Gepubliceerd: 9 november 2009
Indiener(s): Maria van der Hoeven (minister economische zaken) (CDA)
Onderwerpen: netwerken ruimte en infrastructuur
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31540-11.html
ID: 31540-11
Origineel: 31540-2

31 540
Wijziging van de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten in verband met uitsluiting van huisaansluitingen

nr. 11
TWEEDE NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 9 november 2009

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

I

Onder verlettering van de onderdelen B en C van artikel I tot onderdelen D en E worden na artikel I, onderdeel A, twee nieuwe onderdelen ingevoegd, luidende:

B

Artikel 12 komt te luiden:

Artikel 12

Onze Minister kan voor de situatie dat graafmeldingen die betrekking hebben op graafwerkzaamheden als bedoeld in artikel 8, derde lid, gezamenlijk worden gedaan door tussenkomst van een door Onze Minister aan te wijzen organisatie, bij regeling vrijstelling verlenen van de verplichtingen ten aanzien van de termijnen, bepaald in de artikelen 8, eerste lid, 9, 10, eerste lid, en 11, eerste lid. De vrijstelling kan onder beperkingen worden verleend.

C

Artikel 21, vierde lid, onderdeel b, vervalt, onder vernummering van onderdeel c tot onderdeel b.

II

Artikel II komt te luiden:

ARTIKEL II

De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

TOELICHTING

Onderdeel B

Dit onderdeel omvat twee wijzigingen. Ten eerste is van de gelegenheid gebruik gemaakt het bestaande regime voor zogenaamde Defensiegronden meer toe te snijden op de feitelijke behoefte. In verband hiermee komt het huidige artikel 12 te vervallen. Ten tweede wordt als nieuw artikel 12 een bepaling ingevoerd ten aanzien van gezamenlijke graafmeldingen voor ondiepe graafwerkzaamheden in eigen grond, zoals bedoeld in artikel 8, derde lid, van de wet.

Defensiegronden

De eerste wijziging strekt ertoe de bestaande afwijkende regeling voor netten in Defensiegronden deels te schrappen waardoor het reguliere regime van informatie-uitwisseling bredere toepassing kan krijgen. Thans bevat artikel 12 van de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten (WION) een afwijkend regime voor de informatie-uitwisseling voor graafmeldingen en oriëntatieverzoeken die betrekking hebben op gronden die in beheer zijn bij de Minister van Defensie. Inmiddels is gebleken dat er in veel gevallen geen noodzaak is dit afwijkende regime toe te passen. Zo is er bij oefenterreinen in het algemeen geen bezwaar tegen het volgen van de reguliere procedure van informatie-uitwisseling. Alleen in bepaalde gevallen, zoals bij militaire vliegvelden en communicatiecentra, is het om veiligheidsredenen niet gewenst dat liggingsgegevens over Defensienetten in door Defensie beheerde grond zonder meer worden verstrekt aan degene die het oriëntatieverzoek of de graafmelding heeft gedaan. Dit maakt het mogelijk het afwijkende regime voor Defensiegronden toe te spitsen op die, door de Minister van Defensie te bepalen gevallen.

Bij de totstandkoming van de WION is bij amendement een voorziening voor z.g. veiligheidsgebieden getroffen. Op grond van artikel 23 zijn gebieden aangewezen waarvoor om veiligheidsredenen een ander regime van toepassing is. In artikel 8 van het Besluit informatie-uitwisseling ondergrondse netten (BION) worden enkele luchthavens en kerninstallaties als veiligheidsgebied aangeduid. De gebiedsinformatie over de in deze gebieden gelegen netten dient door de exploitant van de luchthaven, respectievelijk de houder van de vergunning op grond van de Kernenergiewet aan de indiener van het oriëntatieverzoek of de graafmelding te worden verstrekt. Het afwijkende regime voor de nader te bepalen Defensiegronden past naar aard en doelstelling goed in de aanpak voor veiligheidsgebieden zoals neergelegd in artikel 8 BION. In beide situaties dient de beheerder van het gebied nader te bepalen welke liggingsgegevens om veiligheidsredenen niet verstrekt moeten worden en in beide situaties heeft de beheerder van het gebied derhalve de taak de indiener van het verzoek of de melding de relevante informatie te verstrekken. Tegen deze achtergrond wordt ervoor gekozen artikel 12 van de wet te laten vervallen en artikel 8 BION aan te vullen met nader door de Minister van Defensie te bepalen Defensiegebieden. Het mag duidelijk zijn dat deze wijziging geen afbreuk doet aan de centrale doelstelling van de WION om graafschade te voorkomen.

