Kamerstuk 31524-228

Verslag van een algemeen overleg

Beroepsonderwijs en Volwassenen Educatie

Gepubliceerd: 28 november 2014
Indiener(s): Agnes Wolbert (PvdA)
Onderwerpen: beroepsonderwijs onderwijs en wetenschap
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31524-228.html
ID: 31524-228

Nr. 228 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 28 november 2014

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft op 9 oktober 2014 overleg gevoerd met Minister Bussemaker van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over:

  • de brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 7 oktober 2014 over de uitzending van Nieuwsuur over roc's die kwetsbare jongeren niet aannemen voor een beroepsopleiding (Kamerstuk 31 524, nr. 216);

  • antwoorden op schriftelijke vragen van het lid Jadnanansing (PvdA), gesteld op 25 september jl. over roc's die kwetsbare jongeren niet aannemen voor een beroepsopleiding (Aanhangsel Handelingen II 2014/15, nr. 187);

  • antwoorden op schriftelijke vragen het lid Jasper van Dijk (SP), gesteld op 25 september jl. over roc's die kwetsbare jongeren niet aannemen voor een beroepsopleiding (Aanhangsel Handelingen II 2014/15, nr. 186).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Wolbert

De griffier van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, De Kler

Voorzitter: Wolbert

Griffier: De Kler

Aanwezig zijn acht leden der Kamer, te weten: Beertema, Jasper van Dijk, Jadnanansing, Klaver, Lucas, Van Meenen, Rog en Wolbert,

en Minister Bussemaker van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, die vergezeld is van enkele ambtenaren van haar ministerie.

Aanvang 15.00 uur.

De voorzitter: Ik heet de Minister en haar medewerkers van harte welkom, net als de mensen op de publieke tribune en natuurlijk ook de leden. We hebben een spreektijd afgesproken van vier minuten per fractie. Er zijn veel fracties, dus we moeten ons ook echt aan die richtlijn houden.

De heer Jasper van Dijk (SP): Voorzitter. Wij spreken over het weigeren van leerlingen op roc's naar aanleiding van een uitzending van Nieuwsuur. Het is zeer ernstig als dat gebeurt. In de brief van de Minister las ik dat financiële prikkels daarvan een oorzaak kunnen zijn. Ik denk dat we daarover het debat kunnen voeren. Ik denk dat dit inderdaad zo is. Als je die financiële prikkels op een rij zet, dan zijn dat er nogal wat. Er is sprake van een diplomabonus, een resultaatafhankelijke beloning, een prestatiebonus, en er zijn kwaliteitsafspraken voor het mbo in de maak. Raakt het mbo niet wat overprikkeld, vraag ik de Minister. Zou je niet terug moeten gaan naar de basis? Dan betaal je de opleiding per leerling en controleer je de kwaliteit. Zo gaat het in essentie ook in het basis- en voortgezet onderwijs.

In dit debat gaat het vooral om overbelaste leerlingen. Het is logisch dat die leerlingen meer tijd en energie kosten voor de opleiding. Het zijn jongeren die het op allerlei vlakken moeilijk hebben; vanwege de thuissituatie, gedragsproblemen, psychische problemen, et cetera. Je gaat als roc dus een uitdaging aan als je met deze leerlingen aan de slag gaat. Dan loop je ook het risico dat je minder geld krijgt, bijvoorbeeld doordat je de diplomabonus misloopt, omdat die jongere daar niet aan toe komt.

De Minister schrijft: roc's krijgen hooguit minder extra geld. Maar dat is toch gewoon minder budget? Daar wordt de formatie op afgestemd. Elke bestuurder kijkt naar het budget, want daarmee kan hij personeel aanstellen. Als hij daarop wordt gekort, kan hij minder personeel aanstellen, dus dat heeft invloed op elkaar. Dan krijg je in feite een soort boete voor voortijdige schoolverlaters, een vsv-boete, voor een school die zich juist inzet om overbelaste jongeren te helpen. Het gevolg daarvan is een strenge selectie, want zo'n roc neemt liever geen zorgleerlingen aan. Dat is begrijpelijk vanuit deze systematiek, maar dat is uiterst onwenselijk vanuit maatschappelijk oogpunt. Wij zouden deze jongeren met open armen moeten ontvangen. Als zij niet op school zitten, gaan ze andere dingen doen. De kosten daarvan kunnen uiteindelijk nog veel hoger worden. Erkent de Minister dat?

