontvangen. Dat rapport verschijnt eens in de vijf jaar en dat tweede Veiligheidsbeeld is mij anderhalve week geleden officieel aangeboden door het OM BES. Het leek mij verstandig om het zo snel mogelijk openbaar te maken door het onder uw aandacht te brengen. Het rapport moet vooral aan de lokale driehoeken handvatten bieden om de veiligheid op de BES-eilanden te vergroten.

De tweede algemene opmerking betreft de samenwerking op het terrein van openbare orde en veiligheid met de openbare lichamen en in het bijzonder met de gezaghebbers, en voor Sint-Eustatius bedoel ik dan uiteraard de regeringscommissaris. Met de drie gezaghebbers heb ik een goede werkrelatie. We weten elkaar goed te vinden en vanuit mijn ministerie wordt de door die gezaghebbers gevraagde uitbreiding van bevoegdheden ook gecoördineerd; dat wil ik alvast gezegd hebben.

Dan kom ik nu toe aan de beantwoording van de vragen die door uw leden zijn gesteld. Zoals ik dat gebruikelijk ben te doen in de Kamer, doe ik dat maar per onderwerp. Er zijn een aantal vragen gesteld, met name door het lid Den Boer en de heer Van Dam, over de agenten en de opleiding van de agenten van het Korps Politie Caribisch Nederland. Sinds 2010 hebben we medewerkers van het Korps Politie Caribisch Nederland – ik zal het verder «het KPCN» noemen – die opgeleid zijn door de Nederlandse Politieacademie, conform dezelfde systematiek als die we in Nederland kennen. Zowel de nieuwe instroom als de professionalisering van de zittende medewerkers is in handen, qua opleiding, van de Politieacademie ter plekke. Dat gebeurt overigens voor de basisopleidingen gezamenlijk met de kustwacht. Voor specialistische opleidingen en voor leiderschapsopleidingen heb ik capaciteit van de Politieacademie beschikbaar gesteld aan de korpsen van de landen door een kwaliteitsimpuls politieonderwijs ten behoeve van de bevordering van de regionale samenwerking tussen de korpsen.

Mevrouw Kuiken vroeg op welke manier de Kamer wordt betrokken bij het herinrichtingsplan van het KPCN en hoe de afstemming plaatsvindt in de besluitvorming. Als korpsbeheerder van het KPCN ben ik verantwoordelijk voor het vaststellen van de capaciteit van het KPCN. En de organisatie- en formatierapporten op basis van het herinrichtingsplan worden besproken in het sectoroverleg. Daarna wordt het door mij vastgesteld. De bezoldiging, zeg ik heel uitdrukkelijk, wordt niet betrokken bij het herinrichtingsplan. Dat is echt een zaak van het sectoroverleg.

Dan vroeg mevrouw Kuiken wat nou eigenlijk de resultaten zijn van het JVO. Dat is een belangrijke vraag. Verder vroeg zij ook hoe het met het RST is gelopen. Op 12 februari heb ik de Kamer schriftelijk aangegeven dat ik met mijn ambtgenoten van de landen in het Koninkrijk en de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een wijziging van het Protocol inzake gespecialiseerde recherchesamenwerking tussen de landen in het Koninkrijk heb ondertekend. Die wijziging maakt het mogelijk om te komen tot nauwere en bredere recherchesamenwerking op het gebied van beschikbaarheid van capaciteit en expertise, vooral ter ondersteuning van de recherche van de landen zelf. Ik ben heel tevreden dat we dit resultaat hebben kunnen bereiken. Dat is overigens vooral een prestatie van de van alle kanten betrokken ambtenaren, omdat het een gezamenlijk resultaat is van en voor de landen, waarbij de ambtgenoten en ik onderschrijven dat samenwerken door het delen van elkaars expertise en capaciteit de slagkracht van de opsporing in de regio gaat vergroten. Dat draagt echt bij aan een betere borging van het RST in de regio met meer politiek draagvlak. Dat was ook echt nodig en het nieuwe protocol maakt dat ook veel meer mogelijk.

We zijn bij de herziening uitgegaan van de bestaande staatkundige verhoudingen, het Statuut van het Koninkrijk der Nederlanden, en de Rijkswet politie van Curaçao, Sint-Maarten, Bonaire, Sint-Eustatius en Saba, alsmede de in elk land geldende wet- en regelgeving. In de media op de eilanden is de berichtgeving over mijn brief aan u een beetje van de teneur dat Nederland met dat protocol een versterkte greep zou krijgen op het RST en daarmee ook op de onderzoeken, maar dat is onjuiste tendentieuze berichtgeving. Het protocol verandert niets aan de autonome verantwoordelijkheid van de landen voor de rechtshandhavingsketen. Ik heb en had geen regie over de onderzoeken die het RST en de korpsen in de landen uitvoerden. Het gezag blijft ongewijzigd bij de daartoe bevoegde procureurs-generaal. Daarnaast is het beleid de verantwoordelijkheid van de justitieministers van de landen en aan die verantwoordelijkheidsverdeling heeft het protocol – ik benadruk dat – niets veranderd.

De heer Van Dam (CDA):

Wij zijn als commissie ook naar die regio geweest. Ik heb er gisteren in mijn inbreng bij de commissie Koninkrijksrelatie ook iets over gezegd. Je zou toch op z'n minst kunnen zeggen dat het bij de zware georganiseerde criminaliteit en de ondermijning ook wel zijn beperkingen kent dat men op de eilanden daar zelf over gaat. Hoe kijkt de Minister daartegen aan? Ik denk dat het voor een deel ook draait om het Statuut en de waarborgfunctie. Bepaalde vormen van criminaliteit kunnen ook raken aan het functioneren van de rechtsstaat en meer van dat soort dingen. Hoe kijkt deze Minister van Justitie en Veiligheid daartegen aan? U kunt toch niet tot in lengte van jaren volhouden dat het alleen maar daar ligt?

Minister Grapperhaus:

De heer Van Dam heeft een goed punt als hij zegt: we moeten vervolgens niet zeggen «iedereen heeft nu zijn autonome bevoegdheid; wij wensen u veel succes». Wij hebben met elkaar in januari besproken dat het goed is om elkaar te blijven steunen en kennis te blijven ontwikkelen. Daar speelt bijvoorbeeld dat Nederland juist hier faciliterend kan zijn, ook op het gebied van de terbeschikkingstelling van technologische knowhow en de overdracht daarvan. Verder kan Nederland op sommige punten in goed overleg – let wel: in goed overleg! – kijken waar we beter op kunnen prioriteren. In dat kader heb ik afgesproken dat ik in ieder geval in mei, speciaal ook voor dat doel, terugga, ernaartoe ga, om met mijn collega's afzonderlijk te bekijken wat we binnen die kaders, zoals die nu zijn afgesproken, in bilaterale zin nog meer voor elkaar kunnen betekenen.

De heer Van Dam (CDA):

Ik heb gisteren betoogd dat we in zekere zin familie zijn van elkaar: de Nederlanders, de Arubanen en de mensen op Sint-Maarten. En binnen een familie mag je elkaar ook aanspreken op wat er gebeurt. Ik kan me dus voorstellen dat er een eigen verantwoordelijkheid is – die is er gewoon – voor de rechtshandhaving, maar ik vind dat u mensen daar ook op moet aanspreken, want het zijn ónze officieren van justitie en ónze politiemensen bij het RST. Die mensen gaan daarnaartoe om onder moeilijke omstandigheden hun werk te doen. Dat zeg ik bij wijze van spreken een beetje als een opening voor een volgend AO BES na uw gesprek in mei. Ik vind ook dat de Minister zich ervoor moet inzetten dat er dan ook, in de context dat de verantwoordelijkheid daar ligt, goede dingen gebeuren. Ik zou u dat toch uitdrukkelijk willen vragen.

Minister Grapperhaus:

Op dat laatste, dat me ervoor inzetten, mag u mij zeker aanjagen en aanspreken. Dat is ook steeds wat ik gedaan heb en dat blijf ik ook doen. Ik heb er ook zeer achteraangezeten dat we met elkaar dit nieuwe, dit hoognodige nieuwe RST-protocol tot stand brachten en konden tekenen.

U heeft het, meneer Van Dam, over familie. Ik denk dat we dat zeker zo moeten zien. En ja, dan krijg je natuurlijk de vraag of je elkaar moet aanspreken of dat je elkaar voortdurend positief kritisch moet benaderen, om het zo maar te zeggen. Ik vind dat vooral dat laatste nuttig is, omdat daar op sommige punten ook zeker wederzijdsheid in geldt. Maar u mag van mij aannemen dat we daar echt een goede kritische discussies met elkaar over zullen hebben wanneer ik daar in mei ben. Waar het natuurlijk om gaat, is dat we verder komen met de aanpak van zware criminaliteit, want daar is het voor bedoeld.

Voorzitter. Dan kom ik op een ander voor de heer Van Dam toch wel prangend punt en dat is die kwestie van het met het puntje van je vinger je neus aanwijzen. Of was het het puntje van je neus aanwijzen met je vinger? Dat was de vraag naar de gebrekkige mogelijkheden om alcoholgebruik in het verkeer aan te pakken. Een eerste belangrijke stap om alcoholgebruik in het verkeer beter aan te pakken is op 29 januari jongstleden gezet, want op die dag heeft de eilandsraad van Bonaire unaniem de nieuwe Wegenverkeersverordening aangenomen. U zult zich kunnen herinneren dat dat een van de eerste prangende discussiepunten was, die wij met elkaar vorig jaar in dit gremium hadden. Ik heb toen terecht uw aanjaagfunctie als Kamer opgepakt door te zeggen: daarmee moeten we aan de slag. Maar het goede nieuws is in ieder geval dat die verordening is aangenomen.