Collectieve melding voor ondiepe graafwerkzaamheden in eigen grond

Het nieuwe artikel 12 maakt deel uit van de aanpak ter verlichting van de lastendruk die voor de agrarische sector voortvloeit uit de invoering van de WION. Het betreft een zeer grote groep, veelal kleine ondernemers waarvoor thans reeds krachtens artikel 8, derde lid, van de wet een uitzondering geldt voor het doen van een graafmelding indien het gaat om graafwerkzaamheden in eigen grond met een diepte van ten hoogste 50 cm en indien de boer weet dat na een eerdere graafmelding geen wijziging van de ligging van netten in de grond heeft plaatsgevonden. De genoemde uitzondering verhindert niet dat boeren in eerste aanleg voor grote en verspreid gelegen landerijen een reeks van graafmeldingen moeten doen voor reguliere landbewerking zoals ploegen. Dit leidt tot relatief hoge kosten en een dergelijke, in beginsel eenmalige, melding is bovendien relatief bewerkelijk. In verband hiermee is in afwachting van nader overleg met de agrarische sector een tijdelijke voorziening getroffen in de vorm van een besluit op grond waarvan voorshands geen handhavingsmaatregelen worden genomen ten aanzien van boeren die zonder graafmelding graafwerkzaamheden ondieper dan 50 cm uitvoeren.

Het is wenselijk de bedoelde lastendruk te verkleinen, zonder afbreuk te doen aan de doelstelling van de wet, het voorkomen van graafschades. Daarbij is het uitgangspunt van de WION van belang dat in heel Nederland alleen op basis van objectief kaartmateriaal gegraven wordt, ongeacht de vraag of de grondroerder dit zelf ook noodzakelijk acht. In overleg met de agrarische sector is gekozen voor een oplossing waarin de betrokkenen op een eenvoudiger wijze en met minder kosten kunnen voldoen aan de hiervoor bedoelde initiële meldingsplicht en zo een objectief beeld van de netten in hun grond verkrijgen. Voorzien wordt dat de Dienst Regelingen van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit voor boeren een collectieve melding kan doen bij het kadaster. Deze werkwijze ligt in de rede omdat boeren al geregistreerd staan bij de Dienst Regelingen in verband met de uitvoering van onder meer mestwetgeving en voor de verstrekking van subsidies. De Dienst Regelingen beschikt daardoor reeds over de relevante gegevens (over de percelen) van de boeren en hergebruik van die informatie past in het algemene kabinetsbeleid ter reductie van (te vermijden) administratieve lasten. De collectieve melding heeft betrekking op gebieden, d.w.z. de in de wet genoemde graafpolygonen, van een maximale oppervlakte van 1500 bij 1500 meter, in tegenstelling tot het reguliere maximum van 500 bij 500 meter. Op deze wijze worden zowel de directe kosten als de administratieve lasten aanzienlijk teruggebracht. Boeren hoeven zich niet meer apart te registreren bij het kadaster, maar kunnen de bestaande registratie bij de Dienst Regelingen benutten. De kosten voor het initieel verkrijgen van het kaartmateriaal dalen fors omdat voor grotere, dus minder percelen wordt afgerekend.

