31 549
Wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met nationale visa en enkele andere onderwerpen

nr. 4
VERSLAG

Vastgesteld 19 november 2008

De vaste commissie voor Justitie1 belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen tijdig zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave blz.

I.INLEIDING1
   
II.INHOUD3
1.Criteria voor verlening van nationale visa3
2.Bevoegdheid3
3.Leges4
4.Afwijkingen van de Awb4
5.Het mvv-vereiste4
6.Toelating na fraude6
7.Wijziging beslistermijnen regulier10
8.Bestuurslasten11
   
III.ARTIKELEN11

I. INLEIDING

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), in verband met nationale visa en enkele onderwerpen en zij onderschrijven overwegend het doel en de nadere uitwerking ervan. Zij hebben nog een aantal vragen en opmerkingen.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Naar aanleiding van het voorstel hebben deze leden een aantal opmerkingen en vragen.

Deze leden merken op dat de Adviescommissie Vreemdelingenrecht van de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA) bij brief van 22 oktober 2008 de Kamer geïnformeerd heeft over haar eerdere advies op dit wetsvoorstel. De Adviescommissie plaatst kanttekeningen en vragen bij dit wetsvoorstel. Deze leden vragen of de regering kennisgenomen heeft van dit advies. Zij vragen of de regering bereid is dit advies te betrekken bij onderhavig wetsvoorstel.

De leden van de SP-fractie hebben over het voorliggende wetsvoorstel nog enige opmerkingen en vragen. Ook deze leden hebben kennisgenomen van de reacties en de vragen die derden naar aanleiding van het wetsvoorstel en de overige onderwerpen hebben. Deze leden zijn verbaasd over het grote aantal vragen dat met name door de Adviescommissie Vreemdelingenrecht van de NOvA over het wetsvoorstel naar voren zijn gebracht terwijl het advies van de Raad van State zonder meer instemmend luidt. De leden van de SP-fractie zien de vragen die opgeworpen worden door de Adviescommissie Vreemdelingenrecht van de NOvA beantwoord door de regering en zij leggen deze daarom in het kader van dit verslag aan de regering ter beantwoording voor.

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de onderhavige wetswijzigingen en onderliggende stukken. Deze leden hebben nog enkele vragen bij dit wijzigingsvoorstel.

De leden van de PVV-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het bovengenoemd voorstel van wet. Naar aanleiding van genoemd voorstel brengen deze leden nog enkele vragen en op-/aanmerkingen naar voren.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel, waarin onder meer regels gegeven worden ten aanzien van de visumverstrekking. Deze leden constateren dat in de afgelopen jaren de toelatingscriteria voor alle vormen van verblijf in Nederland aanmerkelijk zijn aangescherpt. Zij wijzen erop dat voor nagenoeg alle verblijfsverzoeken een machtiging voorlopig verblijf (mvv) moet worden aangevraagd in het herkomstland en dat voor gezinsvorming en -hereniging scherpe inkomenseisen zijn ingevoerd. Deze leden betreuren het dat de mvv-plicht gehandhaafd blijft. Zij zijn van mening dat daardoor de toegang tot Nederland te zeer belemmerd wordt. Ook voor kort verblijf, bijvoorbeeld voor vakanties krijgen de leden van de GroenLinks-fractie met regelmaat signalen dat visa om onduidelijke redenen worden geweigerd. Het lijkt er, volgens deze leden, op alsof de in dit wetsvoorstel geformuleerde maatregelen op meerdere punten afbreuk doen aan de rechtspositie van vreemdelingen die verblijf in Nederland wensen. Zij hebben dan ook nog enkele vragen.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel dat beoogt een aantal afwijzigingsgronden voor visumverlening toe te voegen, procedureregels aan te passen en een grondslag voor legesheffing te creëren voor een verblijfsvergunning onbepaalde tijd asiel.

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van onderhavig wetsvoorstel. Deze leden zijn van mening dat het wenselijk is dat een wettelijke regel voor de verlening van visa tot stand komt en wordt opgenomen in de Vw 2000, daar met dit wetsvoorstel de kwaliteit van de beslissingen om een vreemdeling al dan niet in Nederland te laten verblijven verbeterd kan worden. Bij de inhoud van het voorstel hebben de leden van de fractie van D66 evenwel een aantal vragen en opmerkingen.

II. INHOUD

1. Criteria voor verlening van nationale visa

De leden van de D66-fractie zijn verheugd dat binnen dit wetsvoorstel de positie van de referent een wettelijke basis heeft gekregen. Temeer daar dit de mogelijkheid een gezinsherenigingaanvraag te doen verbetert. Echter omtrent de positie van de referent hebben deze leden nog enkele vragen. Zij wijzen erop dat in het voorgestelde artikel 2f, sub a staat vermeld dat de mvv, dan wel, terugkeervisum buiten behandeling kan worden gelaten indien de aanvraag niet door de vreemdeling in persoon is ingediend. Dit lijkt de leden van de D66-fractie strijdig met artikel 2k eerste lid sub b, waarin staat dat de mvv kan geschieden door een referent die daartoe door de vreemdeling bepaaldelijk is gemachtigd. Graag vernemen deze leden of deze indruk juist is. Uit het advies van de Adviescommissie Vreemdelingenrecht van de NOvA betreffende onderhavig wetsvoorstel is het deze leden gebleken dat tevens onduidelijk is in onderhavig wetsvoorstel of de referent zelf ook in persoon een aanvraag in moet dienen of dat dit ook schriftelijk kan gebeuren. De leden van de D66-fractie zien over de regeling van de aanvraag door de referent graag een nadere toelichting en een preciezer omschrijving in de wet. Voorts vloeit, voor deze leden, uit het bovenstaande de vraag hoe in voorgestelde het systeem van artikel 2f wordt voorkomen dat aanvragers, met name aanvragers van een mvv, onwetend van de buiten behandeling stelling, vergeefs blijven wachten op een beslissing en daarbij kostbare tijd verliezen.

De leden van de D66-fractie wijzen erop dat in artikel 2l het volgende is opgenomen: «Onze Minister kan de verklaring van de referent buiten beschouwing laten indien deze referent reeds eerder als zodanig een dergelijke verklaring heeft afgelegd ten behoeve van een vreemdeling die niet aan de verplichtingen met betrekking tot doel en duur van het voorgenomen verblijf, heeft voldaan dan wel waarvan de onjuistheid van de gegevens waarop de verklaring betrekking had gebleken is». Echter, zoals deze leden ook is gebleken uit de reactie van de Stichting Buitenlandse Partner op het wetsvoorstel, is de referent zich niet altijd bewust van de onjuistheid van gegevens over de vreemdeling die hij verstrekt en daarbij kan de referent niet te allen tijde verantwoordelijk worden gehouden voor het handelen van de vreemdeling wanneer hij eenmaal in Nederland is. Zeker in het geval van bedrijven en schoolinstellingen, zo dit gelden. De leden van de D66-fractie vragen de regering de referent niet de straffen voor de fouten van de vreemdeling en zien graag een nuancering van deze maatregel.

2. Bevoegdheid

De leden van de CDA-fractie merken op dat in het kader van de verantwoordelijkheidsverdeling tussen de minister van Justitie en de minister van Buitenlandse Zaken inzake visa, is gekozen voor het criterium van verblijf voor langer, respectievelijk, korter dan drie maanden. Waarom is voor dit criterium gekozen, zo vragen deze leden. Hoe moet in dit verband de praktische betekenis worden gezien van de in artikel 2a geformuleerde bepaling dat de minister van Justitie in het belang van de internationale betrekkingen in overeenstemming met de minister van Buitenlandse Zaken moet handelen, zo vragen deze leden. Zij vragen hoe dit overeenstemmingsproces zal verlopen. Kan dit nader worden toegelicht aan de hand van (enkele van) de bij artikel 2a gegeven voorbeelden, zo vragen deze leden.

3. Leges

Voor verblijfsvergunningen voor onbepaalde tijd asiel zullen leges geheven gaan worden. Aan welke hoogte wordt gedacht, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Zij vragen ook of er voor bepaalde bijzondere situaties vrijstellings- c.q. ontheffingsmogelijkheden zullen bestaan.

Is de regering van mening dat met de voorgestelde introductie van legesheffing voor de vergunning onbepaalde tijd asiel in overeenstemming wordt gehandeld met het Vluchtelingenverdrag, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat de regering voorstelt in artikel 37 lid 2 om het heffen van leges mogelijk te maken. De regering is van mening dat als een asielzoeker na verloop van tijd zelf verantwoordelijk kan worden geacht voor zijn inburgering, ook van hem gevraagd kan worden de leges voor de asielvergunning voor onbepaalde tijd te betalen. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering of de hoogte van de leges voor een verblijfsvergunning onbepaalde tijd asiel gelijk wordt getrokken met de verblijfsvergunning regulier, of dat er rekening wordt gehouden met de in meeste gevallen slechtere inkomenspositie van asielzoekers na vijf jaar verblijf. Daarnaast vragen de leden van de ChristenUnie-fractie hoe dit voorstel zich verhoudt tot de kritiek van de Europese Commissie op de Nederlandse eisen voor gezinshereniging?

De leden van de D66-fractie zijn van mening dat de leges voor een verblijfsvergunning momenteel te hoog zijn en dat deze niet in verhouding staan tot de aanvraag van een paspoort.

VluchtelingenWerk Nederland stelt in haar brief van 17 oktober 2008 dat de regering met een wijziging van artikel 37 (onderdeel H) de mogelijkheid wil creëren om leges te gaan heffen voor de verlening van een vergunning onbepaalde tijd asiel. Deze leden merken op dat het heffen van leges op een verblijfsvergunning een beperking vormt om onbeperkt asiel te krijgen en is daardoor in strijd met artikel 34 van het Vluchtelingenverdrag. De leden van de D66-fractie verzoeken de regering de kosten voor eventuele leges zo laag mogelijk te houden en zien graag een nadere toelichting bij de wijziging van artikel 37 onder H.

4. Afwijkingen van de Algemene wet bestuursrecht

De leden van de D66-fractie sluiten zich aan bij de constatering van zowel de Adviescommissie Vreemdelingenrecht van de NOvA als de Stichting Buitenlandse Partner dat de afwijking van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in onderhavig wetsvoorstel zorgelijk is, daar op deze manier de vreemdeling niet beschermd wordt tegen willekeur. Deze leden verzoeken de regering daarom de afwijking van de Awb tot een minimum te beperken.

5. Het mvv-vereiste

In de memorie van toelichting wordt door de regering gesteld dat het Nederlandse mvv-vereiste overeenkomt met de aanpak van de meeste EU-staten. Betekent dit, zo vragen de leden van de CDA-fractie, dat die landen ook iets dergelijks als het Nederlandse mvv-vereiste kennen? Indien dat niet het geval is, vragen deze leden hoe die landen bereiken dat zij door de inreis van een vreemdeling, voorafgaand aan de uiteindelijke beslissing over diens verblijfsaanvraag, niet voor een voldongen feit worden geplaatst. Dezelfde vraag stellen deze leden met betrekking tot vreemdelingen afkomstig uit landen waarvoor Nederland het mvv-vereiste niet stelt. Bestaat er zicht op of deze vreemdelingen, als zij niet aan de voorwaarden voldoen, Nederland daadwerkelijk verlaten?

De leden van de CDA-fractie hebben geconstateerd dat de Adviescommissie Vreemdelingenzaken (ACVZ) heeft geadviseerd om te komen tot één aanvraagprocedure voor toegang en verblijf door de mvv-procedure en de procedure voor het aanvragen van de verblijfsvergunning in elkaar te schuiven, zodat zowel de mvv als de verblijfsvergunning op de diplomatieke post wordt verstrekt. De ACVZ geeft daartoe enkele, naar de mening van deze leden, plausibele argumenten. Blijkens de «Blauwdruk Modern Migratiebeleid» wil het kabinet in de toekomst ook deze richting uit, maar kiest zij niet voor afgifte van een verblijfsvergunning in het land van herkomst door de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordigingen, maar voor afgifte in Nederland kort na binnenkomst. Met de ACVZ achten de leden van de CDA-fractie de argumenten van de regering niet overtuigend. Op het moment van de afgifte van de mvv/verblijfsvergunning is immers al aan alle voorwaarden getoetst.

Dat douanebeambten in de uitreislanden wel een visum/mvv zouden herkennen, maar niet een verblijfsvergunning, lijkt de leden van de CDA-fractie een kwestie van voorlichting en overleg. Afgezien daarvan vragen deze leden of, om het land uit te kunnen komen, niet eenvoudig kan worden volstaan met het tonen van de mvv-sticker of -stempel in het paspoort. Men hoeft toch niet per se de Nederlandse verblijfsvergunning te tonen? Men zou toch naar de Nederlandse ambassade kunnen gaan, daar de verblijfsvergunning ophalen en daarbij een visumstempel of -sticker in het paspoort laten zetten? Dat met het afgeven van een verblijfsvergunning op de posten verwarring zou worden gecreëerd bij de vreemdeling, is volgens de leden van de CDA-fractie óók een kwestie van goede voorlichting. En met de moderne communicatiemiddelen en (biometrische) identificatiemogelijkheden hoeft vaststelling en uitwisseling van informatie omtrent personen en identiteiten tussen IND en de buitenlandse posten toch niet zo ingewikkeld te zijn, zo menen deze leden. Kortom, de leden van de CDA-fractie zouden graag een nadere toelichting ontvangen naar aanleiding van het voorgaande. Voorts zouden deze leden een nadere onderbouwing van «de vele praktische bezwaren waarop Nederland momenteel niet is voorbereid» op prijs stellen. Zij vragen de regering daarbij ook in te gaan op de voordelen van het ineenschuiven van beide procedures te weten: kortere wachttijden voor de vreemdelingen, minder administratieve lasten en beperking van de benodigde overheidscapaciteit. Ook vragen zij de regering in dit verband een oordeel te geven over de Europese gezinsherenigingsrichtlijn, die ervan uitgaat dat lidstaten in één procedure een besluit nemen over toegang en verblijf.

Naar aanleiding van de opmerking van de ACVZ om de niet-mvv-plichtige migranten niet te vergeten, stelt het kabinet in de «Blauwdruk Modern Migratiebeleid» voor om een aanvraag te laten toetsen als de mvv-vrijgestelde migrant zich nog in zijn land van herkomst bevindt, waarna, bij inwilliging van de aanvraag, de verblijfsvergunning na inreis in Nederland kan worden afgegeven. De facto lijkt hiermee, volgens de leden van de CDA-fractie, het onderscheid tussen mvv-plichtige en niet-mvv-plichtige migrant te vervallen. Daar komt bij dat in de huidige situatie het wachten op het daadwerkelijk afgeven van de verblijfsvergunning voor mvv-vrijgestelden bovendien van langere duur is dan die voor mvv-plichtigen (en wordt straks even lang). Een en ander leidt deze leden tot de vraag wat eigenlijk het voordeel is van mvv-vrijstelling, dan wel wat het nadeel is van de mvv-plicht.

De leden van de D66-fractie lezen dat het wetsvoorstel los staat van de beleidsnotitie «Naar een modern migratiebeleid. Notitie over de herziening van de reguliere toelating van vreemdelingen in Nederland». (Kamerstukken II, vergaderjaar 2005–2006, 30 573, nr. 1). Het is deze leden echter niet duidelijk hoe onderhavig wetsvoorstel zich verhoudt tot de «Blauwdruk Modern Migratiebeleid» die in juni door de staatssecretaris van Justitie is uitgebracht. (Kamerstukken II 2007–20 008, 30 573, nr. 10) In deze «Blauwdruk Modern Migratiebeleid» is te lezen: «De thans bestaande afzonderlijke aanvragen voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en een verblijfsvergunning zullen worden geïntegreerd. Zij worden vervangen door één aanvraag om toegang en verblijf, waarmee zowel een visum als een verblijfsvergunning kan worden verkregen». De leden van de D66-fractie stellen vast dat deze maatregel overeenkomt met het advies van de ACVZ over de ontwerp Visumwet d.d. 14 november 2005. In deze brief aan de toenmalige minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie raadt de ACVZ aan de aanvraagprocedures voor de inreisvergunning (mvv) en de verblijfsvergunning in elkaar te schuiven en bij positieve beslissing omtrent verblijf in Nederland in het buitenland direct een verblijfsvergunning af te geven, die tevens toestemming voor inreis meebrengt. Het ineenschuiven van deze twee procedures zou beter in lijn zijn met de Europese gezinsherenigingrichtlijn die ervan uitgaat dat lidstaten in één procedure een besluit nemen over «toegang en verblijf». Tevens zou het ineenschuiven van deze procedures leiden tot een verlichting van de werklast. Toch moeten de leden van de D66-fractie constateren dat in onderhavig wetsvoorstel dit advies niet is overgenomen, maar dat op pagina 7 van de memorie van toelichting staat: «Ampele overweging heeft geleid tot het oordeel dat de mvv-plicht gehandhaafd dient te worden. Het afschaffen van de mvv-plicht zou immers afbreuk doen aan de ratio voor invoering daarvan». Deze leden vragen of de regering aan kan geven of zij deze laatste motivering redelijk vindt daar met een dergelijke motivering elke regel voorgoed gehandhaafd zou kunnen blijven. De leden van de D66-fractie zouden graag vernemen hoe onderhavig wetsvoorstel zich verhoudt tot de «Blauwdruk Modern Migratiebeleid». Daarnaast ontvangen zij graag een nadere uitleg voor de keuze de huidige mvv-plicht in dit wetsvoorstel te handhaven.

6. Toelating na fraude

De leden van de CDA-fractie juichen de toegevoegde afwijzingsgrond van artikel 16 Vw 2000 inzake vreemdelingen die bij eerdere aanvragen frauduleuze handelingen hebben gepleegd en een volgende aanvraag ingediend hebben, toe. Gesteld wordt dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels zullen worden gesteld over de toepassing van deze afwijzingsgronden, waarbij rekening zal worden gehouden met de toepasselijke mensenrechtenverdragen, zoals het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Deze leden gaan ervan uit dat, aangezien er sprake is van een «kan»-bepaling, deze fraudebepalingen zullen voldoen aan de regels van proportionaliteit en internationale verplichtingen. Zij gaan er ook vanuit dat in alle gevallen een individuele belangenafweging zal plaats hebben en dat een kleine fout van een aanvrager in het verleden niet zal leiden tot het (voortdurend) ontzeggen van de toegang tot Nederland en dat het voornamelijk of uitsluitend gevallen zal betreffen waarin sprake is van kwade opzet. Kan dit worden bevestigd, zo vragen deze leden.

