Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het in verband met de implementatie van het Kaderbesluit 2006/783/JBZ van de Raad van de Europese Unie van 6 oktober 2006 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op beslissingen tot confiscatie (PbEG L 328) noodzakelijk is om in de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van strafrechtelijke sancties een hoofdstuk in te voegen betreffende de wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen tot confiscatie en enige andere wijzigingen door te voeren;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
De Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging strafrechtelijke sancties wordt gewijzigd als volgt:
Artikel 1 wordt gewijzigd als volgt:
1. De onderdelen g en h worden geletterd m en n.
2. Na onderdeel f worden zes onderdelen ingevoegd, luidende:
g. voorwerpen: alle zaken en alle vermogensrechten ten aanzien waarvan de rechter van de uitvaardigende lidstaat heeft beslist dat zij:
1°. de opbrengst zijn van een strafbaar feit dan wel met de gehele of gedeeltelijke waarde van die opbrengst overeenstemmen, of
2°. een hulpmiddel voor dat strafbaar feit vormen, of
3°. vatbaar zijn voor confiscatie door de toepassing, in de uitvaardigende lidstaat, van een van de verruimde confiscatiebevoegdheden in de zin van artikel 3, eerste en tweede lid, van het Kaderbesluit 2005/212/JBZ van de Raad van 24 februari 2005 inzake de confiscatie van opbrengsten van misdrijven, alsmede van de daarbij gebruikte hulpmiddelen en de door middel daarvan verkregen voorwerpen (PbEU L 68 van 15 maart 2005), of
4°. vatbaar zijn voor confiscatie op grond van andere rechtsvoorschriften van de uitvaardigende lidstaat betreffende verruimde confiscatiebevoegdheden;
h. opbrengst: elk economisch voordeel dat uit strafbare feiten is verkregen. Dit kunnen alle voorwerpen zijn;
i. hulpmiddelen: alle voorwerpen die op enigerlei wijze, geheel of gedeeltelijk, zijn gebruikt of bestemd om te worden gebruikt om één of meer strafbare feiten te begaan;
j. cultuurgoederen: cultuurgoederen als bedoeld in artikel 3:86a, eerste lid, BW;
k. beslissing, houdende een geldelijke sanctie: een rechterlijke uitspraak of een beschikking, waarbij een geldelijke sanctie als bedoeld in onderdeel f van dit artikel is opgelegd;
l. beslissing tot confiscatie: een rechterlijke uitspraak die leidt tot het blijvend ontnemen van een voorwerp;.
In de artikelen 4 en 5 wordt telkens na het zinsdeel «houdende een geldelijke sanctie» ingevoegd: of een beslissing tot confiscatie.
De opschriften «HOOFDSTUK II. GELDELIJKE SANCTIES AFDELING 1. ERKENNING EN TENUITVOERLEGGING VAN BUITENLANDSE GELDELIJKE SANCTIES» voorafgaand aan artikel 6 vervallen.
De artikelen 6 en 7 komen te luiden:
Artikel 6 (voor erkenning en tenuitvoerlegging vatbare sancties)
1. Vatbaar voor erkenning en tenuitvoerlegging in Nederland zijn:
A. beslissingen, houdende een geldelijke sanctie genomen in een andere lidstaat van de Europese Unie:
1°. bij rechterlijke uitspraak;
2°. bij beschikking;
3°. bij onherroepelijke rechterlijke beslissing genomen in beroep tegen een beschikking.
B. beslissingen tot confiscatie genomen in een andere lidstaat van de Europese Unie en strekkende tot:
1°. betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel;
2°. verbeurdverklaring, waarbij de rechter heeft bepaald op welke voorwerpen deze sanctie ten uitvoer moet worden gelegd.