Dit alles resulteert in een werkwijze waarbij het kadaster de meldingen doorzendt aan de desbetreffende beheerders en na ontvangst van de relevante gebiedsinformatie deze naar de Dienst Regelingen stuurt. Deze Dienst slaat de gebiedsinformatie per boer op in de elektronische map die voor elke geregistreerde boer reeds bestaat. Voor deze aanpak is het noodzakelijk dat de informatie-uitwisseling geheel elektronisch kan geschieden. Het systeem van elektronische informatie-uitwisseling zal op 1 juli 2010 worden ingevoerd. Vanaf dat moment zullen de bedoelde collectieve meldingen kunnen plaatsvinden. De eerste collectieve melding, op of kort na 1 juli 2010, zal worden gedaan voor naar verwachting 50 000 boeren en zal derhalve een zeer groot aantal meldingen omvatten. Dit heeft tot gevolg dat bij de verwerking van deze meldingen vertraging van een aantal weken zal ontstaan, omdat het elektronische informatiesysteem weliswaar een ruime capaciteit heeft maar niet een zodanige capaciteit dat de collectieve melding binnen de wettelijke termijn, twee werkdagen, kan worden afgewikkeld. Om die reden wordt bij deze nota van wijziging de mogelijkheid gecreëerd vrijstelling te verlenen van de verplichtingen inzake de relevante wettelijke termijnen. Deze aanpak impliceert verder dat de eerder beschreven tijdelijke voorziening zal worden verlengd tot na 1 juli 2010, dat wil zeggen tot het tijdstip waarop het kadaster boeren zal hebben kunnen voorzien van gebiedsinformatie.

Ingevolge onderdeel B wordt een nieuw artikel 12 in de WION opgenomen dat de Minister van Economische Zaken de bevoegdheid geeft tot het geven van een vrijstelling van bepaalde termijnverplichtingen indien collectief graafmeldingen worden gedaan voor ondiepe graafwerkzaamheden in eigen grond, voor zover deze meldingen door tussenkomst van een nader te bepalen organisatie worden gedaan. Op grond van deze bepaling zal de Dienst Regelingen als zodanig worden aangewezen en zal bij ministeriële regeling worden bepaald van welke termijnverplichtingen vrijstelling wordt verleend en onder welke beperkingen. Ten eerste zal de vrijstelling de termijn betreffen waarbinnen het kadaster informatie aan de Dienst Regelingen moet verzenden. Zoals hiervoor reeds aan de orde was, is de verwerkingscapaciteit van het elektronische informatiesysteem zodanig dat verstrekking van de gebiedsinformatie binnen de wettelijke termijn van twee werkdagen, bepaald in artikel 11, eerste lid, WION, niet haalbaar is. De vrijstelling ten aanzien van deze termijn kan bijvoorbeeld onder de beperking worden verleend dat de gebiedsinformatie uiterlijk binnen een bepaald aantal weken aan de Dienst Regelingen wordt verstrekt. Als gevolg van de hiervoor bedoelde vrijstelling doet zich een knelpunt voor ten aanzien van het vereiste van artikel 8 van de wet dat de graafmelding niet meer dan twintig werkdagen voor de aanvang van de graafwerkzaamheden wordt gedaan. Als een ruimere termijn geldt voor de levering van gebiedsinformatie zal de grondroerder niet kunnen voldoen aan dit vereiste. Er is derhalve reden ook vrijstelling te verlenen ten aanzien van de termijn van twintig dagen.

Door de grootte van de collectieve melding en de capaciteitslimiet van het elektronische informatiesysteem, kan het kadaster de collectieve melding niet onverwijld doorgeleiden naar de beheerders, zoals bepaald in artikel 9, onderdeel b, WION, en zal ook op dat punt een vrijstelling noodzakelijk zijn. Ook voor het onverwijld verstrekken van de ontvangstbevestiging, zoals bepaald in artikel 9, onderdeel a, is een vrijstelling noodzakelijk omdat het niet zinvol is bij de collectieve melding op de reguliere wijze een ontvangstbevestiging te verzenden per afzonderlijke melding. Tenslotte, hoewel nu niet voorzien, valt niet uit te sluiten dat zich bij de verdere implementatie bij de beheerders een stagnatie in de informatieverstrekking zou kunnen voordoen. Daarom is de mogelijkheid geschapen in dat geval de beheerders vrijstelling te verlenen van de in artikel 10, eerste lid, WION, bepaalde termijn van een werkdag, zo nodig onder de beperking dat de informatie wel binnen een andere, ruimere termijn aan het kadaster wordt verstrekt.

