Gepubliceerd: 23 oktober 2008
Indiener(s): Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken) (CDA), Eimert van Middelkoop (minister defensie) (GPV)
Onderwerpen: defensie europese zaken internationaal openbare orde en veiligheid politie, brandweer en hulpdiensten
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31538-5.html
ID: 31538-5

31 538
Goedkeuring van het op 18 oktober 2007 te Velsen totstandgekomen Verdrag tussen het Koninkrijk Spanje, de Franse Republiek, de Italiaanse Republiek, het Koninkrijk der Nederlanden en de Portugese Republiek tot oprichting van het Europees Gendarmeriekorps EUROGENDFOR (Trb. 2007, 227)

nr. 5
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 5 november 2008

Op 26 september 2008 heeft de vaste Commissie voor Defensie belast met het voorbereidend onderzoek naar het wetsvoorstel verslag uitgebracht. De regering heeft met belangstelling kennis genomen van de vragen en opmerkingen van de leden van de desbetreffende fracties. Deze vragen en opmerkingen worden hieronder mede namens de ministers van Buitenlandse Zaken en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties beantwoord. De regering gaat er van uit dat met deze beantwoording de openbare behandeling van dit wetsvoorstel voldoende is voorbereid.

De leden van de fractie van de SP vragen zich af of het de bedoeling is om het korps in de toekomst te scharen onder de gestructureerde samenwerking. De regering is van mening dat de permanente gestructureerde samenwerking een goed middel kan zijn om de capaciteiten die de EU-lidstaten ter beschikking staan te verbeteren. Echter, op dit moment is nog niet duidelijk hoe aan de permanente gestructureerde samenwerking invulling zal worden gegeven en welke criteria voor deelname zullen worden gehanteerd. Het is daarom nog niet mogelijk uitspraken te doen over de vorm die deze samenwerking krijgt.

De leden van de fractie van de SP vragen waarom in de brief van 29 februari 2008 (Kamerstukken II 2007–08, 31 390 (R 1851), nr. 1) werd gemeld dat de goedkeuring gevraagd werd voor het gehele Koninkrijk, terwijl achteraf duidelijk werd dat de Nederlandse Antillen en Aruba die medegelding niet wensen. In antwoord op die vraag kan de Regering erop wijzen dat die formulering «goedkeuring voor het gehele Koninkrijk» gebruikelijk is in de situatie dat nog niet duidelijk was of die Rijksdelen medegelding zouden wensen. Nadat duidelijk was geworden dat de rijksdelen die medegelding niet wensen, is dat zo aangegeven in de memorie van toelichting.

De vraag van de leden van de fractie van de SP of er andere lidstaten zijn die interesse hebben getoond kan bevestigend worden beantwoord. Alleen lidstaten van de Europese Unie kunnen deel uit maken van de EGF. Lidstaten en kandidaat-lidstaten kunnen de status van waarnemer of partner krijgen. Polen heeft in 2007 partnerstatus gekregen. Roemenie heeft onlangs een aanvraag voor lidmaatschap ingediend. Turkije, tot slot, heeft een aanvraag voor waarnemerschap ingediend. Naar verwachting zal in december van dit jaar een besluit over beide aanvragen worden genomen.

Op de vraag van de leden van de fractie van de SP of de Regering het mogelijk acht dat ook andere typen militairen als militaire politie bij de EGF worden ondergebracht kan de Regering stellen dat er onderscheid moet worden gemaakt tussen militaire politie (MP) en gendarmerie. De Gendarmerie zijn politiekorpsen met militaire status. MP zijn militairen die ondersteunende diensten verlenen, zoals bewegwijzering en dergelijke. Een MP of andere militairen kunnen formeel geen deel uitmaken van de EGF. Wel is voorzien dat bij een EGF missie MP of andere militaire eenheden voor ondersteunende taken kunnen worden ingezet, indien de missie zich daarvoor leent. Dat geldt overigens ook voor civiele politie eenheden. Maar ook deze kunnen nooit formeel deel uitmaken van de EGF.

De leden van de fractie van de SP vragen welk soort instructeurs wordt bedoeld in artikel 4.3.g «het trainen van instructeurs». Gesteld kan worden dat het bij instructeurs conform artikel 4.3.g in eerste instantie zal gaan om het opleiden van politie-instructeurs. Het artikel 4.3f is een overzicht van de internationale normen die gelden aangaande het opleiden van instructeurs. Hierbij gaat het bijvoorbeeld ook om instructeurs op het gebied van wetgeving en crowd andriot control.

De leden van de fractie van de SP hebben bezwaren tegen een mandaat buiten de VN om en vragen naar de praktische betekenis van het begrip «ad hoc coalities». In de verdragstekst wordt niet gesproken over de rechtsgrondslag en het mandaat op basis waarvan de EGF zal opereren. Ad hoc coalitie refereert aan de internationale vlag waaronder de EGF zou worden ingezet. De rechtsgrondslag en het mandaat voor internationale presentie van de EGF zal ofwel verkregen worden via expliciete machtiging daartoe door de Veiligheidsraad, ofwel door uitnodiging daartoe door de desbetreffende soevereine staat. Uiteraard is daarna nog consensus nodig binnen de EGF over de vraag of het mandaat adequaat is, wil het tot daadwerkelijke inzet van EGF komen. Voor het overige zij verwezen naar de kabinetsnotitie van juni 2007 over de rechtsgrondslag en het mandaat van missies met deelname van Nederlandse militaire eenheden.

