Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 30 januari 2013
Inleiding
Met brief van 23 november 2012 (Kamerstukken II, vergaderjaar 2012–2013, 31 531, nr. 21) heb ik uw Kamer toegezegd dat ik zou laten onderzoeken of de huidige regelgeving en de zelfregulering die wordt nagestreefd voldoende zijn om oneerlijke handelspraktijken tegen te gaan.
Het onderzoeksbureau SEO Economisch Onderzoek (hierna: SEO) heeft dit onderzoek in opdracht van mijn ministerie verricht en heeft daarvan op 23 januari 2013 rapport uitgebracht. Dit rapport doe ik uw Kamer hierbij toekomen1.
Vraagstelling onderzoek
In het rapport gaat SEO in op de volgende vragen:
1. Welke mogelijkheden biedt de bestaande regelgeving: burgerlijk recht en Mededingingswet, om oneerlijke handelspraktijken tegen te gaan?
2. Zijn die bestaande mogelijkheden voldoende en, zo neen, in welke opzichten niet?
3. Indien de bestaande regelgeving niet toereikend is, zou aanvulling van die regelgeving met zelfregulering voldoende zijn om oneerlijke handelspraktijken aan te pakken?
4. Zo neen, op welke wijze dient de bestaande regelgeving dan te worden aangepast zodat zij, al dan niet aangevuld met zelfregulering, wel toereikend is? Biedt regelgeving in andere landen (Verenigd Koninkrijk, Duitsland, Frankrijk) hiervoor aanknopingspunten?
Conclusies onderzoek
SEO komt in het rapport tot, kort samengevat, de volgende conclusies.
Als antwoord op de eerste en tweede vraag concludeert SEO dat het burgerlijk recht en de Mededingingswet in beginsel wel mogelijkheden bieden om oneerlijke handelspraktijken tegen te gaan, maar dat die mogelijkheden in de praktijk niet toereikend blijken te zijn. Ondernemingen gaan niet naar de civiele rechter uit vrees hun relatie met de afnemer te schaden. Ook bieden de open normen in het burgerlijk recht onvoldoende duidelijkheid over wat wel en niet in strijd is met de wet. De Mededingingswet bevat een verbod van misbruik van een economische machtspositie. Afnemers hebben echter lang niet altijd een economische machtspositie in de zin van de Mededingingswet en oneerlijke handelspraktijken lang zijn niet altijd «misbruik» in de zin van die wet. Tot slot zijn doorlooptijden van NMa-procedures doorgaans te lang om effectief te zijn voor een leverancier, die ook geen rechtsmiddelen heeft om de NMa te bewegen een onderzoek te starten.
Naar aanleiding van de derde vraag concludeert SEO, dat aanvulling van de bestaande regelgeving met zelfregulering door brancheorganisaties van leveranciers en afnemers voldoende kan zijn om oneerlijke handelspraktijken aan te pakken. Voorwaarde daarvoor is dat die zelfregulering voorziet in een gedragscode die open normen uit het burgerlijk recht invult, en in de instelling van een onafhankelijke instantie als meldpunt, adviseur, beslechter van het geschil via bindend advies of via arbitrage of als mediator.
De conclusie van SEO naar aanleiding van de vierde vraag is, dat een verbod van misbruik van economische afhankelijkheid zoals een aantal landen dat in zijn mededingingswetgeving of in een andere wet heeft geen aanknopingpunt vormt voor aanvullende regelgeving in Nederland. Wel illustreert het voorbeeld van de «adjudicator» in het Verenigd Koninkrijk, dat het bij een gedragscode belangrijk is dat een onafhankelijke instantie wordt ingesteld om een rol te spelen bij geschillen over de toepassing van de gedragscode.
Voor de analyse door SEO van de problematiek van de mogelijkheden om oneerlijke handelspraktijken tegen te gaan en de motivering van de conclusies verwijs ik uw Kamer verder naar de inhoud van het rapport.
Vervolg
In mijn brief van 23 november 2012 heb ik uw Kamer geschreven, dat zelfregulering de meest aangewezen route is om het probleem van de oneerlijke handelspraktijken op te lossen. Dit probleem doet zich voor in de bilaterale relatie tussen een individuele leverancier en een individuele afnemer. Daarbij komt dat zelfregulering goedkoop en laagdrempelig is, op relatief korte termijn tot stand kan worden gebracht en snel effectief is. Dit in tegenstelling tot een gang naar de rechter, die in de praktijk een lange en vaak kostbare weg is.
Door de conclusies uit het rapport van SEO voel ik mij gesterkt in mijn mening dat, zelfregulering als aanvulling op de bestaande regelgeving de aangewezen weg is om oneerlijke handelspraktijken tegen te gaan. Ook ben ik het met SEO eens dat die zelfregulering dient te voorzien in een gedragscode die open normen uit het burgerlijk recht invult, en in een neutrale instantie als meldpunt, adviseur, beslechter van het geschil via bindend advies of via arbitrage, of als mediator.
Ik heb er ook vertrouwen in dat het via zelfregulering zal lukken. Belangrijk in dit verband vind ik dat LTO Nederland, FNLI en CBL uit de agrofoodsector en CBW-MITEX, MODINT en VGR/VGS uit de sector mode, textiel en schoenen in hun brief van 24 januari 2013 aan uw Kamer hun steun toezeggen aan het in de vorm van pilots opzetten en toepassen van een gedragscode eerlijke handelspraktijken met een vorm van geschilbeslechting. Voor de voortgang is het ook van belang dat de Nederlandse zelfregulering gebaseerd kan worden op de zelfregulering op Europees niveau. Op Europees niveau zijn «Beginselen van goede praktijken» tot stand gebracht door brancheorganisaties in de agrofoodsector, maar de beginselen zijn breder toepasbaar dan de agrofoodsector. Deze beginselen zijn ook het uitgangspunt voor de Nederlandse zelfregulering. Ook wordt op Europees niveau een systeem voor naleving en geschilbeslechting ontwikkeld, waarbij in Nederland kan worden aangesloten. Er is dus al veel input beschikbaar, waardoor de voorbereiding van de pilots snel kan gaan. De constructieve gesprekken die met beide sectoren op dit moment worden gevoerd, sterken mij in die gedachte.
De minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp