Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben dat het wenselijk is de Vreemdelingenwet 2000 te wijzigen teneinde daarin regels op te nemen met betrekking tot nationale visa en enkele andere onderwerpen;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
De Vreemdelingenwet 2000 wordt gewijzigd als volgt:
Onderdeel h van artikel 1 vervalt.
Na artikel 1 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. annulering van een visum: intrekking van een visum met terugwerkende kracht tot en met het tijdstip van de verlening;
b. machtiging tot voorlopig verblijf: visum voor de toegang tot Nederland voor verblijf van meer dan drie maanden;
c. Overeenkomstsluitende Partij: staat waartoe de werkingssfeer van een door Onze Minister verleend visum zich krachtens verdrag of bindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie uitstrekt;
d. terugkeervisum: visum voor de toegang tot Nederland van een vreemdeling die Nederland tijdelijk zal verlaten;
e. visum: elk der visa voor toegang tot Nederland met het oog op verblijf van niet langer dan drie maanden, afgegeven door of vanwege een bevoegde autoriteit als bedoeld in een bindend besluit van de Raad van de Europese Unie, van het Europees Parlement en de Raad gezamenlijk of van de Commissie van de Europese Gemeenschappen, alsmede de onder b en d bedoelde visa.
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder referent: een Nederlander of een in Nederland gevestigde vreemdeling die op grond van artikel 8, onder a tot en met e of l, in Nederland rechtmatig verblijft dan wel het bevoegd gezag van een in Nederland kantoorhoudende rechtspersoon, die ten behoeve van de beoordeling van een aanvraag tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf een verklaring heeft afgelegd.
Na hoofdstuk 1 wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:
Paragraaf 1. Interdepartementale coördinatie
1. Indien het belang van de internationale betrekkingen naar het oordeel van Onze Minister van Buitenlandse Zaken betrokken is bij een besluit inzake verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf beslist Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Buitenlandse Zaken.
2. Onze Minister kan aan het hoofd van de desbetreffende Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging aanwijzingen geven over de uitvoering van de bij of krachtens dit hoofdstuk gestelde regels inzake de verlening van de machtiging tot voorlopig verblijf door de ambtenaren werkzaam op die vertegenwoordiging door tussenkomst van en voor zover het de buitenlandse betrekkingen kan raken in overeenstemming met Onze Minister van Buitenlandse Zaken.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over het bepaalde in het eerste en tweede lid.
Een ten behoeve van de toegang tot Nederland door Onze Minister verleend visum waarvan de geldigheidsduur niet is verstreken, dan wel een door een bevoegde autoriteit van een andere staat verleend visum, dat krachtens verdrag of bindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie daaraan is gelijkgesteld, geldt als het ingevolge artikel 3, eerste lid, onderdeel a, voor de toegang tot Nederland benodigde visum, onverminderd het overigens bij of krachtens dit hoofdstuk bepaalde.
Onze Minister is bevoegd:
a. de aanvraag tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf dan wel terugkeervisum in te willigen, af te wijzen dan wel niet in behandeling te nemen;
b. een machtiging tot voorlopig verblijf dan wel terugkeervisum te wijzigen, hetzij op aanvraag van de houder ervan, hetzij ambtshalve wegens veranderde omstandigheden;
c. een machtiging tot voorlopig verblijf dan wel terugkeervisum in te trekken of te annuleren.
Paragraaf 4. Leges; voorschriften, beperkingen en verplichtingen
1. Voor het behandelen, daaronder begrepen de toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht, van een aanvraag tot verlening of wijziging van een machtiging tot voorlopig verblijf dan wel terugkeervisum, is de vreemdeling Onze Minister een bij ministeriële regeling vast te stellen vergoeding verschuldigd.
2. Het eerste lid is niet van toepassing indien op grond van de Rijkswet op de consulaire tarieven reeds een vergoeding is verschuldigd.