De leden van de CDA-fractie zouden graag meer zicht krijgen op de mogelijke Europeesrechtelijke gevolgen. In dit verband memoreren ook deze leden het ACVZ-commentaar van 14 november 2005 dat melding maakt van het feit dat in het kader van de ambtelijke voorbereiding van het wetsvoorstel tijdens overlegrondes tussen een delegatie van de ACVZ en de Ambtelijke Werkgroep Visumwet, mede aan de hand van de inbreng van enkele deskundigen, is ingegaan op de verhouding tussen de visumvoornemens en de Europese regelgeving. In de memorie van toelichting (alsook in het ACVZ-advies) wordt echter overwegend gewag gemaakt van de verhouding van het wetsvoorstel tot het Schengenacquis en, in mindere mate, de gezinsherenigingsrichtlijn. De opmerking dat (bij het opstellen van de algemene maatregel van bestuur ex artikel 16, tweede lid ) «rekening zal worden gehouden met de toepasselijke mensenrechtenverdragen, zoals het EVRM», wekt bij deze leden de indruk dat aan andere Europeesrechtelijke aspecten tot dusver weinig of geen aandacht is geschonken. In ieder geval blijkt dat niet uit de memorie van toelichting. De leden van de CDA-fractie verwijzen in dit verband naar het commentaar van Professor Mr. C.A. Groenendijk, in zijn brief van 1 september 2008 aan de leden van de vaste commissie voor Justitie uit de Tweede Kamer, die strijdigheid van het voorgestelde artikel 16 meent te zien met een aantal regels van het EG-recht. In het bijzonder zou dit strijdigheid betreffen met: artikel 35 (in relatie tot artikel 27) van richtlijn 2004/38/EG inzake EU-burgers en hun familieleden, de standstill bepaling van artikel 41 van het Protocol bij het Associatieverdrag EEG-Turkije, artikel 12 van het Europees Verdrag inzake de rechtspositie van migrerende werknemers, richtlijn 2003/86/EG inzake het recht op gezinshereniging, richtlijn 2005/71/EG inzake toelating van derdelanders voor wetenschappelijk onderzoek, en richtlijn 2004/114/EG inzake voorwaarden voor toelating van studenten uit landen buiten de EU. De leden van de CDA-fractie vragen de regering hierop in te gaan.

De leden van de PvdA-fractie merken op dat in de memorie van toelichting wordt gemeld dat aan artikel 16 van de Vw 2000 een afwijzingsgrond wordt toegevoegd inhoudende het al dan niet verstrekt hebben van informatie die onjuist of onvolledig is gebleken, dan wel het zich niet gehouden hebben aan beperkingen of voorschriften die aan een eerder visum of een eerder verleende verblijfsvergunning waren verbonden. De leden van de PvdA-fractie onderschrijven de doelstelling van de regering om misbruik en fraude in vreemdelingenrechtelijke procedures te voorkomen. Deze leden vinden echter ook dat het optreden tegen fraude en misbruik proportioneel moet zijn en moet voldoen aan internationale verplichtingen. Deze leden zien dan ook graag op dit onderdeel van het wetsvoorstel een nadere toelichting van de regering waarom zij het noodzakelijk vindt om nieuwe weigeringsgronden in de Vw 2000 op te nemen, mede gelet op de eis van proportionaliteit.

Voorts hebben deze leden nog een de volgende specifieke vragen.

Betekent het dat, indien sprake is van het verstrekken van onjuiste of onvolledige gegevens bij een aanvraag met een bepaald verblijfsdoel, alle vervolgaanvragen – derhalve ook aanvragen met een ander verblijfsdoel – worden afgewezen? Moeten de leden van de PvdA-fractie het onderhavige voorstel zo lezen dat bijvoorbeeld ook verzoeken om visa voor kort verblijf kunnen worden afgewezen indien in een eerdere procedure voor verblijf langer dan drie maanden sprake is geweest van het verstrekken van onjuiste of onvolledige gegevens? In hoeverre zal rekening worden gehouden met de omstandigheid dat de aanvrager dan wel de referent buiten zijn schuld om onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt? Hoe beziet de regering het idee om in dit verband een aanvraag te weigeren indien sprake is van willens en wetens handelen of van kwade trouw?

Graag vernemen deze leden van de regering tot wanneer de onjuiste of onvolledige verstrekte gegevens dan wel het illegaal verblijf in Nederland voorafgaand aan een reguliere aanvraag (artikel 2i) kunnen worden tegengeworpen in reguliere verblijfsprocedures. Is met andere woorden sprake van een zogenoemde «verjaring»?

De leden van de PvdA-fractie constateren dat in de «Blauwdruk Naar een Modern Migratiebeleid» (kamerstuk 30 573, nr. 10) in het kader van de effectiviteit van de handhaving een bestuurlijke boete kan worden opgelegd indien niet wordt voldaan aan de inlichtingenplicht. Begrijpen deze leden het goed dat naast het opleggen van een bestuurlijke boete bij het verstrekken van onjuiste of onvolledige gegevens een eventuele vervolgaanvraag kan worden geweigerd? In hoeverre is de weigering van een (eventuele) vervolgaanvraag in dit verband proportioneel, zo vragen deze leden?

Uit de memorie van toelichting volgt dat het voorstel om de nieuwe weigeringsgronden in het wetsvoorstel op te nemen, strookt met de gezinsherenigingsrichtlijn (2003/86/EG). De richtlijn geeft in artikel 16 een limitatieve opsomming van de weigeringsgronden. De weigeringsgrond in artikel 16 tweede lid, onder a van die richtlijn is beperkt tot fraude en het verstrekken van onjuiste informatie of gebruik van onwettige middelen in verband met een aanvraag. De weigeringsgrond zoals voorgesteld in artikel 2i «illegaal verblijf tijdens of voorafgaand aan de aanvraag» wordt in de richtlijn niet als weigeringsgrond genoemd. Kan de regering hierop een reactie geven, zo vragen deze leden?

De leden van de PvdA-fractie vragen ook in hoeverre rekening zal worden gehouden met artikel 8 van het EVRM inzake «family life» in situaties dat een aanvraag om gezinshereniging of gezinsvorming wordt afgewezen ingevolge de voorgestelde afwijzingsgrond.

Ook de leden van de PvdA-fractie zien graag een reactie van de regering op de kritiek op deze bepaling die naar voren is gebracht door Professor mr. C.A. Groenendijk en de ACVZ. Deze leden wijzen erop dat met de wijze waarop de nieuwe weigeringsgronden zijn geformuleerd een beperkte overtreding of kleine overtreding of kleine onregelmatigheid kan leiden tot ontzegging van elk legaal verblijf in Nederland, hetgeen disproportioneel zou kunnen zijn.

In hoeverre is bij de totstandkoming van het wetsvoorstel bekeken of de nieuwe weigeringsgronden in overeenstemming zijn met het EG-recht? Graag vernemen de leden van de PvdA-fractie van de regering of de voorgestelde weigeringsgronden toegepast kunnen worden op de volgende categorieën vreemdelingen: EU-burgers en hun familieleden ongeacht hun nationaliteit (artikel 35 van richtlijn 2004/38/EG), Turkse burgers die om toelating als zelfstandige, dienstverlener of als gezinslid van een Turkse werknemer vragen (artikel 41 Protocol bij het Associatieverdrag EEG-Turkije) en langdurig ingezetenen derdelanders uit andere lidstaten (artikelen 14–19 van richtlijn 2003/109/EG).

Ter verduidelijking vernemen de leden van de PvdA-fractie of bijvoorbeeld een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier kan worden geweigerd indien de aanvrager met een mvv Nederland inreist maar zich niet binnen drie dagen bij de Korpschef meldt. Acht de regering een weigering van een aanvraag in dit verband proportioneel?

Deze leden vernemen graag van de regering of in situaties waarin sprake is van klemmende redenen van humanitaire aard deze afwijzingsgrond wordt gehandhaafd.

De leden van de SP-fractie vragen een reactie op de in het verslag van de Commissie van de Europese Gemeenschappen aan de Raad en het Europees Parlement over de toepassing van de richtlijn 2003/86/EG inzake het recht op gezinshereniging verwoorde kritiek op Nederland. Wat zijn de gevolgen voor het in het kader van deze inbreng voorliggende wetsvoorstel en de andere onderwerpen?

De leden van de VVD-fractie vragen of de in de onderhavige wijziging opgenomen nieuwe weigeringgronden, spanning opleveren met artikel 35 van richtlijn 2004/38/EG, artikel 12 Europees Verdrag inzake de rechtspositie van migrerende werknemers, artikel 5, 16 en 17 van richtlijn 2003/86/EG, artikel 14 tot en met 19 van richtlijn 2004/109/EG, artikel 7 van richtlijn 2005/71/EG, artikel 6 van richtlijn 2004/114/EG en de daaromtrent relevante jurisprudentie.

De leden van de PVV-fractie merken op dat de regering te kennen geeft maatregelen te willen treffen teneinde toelating van vreemdelingen te voorkomen die in eerdere procedures fraude hebben gepleegd. Op grond hiervan stelt de regering voor om het eerder verstrekken van informatie die onjuist of onvolledig is gebleken, dan wel het zich niet gehouden hebben aan beperkingen of voorschriften die aan een eerder visum of aan een eerder verleende verblijfsvergunning waren verbonden, als afwijzingsgrond in te voeren.

De leden van de PVV-fractie zijn van mening dat niet enkel de frauderende vreemdeling, maar in voorkomende gevallen ook een frauduleuze referent aangepakt dient te worden, in die zin dat een referent die in het verleden aantoonbaar fraude heeft gepleegd nooit meer als referent voor een vreemdeling kan optreden. De leden van de PVV-fractie merken voorts op dat door de regering is aangegeven dat zij voornemens is geen terugkeervisa meer te verstrekken aan in Nederland verblijvende vreemdelingen die zich schuldig hebben gemaakt aan, of verdacht worden van terrorisme, oorlogsmisdaden of andere misdaden tegen de menselijkheid. Deze leden stellen voor om evenmin terugkeervisa te verstrekken aan vreemdelingen die in Nederland veroordeeld zijn voor het plegen van een misdrijf.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen hoe de voorliggende voorstellen zich verhouden tot het EG-recht. Temeer omdat de Europese Commissie Nederland recent nog heeft bekritiseerd over de manier waarop het Europese afspraken over gezinshereniging uitvoert. Volgens de Commissie stelt Nederland bijzonder hoge eisen aan inwoners die van buiten de EU afkomstig zijn en die hun familieleden naar Nederland willen halen.

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat de regering twee nieuwe gronden toevoegt op basis van waarvan de aanvraag voor regulier verblijf kan worden geweigerd. Deze leden zijn met de regering van mening dat fraude inderdaad een reden moet kunnen zijn voor het intrekken van een verblijfsvergunning. Maar niet elke fout die gemaakt is in de aanvraagprocedure is daadwerkelijk een voorbeeld van fraude, zo stellen deze leden. Zij vragen de regering het wetsvoorstel dan ook nader te onderbouwen vanuit het oogpunt van proportionaliteit.