Die verordening ziet op meer dan alleen alcoholgebruik in het verkeer en treedt op 1 augustus van dit jaar in werking. Daarmee wordt de veiligheid op de openbare weg verbeterd. Het openbaar lichaam van Bonaire werkt nu aan een plan van aanpak om de invoering van de verordening goed te laten verlopen. Voor het gebruik van ademanalyseapparatuur is een AMvB nodig en dat is mijn ministerie op dit moment aan het oppakken. Op dit moment wordt door het Korps Politie Caribisch Nederland voor een bewustwordingscampagne al gebruikgemaakt van een blaastest. Die test mag door het ontbreken van de AMvB nog niet als bewijs worden gebruikt, maar dat mag straks dus wel wanneer die AMvB er is. Het vaststellen van rijden onder invloed gebeurt op dit moment nog op basis van de test uit de oude verordening. Maar u ziet dus in ieder geval dat we daar spoedig van af zijn. Dus u bent gewaarschuwd als u op de eilanden bent.

Voorzitter. Dan kom ik bij de vragen van mevrouw Den Boer over de knelpunten bij de uitrusting van de bijzondere ambtenaren van politie, de BavPol, en op haar vraag over de oorzaak van de lage slagingspercentages. Vorig jaar is door de Raad voor de rechtshandhaving onderzoek gedaan naar de BavPol. Dat is gedaan door de zogeheten Stuurgroep BavPol, waarin de verschillende betrokken organisaties zijn vertegenwoordigd. Ik heb begrepen dat de diverse aanbevelingen uit het rapport van de raad inmiddels actief zijn opgepakt. Zo zijn inmiddels op alle eilanden BavPol-opleidingen opgestart en zijn er ook examens afgelegd. De slagingspercentages, die inderdaad niet altijd even hoog waren, bevinden zich inmiddels in een opgaande lijn. Het zal zo zijn dat die stijgende lijn er nu in zit, omdat de Raad daar inderdaad in zijn onderzoek aandacht voor heeft gevraagd. Ik ga er echt van uit dat het hogere niveau van die slagingspercentage en de verdere verhoging daarvan zich zullen blijven voortzetten. Ik zal dat ook actief blijven volgen.

De uitrusting van de BavPol. Uit het onderzoek van de raad volgen geen aanbevelingen en ook mij zijn geen actuele knelpunten bekend. Dat zou kunnen betekenen dat die zijn opgelost, maar ik zeg u, voorzitter, toe dat ik dat in ieder geval zal nagaan. Daarna kom ik bij uw Kamer terug.

Ik ben het even kwijt, maar of mevrouw Den Boer of mevrouw Kuiken vroeg om een jaarrapportage. Het was mevrouw Den Boer! Ik kan haar toezeggen dat we dat eens per jaar zullen gaan doen. Ik zal erop toezien dat ze inderdaad kunnen aanhaken bij die prachtige datum van 10 oktober. Of het elk jaar exact 10 oktober zal zijn, vooral als het een zon- of feestdag is, weet ik nog niet, maar ik ga daar mijn best voor doen.

Voorzitter. Dan had mevrouw Kuiken nog de meer algemene vraag – die wou ik toch even eerst behandelen – wat de uitkomsten van het JVO waren. Zoals ik heb aangegeven in het persbericht, is dit een zeer succesvol JVO geweest. We hebben een nieuw protocol RST, we hebben een nieuw protocol voor de flexpool van de Koninklijke Marechaussee en er is een verbeterde aanpak afgesproken van de mensenhandel en de mensensmokkel. Ten slotte is er de afspraak om meer in bilaterale contacten in mei verder te gaan praten over waar de zwaarste problematiek zit en wat we daar nog meer aan kunnen doen als het gaat om de ondermijnende criminaliteit. Al met al was dit echt een JVO waarin we in ieder geval een heel stuk nader tot elkaar zijn gekomen.

Ik kom dan op een aantal vragen die uw leden hebben gesteld over de rampenbestrijding. Ik wou al die vragen eigenlijk toch een beetje in een coherente toelichting zo veel mogelijk bij elkaar nemen. Laat ik dit zeggen, er is in september 2018 een beleidsreactie op het inspectierapport gekomen. Daarin is aangegeven welke stappen er gezet zijn en welke er nog worden gezet op die terreinen. In het kader van de Agenda risico- en crisisbeheersing 2018–2021 zal verdere versterking plaatsvinden; die dateert overigens van 12 november 2018. Daartoe zullen we samen met de BES-eilanden, de Rijksvertegenwoordiger en de betrokken ministeries in het voorjaar van dit jaar, 2019, een gezamenlijk werkprogramma opstellen. Dat is dan dus inclusief de aanbevelingen van de Inspectie Justitie en Veiligheid, de Inspectie JenV.

Ook start in het voorjaar van dit jaar het traject om een nationaal crisisplan Caribisch Nederland op te stellen. Na de evaluatie van de Wet veiligheidsregio's wordt de Veiligheidswet BES met betrekking tot de brandweerzorg, de rampenbestrijding en wat dies meer zij geëvalueerd. De Veiligheidswet BES is immers gebaseerd op de Wet veiligheidsregio's en dat is, het geheel overziend, een verscheidenheid aan maatregelen. Die maatregelen zijn en worden getroffen om de crisisbeheersing op de BES te verbeteren. Ik kom straks nog even terug op het punt waarom dat volgordelijk is.

Ik wil eerst nog even een paar andere zaken bespreken. In het kader van de rampenbestrijding is door de heer Bosman, maar ook door mevrouw Kuiken, gevraagd naar de communicatievoorzieningen en hoe dat nou zo kon. In eerdere brieven heb ik u gemeld dat voor de korte termijn urgente maatregelen zijn genomen. Dat waren de aanschaf, met steun van het Ministerie van EZK, van satellietgrondstations op Saba en Sint-Eustatius als noodvoorziening voor essentiële communicatie, bijvoorbeeld door de gezaghebber vanaf het eiland met de buitenwereld. Verder was dat de aanschaf van portofoons voor politie en brandweer. Economische Zaken geeft aan dat voor de langere termijn de continuïteit van netwerken extra aandacht krijgt. Samen met telecomaanbieders op de eilanden wordt daaraan gewerkt en ook zal Economische Zaken met die telecomaanbieders bespreken of en in hoeverre de afhankelijkheid van Saba en Sint-Eustatius van Sint-Maarten kan worden verkleind of zelfs weggenomen.

De heer Bosman en mevrouw Kuiken vroegen nog naar de rol van de Rijksvertegenwoordiger. De taken van de Rijksvertegenwoordiger zijn niet veranderd. De waarnemend Rijksvertegenwoordiger werkt met ondersteuning van de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond aan verdere versterking van de coördinatie bij boveneilandelijke rampen. Excusez le nouveau mot, maar misschien wordt het gekozen tot het woord van het jaar. Zo wordt dat coördinatieplan verder geactualiseerd en ook de boveneilandelijke operationele coördinatie krijgt daarbij aandacht. En ik zit daar ook echt bovenop, want ik denk dat we heel goed moeten kijken dat dat echt goed in elkaar gaat steken.

Ik wou nu nog iets zeggen over het oefenen op de BES. Dat was een vraag van de heer Bosman. Misschien is het goed dat ik die eerst even beantwoord, voorzitter? De BES-eilanden beschikken over OTO-plannen met betrekking tot eilandelijke...

De voorzitter:

Auto? Kunt u dat nog even uitleggen?

Minister Grapperhaus:

OTO!

De voorzitter:

O, OTO! Oké, sorry.

Minister Grapperhaus:

... met betrekking tot eilandelijke rampen en crises. De waarnemend Rijksvertegenwoordiger gaat vanaf maart een dergelijk plan uitwerken voor boveneilandelijke rampen en crises op de BES-eilanden. En ik heb al gezegd dat de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond dat ondersteunt. Er is verder altijd bereidheid vanuit de rijksoverheid om met lokale gezagen mee te oefenen als men dat wil. Die deelname is er dit jaar vanuit IenW ook geweest. Daarbij kijken we ook of we die behoefte ook een beetje kunnen stimuleren, om het zo maar te zeggen.

De heer Bosman (VVD):

Dank voor het antwoord van de Minister. Ik begrijp wel dat het werk in uitvoering is. Er moeten allerlei dingen gaan gebeuren, maar mijn vraag is: hoe nu? Als er nu iets gebeurt, is het dan glashelder wie op dit moment waarvoor verantwoordelijk is?

Minister Grapperhaus:

Ja, in beginsel is nu, om het zo maar te zeggen, wel glashelder wie waarvoor verantwoordelijk is, maar we hebben – dat heb ik zojuist doorgenomen – een aantal knelpunten geconstateerd, deels op het punt van die telecommunicatievoorziening en deels ook op het punt dat – laat ik het zo zeggen – dat het er nog niet eens zozeer om gaat wie er nu waarvoor verantwoordelijk is als wel hoe de verantwoordelijkheden worden ingevuld.

Voorzitter, het is terecht dat uw lid Bosman dat punt aan de orde heeft gesteld. Dat punt blijf ik de komende tijd nauwgezet volgen, opdat men daar goed doordrongen is van de eigen verantwoordelijkheid en de verantwoordelijkheidsafbakening.

De heer Bosman (VVD):

Nu wordt het toch wat wollig, want is het dan bij Saba duidelijk dat zij geen contact opnemen met Nederland in het kader van boveneilandelijke rampen? Loopt dat dan via de Rijksvertegenwoordiger? Is de Rijksvertegenwoordiger nu in de positie dat hij die boveneilandelijke coördinatie neemt? Hoe zijn nu die afspraken gemaakt?

Minister Grapperhaus:

Nou ja, dat heb ik net aangegeven. Dat is inderdaad bij die boveneilandelijke rampen op zichzelf goed verdeeld, maar het probleem is, zoals gezegd, dat iedereen ook heel goed door moet hebben dat hij verantwoordelijk is en waar die verantwoordelijkheid ligt. Dat is geen wollig taalgebruik, want dat is nou juist waar we op inzetten om te zorgen dat iedereen dat ook de komende tijd heel precies voor zichzelf in de gaten heeft.