Daarnaast heb je de t-2-bekostiging. Dat betekent dat de school gefinancierd wordt op basis van het aantal leerlingen dat er twee jaar eerder was. Daarmee kan de school achterlopen op de feitelijke situatie. Ik begreep dat men in het voortgezet onderwijs de t-1-systematiek hanteert. Waarom doe je dat niet ook in het mbo?

Dan is er de zogenaamde cascadefinanciering, waarbij de onderwijstijd heel bepalend is, dus hoelang jongeren op de opleiding zitten. Dat is bedoeld om stapelen te ontmoedigen. Veel overbelaste jongeren doen langer over hun opleiding, bijvoorbeeld omdat ze het verkeerde niveau kiezen, dat te hoog is, en dan afzakken, wat weer schadelijk is voor de bekostiging. Tot 16 jaar geldt dat er een indicatie is voor passend onderwijs. Op mbo-niveau is er helemaal geen speciaal onderwijs. Het mbo heeft geen lwoo, geen praktijkonderwijs en geen vso. Is dat niet vreemd? De druk op het mbo neemt natuurlijk toe door passend onderwijs.

Mijn oplossing is om een pilot in te stellen met prikkelvrije zones in vier of vijf regio's, waar die prestatieprikkels niet worden ingevoerd. Dat wordt ook voorgesteld door het Graafschap College, dat in de uitzending zat. Geen rendementseisen, maar wel samenwerking tussen de regionale spelers. Geef het mbo ook indicaties en kijk naar die t-1-bekostiging.

De Minister noemt als voorbeeld van waar het goed gaat de Amsterdamse Plusschool. Zij zegt dat daar een rustige omgeving is, met kleine klassen. Dit legt precies het probleem bloot. Verdienen mbo-leerlingen niet allemaal een rustige omgeving, met kleine klassen, en niet alleen op die Plusschool?

De heer Van Meenen (D66): Voorzitter. Onderwijs biedt kansen voor persoonlijke groei en ontwikkeling. Onderwijs, in het bijzonder beroepsonderwijs, is de motor van de Nederlandse kenniseconomie. D66 vindt dan ook dat iedereen recht heeft op onderwijs. Met iedereen bedoelt mijn fractie echt iedereen, dus ook jongeren zonder verblijfsvergunning, die gewoon stage moeten kunnen lopen, ouderen die moeten kunnen bijscholen, ook als zij al aan het werk zijn, en jongeren in een kwetsbare positie die in de knel komen door allerlei regels, onder andere van dit kabinet. Daarom is de positie van kwetsbare jongeren al vaker door D66 aangekaart. Het gaat om een flinke groep van zo'n 30.000 jongeren.

Eigenlijk is dit algemeen overleg een soort mosterd voor de maaltijd, want de Kamer krijgt nog een plan van aanpak van de Minister over onderwijs aan jongeren in een kwetsbare positie. Gezien de ernst van dit probleem is het goed om er nu alvast over te spreken, ook al is de aanleiding niet zo goed. Daardoor krijgen wij de kans om de Minister nog wat suggesties mee te geven.

Mijn fractie heeft veel signalen gekregen, en in de afgelopen jaren zelf ook afgegeven op tegenstrijdige regelgeving van het kabinet over kwetsbare jongeren. Zo is er door de druk om het aantal voortijdige schoolverlaters te verminderen een prikkel om kwetsbare jongeren niet aan te nemen. Hetzelfde geldt voor de eis «arbeidsmarktrelevant», de eis van een entreeopleiding en een startkwalificatie en de cascadebekostiging, die ook door de heer Van Dijk is genoemd. Allerlei eisen aan jongeren worden verhoogd, maar er zijn ook jongeren die wel willen meekomen, maar dat soms gewoon niet kunnen.

Wat zijn de oplossingen die de Minister biedt? Een bindend studieadvies, extra kwaliteitsafspraken, het meten van studiesucces, het belonen van meetbare resultaten, een resultaatafhankelijk budget en centrale examens taal en rekenen. Kortom, nog meer selectiemechanismen, nog meer rendementsafspraken en nog meer opjaagpremies.

Mijn fractie verzet zich daartegen. We moeten deze scholen instrumenten aanreiken om die jongeren passende begeleiding te geven. Op welke wijze heeft de Minister het bedrag van twee keer 5 miljoen euro ingezet dat D66 dit voorjaar heeft vrijgespeeld voor de begrotingen voor 2015 en 2016, met de bedoeling om passend onderwijs in het mbo vorm te geven? Heeft zij daarover afspraken gemaakt met de instellingen of met de MBO Raad?

In de brief van de Minister zie ik ook goede denkrichtingen, namelijk dat de startkwalificatie voor een groot deel van deze jongeren niet haalbaar blijkt, dat de eisen voor taal en rekenen een extra risico zijn, omdat deze jongeren buiten de boot vallen, en dat meer zorg en maatwerk nodig zijn. Dat wordt benadrukt door de Minister, maar zij benadrukt de positieve kanten van de entreeopleidingen en de cascadebekostiging, terwijl er ook jongeren zijn die niet passen in dit rigide systeem, dit knellende kader dat wij hier met elkaar hebben vastgesteld. Hoe is de samenwerking tussen de ministeries van SZW, VWS en OCW geregeld? Welke verbeteringen zijn daar mogelijk? Is de Minister bereid een vorm te bedenken waarbij scholen niet afgerekend worden op de groep jongeren waarover wij vandaag spreken? Is zij bereid een uitzondering te bedenken voor deze groep, als het gaat om de eisen op het gebied van taal en rekenen, de financiële prikkels gekoppeld aan studiesucces en de eis dat zij een arbeidsmarktrelevante opleiding volgen?

Mevrouw Lucas (VVD): Voorzitter. Dit AO is aangevraagd naar aanleiding van de uitzending van Nieuwsuur over het toelaten van jongeren met problemen op het mbo. Wat gebeurt er als we volgende week een uitzending krijgen over de mismatch tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt voor mbo'ers, omdat de opleidingen te veel tijd besteden aan algemene houdingsvaardigheden van probleemleerlingen en te weinig aan vakmanschap? De kern van het probleem is dat we veel vragen van het mbo. We willen een focus op vakmanschap en verhoging van de inhoudelijke kwaliteit van het mbo, maar mbo's hebben ook een brede maatschappelijke doelstelling. In dit debat moet het niet alleen gaan over dat laatste, maar ook over de vraag of beide doelstellingen goed te combineren zijn en waar we de nadruk op leggen als er gekozen moet worden. Voor de VVD is dat de aandacht voor vakmanschap.

Dit voorjaar stond er een ingezonden brief van een moeder van een mbo-leerling in de Volkskrant. Daarin las ik: «Het mbo wordt in een wurggreep gehouden doordat het ongemotiveerde jongeren moet opnemen, daarmee moeite heeft goede leerkrachten aan zich te binden (...) Mijn oproep aan politiek Den Haag: gebruik het mbo niet als vergaarbak. (...) Er zitten namelijk ook jongeren die wél willen en kunnen en toch «gebrekkig geschoold» het mbo verlaten. Ze raken teleurgesteld en gedemotiveerd. Zij zijn de dupe van slecht doordachte plannen uit Den Haag.»

Een dergelijk bericht grijpt mij aan en zet mij aan het denken. Hebben wij inderdaad van het mbo een vergaarbak gemaakt? Passen die verschillende groepen die het mbo nu huisvest, eigenlijk wel bij elkaar in de klas? Moeten we niveau 1 en 2 straks nog wel mbo noemen?