1. De machtiging tot voorlopig verblijf wordt verleend onder beperkingen, verband houdende met het doel waarvoor het verblijf wordt toegestaan. Aan de machtiging kunnen voorschriften worden verbonden. De beperkingen en voorschriften kunnen tevens aan de machtiging worden verbonden met het oog op de bescherming van de belangen waarop het bepaalde bij of krachtens deze wet betrekking heeft, de openbare orde, de nationale veiligheid of de internationale betrekkingen van een Overeenkomstsluitende Partij, alsmede met het oog op het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens dit hoofdstuk.
Onze Minister kan het terugkeervisum met het oog op de bescherming van de belangen waarop het bepaalde bij of krachtens deze wet betrekking heeft, onder beperkingen verlenen en daaraan voorschriften verbinden.
2. Onze Minister kan alsnog voorschriften aan een reeds verleende machtiging tot voorlopig verblijf of reeds verleend terugkeervisum verbinden, voorschriften die zijn verbonden aan een machtiging tot voorlopig verblijf of terugkeervisum wijzigen, alsnog beperkingen opleggen, beperkingen wijzigen, de geldigheidsduur ervan inkorten dan wel de machtiging tot voorlopig verblijf of het terugkeervisum intrekken:
a. op verzoek van de vreemdeling;
b. indien uit naderhand gebleken feiten of omstandigheden komt vast te staan dat verlening ervan onjuist was;
c. indien feiten en omstandigheden zodanig zijn gewijzigd dat deze zich verzetten tegen handhaving of ongewijzigde handhaving van het verleende; of
d. indien de vreemdeling de op hem rustende verplichtingen krachtens deze wet niet naleeft.
3. Indien de vreemdeling nog geen toegang heeft verkregen kan Onze Minister de machtiging tot voorlopig verblijf annuleren op de gronden, vermeld in het tweede lid.
Paragraaf 5. Buiten behandeling laten, hoorplicht, rechtsmiddelenclausule en motivering
1. In afwijking van artikel 4:5, eerste en vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan Onze Minister een aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf dan wel terugkeervisum buiten behandeling laten zonder de vreemdeling in de gelegenheid te hebben gesteld de aanvraag aan te vullen indien:
a. de aanvraag niet door de vreemdeling in persoon is ingediend;
b. voor de aanvraag in voorkomend geval geen gebruik is gemaakt van een daartoe voorgeschreven formulier dat volledig is ingevuld en ondertekend;
c. de aanvraag niet is gesteld in de Nederlandse, Franse of Engelse taal; of
d. de ter afdoening van de aanvraag verschuldigde leges niet zijn betaald.
2. De artikelen 4:7 en 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht zijn niet van toepassing.
Indien Onze Minister overeenkomstig de aanvraag besluit, kan hij in afwijking van de artikelen 3:45 en 3:47 van de Algemene wet bestuursrecht vermelding van de mogelijkheid om bezwaar te maken en van de motivering achterwege laten.
AFDELING 2. MACHTIGING TOT VOORLOPIG VERBLIJF
Paragraaf 1. Verlening en weigering
1. Onze Minister kan een machtiging tot voorlopig verblijf verlenen aan de vreemdeling die heeft aangetoond dat hij voldoet aan de vereisten voor toegang tot Nederland, gesteld bij of krachtens deze wet en die voldoet aan de voorwaarden voor verlening van een verblijfsvergunning ingevolge deze wet.
2. Onze Minister kan in afwijking van het eerste lid een machtiging tot voorlopig verblijf verlenen indien daarmee een wezenlijk Nederlands belang is gediend of klemmende redenen van humanitaire aard daartoe nopen dan wel het belang van de internationale betrekkingen de verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf vordert.
1. Onze Minister kan een machtiging tot voorlopig verblijf weigeren indien de vreemdeling niet heeft aangetoond dat hij voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 2h, eerste lid, onverminderd het tweede lid van dat artikel.
2. Onze Minister kan een machtiging tot voorlopig verblijf voorts weigeren indien het belang van de internationale betrekkingen zich tegen verlening van de machtiging tot voorlopig verblijf verzet of de vreemdeling niet voldoet aan het overigens bij of krachtens dit hoofdstuk bepaalde.
1. Indien Onze Minister besluit tot verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf stelt hij de aanvrager daarvan schriftelijk in kennis. Een machtiging tot voorlopig verblijf kan tot uiterlijk drie maanden na de dagtekening van die kennisgeving worden afgegeven.
2. De geldigheidsduur van een machtiging tot voorlopig verblijf bedraagt ten hoogste drie maanden vanaf de datum van afgifte, met dien verstande dat een machtiging tot voorlopig verblijf slechts een maal kan worden benut voor het verkrijgen van toegang tot Nederland. De geldigheid van een machtiging tot voorlopig verblijf vervalt in elk geval met ingang van het tijdstip waarop de vreemdeling een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 heeft gedaan. De geldigheidsduur van een machtiging tot voorlopig verblijf kan niet worden verlengd.
3. De geldigheidsduur van een machtiging tot voorlopig verblijf kan de geldigheidsduur van het document voor grensoverschrijding van de vreemdeling niet overschrijden, met dien verstande dat het document voor grensoverschrijding na verloop van de machtiging tot voorlopig verblijf nog tenminste drie maanden geldig moet zijn. Onze Minister kan in bijzondere gevallen ontheffing verlenen van het bepaalde in de eerste volzin.
Paragraaf 2. Aanvraag en afgifte
1. De aanvraag van een machtiging tot voorlopig verblijf geschiedt:
a. bij de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het land van herkomst of van bestendig verblijf dan wel, bij gebreke daarvan, het dichtstbijzijnde land waar wel een vertegenwoordiging is gevestigd, dan wel bij het Kabinet van de Gouverneur van de Nederlandse Antillen of het Kabinet van de Gouverneur van Aruba aldaar, door de vreemdeling in persoon; of
b. bij Onze Minister door een referent die daartoe door de vreemdeling bepaaldelijk is gemachtigd.
2. De machtiging tot voorlopig verblijf wordt bij de vertegenwoordiging dan wel het Kabinet, bedoeld in het eerste lid, aan de vreemdeling in persoon afgegeven.
3. Onze Minister kan in overeenstemming met Onze Minister van Buitenlandse Zaken vrijstelling dan wel ontheffing verlenen van de verplichtingen, bedoeld in het eerste en tweede lid.
Paragraaf 3. Vereiste gegevens; beslistermijn
1. Met het oog op de beoordeling van een aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf kan Onze Minister van de vreemdeling verlangen dat deze door overlegging van documenten, daaronder begrepen een schriftelijke en ondertekende verklaring van een referent, het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf aannemelijk maakt. Onze Minister kan de verklaring van de referent buiten beschouwing laten indien deze referent reeds eerder als zodanig een dergelijke verklaring heeft afgelegd ten behoeve van een vreemdeling die niet aan de verplichtingen met betrekking tot doel en duur van het voorgenomen verblijf heeft voldaan dan wel waarvan de onjuistheid van de gegevens waarop de verklaring betrekking had gebleken is. Onze Minister doet daarvan mededeling aan de referent.
2. De vreemdeling dan wel de referent verstrekt Onze Minister de verlangde gegevens en bescheiden desgevraagd in persoon.
3. Met het oog op de beoordeling van het vereiste ten aanzien van het beschikken over voldoende middelen van bestaan, gesteld bij of krachtens deze wet, kan Onze Minister van de vreemdeling zekerheidstelling voor de daarmee gemoeide kosten verlangen tot een door Onze Minister te bepalen bedrag. Deze zekerheidsstelling kan mede omvatten het beschikken over een toereikende reisverzekering ter dekking van ziektekosten.
Onze Minister beslist binnen drie maanden na ontvangst van een aanvraag om verlening of wijziging van een machtiging tot voorlopig verblijf. Onze Minister kan deze termijn verlengen met ten hoogste drie maanden.
Paragraaf 4. Overige bepalingen
Onze Minister brengt de machtiging tot voorlopig verblijf aan in het document voor grensoverschrijding of op een blad waarop een visum kan worden aangebracht als bedoeld in artikel 1 van Verordening (EG) nr. 333/2002 van de Raad van de Europese Unie van 18 februari 2002 (PbEG 2002, L53/4).