De heer Bosman (VVD):

Ik wil het graag zo concreet mogelijk; dat is voor mij het simpelst. Ik kijk rond in het palet bij de bovenwindsen. Er gebeurt iets. Wie belt wie, wanneer en hoe? Dat is het meest simpele. En natuurlijk moet de communicatie geregeld zijn en natuurlijk moet iedereen zich bewust zijn van... Maar de aanname werkt niet; daar ben ik heel simpel in. De aanname dat iedereen wel zal doen wat hij moet doen en zich bewust is van zijn verantwoordelijkheid: daar ga ik niet van uit. Ik wil graag de bevestiging dat iedereen, als er iets gebeurt, gewoon weet hoe het gaat lopen.

De voorzitter:

De Minister, ten slotte.

Minister Grapperhaus:

Uw vraag was: is nou helder wie waarvoor verantwoordelijk is? Ja. Alleen het punt is dat we dus zien dat... Daarom heb ik ook gezegd: er moet zo'n boveneilandelijk rampen- en crisisplan komen, zodat het heel duidelijk is en iedereen zich ook heel goed bewust is van de rol die hij of zij heeft. En dat wordt ondersteund door Rotterdam-Rijnmond. Dat is het punt waarvan ik zeg: ik volg nauwlettend dat dat punt wordt verbeterd. Het gaat dus niet zozeer om de bevoegdheidsverdeling als wel om het ook in de praktijk op de juiste manier oppakken van een bevoegdheid, met name ook door de Rijksvertegenwoordiger. Dat is een belangrijk punt en daar mag u me zeker op bevragen.

Mevrouw Kuiken (PvdA):

Rotterdam-Rijnmond heeft jarenlange ervaring en we merken dat zelfs daar alles wat we doen in schaal GRIP 3 niet altijd even logisch is, omdat er dan opeens mensen in positie worden gebracht die in het dagdagelijkse leven nog nooit met elkaar een telefoonnummer of een contact hebben gewisseld. Mijn zorg zit er dus een beetje in dat we iets wat op grote schaal in Nederland al iets meer een gewoonte is, een beetje gaan copy-pasten op veel kleinere schaal en dat we dan ook nog eens mensen in positie zetten, die elkaar in het normale verkeer niet tegenkomen in die rollen.

Ik denk dat het een beetje onze gezamenlijke oproep is. Ik snap wel dat je kunt zeggen «jij bent Pietje en daarvoor verantwoordelijk» maar als het in het dagdagelijks leven überhaupt niet iets is wat je doet, kun je misschien beter gaan naar een structuur die misschien wat onlogischer lijkt, maar in de praktijk wel beter werkt, omdat je dan ten minste mensen hebt die elkaar ook tegenkomen. Dat is namelijk onze jarenlange ervaring met alle rampen die er zijn geweest, van Volendam tot de vuurwerkramp, de Herculessen en weet ik wat allemaal. Ik geef misschien de verkeerde voorbeelden, maar dat is wel één van de meest cruciale factoren die daar een rol in speelden. Wie kende elkaar al, voordat de ramp zich voltrok?

Minister Grapperhaus:

Voorzitter, toch nog even. Ik begrijp het punt van mevrouw Kuiken heel goed. Laat ik nog even goed onderbouwen wat ik heb gezegd. Punt 1. Op zichzelf staat de bevoegdheidsverdeling helder in de regels, om het zo maar te zeggen. Punt 2. Vervolgens zie je dat er nog verbetering kan komen in hoe iedereen, goed afgestemd, zijn rol oppakt. Het derde punt is het punt dat mevrouw Kuiken aanroert. Dat betekent dat je het met elkaar nog eens even heel goed moet doornemen. Dat is dat plan waar de Rijksvertegenwoordiger aan werkt. En heel concreet, die samenwerking, waar ik het over had, met de inderdaad zeer ervaren regio Rotterdam-Rijnmond gaat vanaf maart van start. En dan moet dus inderdaad daaruit komen...

Voorzitter, ik hoorde ergens rondzingen dat iemand... Maar u hoorde niets, voorzitter?

Nou, men zou kunnen denken dat dat te laat is. Ik heb gezegd: we moeten daar echt snel mee aan de slag. Ik ben daar vorig jaar geweest en ik heb inderdaad geconcludeerd dat dat punt, het punt ook van mevrouw Kuiken, namelijk dat mensen moeten weten wat ze aan elkaar hebben en ook duidelijk hun rol moeten kunnen herkennen en oppakken, nog echt verbeterd kan worden. Daar helpt Rotterdam-Rijnmond in ieder geval bij. Ik moet zeggen: nou ja, het is over een week of twee maart en ik vind dat dat toch redelijk dicht in de buurt zit. Ik vind in ieder geval dat we dan zien dat een ervaren regio daar ook echt bij gaat helpen. Ik heb daar vertrouwen in en ik wil verder met alle plezier toezeggen dat ik voorafgaand aan het volgende overleg in een brief aan de Kamer zal aangeven hoe het met dat plan en met de uitwerking daarvan staat.

Mevrouw Kuiken (PvdA):

Dat lijkt me goed. Ja, dat lijkt me goed! Dan nu het herinrichtingsplan; ik ben wat secundair vandaag. Ik heb niet alleen gevraagd hoe dat tot stand komt, maar eigenlijk ook of de Kamer daarin meegenomen kan worden. Het hangt namelijk ook samen met het terechte punt dat de heer Van Dam maakte over de bezoldiging. Hij zei terecht: de bezoldiging maakt er geen onderdeel van uit, maar daar hoeven wij het niet mee eens te zijn. Kunnen wij erin meegenomen worden? Ik weet dat het allemaal sectorhoofden zijn, maar kunnen wij geïnformeerd worden op het moment dat de contouren van het inrichtingsplan helder zijn?

Minister Grapperhaus:

Ik vind het prima om... Dat kan bijvoorbeeld in het kader van die jaarrapportage in oktober gebeuren.

Mevrouw Kuiken (PvdA):

Dat kan niet, want dat is 10 oktober, terwijl het halverwege dit jaar klaar moet zijn.

Minister Grapperhaus:

Nou ja, oktober ligt niet zo ver naast «halverwege het jaar».

Mevrouw Kuiken (PvdA):

Nou...

De voorzitter:

Mevrouw Kuiken, u weet hoe het werkt!

Minister Grapperhaus:

Ik hoor allemaal dingen roepen, voorzitter.

Voorzitter. Wat ik eigenlijk wilde aangeven, is dat ik het prima vind om de keuzes die daar worden gemaakt, te verantwoorden en met uw Kamer te bespreken, maar het lijkt me erg ver gaan om van tevoren met elkaar te gaan kijken hoe we dat zouden moeten gaan doen.

Mevrouw Kuiken (PvdA):

Mag ik iets afrondends zeggen, voorzitter?

De voorzitter:

Dat mag u zeker.

Mevrouw Kuiken (PvdA):

Ik ga even met mijn collega's praten over hoe wij daartegen aankijken. Ik bedoel: als ik iets geleerd heb van de invoering van de nationale politie – dat is op grote schaal – is het wel dat die herinrichting cruciaal was voor het wel of niet slagen ervan. Ik vind het dus geen klein bier. Maar ik ga ook even met de wat meer ervaren collega's overleggen over hoe wij daartegen aankijken. Dan komen we er op een later moment op terug.

De voorzitter:

De Minister.

Minister Grapperhaus:

Dat lijkt me een goed idee.

Voorzitter. Er was een vraag over de 48 uur zelfvoorzienendheid. Daar wordt en is door eilanden aan gewerkt, bijvoorbeeld aan de vergroting van de productie en de opslag van drinkwater. Dat is gebeurd. Aan verbetering van de havenvoorzieningen wordt gewerkt, net als aan de elektriciteitsleidingen onder de grond. En er is gewerkt en er wordt nog steeds verder gewerkt aan de verbetering van de luchthavens, specifiek op dit punt.

Voorzitter, dan kom ik op de kwestie van slachtofferrechten en huiselijk geweld. Mevrouw Den Boer stelde de vraag of naast de uitbreiding van het schadefonds ook andere slachtofferrechten gelijk worden getrokken. Wat mij betreft is de uitbreiding van het schadefonds, waarmee de Kamer vanochtend heeft ingestemd, een eerste stap in het versterken van de positie van slachtoffers in Caribisch Nederland. In het rapport van de Raad voor de rechtshandhaving over ondersteuning en rechten van slachtoffers in Caribisch Nederland dringt de Raad aan op het op een hoger plan brengen van de slachtofferrechten, zeker waar Caribisch Nederland achterloopt bij de andere landen in de regio. In de beleidsreactie daarop heeft mijn collega Dekker, mede namens mij, aangegeven die aanbevelingen over te nemen door aan te sluiten bij de ontwikkeling van het Caribisch Wetboek van Strafvordering. Daarmee worden ook de slachtofferrechten gelijkluidend geregeld voor alle landen in de regio en op hetzelfde niveau gebracht als hier in Europees Nederland.

Ten slotte. Er is één hof van beroep voor de verschillende landen en we moeten inderdaad voorkomen dat dat hof te maken krijgt met sterk uiteenlopende rechten van slachtoffers bij de zaken die ze behandelen. Volgens de laatste berichten wordt het wetsvoorstel uiterlijk 1 april aanstaande afgerond en aangeboden aan de Ministers van Justitie van de landen.

Mevrouw Den Boer (D66):

Een kleine aanvullende vraag. U heeft het over het hof van beroep. Daar komt er één van, maar wat betekent dat voor de toegang tot dit hof voor slachtoffers? We hebben het natuurlijk over «toegang tot het recht» en ik zou me kunnen voorstellen dat uw collega Dekker misschien nog meer thuis is in de materie dan u en dat u die vraag een beetje voor u uit wilt schuiven, maar tegelijkertijd wil ik nu al wel onder uw aandacht brengen dat toegang tot het recht in alle gevallen moet zijn gewaarborgd.