In de beantwoording van de vragen van collega Jadnanansing geeft de Minister duidelijk aan dat er een plicht ligt voor scholen om jongeren toe te laten die een mbo-opleiding willen doen en die hiertoe in staat zijn. Wat de VVD betreft wordt in het plan van aanpak van de Minister ook helder onderscheid gemaakt tussen niet kunnen of nog niet kunnen en niet willen.

De heer Rog (CDA): Mevrouw Lucas zegt terecht dat vakmanschap van groot belang is. Zij haalt ouders aan die aangeven dat die opleidingen ingewikkeld te volgen zijn. Ik hoor vaak van ouders dat een belangrijke reden waarom leerlingen op het mbo mislukken, is dat er hoge eisen worden gesteld op het gebied van de avo-vakken rekenen en taal. We moeten kijken naar een goede focus op vakmanschap, en tegelijk deze leerlingen een reële kans geven om die beroepsopleiding af te ronden. Is mevrouw Lucas dat met mij eens?

Mevrouw Lucas (VVD): Dit is een herhaling van de discussie die we ook bij het debat over de visie op het mbo hebben gevoerd. Ik heb mijn mening toen al gegeven. Ik vind dat reken- en taaltoetsen een belangrijke functie hebben binnen het mbo, namelijk om de kwaliteit te waarborgen, maar vooral om de jongeren de kans te geven om in hun verdere leven te blijven scholen. We hebben die taal- en rekentoetsen niet voor niets met elkaar verzonnen. De heer Rog kent mijn standpunt daarover.

De heer Rog (CDA): Dan moet ik dus concluderen dat mevrouw Lucas zegt dat wij een focus moeten hebben op die beroepsvakken en op rekenen en taal. Waar moet het dan een onsje minder? Bij de vormende vakken?

Mevrouw Lucas (VVD): Wat mij betreft moet de focus in het mbo liggen op het voorbereiden op de arbeidsmarkt. We moeten van het mbo niet een soort maatschappelijke instelling maken die de opvang van alle jongeren gaat regelen. Ik zal daar in mijn verhaal verder op ingaan.

Voorzitter. Voor de eerste groep, die wel wil, maar nog niet kan, ...

De heer Van Meenen (D66): De zin waar mevrouw Lucas nu mee begint is: de jongeren die wel willen maar niet kunnen ... Is mevrouw Lucas het met mij eens dat wij het in dit verband hebben over jongeren die wel willen, maar niet mogen? Ze worden namelijk niet toegelaten. Ze krijgen niet eens de kans om te laten zien of ze van goede wil zijn en of ze in staat zijn om aan bepaalde eisen te voldoen. Dat is het punt van dit debat.

Mevrouw Lucas (VVD): Ik ben nog niet zo ver dat ik zeg dat het bij de hele groep jongeren die in de uitzending van Nieuwsuur aan bod kwam, gaat om jongeren die wel willen maar niet mogen. Ik vind dat er een duidelijk onderscheid gemaakt moet worden, ook in die groep, tussen degenen die nog niet kunnen, die niet kunnen en degenen die niet willen. Ik vind dat we daar in de aanpak verschillend op moeten reageren. Als ik mijn verhaal kan vervolgen, kan ik dat beter uitleggen en dan kan de heer Van Meenen misschien daarna zijn vervolginterruptie plegen.

De voorzitter: Ik kijk even of de heer Van Meenen zich daartoe laat verleiden.

De heer Van Meenen (D66): Ik ben uiteraard heel nieuwsgierig naar het vervolg, maar ik stel toch alvast de vraag of de VVD-fractie vindt dat er leerlingen geweigerd mogen worden bij mbo's.

Mevrouw Lucas (VVD): Ja, ik vind dat leerlingen van wie echt aantoonbaar is dat zij niet willen, geweigerd moeten kunnen worden.