Ook de afwijzingsgrond «onrechtmatig verblijf» lijkt, volgens deze leden, geen mogelijkheid te bieden voor nuancering. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen dan ook op dit punt een nadere onderbouwing van de uitwerking van deze afwijzingsgrond in het licht van het proportionaliteitsvereiste.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering of zij verder toe kan lichten of elke vreemdeling met de afwijzing op voorgestelde gronden te maken kan krijgen, of dat bepaalde groepen zouden moeten worden uitgezonderd in verband met het geldende Europese recht.

De leden van de D66-fractie constateren dat met de voorgestelde uitbreiding van artikel 16, eerste lid, de mogelijkheden om vergunningen te kunnen weigeren worden uitgebreid. Zien deze leden het juist dat deze toevoegingen ertoe kunnen leiden dat een kleine onjuistheid in de verstrekte gegevens tot gevolg kan hebben dat de aanvrager voorgoed wordt uitgesloten van de toegang tot Nederland, zelfs als er geen sprake is van kwade trouw? Indien dit het geval kan zijn, achten de leden van de D66-fractie de gevolgen die deze maatregel kan hebben disproportioneel en een nuance van deze uitbreiding dan wel nadere toelichting van deze regel nodig. Ook deze leden wijzen op de constatering van Professor Mr. C.A. Groenendijk dat dit artikel in strijd is met een reeks van regels van het EG-recht. Deze leden vragen of deze constatering terecht is. Als dat zo is, hoe ziet de regering dit wetsvoorstel ten opzichte van het EG-recht, daar de rechtsorde van de EG prevaleert boven het recht van de lidstaten, zo vragen zij.

7. Wijziging beslistermijnen regulier

Het is de leden van de CDA-fractie nog niet helemaal duidelijk hoe de verlengde beslistermijn van 19 weken in bezwaarzaken tegen afwijzende beslissingen inzake reguliere verblijfsvergunningen zal kunnen worden gehaald, daar waar, volgens de memorie van toelichting, de gemiddelde beslistermijn bij bezwaar in de praktijk veelal 26 weken blijkt te bedragen. Kan dit nader worden toegelicht, zo vragen deze leden.

In de memorie van toelichting wordt alleen ingegaan op de bezwaar- en beroepsmogelijkheden inzake visa voor lang verblijf en voor verblijfsvergunningen. De leden van de CDA-fractie vragen hoe de mogelijkheden van bezwaar en (hoger) beroep zijn geregeld bij visa voor kort verblijf. Hoe beoordeelt de regering de ACVZ-voorstellen inzake beroep en hoger beroep bij visa voor kort verblijf, zo vragen deze leden.

De leden van de VVD-fractie merken op dat in onderhavige stukken nog vooruit gelopen wordt op de brief van de staatsecretaris van Justitie van 27 juni 2008 inzake het kabinetsvoorstel voor de toelating en het verblijf van vreemdelingen die op reguliere gronden verblijf in Nederland wensen, de zogeheten «Blauwdruk Modern Migratiebeleid». Kan, nu dit plan er ligt, door de regering worden aangegeven welke effecten de keuzes die in dat plan zijn gemaakt, zullen hebben op onderhavige wetsvoorstel, bijvoorbeeld ten aanzien van het invoeren van één Toegangs- en Verblijfsprocedure (TEV-procedure)? De leden van de VVD-fractie vragen of de regering een inschatting kan maken van de effecten op het zaaksaanbod als gevolg van het niet opvolgen van het advies van het vorige kabinet om de mogelijkheid van bezwaar in reguliere vreemdelingenzaken te laten vallen – maar deze juist te verlengen. Worden er meer procedures verwacht? Zo nee, waarom niet. Zo ja, hoe zal dat worden voorkomen?

De leden van de D66-fractie constateren dat in onderhavig wetsvoorstel zowel de termijn waarop de mvv kan worden afgehaald als de termijn waarmee met de mvv kan worden gereisd wordt verkort tot drie maanden. Daarbij ontbreekt de mogelijkheid de geldigheidsduur van een mvv te verlengen. Deze leden voorzien dat deze maatregelen gezinshereniging in veel gevallen zal bemoeilijken. Daarbij wordt door het ontbreken van de mogelijkheid van verlening de mogelijkheid om maatwerk te bieden verminderd. Graag ontvangen zij een nadere motivering voor het verkorten van deze termijn. Daarbij zien zij graag de mogelijkheid de termijnen te verlengen opgenomen in het wetsvoorstel.

Naast het verkorten van de termijn voor het afhalen van en het uitreizen met de mvv, is de beslistermijn van een aanvraag om verlening of wijziging van een mvv verlengd van acht weken naar drie maanden. Met de mogelijkheid deze nog eens met drie maanden te verlengen. In de memorie van toelichting staat gesteld dat «In de praktijk kan die wettelijke beslistermijn voor afdoening van het bezwaar in veel gevallen simpelweg niet worden gehaald». Echter Stichting Buitenlandse Partner stelt in haar reactie dat de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND) de afgelopen twee jaar wel in staat bleek om binnen acht weken te beslissen over de verlening van een mvv. Graag vernemen de leden van de D66-fractie of dit correct is en zij ontvangen daarbij graag een nadere motivering voor het verlengen van deze termijn. De leden van de D66-fractie zien het als een zorgelijke tendens dat, met het verkorten van de termijn waarop de mvv kan worden afgehaald en de termijn waarmee met de mvv uitgereisd kan worden, de mogelijkheden voor de burger worden ingeperkt, terwijl deze voor de regering, door het verlengen van de beslistermijn, juist worden uitgebreid. Deze leden willen voorkomen dat deze trend zich voortzet en verzoeken de regering daarom deze maatregelen in heroverweging te nemen.

8. Bestuurslasten

De leden van de PvdA-fractie hebben in de memorie van toelichting gelezen dat de hoorplicht komt te vervallen bij aanvragen tot het verlenen van een mvv en een terugkeervisum. Zij ontvangen graag een nadere toelichting hierop. Zij vragen waarom de hoorplicht in de referentprocedure wordt afgeschaft.

III.  ARTIKELEN

Artikel I, onder B

De leden van de SP-fractie willen naar aanleiding van de kritiek van de Adviescommissie Vreemdelingenrecht van de NOvA de volgende vragen aan de orde stellen over de voorgestelde artikelen 1a en 1b van Vw 2000.

Zij merken op dat in artikel 1a annulering van een visum gedefinieerd wordt als «intrekking met terugwerkende kracht». Ten aanzien van intrekking is door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State uitgemaakt dat die eveneens met terugwerkende kracht kan geschieden, als het om een verblijfsvergunning gaat (28 maart 2008, nr. 20 070 6713/1, JV 2008/225).

Als beide figuren terugwerkende kracht kunnen hebben, wat is dan nog het onderscheidende verschil tussen het begrip «annulering» en het begrip «intrekking»?

Annulering is blijkens het wetsontwerp alleen mogelijk in het geval bestreken door artikel 2e, derde lid indien de vreemdeling nog geen toegang heeft gekregen.

Wat is het praktische verschil dat in een dergelijk geval wordt bereikt door annulering in plaats van intrekking?

Met betrekking tot artikel 1b vragen zij wat het nut is van het vereiste dat de referent een «verklaring» heeft afgelegd. De definitie van artikel 1b impliceert dat de referent ten behoeve van een mvv-verlening «een verklaring» moet hebben afgelegd. Artikel 2k bepaalt dat de referent bepaaldelijk moet zijn gemachtigd tot het indienen van een mvv-aanvraag. Is dit laatste vereiste niet toereikend, zo juist niet beter geëigend om de referent te definiëren als hier bedoeld? Of is het de bedoeling een door een bepaaldelijk gemachtigde referent ingediende aanvraag niet in behandeling te nemen zolang geen «verklaring» is afgelegd? Hoe verhoudt de in artikel 1b geformuleerde plicht tot het overleggen van een verklaring zich tot de in artikel 2l neergelegde bepaling dat Onze Minister kan verlangen dat de vreemdeling doel en omstandigheden van het voorgenomen verblijf aannemelijk maakt door overlegging van documenten, waaronder een verklaring van referent?

Artikel I, onder C

De leden van de CDA-fractie merken op dat in de memorie van toelichting gesteld wordt dat in de praktijk op veel plaatsen een zogenaamde «pre-check» van mvv-aanvragen plaatsvindt, op grond waarvan gebrekkige aanvragen vroegtijdig kunnen worden gesignaleerd, voordat ze in procedure worden genomen (waardoor geen vergoeding voor het in behandeling nemen van bij voorbaat kansloze aanvragen hoeft te worden voldaan. Hoewel zij dit op zichzelf een goede procedure achten, vragen deze leden welke «praktijk» hier wordt bedoeld. Betreft dit de gang van zaken bij de IND en/of die bij de Nederlandse ambassades en consulaire vertegenwoordigingen? Bestaan er wat dit betreft verschillen in dienstverlening tussen diplomatieke posten? De leden van de CDA-fractie vragen dit tegen de achtergrond van signalen die soms zijn te vernemen over de gebrekkige dienstverlening door Nederlandse diplomatieke vertegenwoordigingen. Zo zou het gebeuren dat personen in het kader van het aanvragen van een mvv vaak onnodig verschillende keren lange reizen moeten maken, in het land van herkomst, dan wel naar het dichtstbijzijnde land, mede omdat de informatievoorziening door de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging niet optimaal zou zijn geweest. Kan hierop worden ingegaan, zo vragen deze leden.

De leden van de CDA-fractie vragen ook of er bij aanvragen in het kader van gezinshereniging geen problemen kunnen ontstaan met de termijn van drie maanden waarbinnen een verleende mvv geldig is, dan wel waarbinnen een verleende mvv moet zijn afgehaald. Waarom is in artikel 2j bepaald dat de geldigheidsduur van een mvv niet kan worden verlengd? De leden van de CDA-fractie wijzen er in dit verband (nogmaals) op dat men vaak lange afstanden moet afleggen om de Nederlandse vertegenwoordiging te bereiken in het land van herkomst dan wel in een naburig land (bijvoorbeeld omdat in het ene land er geen Nederlandse ambassade is, of deze is gesloten), nog daargelaten de mogelijke gevaren en financiële belemmeringen die deze verre reizen kunnen opleveren.