2. Het eerste lid is van toepassing in het geval de veroordeelde een natuurlijke persoon is, voor zover deze inkomsten of vermogen of zijn vaste woon- of verblijfplaats in Nederland heeft dan wel in het geval de veroordeelde een rechtspersoon is, voor zover deze inkomsten of vermogen of zijn statutaire zetel in Nederland heeft, dan wel indien het specifieke voorwerp waarop de beslissing tot confiscatie betrekking heeft zich op Nederlands grondgebied bevindt.
Artikel 7 (toezending aan bevoegde autoriteit)
1. De beslissingen, bedoeld in artikel 6, eerste lid, en het ingevulde certificaat, dat is opgesteld overeenkomstig het bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde model, worden door de officier van justitie in behandeling genomen. Wanneer deze documenten niet aan hem zijn gezonden, worden ze door de geadresseerde onverwijld aan hem doorgezonden. De geadresseerde stelt de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende lidstaat hiervan onverwijld schriftelijk in kennis. De officier van justitie bevestigt de ontvangst van een aan hem doorgezonden verzoek aan de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende lidstaat.
2. Indien het certificaat ontbreekt, onvolledig is of kennelijk niet in overeenstemming is met de beslissing, bedoeld in artikel 6, eerste lid, verzoekt de officier van justitie de bevoegde autoriteit in de uitvaardigende lidstaat het certificaat alsnog over te leggen, aan te vullen of te verbeteren.
3. De officier van justitie kan de bevoegde autoriteit in de uitvaardigende lidstaat verzoeken een gewaarmerkt afschrift van de beslissing of het origineel van het certificaat over te leggen.
De artikelen 14 tot en met 16, alsmede het opschrift «AFDELING 2. ERKENNING EN TENUITVOERLEGGING VAN NEDERLANDSE GELDELIJKE SANCTIES» voorafgaand aan artikel 15, vervallen.
Onder vernummering van de artikelen 8 tot en met 13 tot 11 tot en met 16, worden na artikel 7 drie artikelen ingevoegd, luidende:
Indien een beslissing als bedoeld in artikel 6, eerste lid, is uitgedrukt in vreemde valuta, bepaalt de officier van justitie de hoogte van het bedrag in euro’s volgens de wisselkoers die gold op het tijdstip waarop de beslissing werd genomen.
Artikel 9 (voltooiing en beëindiging van tenuitvoerlegging)
1. De tenuitvoerlegging van de beslissing als bedoeld in artikel 6, eerste lid, wordt gestaakt, zodra een daartoe strekkende kennisgeving van de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende lidstaat is ontvangen.
2. Zodra de tenuitvoerlegging van de beslissing als bedoeld in artikel 6, eerste lid, is voltooid, stelt de officier van justitie de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende lidstaat hiervan onverwijld in kennis.
Artikel 10 (vatbaar voor erkenning en tenuitvoerlegging in een andere lidstaat)
1. Vatbaar voor erkenning en tenuitvoerlegging in een andere lidstaat van de Europese Unie zijn beslissingen, houdende een in Nederland:
a. bij rechterlijke uitspraak opgelegde geldboete;
b. bij rechterlijke uitspraak opgelegde verplichting tot betaling aan de staat van een geldsom ten behoeve van het slachtoffer;
c. door de bevoegde autoriteiten bij beschikking opgelegde administratieve sanctie als bedoeld in artikel 2 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften;
d. genomen beslissing tot confiscatie, betreffende een geldbedrag;
e. genomen beslissing tot confiscatie, betreffende een specifiek voorwerp.
2. De officier van justitie kan een beslissing als bedoeld in het eerste lid aan een andere lidstaat van de Europese Unie zenden met het oog op de tenuitvoerlegging aldaar, indien de veroordeelde in die andere lidstaat inkomsten of vermogen of zijn vaste woon- of verblijfplaats heeft dan wel, in het geval de veroordeelde een rechtspersoon is, deze aldaar inkomsten of vermogen of zijn statutaire zetel heeft.
3. Onverminderd de bepaling van het tweede lid, kan de officier van justitie een beslissing als bedoeld in onderdeel e van het eerste lid met het oog op de erkenning en tenuitvoerlegging aan de lidstaat zenden, waarvan hij het redelijke vermoeden heeft dat dat voorwerp zich op het grondgebied van die lidstaat bevindt.