Minister Grapperhaus:

Mevrouw Den Boer zegt dat ik het misschien voor me uit wil schuiven, maar ik wil dat iets anders formuleren: die vraagt ligt echt op het terrein van Dekker. Ik zal die vraag aan hem doorgeven en ik denk dat hij daar bij u op terug zal komen.

Mevrouw Kuiken en de heer Bosman hadden, gelet op de beperkte schaal van de eilanden, vragen over de opvang en dergelijke van slachtoffers. Het is inderdaad heel complex. Ik heb de commissie vorig jaar bericht dat ik er uitvoerig over heb gesproken met de hulpverlening, zowel op Eustatius als op Saba. Het Ministerie van VWS heeft met de openbare lichamen een bestuursakkoord gesloten, waarin afspraken zijn gemaakt over het realiseren van de opvang. Er is ook aandacht aan besteed tijdens een intereilandelijke conferentie, vorig jaar maart op Aruba, en dit jaar richt het Ministerie van VWS zich samen met de openbare lichamen op het organiseren van een vrouwenopvang op Bonaire en crisisopvang op de bovenwindsen. Daarbij maken we gebruik van de bredere ervaring in het Koninkrijk en in het geval van Bonaire wordt er ook zeer nadrukkelijk gebruikgemaakt van de ervaringen die zijn opgedaan op Aruba, Curaçao en Sint-Maarten.

Wat ik ook heel belangrijk vind, is dat voor mensen voor wie het onveilig is om te verblijven op het eigen eiland, opvang op een ander eiland mogelijk is. U kent Saba en Sint-Eustatius en u weet: als je dat niet doet, kom je echt niet verder. Dat moeten we gewoon vaststellen. Maar dat is dus wat er nu mogelijk is.

Voor kinderen kan men, als de situatie daarom vraagt, de Voogdijraad vragen om een ondertoezichtstelling. In een ander onderdeel van het bestuursakkoord tussen VWS en de openbare lichamen wordt gewerkt aan een verbeterslag van de beschikbare zorg voor kwetsbare slachtoffers.

De heer Bosman (VVD):

Ik vind dit persoonlijk een heel moeilijk onderwerp en ik hoor dat ook in de woorden van de Minister. Het is gewoon heel lastig, omdat het cultureel heel lastig is doordat het a een klein eiland is en b iedereen weet, op het moment dat je opvang op het eiland doet, dat mevrouw of meneer in de opvang zit. Dan heb je dus gelijk het idee dat er kennelijk iets aan de hand is in het gezin. Dat is het dilemma waar ik mee zit. Ik ben heel benieuwd of de Minister een oplossing heeft gehoord in al die gesprekken die hij heeft gehad. Met van het eiland halen ben je er ook niet, want iedereen weet wie er met het vliegtuig komt en wie er met het vliegtuig gaat. Zo simpel is het dus. Het maakt het allemaal heel kwetsbaar. Dat is dus de achterkant, maar in hoeverre wordt er dan aan de voorkant gewerkt aan het voorkomen van dit soort zaken? Moeten we daar misschien wat meer aandacht aan geven? Ik snap dat het verhaal dat mensen daar op het eiland hebben, is dat je wel gelijk een stempel hebt en iedereen het weet, zodra je hulp vraagt en er publiekelijk actie wordt ondernomen. Kan de Minister mij helpen met mijn dilemma?

Minister Grapperhaus:

Voor een deel verwijs ik naar het preventieprogramma dat Minister Dekker in het leven heeft geroepen en voor een ander deel verwijs ik naar iets wat ik al zei, namelijk dat ik vorig jaar op zowel Saba als Eustatius uitvoerig heb gesproken met de hulpverleners en de instanties. Dat was een gezamenlijk gesprek en alleen al daarom was het een enerverend gesprek, want men is het niet altijd met elkaar eens over de beste oplossingsrichtingen als het om preventie gaat. Dat is ook best begrijpelijk, want dat zien we hier in Nederland ook wel.

Het is heel goed dat het lid Bosman er eens de aandacht op vestigt dat wij ons hier moeilijk kunnen voorstellen hoe, letterlijk, ongelooflijk geïsoleerd deze kleine eilandgemeenschappen in wezen zijn, hoezeer je in een loop zit van elkaar en hoe vaak gezinnen met drie generaties in een betrekkelijk beperkte omgeving bij elkaar zitten. Je moet dus in die preventie een enorme slag maken.

Ik wil toch nog eens benadrukken dat ik heb gezien dat de hulpverleners op de eilanden van Caribisch Nederland, Bonaire, Sint-Eustatius en Saba, er heel expliciet en vocaal over zijn. Ze winnen expertise in bij Aruba en Curaçao, maar ook bij ons, om die preventie een betere vorm geven. Daar moeten we aan blijven werken en wat dat betreft – ik vind het wat gek om een collega toe te juichen – is het heel goed dat Dekker dat preventieprogramma heeft geïnitieerd.

De voorzitter:

Gaat u verder.

Minister Grapperhaus:

Voorzitter. Dan de kustwacht. De eerste vraag was of de zogenaamde LIK's inderdaad goed bemenst zijn en of ze de juiste faciliteiten hebben. Die lokale informatieknooppunten – dat is een LIK – zijn van de landen en dus niet van de BES. Ze worden dan ook bediend vanuit het centrale knooppunt. De kustwacht heeft geen eigen recherchecapaciteit. Dat zou erg versnipperend zijn in zo'n klein rechtsgebied. Daarom maakt de kustwacht gebruik van de capaciteit van de politie. Daar zijn inmiddels goede afspraken over gemaakt, waardoor projecten die de kustwacht aanlevert bij het Openbaar Ministerie, in de toekomst hopelijk beter uitgevoerd kunnen gaan worden. Het is dus niet zo dat de kustwacht – de heer Van Dam veronderstelde dat – nieuwe taken op zich gaat nemen. Men gaat in plaats daarvan goed samenwerken met de andere diensten.

Voorzitter. Beschikt de kustwacht op dit moment over voldoende capaciteiten om de missie, het leveren van maritieme veiligheid, uit te kunnen voeren? Dat was een vraag van de heer Van Dam. Het antwoord is: ja, de kustwacht heeft op dit moment voldoende middelen om aan haar taken in het kader van de maritieme veiligheid te voldoen. Een duurzaam inzetbare kustwacht is ook in het belang van ons Koninkrijk. Ik denk dat dat duidelijk is. Maar er zijn zorgpunten op het gebied van de capaciteit op langere termijn. Dan gaat het bijvoorbeeld over de vervanging van de helikoptercapaciteit en van de cutters. Er is nog geen financiële dekking voor alle investeringen uit het langetermijnplan en daarover zijn wij dus ook nog in gesprek.

De heer Van Dam (CDA):

Heeft de Minister het kustwachtonderdeel afgerond?

Minister Grapperhaus:

Nee, ik had nog een vraag van de heer Van Dam, of eigenlijk meer een stelling, dat de kustwacht eigenlijk weinig doet op de BES en ook geen adequaat materiaal voor inzet zou hebben. Ik heb er al iets over gezegd, maar nog even terug. De kustwacht op Bonaire heeft een vaste bezetting van 2 fte, die goed samenwerkt met de lokale rechtshandhavingsdiensten. Zij hebben ook de beschikking over een zogenaamd Justice-vaartuig, waarmee zij voor de kust taken kunnen uitoefenen. Ze kunnen ook de hulp inroepen van onder andere de Koninklijke Marechaussee, als zogenaamde opstappers.

De kustwacht zet in op zo veel mogelijk informatiegestuurd optreden. Dat betekent voor de BES-eilanden, maar ook voor de Bovenwindse eilanden, dat wanneer uit informatie blijkt dat er iets ophanden is, het juiste materieel wordt ingezet. Vliegtuigen en helikopters kunnen natuurlijk snel ter plaatse zijn. Dat geldt in mindere mate ook voor de Cutters. Dat geldt ook voor de veel snellere nieuwe Metal Sharks, die ik een maand geleden heb mogen uitproberen. Ze zijn heel snel, maar een helikopter vloog erboven, en hoe je het ook wendt of keert, die gaat uiteindelijk toch nog een stuk sneller. Afstanden zijn niet zo groot. Voor de beeldvorming wordt gebruikgemaakt van de vliegende middelen, de walradar op de Benedenwindse Eilanden en het stationsschip van de Koninklijke Marine dat altijd in de regio is, en informatie van eigen en buitenlandse diensten.

In de komende jaren zijn er investeringen voorzien voor de verbetering van die informatievoorziening. De kustwacht heeft beperkte middelen en moet deze inzetten waar ze het meest nodig zijn. Dat kan op de BES-eilanden zijn, als de informatie daarop wijst. Op dit moment is dat niet zo. Alleen patrouilleren biedt optisch wel een aardig beeld, maar draagt relatief niet zo veel bij aan de veiligheid.

Maar goed, er is dus wel degelijk sprake van inzet en activiteit, maar die zijn niet altijd zichtbaar. Het is in ieder geval niet juist dat de politie op het water de kustwachttaak uitvoert.

De heer Van Dam (CDA):

Ik begrijp dat er bij dit soort taken altijd schaarste is. Je kunt altijd meer mensen en middelen inzetten, maar op een eiland als Bonaire twee mensen van de kustwacht... Volgens mij is dat ook de minimumbezetting die je op zo'n boot moet hebben. Ik zou niet graag in mijn eentje de zee op gaan. Als die mensen wat gaan varen en als er ook nog overuren uit voortvloeien, dan is mijn informatie dat er een groot gedeelte van de tijd geen kustwacht beschikbaar is, nog los van de kwaliteit van het materieel. Ik geloof graag dat de Minister onlangs modern materieel heeft ingewijd. Maar ik vind het buitengemeen weinig. Dat moeten we ook nog zien in het licht van de andere taken die de kustwacht heeft op de Benedenwindse Eilanden, waar uit de richting van Venezuela ook nog een aardige taak ligt. Ik heb in het jaarplan – waarvan ik eigenlijk niet eens weet hoe ik eraan kom – gelezen hoeveel uren er voorzien zijn en wat de bijdrage is van de landen, maar ik vind het gewoon te weinig, als dat de inzet op Bonaire is.