Klopt het dat het regelmatig voorkomt dat voor de huidige termijn waarbinnen een mvv moet zijn opgehaald (zes maanden), verlenging moet worden aangevraagd en soms ook voor de geldigheidsduur van de mvv, zo vragen deze leden.

De leden van de CDA-fractie vragen of, naast het Netherlands Trade and Investment Office in Taipei, er andere voorbeelden van plaatsen/instanties kunnen worden gegeven waar in verband met een wezenlijk Nederlands belang, internationale verplichtingen of klemmende redenen van humanitaire aard, een mvv kan worden aangevraagd anders dan bij een Nederlandse diplomatieke post in het land van herkomst of het dichtstbijzijnde land. Hoe verloopt in zulke gevallen de procedure? En indien de mvv-aanvraag wordt gehonoreerd, kan het ophalen / de afgifte van de mvv dan ook «elders» gebeuren? De leden van de CDA-fractie merken op dat er in de memorie van toelichting gesteld wordt dat een mvv (naast recht op toegang tot het Nederlandse grondgebied) recht geeft op doorreis door andere Schengenstaten. Geldt hetzelfde, zo vragen deze leden, voor een op basis van die mvv afgegeven verblijfsvergunning.

De leden van de CDA-fractie onderschrijven de verplichting tot persoonlijke verschijning op de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordigingen met het oog op vaststelling en verificatie van de identiteit van de vreemdeling. Met name bij mvv-aanvragen voor gezinshereniging en gezinsvorming achten zij dit van belang. Zij vragen in dit verband op welke wijze er op de posten, maar ook bij de instanties in Nederland, in geval van een mvv-aanvraag door een referent in Nederland, voldoende aandacht bestaat voor mogelijke huwelijksdwang.

De leden van de PvdA-fractie hebben uit de «Blauwdruk Modern Migratiebeleid» begrepen dat het kabinet voornemens is in de referentprocedure mogelijkheden te geven tot het instellen van rechtsmiddelen. Deze leden vernemen graag op welke manier dit zal gebeuren. Zal de referent de mogelijkheid krijgen tot het instellen van rechtsmiddelen anders dan nu het geval is, zo vragen deze leden ter verduidelijking.

Graag vernemen de leden van de PvdA-fractie of de regering bereid is om in de situatie dat een mvv in een naburig land moet worden opgehaald de termijn op zes maanden te handhaven en de mogelijkheid voor verlenging van de beide termijnen bij complicaties, zoals deze leden ook hebben gevraagd in het schriftelijk overleg inzake de Blauwdruk Naar een Modern Migratiebeleid. Deelt de regering de mening van deze leden dat met het bekorten van de termijn de gezinshereniging van de vluchteling (en andere asielstatushouders) kan worden bemoeilijkt?

Kan de regering bevestigen dat met de referentaanvraag zoals omschreven in artikel 2k eerste lid onder b binnen drie maanden na statusverlening een vluchteling het vereiste van nareizen zoals geformuleerd in artikel 29, eerste lid, onder e en f van de Vw 2000 wordt voldaan? Is de regering bereid met het oog op de rechtszekerheid artikel 29 op dit punt aan te passen? Uit de huidige formulering van artikel 29 blijkt deze uitleg van «nareizen» immers niet, zo vragen deze leden?

De leden van de SP-fractie willen naar aanleiding van de kritiek van de Adviescommissie Vreemdelingenrecht van de NOvA de volgende vragen aan de orde stellen over het voorgestelde Hoofdstuk 1A Nationale visa in de Vw 2000.

Met de invoering van artikel 2c, sub b en artikel 2e, tweede lid, sub b, c en d wordt geregeld dat de minister ambtshalve een mvv of terugkeervisum kan wijzigen, dan wel ambtshalve beslissingen met betrekking tot voorschriften, beperkingen, geldigheidsduur en intrekking van een reeds verleende mvv of terugkeervisum kan nemen.

Is het niet noodzakelijk te voorzien in een procedurele waarborg dat de vreemdeling eerst wordt gehoord, of kan reageren op een voornemen?

Artikel 2f roept veel vragen op. Niet minder dan drie bepalingen van de Awb, die de aanvrager bescherming bieden tegen willekeur, worden hier buiten toepassing gesteld. Het effect lijkt te zijn, dat een besluit om een aanvraag tot een mvv of terugkeervisum buiten behandeling te stellen niet aan de aanvrager bekend wordt gemaakt. Voorts, dat geen gelegenheid wordt geboden een buiten behandeling stelling te voorkomen als de afwijzing steunt op gegevens die afwijken van gegevens die de aanvrager zelf heeft verstrekt.

In artikel 2f staat dat de vreemdeling in de daar genoemde gevallen niet de gelegenheid zal krijgen de aanvraag aan te vullen. Het is een vergaande en niet overtuigend gemotiveerde ingreep om in afwijking van de Awb standaard geen termijn voor herstel van het verzuim meer te geven. De rechtvaardiging die daarvoor in de memorie van toelichting wordt gezocht in «de grote aantallen» overtuigt niet. Immers: hoe groter de aantallen willekeurige beslissingen zijn die ontstaan door niet toepassing van de Awb, hoe erger het is.

De leden van de SP-fractie constateren dat nergens in het wetsvoorstel positief staat omschreven aan welke procedurele vereisten de aanvraag om een mvv of een terugkeervisum moet voldoen. Dientengevolge geldt de Awb. Dat zou alleen anders zijn als in de Vw 2000 uitdrukkelijk wordt vermeld, dat in afwijking van de Awb vereist wordt dat de aanvraag wordt ingediend in persoon, dat een voorgeschreven formulier wordt gebruikt en dat een van de voorgeschreven talen wordt gebruikt. Is er dan wel een voldoende wettelijke basis voor het buiten behandeling stellen van aanvragen op die gronden die niet in de wet staan en ook niet tot de Awb zijn terug te voeren, zoals het niet indienen in persoon, het niet gebruiken van het voorgeschreven formulier en het niet gebruiken van een van de voorgeschreven talen?

In artikel 2u staat dat procedurele vereisten bij algemene maatregel van bestuur (amvb) kunnen worden geregeld. Mag bij die amvb alsnog van de Awb worden afgeweken waar de wet dat niet heeft gedaan?

Hoe wordt de niet-buiten werking gestelde bepaling van artikel 4:5, tweede lid, Awb toegepast in het geval de aanvraag niet in het Nederlands, Engels of Frans is gesteld? Dient dan toch de gelegenheid tot een vertaling te worden geboden?

Hoe wordt in voorgestelde het systeem van artikel 2f voorkomen dat aanvragers, met name aanvragers van een mvv, onwetend van de buiten behandeling stelling, vergeefs blijven wachten op een beslissing en daarbij kostbare tijd verliezen?

Een niet in persoon ingediende aanvraag kan buiten behandeling worden gesteld. Is dat ook het lot van een door een referent (ontwerpartikel 2k, eerste lid, sub b Vw 2000) ingediende aanvraag?

De leden van de SP-fractie lezen in de memorie van toelichting als voorbeeld voor een buiten behandeling stelling het geval dat de aanvraag niet door de vreemdeling in persoon wordt ingediend, maar schriftelijk bij het departement door de referent. Zoals uit de hier gestelde vraag al blijkt is onduidelijk of de referent zelf ook in persoon een aanvraag moet indienen. De voorgestelde tekst laat de mogelijkheid open dat de referent een schriftelijke aanvraag doet. Dient de regeling van de aanvraag door de referent niet preciezer in de wet te worden omschreven? Wat is de praktische winst van buiten behandeling stelling in het geval waarin de vreemdeling de aanvraag niet in persoon maar schriftelijk indient? Waarom zou een dergelijke aanvraag niet aangevuld mogen worden door de invulling en ondertekening van het juiste formulier door de vreemdeling in persoon?

De leden van de SP-fractie vragen voorts waarom de vreemdeling zich wel door een juridisch ongeschoolde referent kan laten vertegenwoordigen maar niet door een deskundige advocaat of andere gemachtigde bij het indienen van een aanvraag. Is de kennelijk beoogde eis van het door de vreemdeling in persoon indienen van een aanvraag niet in strijd met artikel 2:1 Awb, waarin staat dat eenieder zich ter behartiging van zijn belangen in het verkeer met bestuursorganen kan laten bijstaan of door een gemachtigde kan laten vertegenwoordigen?

De leden van de SP-fractie willen graag van de regering vernemen of het bedrag aan leges die de vreemdeling heeft betaald wordt gerestitueerd voor een aanvraag die buiten behandeling wordt gesteld. Ligt het antwoord niet reeds ontkennend in artikel 2d, eerste lid: »Voor het behandelen, daaronder begrepen de toepassing van artikel 4:5 Awb (...)»?

In de memorie van toelichting is vermeld dat informeel al een zogenoemde pre-check plaatsvindt. Is dat dan standaard/beleid of is dat afhankelijk van de post en de bemensing van de post?

Op welke wijze is daarbij voorzien in «eenheid in optreden» met het oog op voorkomen van willekeur en de betrachten zorgvuldigheid?

Is afwijking van artikel 3:47 Awb zinvol, nu in artikel 3:48 Awb al staat dat de vermelding van de motivering achterwege kan blijven indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat daaraan geen behoefte bestaat?