Voorafgaand aan artikel 11 (nieuw) worden ingevoegd de opschriften: HOOFDSTUK II. BESLISSINGEN, HOUDENDE EEN GELDELIJKE SANCTIE
AFDELING 1. ERKENNING EN TENUITVOERLEGGING VAN BUITENLANDSE BESLISSINGEN, HOUDENDE EEN GELDELIJKE SANCTIE
Artikel 11 (nieuw) komt te luiden als volgt:
Artikel 11 (erkenning en tenuitvoerlegging)
1. Een voor erkenning vatbare beslissing, houdende een geldelijke sanctie, wordt erkend en ten uitvoer gelegd overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 561 en 572, 573, eerste en tweede lid, 574 tot en met 576 van het Wetboek van Strafvordering, tenzij in deze wet anders is bepaald.
2. De officier van justitie kan de tenuitvoerlegging opschorten gedurende de periode die nodig is om de ten uitvoer te leggen beslissing te laten vertalen in de Nederlandse taal.
3. Behoudens de in artikel 12 genoemde gevallen blijft de hoogte van de opgelegde geldelijke sanctie ongewijzigd.
Voorafgaand aan artikel 17 wordt ingevoegd het opschrift: AFDELING 2. ERKENNING EN TENUITVOERLEGGING VAN NEDERLANDSE BESLISSINGEN, HOUDENDE EEN GELDELIJKE SANCTIE
Het opschrift «HOOFDSTUK III. SLOTBEPALINGEN» voorafgaand aan artikel 22 vervalt.
De artikelen 26 tot en met 29 vervallen.
Onder vernummering van de artikelen 22 tot en met 25 tot 34 tot en met 37 wordt na artikel 21 een hoofdstuk ingevoegd, luidende:
HOOFDSTUK III. BESLISSINGEN TOT CONFISCATIE
AFDELING 1. ERKENNING EN TENUITVOERLEGGING VAN BUITENLANDSE BESLISSINGEN TOT CONFISCATIE
Artikel 22 (erkenning en tenuitvoerlegging)
1. Een voor erkenning vatbare beslissing tot confiscatie wordt erkend en ten uitvoer gelegd volgens Nederlands recht. Voor zover de beslissing tot confiscatie:
a. strekt tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, wordt de beslissing overeenkomstig artikel 577b, eerste lid, en 577c van het Wetboek van Strafvordering, ten uitvoer gelegd, met dien verstande dat de raadkamer van de arrondissementsrechtbank te Leeuwarden bevoegd is de vordering tot het verlenen van verlof tot tenuitvoerlegging van lijfsdwang te behandelen;
b. betrekking heeft op een specifiek voorwerp, wordt de beslissing overeenkomstig de artikelen 577 en 577a van het Wetboek van Strafvordering ten uitvoer gelegd, tenzij in deze wet anders is bepaald.
2. Indien de beslissing tot confiscatie betrekking heeft op een specifiek voorwerp, kan de officier van justitie met de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende lidstaat overeenkomen, dat de tenuitvoerlegging geschiedt in de vorm van een verplichting tot betaling van een bepaald geldbedrag aan de staat. In voorkomend geval zijn de artikelen 561, 572, 573, eerste en tweede lid, en 574 tot en met 576 van het Wetboek van Strafvordering van overeenkomstige toepassing.
3. Een vervangende straf of maatregel wordt slechts ten uitvoer gelegd nadat de bevoegde autoriteit in de uitvaardigende lidstaat daartoe toestemming heeft gegeven.
1. In geval van samenloop van beslissingen als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel B beslist de officier van justitie aan welke beslissing tot confiscatie voorrang zal worden gegeven, daarbij rekening houdend met alle feiten en omstandigheden.