De leden van de fractie van de SP stellen vragen over de status van een overeenkomst tussen de zogeheten derde staat en de zendstaat, naar aanleiding van artikel 6 van het verdrag. In alle gevallen zal de Regering streven naar een zo volwaardig mogelijke statusregeling (Status of Forces Agreement: afgekort: SOFA) voor het uit te zenden personeel middels een verdrag met de derde ontvangende staat. De gestandaardiseerde regelingen die de VN, OVSE, NAVO en EU hanteren voor inzet voldoen aan deze standaarden. De regering zal zich daarenboven – zoals de meeste troepenleverende staten – vóór de inzet van personeel vergewissen van de volwaardigheid van de uiteindelijk tot stand gekomen regeling.

Indien Nederland optreedt in een in ad hoc-coalitie en een regeling als bovengenoemd ontbreekt, zal dus een afzonderlijke SOFA dienen te worden overeengekomen. Tevens dient, indien niet op basis van een mede daartoe strekkende Veiligheidsraadsresolutie wordt opgetreden, een stationeringsovereenkomst te worden afgesloten, waarmee de derde ontvangende staat toestemming geeft voor het optreden op diens grondgebied. Het is mogelijk dat de Commandant van de EGF gemachtigd wordt namens de EGF overeenkomsten te sluiten. Deze machtiging dient expliciet en bij consensus te geschieden. Nederland kan dus niet tegen zijn wil partij worden en geeft er ook de voorkeur aan om de nog jonge en kleine EGF-organisatie hiermee niet te belasten. Nederland zal dus zelf een bilaterale SOFA afsluiten. Dergelijke SOFA’s zullen in overeenstemming met de Rijkswet Goedkeuring en Bekendmaking Verdragen aan het parlement worden voorgelegd.

De leden van de fractie van de SP vragen of in de ogen van de regering de voorwaarden van artikel 100 van de Grondwet gelden bij inzet van Nederlandse eenheden in de EGF. De regering zal het parlement altijd informeren over de inzet van Nederlandse marechaussee in EGF-kader. Bij inzet van Nederlandse marechaussee-eenheden in een militaire missie gebeurt dit conform de artikel-100 procedure. Bij inzet in het kader van civiele missies informeert de regering het parlement, zoals dat in het verkeer tussen regering en parlement is vastgelegd, met gebruikmaking van de relevante elementen van het toetsingskader.

In antwoord op de vragen van de leden van de fractie van de PvdA over de personele bijdrage van de Koninklijke marechaussee aan de EGF na goedkeuring van dit verdrag en of de marechaussee over voldoende capaciteit beschikt om aan deze vraag te voldoen kan worden gesteld dat de Koninklijke marechaussee 40 tot 60 medewerkers ter beschikking heeft gesteld voor inzet in de EGF verband. Op dit moment levert de marechaussee 14 personen voor de IPU in Bosnië. De capaciteit van de marechaussee maakt onderdeel uit van de maximaal 153 VTE die zijn opgenomen in het basiscontingent bestemd voor buitenlandmissies. Er is dan ook geen sprake van een te grote belasting van de marechaussee.

Op de vragen van de leden van de fractie van de PvdA naar de aan de EGF verbonden kosten en de wijze van begroting hiervan kan gesteld worden dat de kosten verbonden aan de reguliere bijdrage van Nederland aan de EGF ten laste komen van de begroting van de Koninklijke marechaussee. Deze kosten zijn ook in de huidige begroting al voorzien. De additionele kosten voor deelname aan missies komen ten laste van de structurele voorziening «uitvoeren crisisbeheersingsoperaties» van het HGIS-budget.

Op de vraag van de leden van de fractie van de PvdA of het denkbaar is dat eenheden behorende tot het EGF worden ingezet voor missies onder EU-, NAVO, of OVSE-vlak, kan de regering bevestigend antwoorden. Het verdrag spreekt expliciet van deze mogelijkheden in artikel 5.

Op de vraag van de leden van de fractie van de PvdA of het denkbaar is dat personeelsleden van reguliere politiekorpsen worden toegevoegd aan de eenheden van het EGF kan gesteld worden dat dit niet mogelijk is. De EGF is opgericht om bij crisisbeheersingsoperaties (robuuste) politie-eenheden in te kunnen zetten die zelfstandig kunnen opereren in instabiele situaties. De EGF bestaat uit politiemachten met militaire status en moeten over vaardigheden en middelen beschikken die bij reguliere politiekorpsen niet aanwezig zijn. Wel is het mogelijk dat met reguliere politie-eenheden van derde landen wordt samengewerkt tijdens operaties.

Tenslotte vragen de leden van de fractie van de PvdA hoe de oprichting van het EGF zich verhoudt tot de recent publiek gemaakte voornemens van de minister van Binnenlandse Zaken om het aantal buitenlandse uitzendingen van leden van reguliere politiekorpsen te intensiveren. In antwoord hierop kan gesteld worden dat de EGF een samenwerkingsverband is tussen politiemachten met een militaire status, dit betreft dus de Koninklijke marechaussee. De voornemens van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties staan los van de oprichting van dit samenwerkingsverband.

De minister van Defensie,

E. van Middelkoop