1. Een terugkeervisum kan worden verleend voor de toegang tot Nederland van een vreemdeling die Nederland tijdelijk zal verlaten gedurende het tijdvak dat hij rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, aanhef en onder a tot en met h of l.
2. Geen terugkeervisum wordt verleend ten behoeve van de terugkeer uit het land van herkomst van de vreemdeling die rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, aanhef en onder c en d.
3. Geen terugkeervisum wordt verleend ten behoeve van de terugkeer uit het land van herkomst van de vreemdeling die een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in de artikelen 28 en 33 heeft gedaan en rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, aanhef en onder f, g of h.
1. Een terugkeervisum kan worden geweigerd indien:
a. de vreemdeling niet door overlegging van documenten aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een dringende reden die geen uitstel van vertrek mogelijk maakt;
b. de vreemdeling niet zelfstandig beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding;
c. de vreemdeling zich gedurende zijn verblijf in Nederland aan maatregelen van toezicht op grond van deze wet heeft onttrokken;
d. uit oogpunt van toezicht op grond van deze wet, opsporing of vervolging van strafbare feiten, tenuitvoerlegging van een vonnis of om andere gewichtige redenen bezwaar bestaat tegen vertrek uit Nederland van de vreemdeling;
e. het naar het oordeel van Onze Minister in de rede ligt dat binnen de geldigheidsduur van het terugkeervisum een beslissing als bedoeld in artikel 8, onderdeel f, g of h, kan worden verwacht;
f. de vreemdeling in afwachting is van de beslissing op diens aanvraag om een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 dan wel in afwachting is van de beslissing op een bezwaarschrift of een beroepschrift tegen een dergelijke beslissing en niet heeft beschikt over de vereiste machtiging tot voorlopig verblijf, overeenkomend met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd, dan wel niet op grond van het bepaalde bij of krachtens deze wet van de verplichting tot het beschikken over een machtiging tot voorlopig verblijf is vrijgesteld of ontheven; of
g. de vreemdeling zich schuldig heeft gemaakt aan of verdacht wordt van terrorisme, oorlogsmisdaden, of andere misdaden tegen de menselijkheid.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de toepassing van de gronden, bedoeld in het eerste lid.
1. De geldigheidsduur van een terugkeervisum kan de geldigheidsduur van de aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning niet overschrijden en bedraagt ten hoogste een jaar. Het terugkeervisum kan worden verleend voor een of meer reizen.
2. In afwijking van het eerste lid bedraagt de geldigheidsduur van een terugkeervisum ten behoeve van een vreemdeling die rechtmatig verblijf houdt op grond van artikel 8, onderdeel f, g of h, ten hoogste drie maanden en is het geldig voor één reis.
3. Onze Minister kan vrijstelling dan wel ontheffing verlenen van het eerste en tweede lid.
4. De geldigheidsduur van een terugkeervisum kan niet worden verlengd.
Een terugkeervisum wordt door de vreemdeling in persoon aangevraagd. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de wijze van indiening en de behandeling van een aanvraag tot verlening van een terugkeervisum.
Onze Minister beslist binnen twee weken na ontvangst van een aanvraag om verlening van een terugkeervisum. Onze Minister kan deze termijn verlengen met ten hoogste twee weken.
Onze Minister brengt het terugkeervisum aan in het document voor grensoverschrijding of op een blad waarop een visum kan worden aangebracht als bedoeld in artikel 1 van Verordening (EG) nr. 333/2002 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 18 februari 2002 (PbEG 2002, L53/4).
1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de wijze van indiening en de behandeling van een aanvraag tot verlening of wijziging van een machtiging tot voorlopig verblijf dan wel terugkeervisum, daaronder begrepen de wijze waarop beschikkingen, kennisgevingen, mededelingen of berichten ingevolge dit hoofdstuk aan de vreemdeling of aan andere belanghebbenden worden bekendgemaakt. Daarbij kan worden bepaald, dat de bekendmaking van beschikkingen ook kan geschieden door middel van het toezenden of uitreiken van een document en door het stellen van aantekeningen in een daarbij aan te wijzen document.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald in welke gevallen aan de verplichtingen die krachtens dit hoofdstuk op de vreemdeling rusten kan worden voldaan door diens wettelijke vertegenwoordiger.