2. Indien de betrokkene bewijs levert van gehele of gedeeltelijke confiscatie in een andere staat, raadpleegt de officier van justitie de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende lidstaat. In geval van confiscatie van opbrengsten worden de delen van het bedrag die naar aanleiding van de beslissing tot confiscatie reeds in een andere staat zijn geconfisqueerd, volledig in mindering gebracht op het in Nederland te confisqueren geldbedrag.
Artikel 24 (verplichte weigeringsgronden)
1. De officier van justitie weigert de erkenning en tenuitvoerlegging van de beslissing tot confiscatie, indien:
a. de beslissing tot confiscatie is genomen naar aanleiding van een feit waarover ten aanzien van degene aan wie die beslissing is opgelegd:
1°. door de Nederlandse rechter reeds onherroepelijk is beslist;
2°. door een andere rechter reeds een straf of maatregel is opgelegd welke ten uitvoer is gelegd;
b. behoudens het bepaalde in het tweede lid, het feit dat ten grondslag ligt aan de strafzaak in verband waarmee de beslissing tot confiscatie is opgelegd, indien het in Nederland was begaan, naar Nederlands recht niet strafbaar zou zijn;
c. over het feit dat ten grondslag ligt aan de strafzaak in verband waarmee de beslissing tot confiscatie is genomen, naar Nederlands recht rechtsmacht kon worden uitgeoefend en het recht tot tenuitvoerlegging van de beslissing tot confiscatie naar Nederlands recht zou zijn verjaard;
d. de tenuitvoerlegging van de beslissing tot confiscatie onverenigbaar is met een naar Nederlands recht geldende immuniteit;
e. de rechten van belanghebbenden de tenuitvoerlegging van die beslissing tot confiscatie onmogelijk maken;
f. uit het certificaat blijkt dat de veroordeelde niet bij behandeling van de zaak ter terechtzitting aanwezig was, tenzij hij persoonlijk of door tussenkomst van zijn vertegenwoordiger op de door het nationale recht van de uitvaardigende lidstaat voorgeschreven wijze is opgeroepen voor de terechtzitting dan wel te kennen heeft gegeven afstand te doen van het recht zich te verdedigen of te laten verdedigen;
g. het certificaat niet is overgelegd, onvolledig is of kennelijk niet in overeenstemming is met de beslissing en niet aan het verzoek, bedoeld in artikel 7, tweede lid, is voldaan.
2. De tenuitvoerlegging van een beslissing wordt niet geweigerd op grond van het eerste lid, onderdeel b, indien het feit waarvoor de beslissing tot confiscatie is opgelegd, is vermeld op of valt onder de bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde lijst met feiten en soorten van feiten en het feit in de uitvaardigende lidstaat wordt bedreigd met een maximale vrijheidsstraf van ten minste drie jaren.
3. De erkenning en tenuitvoerlegging van de beslissing tot confiscatie worden niet geweigerd op grond van het eerste lid, onderdelen a, f en g, dan nadat de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende lidstaat in de gelegenheid is gesteld hieromtrent inlichtingen te verschaffen. Hetzelfde geldt voor een weigering op grond van onderdeel e van het eerste lid, indien er geen rechtsmiddel als bedoeld in artikel 27 is ingesteld.
Artikel 25 (facultatieve weigeringsgronden)
1. De officier van justitie kan de erkenning en tenuitvoerlegging van een beslissing tot confiscatie weigeren indien het feit waarvoor de beslissing tot confiscatie is opgelegd:
1°. geacht wordt geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied of buiten Nederland aan boord van een Nederlands vaartuig of luchtvaartuig te zijn gepleegd; of
2°. buiten het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat is gepleegd, terwijl naar Nederlands recht geen vervolging zou kunnen worden ingesteld indien het feit buiten Nederland zou zijn gepleegd.
Indien de strafprocedure die leidde tot de beslissing tot confiscatie zowel betrekking had op een gronddelict als op het witwassen van geld, wordt onder «het feit» voor de toepassing van dit lid het gronddelict verstaan.