Het kadaster zal met de Dienst Regelingen werkafspraken maken over de wijze waarop de meldingen worden gedaan. Voor zover nodig zullen hierover bij ministeriële regeling nadere regels worden gesteld. Zo kan er bijvoorbeeld voor worden gekozen om de collectieve melding door tussenkomst van de Dienst Regelingen één of enkele keren per jaar mogelijk te maken, omdat ook na de initiële melding in juli 2010 graafmeldingen voor ondiepe graafwerkzaamheden in eigen grond aan de orde kunnen zijn. Te denken valt aan de situatie waarin grond overgaat in andere handen of aan de situatie waarin een veehouder die in eerste instantie niet heeft gekozen voor deelname aan de collectieve melding, later alsnog een graafmelding wil doen. In elk geval doet de figuur van de collectieve indiening van graafmeldingen door de Dienst Regelingen niet af aan de wettelijke verantwoordelijkheid van de boer op wiens verzoek de melding wordt gedaan. Hij blijft grondroerder in de zin van de wet en dient derhalve aan de wettelijke verplichtingen voor grondroerders te voldoen. De Dienst Regelingen draagt zorg voor de indiening van de graafmeldingen namens een aantal boeren. Het is van belang dat deze boeren een verzoek doen om deze indiening, ook omdat de Dienst Regelingen naderhand de kosten daarvan bij deze boeren in rekening zal brengen.

De beoogde voorziening heeft het karakter van een aanvullende faciliteit. Een boer kan redenen hebben voor bepaalde ondiepe graafwerkzaamheden in eigen grond zelf een reguliere graafmelding bij het kadaster in te dienen, bijvoorbeeld als hij sneller kaartmateriaal wil hebben dan via de Dienst Regelingen mogelijk is. Deze mogelijkheid blijft onverminderd bestaan.

Onderdeel C

Dit onderdeel strekt ertoe een technische correctie in artikel 21 door te voeren. In het vierde lid, onderdeel b, wordt nog verwezen naar de uniforme topografische kaart, bedoeld in artikel 1, onderdeel p. Deze verwijzing heeft niet langer betekenis omdat artikel 1, onderdeel p, niet langer spreekt over de uniforme topografische kaart, maar de graaf- of oriëntatiepolygoon als referentiekader heeft voor het begrip liggingsgegevens. Dit is het gevolg van een wijziging van het wetsvoorstel voor de WION (Kamerstukken II, 2006–2007, 30 475, nr. 12) ten aanzien van de wijze waarop het gebied wordt aangeduid waarover de liggingsgegevens moeten worden verstrekt. Bij die gelegenheid is weliswaar voorzien in een delegatiegrondslag voor nadere regels over polygonen (artikel 21, eerste lid, onderdeel c), maar is verzuimd de delegatiegrondslag ten aanzien van de topografische kaart te schrappen.

Artikel II

Met dit onderdeel wordt de inwerkingtredingsbepaling van het wetsvoorstel waarop deze nota van wijziging betrekking heeft gewijzigd. Het wetsvoorstel voorzag in eerste instantie alleen in het uitsluiten van huisaansluitingen van de reikwijdte van de WION. In verband hiermee was het tijdstip van inwerkingtreding gerelateerd aan het tijdstip van publicatie in het Staatsblad. Nu het wetsvoorstel wordt aangevuld met een nieuw artikel 12 dat niet eerder in werking kan treden dan het tijdstip van invoering van de elektronische fase, is het wenselijk de mogelijkheid te scheppen dat in het bijzonder voornoemde bepaling op een ander tijdstip in werking treedt dan de andere bepalingen van het wetsvoorstel.

De minister van Economische Zaken,

M. J. A. van der Hoeven