De voorzitter:

Ik hoor geen vraag, maar u zult ongetwijfeld willen reageren.

De heer Van Dam (CDA):

Is de Minister het met mij eens dat dit te weinig is, als het gaat om de inzet op Bonaire? Ik ben van alle markten thuis.

Minister Grapperhaus:

Nu had ik wel iets gehoord, voorzitter. Weet u, voorzitter, ik begrijp de heer Van Dam heel goed, als hij zegt dat we de kritische ondergrens op het punt van de kustwacht goed in de gaten moeten houden en voortdurend tegen de taakstelling moeten leggen die de kustwacht daar redelijkerwijs heeft. Dan zullen we ons ook moeten realiseren dat de capaciteit beperkt is. Dat heb ik hardop gezegd en dat ga ik ook niet ontkennen.

Daar zitten we niet ver boven de ondergrens, maar ik heb vrij uitvoerig uiteengezet dat men wel doet wat bij die redelijkerwijs te verwachten taakstelling gedaan moet worden en dat een aantal dingen, zoals het louter patrouilleren, minder gebeuren, om redenen die ik eerder heb uiteengezet. Ik onderschrijf wat de heer Van Dam zegt: het zit niet ver van de ondergrens af. Als de heer Van Dam zou zeggen dat we daar nog een keer fundamenteel verder over moeten spreken, dan begrijp ik dat.

De heer Van Dam (CDA):

Ik heb een jaarplan 2019 en ik vraag de Minister of er ook een jaarverslag 2018 is. Zou hij dat willen delen met de Kamer? Dan kunnen we kijken wat er van de plannen gerealiseerd is, want uiteindelijk gaat het daarom. Ik begrijp ook dat er geen potten met geld zijn om het even anders te doen, maar ik maak mij erg zorgen dat juist bij zo'n eiland als Bonaire, ook Benedenwinds, de kustwacht niet voldoende uit de verf komt.

Minister Grapperhaus:

Het punt van het jaarverslag moet ik doorspelen naar het Ministerie van Defensie, dat daar uiteindelijk over gaat.

Dan het andere punt dat de heer Van Dam aanroert. Ik heb wel gezegd dat de middelen beperkt zijn, maar dat de taakstelling die je redelijkerwijs kunt verwachten, gezien de omvang van het gebied en wat daar speelt, wel gerealiseerd kan worden, maar op een om zo te zeggen in zekere zin bescheiden niveau. Natuurlijk kunnen we altijd zeggen: zou dat verbeterd kunnen worden? Nogmaals, daarover zou ik zeker nog weleens structureel met uw Kamer in gesprek willen gaan. Ik denk wel dat we op dit moment kunnen zeggen dat men de taken kan uitvoeren die daar ook echt nodig zijn.

De heer Van Dam (CDA):

Om te voorkomen dat het onduidelijk is of ik wel of niet een vraag stel, ik vraag uitdrukkelijk of dat jaarverslag onze kant op kan komen.

Minister Grapperhaus:

Ik speel deze vraag uiteraard door naar Defensie, want dat moet aangeven of er een dergelijk verslag is, en dan zal ongetwijfeld de bereidheid bestaan om u dat verslag te doen toekomen. Ik schijn zelfs al te mogen zeggen: ja. Dat is heel snel met Defensie afgestemd.

De voorzitter:

Mooi. Mevrouw Den Boer op ditzelfde punt.

Mevrouw Den Boer (D66):

Nog even over de kustwacht. Mijn vraag ging ook over de organisatie van de recherchecapaciteit ten behoeve van de kustwacht. Ik vond het heel interessant dat de Minister eerder sprak over informatiegestuurde opsporing. Het lijkt mij ontzettend belangrijk om dat goed op poten te zetten, gezien de uitdagingen die er regionaal liggen, boveneilandelijk, en gezien de enorm complexe en grootschalige criminaliteit. En dan gaat het ook nog om multidisciplinaire samenwerking. We hebben het over recherchecapaciteit, maar daar zitten ook kennis en kunde in. Kunt u nog iets meer verduidelijken hoe dit soort recherchecapaciteit wordt georganiseerd ten behoeve van de kustwacht?

Minister Grapperhaus:

Het organiseren van de recherchecapaciteit is primair een verantwoordelijkheid van het KPCN. Zoals gezegd, ik heb in januari naar aanleiding van het JVO ook met de vertegenwoordigers van Caribisch Nederland besproken dat het verstandig zou zijn om te kijken hoe we, nog meer dan nu al gebeurt, de kennis over technologie, maar ook de benodigde vakkennis, met elkaar kunnen delen, zodat er inderdaad nog beter kan worden opgetreden tegen die zware criminaliteit die daar aanwezig is, zoals mevrouw Den Boer terecht aanroert. Dat klinkt allemaal misschien nog wat voorzichtig, maar dat is omdat ik het op een goede manier wil overbrengen. Ik heb in januari heel duidelijk gezegd dat we het RST-protocol hebben afgesloten, dat we nu veel betere samenwerking krijgen en erop inzetten om zo kennisgericht mogelijk en zo efficiënt mogelijk aan de slag te gaan, om de georganiseerde criminaliteit daar echt fors te bestrijden.

Mevrouw Den Boer (D66):

Dan wordt het wel wat duidelijker. Als we specifiek naar die informatieknooppunten kijken, dan zegt de Minister dat die goed functioneren, of in ieder geval naar behoren. Ik weet niet of hij dat letterlijk zo heeft gezegd, maar het klonk in ieder geval positief. Dan hebben we het over mensen, middelen, capaciteit, kennis, kunde, maar we hebben het ook over het toekomstig functioneren van deze informatieknooppunten. Gezien het feit dat het ze daar over de schoenen dreigt te lopen, moet je ook naar de toekomst kijken. Hoe kunt u structureel, voor de toekomst waarborgen dat die informatieknooppunten echt goed bemenst en bemiddeld zijn en over de nodige kennis en kunde beschikken?

Minister Grapperhaus:

Ik denk dat het heel belangrijk is dat ik net ook het woord «efficiënt» heb laten vallen. Dat is niet bedoeld om te zeggen: laten we vooral alles zo min mogelijk doen, of iets dergelijks, maar om te zeggen: waar kunnen we de kennis zo goed mogelijk inzetten? Een eigen recherche van de kustwacht zou versnipperend werken en dat vinden we niet verstandig.

We werken samen in verschillende samenwerkingsverbanden, waaronder het Fusion Centre Aruba. De kustwacht heeft voor dat Fusion Centre ook formatieplaatsen beschikbaar gesteld. Op die manier wordt de kennis telkens zo veel mogelijk geconcentreerd bij samenwerkingsverbanden die er al zijn en die zich op een bepaald onderdeel richten, ook door ter plekke in gesprek te gaan. Dat in gesprek gaan doe ik op basis van voorrapportages die op ambtelijk niveau zijn gedaan, dat mag u van mij aannemen. Vervolgens hebben wij een gesprek over waar de tekorten zitten of waar nog meer mogelijkheden zijn om met elkaar samen te werken. Daar worden zo veel mogelijk kennis, digitale technologie en andere zaken aan elkaar gekoppeld.

Ik ben het absoluut met mevrouw Den Boer eens dat de georganiseerde misdaad in die regio echt een groot probleem is. Het is heel moeilijk voor deze eilanden, of het nu Caribisch Nederland is of de andere landen in het Koninkrijk, om dat zelf goed in de greep te krijgen. Als Ministerie van Justitie en Veiligheid vinden wij het ook echt van belang om te kijken waar we kunnen helpen met kennis delen en kennisoverdracht en waar we efficiënte, goed werkende samenwerkingsverbanden kunnen opzetten.

In antwoord op de vraag van het lid Kuiken over wat we in het JVO hebben gedaan, zei ik dat ik erg positief ben. Als we daar drie samenwerkingsprotocollen sluiten, dan zijn we op dit soort onderdelen bezig om grote stappen te zetten, want even los van het punt van Venezuela, dat meer voor collega Knops is, hebben de eilanden daar een serieuze problematiek op het gebied van het bestrijden van de georganiseerde misdaad, en dat moeten we samen doen.

De voorzitter:

Dank u wel. Gaat u verder.

Minister Grapperhaus:

Ik wil niemand teleurstellen, maar ik meen dat ik inmiddels de vragen heb beantwoord. Ik zal in tweede termijn nog even terugkomen op de vraag van mevrouw Kuiken over de herinrichting, want ik wil daar wel constructief in zijn. Mevrouw Kuiken zei dat secundariteit haar soms niet vreemd is en dat is bij mij zeker het geval, dus ik kom daar zo nog even op terug.

De voorzitter:

Prima. Dan is er nog een vraag van de heer Bosman.

De heer Bosman (VVD):

Er zijn nog twee punten over. De Minister zou terugkomen op de volgtijdelijkheid van de veiligheidsregio. En ik had nog een vraag over de vulling van de korpsen.

Minister Grapperhaus:

U hebt helemaal gelijk over die volgtijdelijkheid. Dat had ik al klaarliggen. De Veiligheidswet BES is gebaseerd op onze Wet veiligheidsregio's. Ik wil voorkomen dat we de inzichten die we opdoen in het kader van die evaluatie, die heel grondig en uitgebreid gaat zijn, niet betrekken bij de evaluatie van de Veiligheidswet BES. Dat is de reden om ervoor te kiezen om nu eerst hier te evalueren en direct aansluitend de evaluatie van de Veiligheidswet BES te doen. Ik zeg eerlijk, voorzitter, dat die een wat korter tijdsbestek zal hebben dan de Nederlandse. Dit is de reden om het zo volgtijdelijk te doen.