Aan artikel 16, eerste lid, worden, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel h door een puntkomma, twee onderdelen toegevoegd, luidende:
i. grond bestaat om aan te nemen dat de vreemdeling de aan de verblijfsvergunning te verbinden verplichtingen niet zal nakomen, welke grond in elk geval bestaat indien de vreemdeling bij de aanvraag onjuiste gegevens heeft verstrekt, de verplichtingen verbonden aan een eerder verleend visum of eerder verleende verblijfsvergunning niet is nagekomen of indien hem eerder een visum of een verblijfsvergunning is verleend op grond van door of namens hem verstrekte en naderhand onjuist gebleken gegevens;
j. indien de vreemdeling in Nederland verblijf hield of houdt anders dan op grond van artikel 8.
In artikel 17, eerste lid, onderdeel a, worden de woorden «Onze Minister van Buitenlandse Zaken» vervangen door: bij regeling van Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Buitenlandse Zaken.
Aan artikel 24, tweede lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende:
Artikel 4:5, vierde lid, Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.
Artikel 25 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid wordt «zes maanden» vervangen door: drie maanden.
2. Het vierde lid, eerste volzin, komt te luiden:
Indien de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 is ingediend door een langdurig ingezetene of diens gezinslid, kan de termijn voor het geven van de beschikking in afwijking van het tweede lid voor ten hoogste drie maanden worden verlengd.
Artikel 37 wordt gewijzigd als volgt:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. De vreemdeling is, volgens door Onze Minister te geven regels, leges verschuldigd terzake van de afdoening van een aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 33. Daarbij kan Onze Minister bepalen dat de vreemdeling voor de afgifte van het document waaruit het rechtmatig verblijf blijkt leges verschuldigd is. Als betaling achterwege blijft, wordt de aanvraag niet in behandeling genomen dan wel het document niet afgegeven. Artikel 4:5, vierde lid, Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.
Artikel 54, eerste lid, wordt gewijzigd als volgt:
Onder vervanging van de punt in onderdeel g door een puntkomma wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
h. andere verplichtingen met het oog op de bescherming van de belangen waarop het bepaalde bij of krachtens deze wet betrekking heeft, de openbare orde, de nationale veiligheid of de internationale betrekkingen van een Overeenkomstsluitende Partij, alsmede de met het oog op het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens hoofdstuk 1A.
Artikel 76 komt te luiden:
1. Indien bezwaar wordt gemaakt tegen een beschikking omtrent de afgifte van de machtiging tot voorlopig verblijf, bedoeld in artikel 1a, onderdeel b, de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14 of 20, dan wel de ongewenstverklaring, bedoeld in artikel 67, wordt in afwijking van artikel 7:10, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht beslist binnen negentien weken na de ontvangst van het bezwaarschrift.
2. Onverminderd artikel 7:10, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, kan de beslissing worden verdaagd voor ten hoogste dertien weken indien naar het oordeel van Onze Minister voor de beoordeling van het bezwaarschrift advies van of onderzoek door derden of het openbaar ministerie nodig is.
In artikel 107a, eerste lid, wordt direct voorafgaande aan de woorden «de grensbewaking» ingevoegd: de visumverlening,.
1. Op de behandeling van aanvragen om een machtiging tot voorlopig verblijf dan wel terugkeervisum die zijn ingediend voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet blijft het recht dat gold voor dat tijdstip van toepassing.
2. Ten aanzien van de mogelijkheid om bezwaar te maken en beroep in te stellen tegen een besluit op een aanvraag als bedoeld in het eerste lid blijft het recht dat gold voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet van toepassing.
3. Op de behandeling van een aanvraag als bedoeld in artikel 25, ingediend voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, blijft het recht zoals dat gold voor dat tijdstip van toepassing.
4. Op de behandeling van een bezwaarschrift tegen een besluit dat is bekendgemaakt voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, gegeven op een aanvraag als bedoeld in het derde lid, blijft het recht zoals dat gold voor dat tijdstip van toepassing.
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Justitie,
De Minister van Buitenlandse Zaken,