De leden van de SP-fractie vragen waarom artikel 3:45 Awb, waarin staat dat op de beschikking de mogelijkheid van het instellen van bezwaar moet worden vermeld, buiten toepassing moet blijven. Ook als de beschikking conform de aanvraag is, doet zich de mogelijkheid voor dat er reden is bezwaar te maken. Het kan bijvoorbeeld nodig zijn dat de betrokkene bezwaar wil maken omdat de minister ten onrechte heeft verondersteld dat de beschikking conform de aanvraag was. Is er enig praktisch belang mee gemoeid de rechtsmiddelenclausule niet in alle gevallen standaard onderaan de beslissing te vermelden?

In dit ontwerpartikel wordt de ongeschreven praktijk gecodificeerd, volgens welke pleegt te worden bekeken in hoeverre – na gebruikmaking van een mvv-vervolgens een verblijfsvergunning kan worden verstrekt. Nu deze gedragsregel in de wet wordt opgenomen is meer precisie vereist.

In artikel 2h, eerste lid, wordt vereist dat aan de voorwaarden voor toegang en de voorwaarden voor verblijf is voldaan. Kan dit van elkaar worden onderscheiden? Is het niet zo dat de reëel te stellen voorwaarden voor toegang tot Nederland samenvallen met de vereisten om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning? Voorts wordt in het eerste lid gesteld dat moet zijn voldaan aan de voorwaarden voor een verblijfsvergunning «ingevolge deze wet». Waarom is niet gekozen voor de formulering «bij of krachtens deze wet» zoals dat in hetzelfde artikellid wel ten aanzien van toegang is gebeurd? En moet in dit artikel, hoe dan ook, niet op genomen worden: «of ingevolge rechtstreeks werkende bepalingen van het recht van de Europese Unie»? In de gezinsherenigingsrichtlijn wordt overigens een regeling getroffen waarin voor een dubbel onderzoek naar de verlening van eerst een mvv en dan nog eens van een verblijfsvergunning geen plaats is. Blijkens artikelen 2 sub d, 5 en 13 van de richtlijn betreft de in te dienen aanvraag om gezinshereniging tegelijkertijd een aanvraag om toegang en verblijf. De ACVZ heeft dit onderkend en geadviseerd een nieuw systeem in te voeren waarmee aan de bepalingen van de gezinsherenigingsrichtlijn wordt voldaan. Waarom is het advies van de ACVZ niet opgevolgd en hoe ziet de regering de verenigbaarheid van de voorgestelde wettelijke regeling met het bindende recht van de Gezinsherenigingsrichtlijn?

Artikel 2h is een «kan» bepaling die de mogelijkheid open laat dat een mvv wordt geweigerd, óók wanneer na toetsing van de aanvraag is gebleken dat aan alle voorwaarden voor verlening van een verblijfsvergunning is voldaan. Waarom is voor dat geval niet een verplichting tot het verlenen van een mvv in de wet opgenomen? Biedt artikel 2h, tweede lid, een zelfstandig toetsingskader? Is het niet zo dat de in de memorie van toelichting beschreven voorbeelden allemaal terug te leiden zijn tot hetgeen onder artikel 2h, eerste lid, valt?

De leden van de SP-fractie constateren dat de term «belang van internationale betrekkingen» voor komt in artikel 2a, eerste lid, 2e eerste lid, 2h tweede lid en 2i, tweede lid, Vw 2000. Op grond van dat belang behoort de minister van Buitenlandse Zaken bij de beslissing betrokken te worden, kunnen voorschriften en beperkingen aan een mvv worden verbonden (zoals het opleggen van de verplichting dat de vreemdeling zich gedurende zijn verblijf van politieke activiteiten onthoudt) en kan een mvv worden verleend en geweigerd. In de memorie van toelichting is uitgelegd wat gevallen zijn waarbij de internationale betrekkingen een rol spelen in verband met de betrokkenheid van de minister van Buitenlandse Zaken. Wat wordt bedoeld met «het belang van de internationale betrekkingen»? Is het de bedoeling dat het belang van de internationale betrekkingen alleen zal worden ingeroepen in die gevallen waarbij de minister van Buitenlandse Zaken is betrokken of is ook de minister van Justitie zonder de minister van Buitenlandse Zaken bevoegd beperkingen en weigeringen op te leggen op grond van het belang van internationale betrekkingen? Welke gevallen zijn denkbaar, waarin aan een vreemdeling die aan alle vereisten voor verlening van een verblijfsvergunning voldoet, toch een mvv in het belang van de internationale betrekkingen zou kunnen worden geweigerd? In het tweede lid van het voorgestelde artikel 2i staat onder meer dat een mvv kan worden geweigerd als de vreemdeling niet voldoet aan het overigens bij of krachtens dit hoofdstuk bepaalde. In het ontwerp is niet te zien wat daar concreet mee kan zijn bedoeld aangezien alle gevallen die in dat hoofdstuk worden genoemd al zijn gedekt door specifieke bepalingen. Het kan immers niet zijn dat het gaat om de in het ontwerp vermelde gronden voor buiten behandeling stelling (aanvraag in persoon, gebruik voorgeschreven formulier voor aanvraag, aanvraag in voorgeschreven taal, betaling van leges). Ook kan het niet gaan om gronden die leiden tot afwijzing waarin het eerste lid van dit artikel al voorziet, namelijk toegang- en toelatingsvoorwaarden aantonen, de bepaaldelijk gevolmachtigde referent, gegevensverstrekking en zekerheidstelling. Op welke hier niet genoemde verplichtingen ziet het tweede lid van ontwerpartikel 2i Vw 2000? Uit de memorie van toelichting blijkt dat er een derde lid was beoogd, waarin staat dat illegaal verblijf tijdens of voorafgaand aan de aanvraag een grond vormt om de aanvraag af te wijzen. Dat derde lid is blijkbaar in de loop van het ontwerpproces overbodig geacht nu al is voorzien in twee extra onderdelen van artikel 16, eerste lid, Vw 2000, waarin onder meer wordt geregeld dat een verblijfvergunning wegens illegaal verblijf kan worden afgewezen. Het effect is inderdaad hetzelfde. Materieel gezien is dit een zeer ingrijpende en verstrekkende bepaling.

De leden van de SP-fractie hebben enige vragen over de afwijzingsgrond. Is er sprake van een limitering in de tijd dat deze afwijzingsgrond nog wordt tegengeworpen? In de memorie van toelichting staat dat de minister deze weigeringsgrond zal uitwerken in lagere regelgeving of in beleidsregels. Kan de meer duidelijkheid worden geven over de vraag waar deze uitwerking zal plaatsvinden en op welke manier?

Wat is de betekenis van de geldigheidsduur van de mvv voor de wettigheid van het verblijf in Nederland? Kan iemand die met een mvv naar Nederland is gekomen, geacht worden gedurende drie maanden na de afgifte van de mvv en totdat hij een verblijfsvergunning heeft aangevraagd, rechtmatig op het Nederlandse grondgebied te zijn? Zo nee, waarom is niet eenvoudigweg bepaald dat de houder van een mvv na binnenkomst gedurende een vrije termijn van drie maanden de gelegenheid heeft een verblijfsvergunning aan te vragen? In het eerste lid van dit ontwerpartikel is de geldigheidsduur van de mvv terug gebracht van zes maanden naar drie maanden. Wat is daarvoor de reden? In artikel 2j, derde lid, wordt gesproken van ontheffing van de maximale geldigheidsduur in verband met de geldigheid van het reisdocument. Aan welke bijzondere gevallen kan hier gedacht worden?

Zoals de leden van de SP-fractie al eerder aangaven, is uit de tekst van artikel 2k niet duidelijk of de referent eveneens in persoon een aanvraag moet indienen. Ook is al de vraag gesteld, waarom een advocaat of andere gemachtigde niet namens de vreemdeling een schriftelijke aanvraag mag indienen, waarbij vanzelfsprekend geenszins wordt uitgesloten dat de vreemdeling in persoon kan worden opgeroepen om inlichtingen te verschaffen.

De beperkingen die in het eerste lid zijn opgenomen met betrekking tot het land van waaruit de mvv moet worden aangevraagd zijn niet in overeenstemming met de gezinsherenigingsrichtlijn. Volgens het systeem van die richtlijn mag het recht op gezinshereniging niet aan meer of andere beperkingen worden gebonden dan in die richtlijn zijn vermeld. In artikel 5, derde lid, staat dienaangaande niet meer dan dat een verzoek wordt ingediend en behandeld wanneer de gezinsleden verblijven buiten het grondgebied van de lidstaat van verblijf van de hoofdpersoon. De richtlijn voorziet niet in de mogelijkheid dat lidstaten slechts in specifiek omschreven landen de aanvraag om gezinshereniging mogelijk maken. Wat is de opvatting van de regering over de vraag naar de verenigbaarheid van de ontworpen regeling met artikel 5, derde lid, van de gezinsherenigingsrichtlijn? In de memorie van toelichting wordt gesproken over verplichtingen die zijn verbonden aan een visum en wordt verwezen naar ontwerpartikel 2k, Vw 2000. Is de veronderstelling juist dat wordt gedoeld op ontwerpartikel 2e, Vw 2000?

De leden van de SP-fractie menen dat de regeling over het «buiten beschouwing laten» van de verklaring van de referent in artikel 2l onnodig is en leidt tot overbodige discussies. Ook onder de huidige regelgeving is de minister alleszins bevoegd om aan ongeloofwaardige verklaringen weinig of geen waarde te hechten. Waarom is in dit artikel geen procesfase opgenomen waarin de betrokken vreemdeling gehoord wordt over hetgeen de minister van plan is naar aanleiding van de referentverklaring? Blijkens de memorie van toelichting wordt met deze bepaling afgeweken van artikel 2:1 Awb waarin staat dat eenieder zich door een gemachtigde kan laten vertegenwoordigen. Juist bij aanvragen in het buitenland kan het van wezenlijk belang zijn dat een gemachtigde in Nederland een aantal zaken kan behartigen die door de grote afstand niet door de vreemdeling zelf kunnen worden geregeld. Voorts is niet duidelijk waarom het beroep van advocaat blijkbaar zo weinig wordt vertrouwd dat advocaten van het recht om hun cliënten bij het indienen van aanvragen te vertegenwoordigen zouden moeten worden uitgesloten. Waarom zou een ondeskundige referent wel kunnen doen wat een deskundig advocaat niet zou kunnen?