De heer Bosman (VVD):

Daar hebben we gisteren een goede discussie over gehad met de Staatssecretaris van Koninkrijksrelaties, omdat we wel heel erg bezig zijn met wetgeving over een aantal eilanden waarvan de omvang en de schaal beperkt zijn. We moeten terughoudend zijn met de hoeveelheid wetgeving die we daarover uitstorten. Ik voel hier toch weer heel sterk dat we het eerst in Nederland gaan uitzoeken en dan gaan kijken hoe we dat ook nog kunnen gebruiken op Bonaire, Saba en Sint Eustatius. De Kamerbrede zorg van de vaste commissie voor Koninkrijksrelaties is dat wij van deze kant heel erg met een Europese bril kijken naar allerlei activiteiten in Nederland, die ook nog even worden geprojecteerd op Saba, Bonaire en Sint Eustatius, en dat we dan denken dat we het lek boven hebben. Is het niet mogelijk om dat los van elkaar te bekijken en te zeggen dat de veiligheidsregio op Bonaire, Saba en Sint Eustatius wezenlijk anders is dan die in Nederland? Waarom zou er een volgtijdelijkheid in moeten zitten?

Minister Grapperhaus:

Ik heb heel veel respect voor de vragen die het lid Bosman heeft voorgelegd, maar ik denk dat de weergave van mijn antwoord toch een enigszins simplistisch karakter heeft, met verontschuldiging dat ik het zo kwalificeer, want ik heb niet gezegd dat we de bevindingen in Nederland even gaan plakken op het Caribisch gebied. Ik heb gezegd dat we eerst de Nederlandse Wet veiligheidsregio's willen evalueren. Daarbij zullen we zeker ook inzichten gaan opdoen die in het kader van de eigenstandige evaluatie van de Veiligheidswet BES kunnen worden meegenomen. Daarbij ga ik er ook van uit dat die evaluatie niet een enorm lange tijd zal duren, zoals ik nadrukkelijk heb gezegd. Dat is de reden om het zo te doen. Het is beslist niet zo, dat wil ik de heer Bosman echt heel duidelijk toezeggen, dat we na de evaluatie van de Nederlandse veiligheidswet gaan zeggen: oké, daar hebben we een paar dingen en die gaan we even plakken. Dat gaat absoluut niet gebeuren, dat zeg ik u zeker toe.

De heer Bosman (VVD):

Daar ben ik heel blij mee, want de ervaring wijst soms anders uit. Maar dan snap ik de volgtijdelijkheid niet helemaal. Wat zijn precies de verschillen? Waarom zou er volgtijdelijkheid moeten zijn als het toch een eigenstandig onderzoek is? Waarom kan het dan niet gelijktijdig? Dan kan je het ook nog bij elkaar leggen of over een tijdje gaan kijken wat we naast elkaar leggen. Kennelijk is er geen verband tussen datgene wat er in Nederland gebeurt en dingen die we misschien kunnen leren of benutten voor Bonaire, Saba en Sint Eustatius. Dan is er wat mij betreft geen reden om zo lang te wachten met dat onderzoek dat we voor Bonaire, Saba en Sint Eustatius doen.

Minister Grapperhaus:

Ik heb al uiteengezet waarom we die volgtijdelijkheid doen. Dat is om een aantal kennispunten die we opdoen door die naar haar aard omvangrijkere evaluatie van de Wet veiligheidsregio's mee te nemen in de evaluatie van de Veiligheidswet BES. Dat kan alleen maar de efficiency en de gerichtheid van die evaluatie verbeteren. Nogmaals, ik kan me dat punt van de heer Bosman heel goed voorstellen, als de verwachting is dat de evaluatie van de Veiligheidswet BES net zo lang gaat duren als die van de Wet veiligheidsregio's. Maar goed, dit is een keuze die we gemaakt hebben, om de reden die ik net heb aangegeven.

De heer Bosman (VVD):

Het is een herhaling van het antwoord en dat bevredigt mij allerminst. Ik denk dat u tevreden mag zijn dat de heer Van Raak hier niet zit, want die was stuiterend tegen het plafond aan gedoken, omdat dit een ambtelijk antwoord is. Het is een volstrekt ambtelijk antwoord. Dat is een keuze van de Minister, volstrekt helder, maar het is een ambtelijk antwoord, dat geen recht doet aan de systematiek op Bonaire, Saba en Sint Eustatius, laten we dat maar even heel duidelijk zeggen. Ik word daar soms een beetje giftig van, want dit is niet de manier waarop we omgaan met Bonaire, Saba en Sint Eustatius. Dat is een eigenstandige club en daar hebben we aparte wetgeving voor, zoals de WolBES. En dan gaan we hier volgtijdelijkheid aangeven die er niet is. Sterker nog, de Minister zegt dat er geen volgtijdelijkheid is. Waarom dan wachten?

De voorzitter:

Afrondend, de Minister.

Minister Grapperhaus:

Op het gevaar af een ambtelijk antwoord te geven, ik heb al gezegd hoe ik er tegenaan kijk en waarom dat zo gebeurt. Ik vind dat een goede reden. Ik heb al twee keer herhaald dat het helemaal niet is om het een te plakken op het ander. Maar je maakt de tweede evaluatie gewoon rijker en beter. Dat is ook verstandiger, omdat het uiteindelijk een evaluatie is die een veel kleiner gebied en een veel kleiner aantal situaties betreft. Ik vind «ambtelijk» helemaal geen verkeerd woord, eerlijk gezegd, laat ik dat vooropstellen, maar het is in ieder geval goed beargumenteerd.

De voorzitter:

We gaan op dit punt nog even verder met mevrouw Den Boer.

Mevrouw Den Boer (D66):

Ook ik stelde de vraag over de volgordelijkheid van de evaluatie van de veiligheidsregio en de crisisbeheersing. Ik deel dus zeker ook een aantal zorgen van de heer Bosman, maar ik vraag me gewoon af hoe het nu zit met het betrekken van de veiligheidsactoren. In Nederland worden ze zo langzamerhand al uitgenodigd. Ik noem het toch maar een beetje een poldergebeuren waar wij met elkaar praten over hoe het nu staat met de crisisbeheersing en de rampenbestrijding in Nederland. Er zijn heel veel actoren in Nederland, maar die zijn er daar ook en er liggen hele complexe vraagstukken. Ik zou het voor deze mensen op de eilanden heel vervelend vinden als zij uitgesloten worden van dat proces. Ik denk juist dat dat heel gevoelig kan liggen. Misschien kan de Minister toch iets verzinnen waardoor hij ook de veiligheidsactoren op de BES-eilanden uitnodigt om alvast mee te denken over de wijze waarop de evaluatie plaatsvindt.

Minister Grapperhaus:

Dat punt wil ik echt zonder meer toezeggen. Dit is via de vraag van mevrouw Den Boer hoop ik toch enige geruststelling voor de heer Bosman. Het gaat mij er niet om te zeggen: zo hebben wij het in Nederland gedaan en zo gaan wij het ook even op de BES-eilanden doen. Ik zeg bij dezen toe dat wij de actoren daar ook gaan betrekken bij de formulering van de wijze waarop de evaluatie zal plaatsvinden en wie dat gaat doen, zoals dat ook hier is gedaan.

Ik had nog een vraag van de heer Bosman over de vulling van het Korps Politie Caribisch Nederland en de informatie daarover aan de Kamer. Er is een extra klas aspiranten in opleiding. Daarmee is men op sterkte. Ik zal een geschikt moment zoeken om daarover te rapporteren en het beste moment is misschien in het kader van de voortgangsrapportage.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dan kijk ik tenslotte naar de heer Van Dam. U heeft nog een resterende vraag?

De heer Van Dam (CDA):

Een klein vraagje ter verduidelijking al was het maar om te voorkomen... Ik begrijp dat mevrouw Kuiken ons straks in vergadering bijeenroept.

Mevrouw Kuiken (PvdA):

Nee, hij krijgt nog een toezegging.

De heer Van Dam (CDA):

Een vraagje over de bezoldiging van de politieambtenaren. Ik hoorde u zeggen: dat gaan we in het sectoroverleg...

De voorzitter:

Even voor de helderheid: volgens mij hoorden wij de Minister zeggen dat...

De heer Van Dam (CDA):

Inderdaad, voorzitter. Ik hoorde de Minister zeggen dat dit besproken zal worden in het sectoroverleg. Ik heb in de tussentijd zitten zoeken wat dit sectoroverleg is. Ik snap dat niet helemaal. Misschien kan de Minister dat nog even verduidelijken?

Minister Grapperhaus:

Ik heb het niet gehoord, maar dat is gewoon het overleg tussen de partijen in de sector: dus de vakbondsorganisaties en de overheid.

De voorzitter:

Ja, meneer Van Dam? Is dit helder of niet?

De heer Van Dam (CDA):

Ik dank de Minister voor zijn antwoord.

De voorzitter:

Dan gaan wij naar de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Ik geef hem graag het woord.

Staatssecretaris Knops:

Dank u wel, voorzitter. Ik dank de commissie ook voor de vragen die aan de Minister van Justitie en Veiligheid zijn gesteld. Ik wil daar kortheidshalve het volgende aan toevoegen. Ook ik ben onder de indruk van de wijze waarop er is geacteerd en vooral ook van de wijze waarop dat nu wordt opgevolgd. Je ziet op de eilanden heel duidelijk het besef dat als er weer eens zoiets gebeurt, iedereen daarop goed moet zijn voorbereid. Dat betekent ook dat er nu een aantal maatregelen wordt genomen en, heel bijzonder, dat door het construct dat ooit is bedacht, de samenwerking tussen de openbare lichamen en de landen in het gebied, bovenwinds- en benedenwinds, een veel sterkere dimensie moet en kan krijgen. Daar zijn ook allerlei lijnen voor uitgelegd waarbij ook de minister-presidenten van de landen betrokken zijn.

Gezien de andere uitdagingen die er liggen – de Minister van Justitie en Veiligheid refereerde al aan Venezuela – is het zaak om die verbindingen ook op die niveaus te maken, dus veel vaker bovenwinds en benedenwinds en de banden binnen het Koninkrijk te versterken.