2. Tevens kan de officier van justitie de erkenning en tenuitvoerlegging van een beslissing tot confiscatie weigeren indien hij van oordeel is dat die beslissing is gegeven met toepassing van verruimde confiscatiebevoegdheden zoals bedoeld in artikel 1, onderdeel g, onder 4°.
3. De erkenning en tenuitvoerlegging van de beslissing tot confiscatie worden niet geweigerd op grond van dit artikel, dan nadat de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende lidstaat in de gelegenheid is gesteld hieromtrent inlichtingen te verschaffen.
1. De officier van justitie kan de tenuitvoerlegging van een beslissing tot confiscatie opschorten indien:
a. de beslissing tot confiscatie een geldsom betreft die tevens aan een of meer andere lidstaten is gezonden met het oog op de tenuitvoerlegging aldaar en de officier van justitie van oordeel is dat het risico bestaat dat de totale opbrengst van de tenuitvoerlegging hoger is dan het in de beslissing tot confiscatie bepaalde bedrag;
b. overeenkomstig artikel 27 een rechtsmiddel is ingesteld;
c. het belang van een lopend strafrechtelijk onderzoek zich verzet tegen de tenuitvoerlegging van de beslissing;
d. hij vertaling van de beslissing tot confiscatie nodig acht;
e. de beslissing tot confiscatie betrekking heeft op een specifiek voorwerp en met betrekking tot dit voorwerp reeds een procedure tot confiscatie loopt.
2. De officier van justitie geeft de autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat onverwijld schriftelijk kennis van de opschorting van de tenuitvoerlegging. In de gevallen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen b tot en met e, doet hij dit onder vermelding van de gronden en zo mogelijk van de verwachte duur van de opschorting.
3. Zodra de gronden voor opschorting zijn vervallen, wordt de beslissing ten uitvoer gelegd. De autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat worden hiervan onverwijld schriftelijk in kennis gesteld.
1. De veroordeelde, alsmede belanghebbenden, kunnen tegen de erkenning en tenuitvoerlegging van een beslissing tot confiscatie beroep instellen bij de arrondissementsrechtbank te Leeuwarden. De artikelen 21 tot en met 25 van het Wetboek van Strafvordering zijn van toepassing. Een ingesteld beroep heeft schorsende werking.
2. Ten aanzien van belanghebbenden die geheel of gedeeltelijk recht menen te hebben op voorwerpen die op grond van deze wet in beslag zijn genomen, zijn de bepalingen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van toepassing.
3. Indien een rechtsmiddel wordt ingesteld tegen de erkenning en tenuitvoerlegging van een beslissing tot confiscatie, wordt de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende lidstaat hiervan in kennis gesteld.
Artikel 28 (verdeling van geconfisqueerde voorwerpen)
1. Indien het geldbedrag dat uit de tenuitvoerlegging van de beslissing tot confiscatie wordt verkregen, hoger is dan € 10 000,-, wordt van de totale opbrengst de helft aan de uitvaardigende lidstaat overgedragen. Indien het geldbedrag dat uit de tenuitvoerlegging van de beslissing tot confiscatie wordt verkregen, lager is dan € 10 000,-, valt de gehele opbrengst toe aan de Staat. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden voorschriften gegeven met betrekking tot de wijze waarop deze verdeling plaatsvindt.
2. De officier van justitie kan beslissen dat specifieke voorwerpen, verkregen door de tenuitvoerlegging van een beslissing tot confiscatie:
a. worden verkocht, waarna de opbrengst van de verkoop overeenkomstig het eerste lid wordt verdeeld;
b. aan de uitvaardigende lidstaat worden overgedragen;
c. worden vernietigd.
3. De voorwerpen worden niet verkocht of teruggegeven, indien het cultuurgoederen zijn die deel uitmaken van het Nederlandse culturele erfgoed.
4. Indien de voorwerpen met toepassing van artikel 573, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering zijn verkregen, worden deze niet aan de uitvaardigende lidstaat overgedragen, dan nadat deze daarvoor toestemming heeft gegeven.