De leden van de SP-fractie vragen voorts of bij de beoordeling van een mvv-aanvraag gebruik wordt gemaakt van informatie uit het Europese Visa Informatie Systeem (VIS)?

De beslistermijn van de gezinsherenigingsrichtlijn voor gecombineerde aanvraag voor toegang en verblijf is negen maanden (artikel 5, vierde lid). Hoe wordt gewaarborgd dat de gezamenlijke termijn voor het beslissen op een mvv-aanvraag en het beslissen op een aanvraag voor een verblijfsvergunning de negen maanden niet overschrijdt? In artikel 5, vierde lid van de gezinsherenigingsrichtlijn staat dat de gevolgen van het uitblijven van een beslissing bij het verstrijken van de genoemde termijn van negen maanden bij de nationale wetgeving van de betrokken lidstaat «moeten» worden geregeld. Welke regeling is hier voorzien?

De aan het woord zijnde leden vragen of de imperatief voorgeschreven weigering in artikel 2o, tweede en derde lid terecht en verstandig is. Is het verstandig de mogelijkheid van verlening van terugkeervisa bij wet (artikel 2p, eerste lid, sub a) uitsluitend open te stellen voor gevallen waarin er een dringende reden is die geen uitstel van vertrek mogelijk maakt? Kan het niet zijn dat er andere gevallen zijn waarin verlening van een terugkeer visum in een wederzijdse behoefte van overheid en vreemdeling voorziet?

De leden van de SP-fractie vragen of de uitsluiting van artikel 2p, eerste lid, sub f niet verder gaat dan nodig is. Het is kennelijk de bedoeling van deze regeling te voorkomen dat iemand die een mvv had moeten aanvragen en in Nederland een procedure over een verblijfsvergunning doorloopt in de gelegenheid wordt gesteld tussentijds naar zijn land terug te keren. Aangenomen moet worden dat er een mogelijkheid is dat deze procedure kansrijk is. Waarom zou in een dergelijk geval een terugkeervisum standaard geweigerd moeten worden? Als er zich dringende redenen voordoen die geen uitstel van vertrek mogelijk maken, zou zo iemand op eigen risico naar eigen land moeten vertrekken. Hoe zal worden geregeld dat zo iemand naar Nederland kan terugkeren als zijn procedure over de (on)juistheid van het tegenwerpen van een mvv-vereiste is gewonnen?

De leden van de SP-fractie lezen in artikel 2u onder meer dat bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat de toezending van beschikkingen ook kan geschieden door middel van het toezenden of uitreiken van het document en door het stellen van aantekeningen in een daarbij aan te wijzen document. Hoe verhoudt zich dit tot artikel 2k, tweede lid waarin staat dat de mvv aan de vreemdeling in persoon wordt afgegeven? Hoe verhoudt dit zich tot artikel 5, vierde lid van de gezinsherenigingsrichtlijn waarin staat dat de betrokkene schriftelijk in kennis wordt gesteld van de genomen beslissing? In het tweede lid van dit artikel wordt de mogelijkheid geopend dat aan verplichtingen van de vreemdeling kan worden voldaan door de wettelijk vertegenwoordiger. Wordt hier gedoeld op ouders en voogden van minderjarige kinderen? Wordt er hier nog aan andere gevallen gedacht? Welke kunnen de denkbare verplichtingen zijn waaraan niet door de wettelijk vertegenwoordiger kan worden voldaan?

De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat artikel 2e van de Vw 2000 regelt dat na afgifte van een mvv of een verleend terugkeervisum alsnog kan worden teruggekomen op de eerdere afgifte. Deze leden vragen of krachtens internationaal recht kan worden bepaald dat vreemdelingen zich gedurende hun verblijf in Nederland moeten onthouden van politieke activiteiten. Dat lijkt deze leden in strijd met de Grondwet. Ook vragen deze leden of het naar de beginselen van behoorlijk bestuur aanvaardbaar is om een visum of mvv achteraf in te trekken als blijkt dat er bij de afgifte uitgegaan is van onjuiste informatie. In hoeverre kan de rechtszekerheid waar de burger van mag uitgaan hiermee in het gedrang komen, zo vragen zij.

Deze leden vinden het onbegrijpelijk dat een mvv-aanvraag afgewezen wordt indien blijkt dat aanvrager vooraf illegaal verblijf in Nederland heeft gehad. Er zijn immers uiteenlopende omstandigheden te bedenken waardoor, ondanks de toets van de klemmende redenen van humanitaire aard ex artikel 2H van de Vw 2000, weigering van mvv-afgifte van ongekende hardheid zou getuigen. Wat bijvoorbeeld te denken van een vreemdeling die zijn studie in Nederland wil afronden? Een ook gezinsvormers zouden nog wel eens in de klem kunnen raken als ze illegaal in Nederland hebben verbleven.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering toe te lichten waarom in artikel 2j een bekorting van de termijn wordt voorgesteld waarbinnen een vreemdeling een mvv kan afhalen en daarmee kan reizen. Deze termijn kan niet worden verlengd. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering deze bekorting te beargumenteren mede in het licht van het proportionaliteitsvereiste. Kan de regering toelichten waarom er niet voor is gekozen om onderscheid te maken in de situatie waarin de mvv in het land zelf kan worden opgehaald en de situatie waarin men naar het buitenland af moet reizen, zo vragen zij.

Artikel I, onder D

De leden van de SP-fractie willen naar aanleiding van de kritiek van de Adviescommissie Vreemdelingenrecht van de NOvA de volgende vragen aan de orde stellen over de voorgestelde aanpassing van artikel 16, eerste lid van de Vw 2000.

Beide toevoegingen aan dit artikel zijn zeer verstrekkend en ongelimiteerd. In de beslissingspraktijk is het ook thans al volstrekt gebruikelijk en vanzelfsprekend dat een aanvraag niet wordt ingewilligd als die op onjuiste gegevens is gebaseerd. Voorts is in artikel 18, eerste lid, sub c van de Vw 2000 geregeld dat verlenging van een verblijfsvergunning kan worden geweigerd als de oorspronkelijke verlening op onjuiste gegevens was gebaseerd. Wat is, gezien de bestaande regeling, de toegevoegde waarde van het voorgestelde nieuwe onderdeel? Er is in elk geval géén toegevoegde waarde voor zover het gaat om weigering wegens verstrekking van onjuiste gegevens. Dat kan ook nu al. Wel nieuw is, dat een verblijfsvergunning tevens kan worden geweigerd op grond van een verondersteld gedragspatroon van de vreemdeling dat zou moeten blijken uit het niet nakomen van verplichtingen verbonden aan een eerder verleend visum of uit het verstrekken van onjuiste gegevens voor een eerder verleende verblijfsvergunning. De bedoeling is kennelijk de weg naar de verkrijging van een verblijfsvergunning af te snijden om redenen die niet rechtstreeks met de in behandeling zijnde aanvraag te maken hebben en die samenhangen met de veronderstelde ongeloofwaardigheid of onbetrouwbaarheid van de aanvrager. Het voorgestelde onderdeel creëert een vermoeden van onbetrouwbaarheid als de daar genoemde omstandigheden zich voordoen. Is een dergelijke bepaling niet in kennelijke strijd met het verbod van willekeur, welk verbod niet alleen in de algemene beginselen van behoorlijk bestuur is neergelegd, maar ook ten grondslag ligt aan het «quality of law» -vereiste van artikel 8 EVRM .

Als de gegevens die aan een aanvraag ten grondslag worden gelegd na controle juist zijn bevonden, is er geen redelijke grond om alsnog de aanvraag af te wijzen alleen omdat in een ander geval ooit onjuiste gegeven zijn verstrekt. Zo is het ook willekeurig om iemand die aan alle materiële voorwaarden voor een verblijfsvergunning voldoet, deze vergunning desondanks te ontzeggen omdat hij ooit langer in het land bleef dan een visum hem toestond. Er bestaat dan geen redelijk verband meer tussen de weigeringsgrond en het voorwerp van de aanvraag. Het is niet redelijk verwachtingen over toekomstige onzekere gebeurtenissen aan een afwijzing van een aanvraag ten grondslag te leggen. Is het de bedoeling dat de vreemdeling op wie deze bepaling wordt toegepast het vermoeden van onbetrouwbaarheid kan weerspreken? Zo ja, waarom is dat niet uitdrukkelijk in de wet geregeld?

Hoe zal worden gewaarborgd dat deze bepaling niet zal worden tegengeworpen aan familieleden die zich kunnen beroepen op de gezinsherenigingsrichtlijn? Volgens de memorie van toelichting zou deze regeling in overeenstemming zijn met artikel 16, tweede lid van de richtlijn. Dat is een onjuiste veronderstelling. In dit artikel staat dat weigering en intrekking van een gezinshereniging mogelijk is als er valse of misleidende informatie is verstrekt, valse of vervalste documenten zijn gebruikt of anderszins fraude is gepleegd of onwettige middelen zijn gebruikt, dan wel als er sprake is van een schijnhandeling. Al die mogelijkheden tot weigering en intrekking bestaan ook thans in het stelsel van de Vw 2000. Maar voor weigering en intrekking op grond van een wettelijk vermoeden van onbetrouwbaarheid biedt de richtlijn geen ruimte. Hoe omvangrijk is het verschijnsel dat deze bepaling beoogt te bestrijden? Hoe zal de bevoegdheid tot het maken van uitvoeringsregels gebruikt zal worden?