Volgens mij is er geen specifieke vraag aan mij gesteld, maar ik kan het mis hebben, die ik had kunnen beantwoorden maar die al is beantwoord door de Minister van Justitie en Veiligheid. Ik hou niet van doublures en als u niets heeft opgemerkt, wil ik het hierbij laten.

De voorzitter:

Dan vinden wij elkaar, maar ik ga wel even kijken of de leden het ook zo ervaren.

De heer Bosman (VVD):

De rol van de Rijksvertegenwoordiger misschien? Is die nu gecoverd, ook vanuit het zicht van Koninkrijksrelaties en de samenwerking met de eilanden?

Staatssecretaris Knops:

Het bevoegd gezag ligt bij calamiteiten bij het openbaar lichaam. Pas als er zaken spelen die boven het niveau van de openbare lichamen komen, kan er een rol zijn voor de Rijksvertegenwoordiger. Daar doet zich dus meteen het punt voor dat een eventualiteit meestal niet zowel bovenwinds als benedenwinds plaatsvindt. Dat zou natuurlijk kunnen, maar het zal nooit over alle drie tegelijk gaan en de locatie van de waarnemend Rijksvertegenwoordiger is op Bonaire. Het is dus afhankelijk van de situatie of hij daarin een rol zou moeten hebben. Zeker als je de verbindingen tussen de landen en de openbare lichamen sterker maakt op het gebied van de rampenbestrijding, zul je in de praktijk ook zien dat er in geval van een calamiteit op het niveau van logistieke lijnen eerder verbindingen worden gelegd in het geval van bijvoorbeeld Saba, met Sint-Eustatius en met Sint-Maarten dan met Bonaire. Er is een mogelijkheid om daar te escaleren. In dit geval is die niet als zodanig gebruikt, althans niet in de volle omvang. Dat lag ook niet zozeer voor de hand, omdat er in dat gebied via Sint-Maarten en in de samenwerking tussen Saba en Sint-Eustatius de meest voor de hand liggende verbindingen waren.

In algemene zin kan ik over de rol van de Rijksvertegenwoordiger zeggen dat ook in het kader van de aanvraag bij de Raad van State in den brede wordt bekeken hoe die zich in de toekomst zou moeten verhouden tot bijvoorbeeld de plaats Bonaire ten opzichte van de bovenwindse openbare lichamen, de positie ten opzichte van de departementen in Den Haag, et cetera, et cetera. Dat heb ik gisteren ook aangegeven in het debat over het Koninkrijk. Ik heb gezegd dat wij daar nog op terugkomen.

De voorzitter:

Dit was naar tevredenheid, meneer Bosman? Goed. De heer Van Dam heeft ook nog een vraag aan de Staatssecretaris?

De heer Van Dam (CDA):

Ik heb meer een opmerking. Ik heb veel vragen gesteld over de salariëring van de politiekorpsen op de BES. Ik besef dat dit onderdeel is van RCN, ook qua salariëring en rechtspositie. Ik kan dus bij wijze van spreken dezelfde vraag aan de Staatssecretaris stellen en dan kan ik «ontdek de verschillen en kleur de plaatjes» gaan doen, maar ik wil alleen maar een vraag stellen over de zorg die ik heb. Wat kan de Staatssecretaris daarin doen om de Minister van Justitie en Veiligheid terzijde te staan? Ik maak me daar erg veel zorgen over. Ik zie ook wel de samenhang tussen die dingen, maar ik vind het niet zo fris om daar hier nu ook nog weer een keer een vraag over te stellen. Die heb ik gesteld aan de Minister en ik hoop dat dit in kabinetsverband wordt bekeken.

De voorzitter:

Dan kijk ik toch even naar de Staatssecretaris.

Staatssecretaris Knops:

Onder die samenhang zitten nog meer lagen dan die de heer Van Dam zojuist heeft genoemd. Laat ik er eentje noemen. Dat is natuurlijk de hele constellatie van RCN in een gebied waar het economisch gezien een heel andere omgeving is dan in Europees Nederland. Ik snap het punt dat de heer Van Dam maakt over de kwetsbaarheid van de politie en het feit dat je continuïteit wilt garanderen, maar tegelijkertijd doet zich ook de kwestie voor dat de verhouding tussen ambtenaren en niet-ambtenaren op Bonaire ook een vraagstuk is. Dan gaan we veel breder, want dan gaan wij terug naar de inkomenspositie en de algemene economische ontwikkeling. Die discussie voeren wij ook met collega Van Ark. Er zijn dus nog veel meer elementen die met elkaar samenhangen. Als je er dan naar kijkt, zouden wij alles in ogenschouw moeten nemen. Er zitten dus nog wat diepere lagen onder.

De heer Van Dam (CDA):

Dat bevestigt mij alleen maar in mijn hoop dat dit door het kabinet in den brede wordt bekeken.

De voorzitter:

Dank u wel. Ik kijk nog even naar de commissie. Nee? Dan komen wij toe aan de tweede termijn van de commissie. Kort.

De heer Bosman (VVD):

Ik zal kort zijn, voorzitter. Dank voor de beantwoording. Als woordvoerder Koninkrijksrelaties zit ik ook bij een justitieel overleg, maar ik heb wel een klein gevoel van irritatie over de manier waarop wij met Bonaire, Saba en Sint-Eustatius omgaan. Ik wil mij verontschuldigen naar het ambtelijke team voor het gebruik van het woord «ambtelijk», want laten wij voorop stellen dat er keihard wordt gewerkt, er worden goede stukken en heldere teksten geleverd en dat is een helder verhaal. Alleen, als het ambtelijk is neergeschreven, is dat wat het is. Dat bedoel ik. Als ik hier een politicus, een Minister hoor die zegt: ja maar zo is het, klaar; dan had ik gehoopt dat er een beweging zou komen om toch eens even na te denken over de constellatie van Bonaire, Saba en Sint-Eustatius, want misschien zijn er wel mogelijkheden om daarmee anders om te gaan dan wij hebben vastgelegd. Volgens mij hebben wij in het verleden ook afgesproken om daar op een goede manier mee om te gaan en na te denken over de vraag hoeveel wetgeving wij daarover gaan uitstorten. Ik had gehoopt dat de Minister die flexibiliteit zou geven. Ik respecteer het antwoord van een ambtenaar, absoluut. Er is hard gewerkt, effectief, zeer serieus, maar als de Minister kijkt naar wat wij hebben afgesproken in het kader van 10-10-10, dan was dat terughoudendheid ten aanzien van wetgeving, eigenstandige wetgeving en al die zaken meer, juist voor het eigen karakter van die eilanden.

Dat is mijn hartenkreet en die blijf ik herhalen, die blijf ik overal herhalen. Sterker nog, er komen misschien nog wel meer overleggen met allerlei andere mensen. We blijven dit herhalen, omdat wij het van belang vinden dat wij op die manier met de eilanden omgaan. Ik hoop dat de Minister mij daarin steunt.

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel. Mevrouw Den Boer.

Mevrouw Den Boer (D66):

Voorzitter. Ik vond het een mooi AO. Het was ook heel informatief voor mij, want dit is een van de eerste keren dat ik mij hierin kan verdiepen.

Ik vind het goed te horen dat de Minister ook vindt dat de politie op de eilanden goed moet zijn opgeleid. De politie op straat is heel belangrijk, maar gezien die enorme complexe criminaliteit waarvan wij kennis hebben kunnen nemen in het Veiligheidsbeeld, blijft het van belang om goed te blijven letten op de in- en uitstroom en op het verder bekwamen en professionaliseren van politieagenten. Ik hoop dat dit steeds terugkomt in de jaarlijkse rapportage die de Minister ons heeft toegezegd.

Ik mis nog een antwoord op de vraag over de uitkomst van het Justitieel Vierpartijenoverleg. Ik wil daar nog even naar vragen. Het ging over het recherchesamenwerkingsteam. Misschien kan de Minister daar nog opheldering over verschaffen?

Het is goed dat de Minister ook aandacht heeft voor de BavPol'ers en de uitrusting daarvan.

De Minister zegt over de crisisorganisatie dat er pas na de zomer een beleidsreactie komt. Ik bespeurde bij mezelf enig ongeduld. Kan dit niet wat eerder zodat iedereen op de eilanden weet waar hij of zij aan toe is met betrekking tot met name het verdelen van bevoegdheden, rollen en taken?

Tot slot, als ik woorden als «inrichtingsplannen» hoor, word ik altijd een beetje nerveus. Ik heb zelf op de politieacademie gewerkt, ergo bij de politie. Misschien kunnen we daar een andere naam aan geven? Maar goed, dat is maar even een verleiding op deze Valentijnsdag.

De voorzitter:

Nou, ik ga geen suggesties doen.

Mevrouw Den Boer (D66):

Voorzitter. Een semantische verleiding!

De voorzitter:

Ja, ik ga erover nadenken. Meneer Van Dam.

De heer Van Dam (CDA):

Als we het toch over andere namen hebben, staat de BavPol'er bij mij op één, want dat klinkt als iets heel ergs.

Ik dank de Minister voor zijn antwoorden en ik dank ook de Staatssecretaris. Ik sluit me graag aan bij alle complimenten die in de richting van hulpverleners zijn uitgesproken voor alles wat zij na alle rampen hebben gedaan. Dat is super.

Er is een punt dat mij zwaar ligt en dat is de salariëring van de politie. Ik zeg het toch nog een keer: de verschillen tussen het politiesalaris op de BES en bijvoorbeeld Sint-Maarten en Curaçao lopen in bepaalde rangen op tot $ 800 per maand, een verschil van 40%. Wij vragen aan de mensen om samen te werken. Ze doen samen opleidingen, ze doen samen trainingen en als de zware georganiseerde criminaliteit moet worden aangepakt, zitten ze misschien ook wel samen in teams. Ik hoor geluiden van politiemensen op de BES die door hun ouders moeten worden ondersteund om dat werk te kunnen doen. Dat kun je toch niet menen! Als je dat werk doet, moet je gewoon zelfstandig betaald kunnen worden, ook uit de optiek van de dingen waarvan wij allemaal willen dat ze niet gebeuren.