5. De minister van Justitie kan met de uitvaardigende lidstaat overeenkomen dat de geconfisqueerde voorwerpen anders worden verdeeld dan volgens het eerste en tweede lid.
1. Indien de officier van justitie op grond van artikel 24, eerste lid, of 25, eerste lid, de erkenning en tenuitvoerlegging van de beslissing tot confiscatie weigert, stelt hij de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende lidstaat hiervan onverwijld schriftelijk en met redenen omkleed in kennis.
2. Indien de tenuitvoerlegging van de beslissing tot confiscatie niet, of niet geheel slaagt, stelt de officier van justitie de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende lidstaat hiervan onverwijld met redenen omkleed in kennis.
3. Van de toepassing van een vervangende straf of maatregel stelt de officier van justitie de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende lidstaat onverwijld in kennis.
4. Indien tenuitvoerlegging van de beslissing tot confiscatie onmogelijk blijkt, zulks nadat de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende lidstaat door de bevoegde autoriteit van de uitvoerende lidstaat in de gelegenheid is gesteld nadere gegevens met betrekking tot het voorwerp waarop de beslissing tot confiscatie betrekking heeft te verstrekken, wordt de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende lidstaat daarvan onverwijld schriftelijk in kennis gesteld.
1. Voorwerpen ten aanzien waarvan de uitvaardigende lidstaat een beslissing tot confiscatie aan Nederland heeft gezonden met het oog op erkenning en tenuitvoerlegging, alsmede voorwerpen die kunnen dienen om het recht tot verhaal te bewaren, kunnen door de officier van justitie in beslag worden genomen.
2. Inbeslagneming overeenkomstig het eerste lid vindt slechts plaats in gevallen waarin gegronde redenen bestaan voor de verwachting dat de beslissing tot confiscatie op korte termijn in Nederland ten uitvoer zal worden gelegd.
AFDELING 2. ERKENNING EN TENUITVOERLEGGING VAN NEDERLANDSE BESLISSINGEN TOT CONFISCATIE
Artikel 31 (toezending stukken)
1. De officier van justitie zendt een gewaarmerkt afschrift van de beslissing tot confiscatie, vergezeld van een ingevuld certificaat dat is opgesteld overeenkomstig het bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde model rechtstreeks aan de autoriteit van de uitvoerende lidstaat die bevoegd is de beslissing te erkennen en ten uitvoer te leggen, op een wijze die de mogelijkheid biedt een schriftelijk document voort te brengen op grond waarvan de echtheid kan worden vastgesteld.
2. Op verzoek van de uitvoerende lidstaat worden een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van de beslissing tot confiscatie en het originele exemplaar van het certificaat aan de uitvoerende lidstaat toegezonden.
3. Indien niet bekend is welke autoriteiten in de uitvoerende lidstaat bevoegd zijn tot erkenning en tenuitvoerlegging, verzoekt de officier van justitie hieromtrent om inlichtingen onder andere bij het Europees Justitieel Netwerk.
4. Behoudens de gevallen, bedoeld in het vijfde en zesde lid, wordt de beslissing niet aan twee of meer lidstaten tegelijkertijd toegezonden.
5. De officier van justitie kan een in Nederland genomen beslissing tot confiscatie die betrekking heeft op een geldbedrag slechts aan meer dan een lidstaat tegelijkertijd toezenden, indien hij van oordeel is dat alleen door meervoudige toezending de volledige tenuitvoerlegging van de beslissing tot confiscatie kan worden bereikt. De officier van justitie draagt er zorg voor dat de totale opbrengst van de tenuitvoerlegging niet meer bedraagt dan het in de beslissing tot confiscatie bepaalde maximumbedrag.