De leden van de SP-fractie lezen in de memorie van toelichting dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld over de toepassing van deze afwijzingsgronden, bij welke toepassingen vanzelfsprekend rekening zal worden gehouden met de toepasselijke mensenrechtenverdragen, zoals het EVRM. Kan de regering meer duidelijkheid geven over de vraag waar deze uitwerking zal plaatsvinden en op welke wijze? Nu het een (administratieve) sanctie betreft, behoort deze niet tegengeworpen te worden aan «fraudegevallen en illegaal verblijf» die plaatsvonden voor de datum van inwerkingtreding van de wetswijziging. Hoe zal daarin worden voorzien? Het voorgenomen artikel II van het wetsvoorstel voorziet alleen in een overgangsregeling voor visumaanvragen en aanvragen voor een mvv.

Artikel 3.84 van het Vreemdelingenbesluit 2000 kent met betrekking tot het verstrekken van onjuiste gegevens een termijn van 12 jaar, waarna een en ander niet meer wordt tegengeworpen. De weigeringsgronden in artikel 16, eerste lid onder i en j lijken levenslang tegengeworpen te kunnen worden. Hoe lang kan toelating na het verstrekken van onjuiste gegevens worden geweigerd? Gaat deze bepaling ook gelden voor asielzoekers die hier een onjuiste leeftijd hebben opgegeven?

Ernstiger nog is het in onderdeel j neergelegde voornemen een verblijfsvergunning (en ook een mvv) te gaan weigeren als de vreemdeling ooit illegaal in Nederland is verbleven. Elk illegaal verblijf nu en toen, hoe kort en om welke reden dan ook, kan die grond opleveren.

De leden van de SP-fractie menen dat wat hierboven is gezegd over het verbod van willekeur ook hier geldt. Het is volstrekt disproportioneel om ongeclausuleerde iedere vorm van (eerder) illegaal verblijf ten grondslag te leggen aan de weigering van een verblijfsvergunning als aan alle materiële voorwaarden voor verlening is voldaan. Is een dergelijke bepaling niet in kennelijke strijd met het verbod op willekeur, welk verbod niet alleen in de algemene beginselen van behoorlijk bestuur is neergelegd, maar ook ten grondslag ligt aan het «quality of law»-vereiste van artikel 8 EVRM? Ook hier geldt dat de gezinsherenigingsrichtlijn zich tegen het invoeren van een dergelijke weigeringsgrond verzet.

De aan het woord zijnde leden willen weten hoe zal worden gewaarborgd dat deze bepalingen niet zal worden tegengeworpen aan familieleden die zich kunnen beroepen op de gezinsherenigingsrichtlijn.

Voor zowel artikel 16, eerste lid, sub i en sub j geldt dat zij (ook) in strijd zijn met een groot aantal andere EG-regelingen. Hoe wordt gewaarborgd dat deze bepalingen niet zullen worden tegengeworpen aan Turkse ondernemers die zich in Nederland willen vestigen en die zich kunnen beroepen op de standstill clausule van artikel 41, Aanvullend Protocol EEG-Turkije? Hoe wordt gewaarborgd dat deze bepalingen niet zullen worden tegengeworpen aan derdelanders die familielid zijn van een migrerend burger van de Europese Unie en die zich kunnen beroepen op Richtlijn 2004/38/EG? Hoe wordt gewaarborgd dat deze bepalingen niet zullen worden tegengeworpen aan houders van de status van langdurig ingezetenen in een andere EU-lidstaat die op grond van die status een aanvraag voor een verblijfsvergunning doen in Nederland? Hoe wordt gewaarborgd dat deze bepalingen niet zullen worden tegengeworpen aan scholieren, studenten en wetenschappers op wie de Richtlijnen 2004/114/EG en 2005/71/EG van toepassing zijn?

Volgens de leden van de GroenLinks-fractie vergt het uiterste voorzichtigheid om een visum of een verblijfsvergunning te weigeren indien in een eerdere vergunningverlening gebleken is dat onjuiste gegevens verstrekt zijn. De ratio van deze bepaling is op zich voorstelbaar, maar de ervaring leert dat heel erg veel asielzoekers, die naderhand als vluchteling zijn erkend, niet anders dan door gebruikmaking van vervalste identiteitsdocumenten het onveilige herkomstland hebben kunnen ontvluchten. Betekent dit voorstel nu voor hen dat, indien bijvoorbeeld na intrekking van de verblijfsvergunning asiel en terugkeer naar het herkomstland, een mvv of een visum geweigerd zal worden, ook als aan alle andere gestelde voorwaarden voldaan wordt?

Artikel I, onder F

De leden van de SP-fractie willen naar aanleiding van de kritiek van de Adviescommissie Vreemdelingenrecht van de NOvA de volgende vragen aan de orde stellen over de voorgestelde aanpassing van artikel 24, tweede lid van de Vw 2000.

Voorgesteld wordt artikel 4:5 Awb buiten toepassing te laten ten aanzien van buiten behandeling stelling van een aanvraag wegens het niet betalen van leges. Hoewel het op zich begrijpelijk is dat het bestuursorgaan ten aanzien van de legesverplichting een duidelijke sanctie wil kunnen toepassen, moet ervoor worden gewaakt dat in een dergelijk geval een herkansing onmogelijk wordt op grond van de bepalingen omtrent een herhaalde aanvraag. Waarom wordt niet tevens bepaald dat in geval van een herhaalde aanvraag na een dergelijke buiten behandelingstelling, artikel 4:6 Awb niet van toepassing is?

Artikel I, onder G en onder J

De leden van de SP-fractie willen naar aanleiding van de kritiek van de Adviescommissie Vreemdelingenrecht van de NOvA de volgende vragen aan de orde stellen over de voorgestelde aanpassing van de artikelen 25 en 76 van de Vw 2000.

Het gaat hier om wijziging met betrekking tot de beslistermijnen. Ook hier dient weer de vraag te worden gesteld: waarom is een afwijking van de Awb beslistermijnen op bezwaarschriften gerechtvaardigd/noodzakelijk? Is de gegeven motivering wel toereikend? Zal een algemene mogelijkheid om de termijn te verlengen naar 19 weken naar verwachting niet al snel leiden tot standaard en niet bijzonder, bijvoorbeeld voor onderzoek door het Openbaar Ministerie of door het Bureau Medische Advisering. Waarom kunnen de huidige beslistermijnen bezwaar (maximaal 14 weken met horen) niet voldoen bij een goede organisatie van het bestuursorgaan? Bovendien wijzen deze leden op artikel 7:10, vierde lid, Awb. Waarom worden de beslistermijnen in bezwaar niet gehaald? Moet de IND niet haar werkprocessen gewoon op orde krijgen? Bij de memorie van toelichting rijst de vraag of door de grotere afstand tussen aanvrager en IND (sinds de vreemdelingendiensten er niet meer zijn) het niet vaker gebeurt dat aanvragen «incompleet» worden ingediend en vervolgens – na wellicht slechte communicatie – worden afgewezen en er aldus meer druk op bezwaar komt.

Artikel I, onder I

De leden van de SP-fractie willen naar aanleiding van de kritiek van de Adviescommissie Vreemdelingenrecht van de NOvA de volgende vragen aan de orde stellen over de voorgestelde aanpassing van artikel 54, eerste lid van de Vw 2000.

Het gaat in dit artikel om maatregelen van toezicht waarin bij algemene maatregel van bestuur kan worden voorzien. Een nieuw onderdeel h wordt toegevoegd, waaruit blijkt dat bij algemene maatregel van bestuur ook nadere regels moeten kunnen worden gesteld met betrekking tot andere verplichtingen met het oog op de bescherming van de belangen waarop het bepaalde bij of krachtens deze wet betrekking heeft, de openbare orde, de nationale veiligheid of de internationale betrekkingen van een Overeenkomstsluitende Partij, alsmede de met het oog op het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens hoofdstuk 1A. Is deze verwijzing concreet genoeg om bevoegdheid voor de besluitwetgever te kunnen creëren? Wat moet men zich voorstellen bij andere verplichtingen met het oog op de bescherming van vreemdelingrechtelijke belangen? Wat moet men zich voorstellen bij andere verplichtingen met het oog op de bescherming van de belangen van de openbare orde?

Wat moet men zich voorstellen bij andere verplichtingen met het oog op de bescherming van de belangen van de nationale veiligheid? Wat moet men zich voorstellen bij andere verplichtingen met het oog op de bescherming van de belangen van de internationale betrekkingen? Hoe verhoudt zich ontwerpartikel 54, eerste lid, sub h van de Vw 2000 tot artikel 54, tweede lid van de Vw 2000? In de memorie van toelichting bij ontwerpartikel 2e van de Vw 2000 wordt gesproken over politieke activiteiten waarvan de vreemdeling zich tijdens zijn verblijf moet onthouden. Is een dergelijk beperking in overeenstemming met de artikelen 18, 19, 21, 22, 25 en 26 van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten?

De voorzitter van de commissie

De Pater–van der Meer

Adjunct-griffier van de commissie

Beuker


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van de Camp (CDA), De Wit (SP), Van der Staaij (SGP), Kamp (VVD), Arib (PvdA), ondervoorzitter, De Pater-van der Meer (CDA), voorzitter, Çörüz (CDA), Joldersma (CDA), Gerkens (SP), Van Velzen (SP), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Azough (GL), Timmer (PvdA), Griffith (VVD), Teeven (VVD), Verdonk (Verdonk), De Roon (PVV), Pechtold (D66), Heerts (PvdA), Thieme (PvdD), Kuiken (PvdA), Leijten (SP), Bouwmeester (PvdA), Van Toorenburg (CDA) en Anker (CU).

Plv. leden: Sterk (CDA), Langkamp (SP), Van der Vlies (SGP), Weekers (VVD), Smeets (PvdA), Aasted-Madsen-van Stiphout (CDA), Jager (CDA), Jonker (CDA), Roemer (SP), Vacature (SP), de Vries (CDA), Halsema (GL), Dijsselbloem (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Van Miltenburg (VVD), Zijlstra (VVD), Fritsma (PVV), Koşer Kaya (D66), Gill’ard (PvdA), Ouwehand (PvdD), Spekman (PvdA), Vacature, (SP), Bouchibti (PvdA) ,Van Haersma Buma (CDA) en Slob (CU).