Tegelijkertijd heb ik de Staatssecretaris heel goed gehoord. Hij heeft mij eerlijk gezegd afgehouden van een VAO, omdat ik denk dat dit ingewikkeld is. Er zitten meer lagen in en als je morrelt aan het salaris van de een, dan morrel je ook aan het salaris van de ander en dat is ingewikkeld. Toch vraag ik aan de Minister een brief hierover. Hij mag daar wat mij betreft even de tijd voor nemen, maar ik wil op een gegeven moment geïnformeerd worden over hoe dit zich ontwikkelt en wat de mogelijkheden zijn, omdat ik vind dat de mensen die op die eilanden werken en de stap naar voren maken als wij een stap naar achter maken, gewoon fatsoenlijk moeten worden betaald.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. Tot slot mevrouw Kuiken.

Mevrouw Kuiken (PvdA):

Ik dank de Minister en de Staatssecretaris voor hun antwoorden. Ik sluit me graag aan bij de complimenten die zijn uitgesproken richting onze mede-Koninkrijkbewoners maar wel op een iets andere schaal. Dan is het extra knap, want iedereen weet hoe ongelofelijk ingewikkeld het is op het moment dat zich een ramp of een crisis voordoet.

Ik wacht eigenlijk nog op een toezegging dat wij toch worden geïnformeerd over de herinrichting van de politieorganisatie. Dat valt, denk ik, samen met de salariëring, maar dan wel voor half dit jaar als de inkt droog is. Het antwoord kan nog steeds nee zijn, maar ik reken toch op een ja. Ik kijk hier heel aardig bij. Dan moet u wel even omhoog kijken, want anders ziet u dat niet.

Minister Grapperhaus:

Ik keek omhoog.

De voorzitter:

Order! Order!

Het woord is aan de Minister voor zijn tweede termijn.

Minister Grapperhaus:

Voorzitter. Het is Valentijnsdag. Dus ik dacht: laat ik op zo'n moment maar strak op mijn blaadje blijven kijken.

Allereerst: laat ik hardop onderschrijven wat de heer Bosman zegt over de gedachte van 10-10-10. Laat ik benadrukken dat wat ik net heb uitgelegd over de volgordelijkheid van de evaluatie, niet voortkomt uit een soort postkoloniale bevoogding of wat dan ook. Absoluut niet! Ik stel het zeer op prijs dat de heer Bosman ons aan het begin terecht aanzwengelde op het punt van de complimenten. Ik stel het ook zeer op prijs dat hij zegt dat «ambtelijk» een positief adjectivum is, om het zo maar te zeggen, of een ad verbum zelfs in dit geval. Waar het mij, deze Minister, om gaat, is dat wij die evaluatie als wij die gaan doen, juist op zo'n manier doen dat men daar op de BES-eilanden ook meteen iets aan heeft, zonder dat ik zeg: in Nederland hebben wij dat en dat vastgesteld en dat zou voor u ook een goed plan zijn. Daar mag u ook heel streng op controleren. Om die reden heb ik het punt van mevrouw Den Boer in haar interruptie ook meteen opgepakt. We gaan ook de stakeholders daar betrekken bij de wijze waarop wij dat gaan formuleren. Ik hoop dat de heer Bosman mij ook bij andere overleggen op dit punt kritisch en niet ambtelijk blijft volgen, of misschien ook wel ambtelijk.

Dan het RST. Geen misverstand: daar is dus dat protocol. U mag dat ook de samenwerkingsovereenkomst noemen die wij hebben afgesloten. Wij zijn daar een jaar mee bezig geweest. «We» dat zijn alle betrokken ambtenaren die dat echt voortreffelijk met elkaar in elkaar hebben gezet. Als u de collega's van de andere landen daarover spreekt, zult u ook alleen maar enthousiasme horen omdat wij eindelijk een slag hebben gemaakt in die samenwerking. Dat was echt hard nodig. Het negatieve nieuws over het RST in de afgelopen jaren zag, denk ik, ook op het feit dat dat oude verband veel te knellend was. Dat werkte gewoon niet meer, juist in een tijd waarin de georganiseerde misdaad vraagt om zeer goed gecoördineerde samenwerking. Mevrouw Den Boer gaf dit ook aan.

Dan de vraag of het herinrichtingsplan een andere naam kan krijgen. Ik zoek natuurlijk naar een andere naam. Dat zeg ik toe. Ik zal dan ook met een zodanige naam komen dat de afkorting daarvan een hogere irritatiegraad bij uw collega Van Dam zal opwekken. Dat is een doordenkertje.

Ik kom nu bij de heer Van Dam. Ik zeg de brief toe, want ik vind het heel begrijpelijk wat hij zegt. De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft, denk ik, terecht op die samenhang gewezen. Daarnaast, maar dat komt ook een beetje door mijn verleden, vind ik dat wij ook los van die samenhang de sector zijn vrijheid moeten geven. Maar ik zeg die brief toe.

Ik koppel dan meteen door naar de vraag van mevrouw Kuiken. Ik kan nu geen termijn noemen voor die brief; dat was ook niet de gedachte van de heer Van Dam. Ik ben wel bereid een termijn te noemen voor een brief die ik toezeg waarin ik een soort voorgenomen herinrichtingsplan aan de Kamer zal presenteren zodat de Kamer daar een reactie op kan geven. Dat zal ergens in de zomer van 2019 zijn. Ik zeg daar wel bij dat het uiteindelijk mijn verantwoordelijkheid is. Dat heet managing expectations, in goed Nederlands. Maar u ziet dat ik in al mijn secundariteit bereid ben om op dat punt toch op te schuiven.

Ik had nog een verrassingsantwoord voor mevrouw Den Boer, want zij...

De voorzitter:

U hoorde niets. Gaat u verder.

Minister Grapperhaus:

Ik meende een dubbelganger van u op het CDA-congres te ontwaren. Misschien was u het zelf. Dat zou verklaren waarom u zo vrolijk bent.

Mevrouw Den Boer heeft namelijk nog een vraag gesteld over de toegang van de slachtoffers tot het recht. Ik wijs erop dat elk van de eilanden een gerecht van eerste aanleg heeft. Dit betekent dus dat daar de toegang tot het recht echt gewaarborgd zou moeten zijn. Het was even een opzoekvraag, maar dit is het antwoord.

De heer Van Dam (CDA):

Ik heb wat second thoughts bij mijn opmerking dat ik geen termijn hoef te hebben. Nu is het helemaal een open ticket. Ik wilde vooral zeggen dat het niet morgen hoeft te zijn, maar ik vind het toch wel fijn om bij die toezegging enige termijn te hebben. Die mag ruim zijn, maar dan kunnen wij die ook bewaken.

De voorzitter:

Dat zullen wij zo vastleggen. De Minister kan hier ook nog op reageren.

Minister Grapperhaus:

Ik kijk eventjes de rij langs. Dat zal ergens in de zomer van 2019 zijn.

Mevrouw Kuiken (PvdA):

Ik wil bedanken voor de Valentijnshoffelijkheid van deze toezegging. Wij zien ernaar uit. Hartelijk dank.

De voorzitter:

Dank u zeer. Dan komen wij aan het einde van dit algemeen overleg, want ik meen dat er geen vragen aan de Staatssecretaris zijn gesteld.

Dan neem ik nog even de toezeggingen met u door. Er zijn nog een paar dingen die vragen om een datum of een richting, zoals bij de eerste toezegging.

  • De Kamer wordt geïnformeerd over de uitrusting van buitengewone agenten van de politie BES. De vraag is wanneer dat ongeveer zou kunnen gebeuren.

Minister Grapperhaus:

Laten wij alles zo veel mogelijk neerleggen in die ene brief die in de zomer komt. Het wordt dus een zomer-BES-brief, of is het een zomer-BSE-brief?

De voorzitter:

Kijk eens aan.

De heer Bosman (VVD):

Het is Bonaire – Saba – Sint-Eustatius, BES bestaat niet.

De voorzitter:

BSE is een heel andere afkorting die voor minder vrolijke dingen staat. We gaan erover nadenken.

  • De tweede toezegging luidt: de Kamer wordt geïnformeerd over de uitwerking van het plan over de samenwerking bij rampenbestrijding. Geldt daar ook dezelfde termijn voor? Is dat dezelfde brief?

Minister Grapperhaus:

Ja, dezelfde brief.

De voorzitter:

  • De Kamer wordt jaarlijks in oktober, volgens mij rond 10 oktober, geïnformeerd over de rapportage over het Korps Politie Caribisch Nederland.

  • De Kamer krijgt het Jaarverslag 2018 over de kustwacht toegestuurd. Dat komt binnenkort. De toezegging van Defensie is er.

Minister Grapperhaus:

Het is er voor het reces.

De voorzitter:

  • De Kamer wordt bij de voortgangsrapportage geïnformeerd over de personele vulling van het Korps Politie Caribisch Nederland.

  • De Kamer wordt voor het zomerreces geïnformeerd over de salariëring en het herinrichtingsplan van de politie.

Minister Grapperhaus:

In de zomer.

De voorzitter:

In de zomer.

Minister Grapperhaus:

Wij doen een drie-in-een. Dat wordt een brief waarin alle drie punten aan de orde komen.

De voorzitter:

Oké, dezelfde zomer-BES-brief, maar BES bestaat niet.

Goed, dan zijn wij volgens mij rond. Ik dank om te beginnen de Minister, de Staatssecretaris en hun ambtenaren, ik dank de leden, onze onvolprezen ondersteuning in alle soorten en maten, u op de publieke tribune en de mensen die dit alles hebben gevolgd. Ik wens u nog een hele goede middag.

Sluiting 16.01 uur.