6. De officier van justitie kan een in Nederland genomen beslissing tot confiscatie die betrekking heeft op een of meer specifieke voorwerpen slechts aan meer dan een lidstaat tegelijkertijd toezenden, indien:
a. hij redelijke vermoedens heeft dat verschillende voorwerpen waarop de beslissing betrekking heeft, zich in verschillende lidstaten bevinden;
b. de confiscatie van dat specifieke voorwerp waarop die beslissing betrekking heeft, noodzaakt tot optreden in meer dan een lidstaat;
c. hij redelijke vermoedens heeft dat een specifiek voorwerp waarop de beslissing betrekking heeft, zich in een van twee of meer lidstaten bevindt.
Artikel 32 (recht van tenuitvoerlegging)
Het recht van tenuitvoerlegging in Nederland van de aan de uitvoerende lidstaat toegezonden beslissing blijft bestaan, onverminderd de toepassing van de bepalingen in artikel 31.
1. Indien de officier van justitie beslist dat de tenuitvoerlegging van de beslissing tot confiscatie in de uitvoerende lidstaat moet worden gestaakt, stelt hij de bevoegde autoriteit hiervan onverwijld schriftelijk in kennis.
2. In geval van toepassing van artikel 31, vijfde of zesde lid, stelt de officier van justitie onmiddellijk de bevoegde autoriteiten in alle uitvoerende lidstaten in kennis, indien
a. hij van oordeel is dat het risico bestaat dat het in de beslissing tot confiscatie bepaalde maximumbedrag zal worden overschreden;
b. de beslissing tot confiscatie geheel of ten dele ten uitvoer is gelegd in Nederland of een van de andere uitvoerende staten; indien van toepassing wordt het nog ten uitvoer te leggen bedrag gespecificeerd;
c. de officier van justitie een geldsom ontvangt die de veroordeelde vrijwillig heeft betaald in het kader van de beslissing tot confiscatie, na de toezending van die beslissing tot confiscatie naar een andere lidstaat.
Voorafgaand aan artikel 34 (nieuw) wordt ingevoegd het opschrift: HOOFDSTUK IV. SLOTBEPALINGEN.
Artikel 34 (nieuw) wordt gewijzigd als volgt:
1. Na het zinsdeel «rechterlijke uitspraak» wordt ingevoegd: , beslissing tot confiscatie.
2. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.
3. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:
2. De Minister van Justitie kan de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende lidstaat voorstellen de kosten van de tenuitvoerlegging te delen, indien het de tenuitvoerlegging van een rechterlijke uitspraak overeenkomstig Hoofdstuk III, afdeling 1, betreft.
3. Wanneer op grond van artikel 31, eerste lid, een lidstaat is verzocht een Nederlandse beslissing tot confiscatie te erkennen en ten uitvoer te leggen, kan de Minister van Justitie instemmen met het verzoek van de tenuitvoerleggingsstaat om de kosten van de tenuitvoerlegging te delen. De Minister van Justitie verleent slechts instemming indien hij op basis van door de uitvoerende lidstaat verstrekte gedetailleerde gegevens van oordeel is dat die kosten hoog of uitzonderlijk zijn.
Artikel 35 (nieuw) wordt gewijzigd als volgt:
1. In het tweede lid wordt na het zinsdeel «de verkregen baten» ingevoegd: als bedoeld in het eerste lid.
2. Na het tweede lid wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. Al hetgeen wordt verkregen door tenuitvoerlegging in Nederland van een rechterlijke uitspraak overeenkomstig Hoofdstuk III, Afdeling 1, van deze wet, wordt overeenkomstig de bepalingen van artikel 28 verdeeld.
Na artikel 37 (nieuw) wordt een artikel toegevoegd, luidende:
Deze wet wordt aangehaald als: Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging strafrechtelijke sancties 2008.
Onderdeel c van het tweede lid van artikel 558 Wetboek van Strafvordering komt te luiden als volgt:
c. sancties opgelegd in een andere lidstaat van de Europese Unie en in Nederland ten uitvoer te leggen met toepassing van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging strafrechtelijke sancties 2008.
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministers, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Justitie,