De heer Klaver (GroenLinks): Ik ben een groot voorstander van het wetsvoorstel om te investeren in jongeren. Dan krijgen zij pas op hun 27ste een uitkering, omdat zij voor die tijd een opleiding moeten volgen. De VVD-fractie zegt dat als een jongere niet naar een opleiding wil, de opleiding hem ook moet kunnen weigeren. Ze mogen ook geen uitkering ontvangen. Dat zou ik heel onverstandig vinden. Ze kunnen niet naar school, want het onderwijs kan ze weigeren. Waar moeten deze jongeren dan heen?

Mevrouw Lucas (VVD): Daar gaat de rest van mijn betoog over. Daar moeten wij goed naar kijken in het plan van aanpak van de Minister. Wat mij betreft kan het niet zo zijn dat we mbo-instellingen opzadelen met leerlingen die echt niet willen, die de boel versjteren in de klas. Als die instellingen die jongeren moeten blijven inschrijven, blijven die leerlingen in de klas zitten en maken zij het voor de docenten ontzettend lastig om les te geven aan degenen die wel willen. Het vakmanschap op het mbo staat op die manier ook onder druk. Je vraagt te veel van docenten. Ik vind dat er een grens zit aan wat wij van het mbo kunnen vragen als het gaat om jongeren die niet willen. Ik vind inderdaad dat zij tot hun 27ste ook niet voor een uitkering in aanmerking moeten komen. Ik denk dat het heel belangrijk is dat we deze jongeren leren dat onderwijs een recht is, ook een voorrecht, maar dat het ook een stukje eigen verantwoordelijkheid vraagt.

De heer Klaver (GroenLinks): Ik stelde een heel specifieke vraag, maar dit is een vrij algemeen antwoord, namelijk dat de Minister er in het plan van aanpak maar op terug moet komen. De VVD is er heel stellig over dat deze mensen niet binnen hoeven te komen. Tegelijkertijd komt het antwoord van mevrouw Lucas erop neer dat als mensen er in de klas een zooitje van maken, zij verwijderd moeten kunnen worden. Volgens mij kan dat ook, maar hier gaat het erom dat jongeren de toegang tot die instelling wordt ontzegd, dus zij krijgen niet eens de kans om het te verkloten in de klas, om het onparlementair te zeggen. Deze jongeren moeten aan de bak, daar ben ik het mee eens, maar als zij niet worden toegelaten tot het roc, hoe kunnen zij het dan gaan verknallen op school? Geef ze dan de kans om het te verprutsen, zou ik zeggen.

Mevrouw Lucas (VVD): Wij hebben het hier inderdaad over een heel diverse groep. Daar zitten ook leerlingen bij die ergens anders wel de kans hebben gehad om het te proberen, maar die het daar inderdaad versjteerd hebben. Ik vind wel dat er een grens zit aan hoe vaak je aan verschillende mbo-instellingen kunt vragen om die jongeren toch maar weer in te schrijven, omdat dat echt ten koste gaat van de leerlingen die het wel willen en het wel kunnen. Het gaat ten koste van de docenten die gepassioneerd met hun vak bezig zijn, omdat ze jongeren die niet willen, uit bed aan het bellen zijn of met de bus aan het halen zijn. We hebben docenten gesproken die zeggen dat zij daarvoor niet voor het onderwijs hebben gekozen en ik ben het daar ontzettend mee eens.

Voorzitter. Voor de eerste groep, de groep jongeren die wel willen maar nog niet kunnen, moet de Minister in haar plan van aanpak met oplossingen komen, want hen moeten we inderdaad helpen, bij voorkeur in nauwe samenwerking met gemeenten en bedrijven die deze jongeren via het leerlingwezen een kans willen geven. Daarvoor zijn al goede pilots gestart. Wat mij betreft bekijkt de Minister in het plan van aanpak wat we van die voorbeelden kunnen leren.

Er is dus ook een derde categorie: jongeren die echt niet willen. Die jongeren wil ik niet onder de noemer kwetsbaar vatten, om vervolgens de scholen te dwingen om ze maar te blijven inschrijven. Deze jongeren hebben vooral baat bij een lesje verantwoordelijkheid nemen. Onderwijs is een recht en een voorrecht, maar als je zelf geen enkele verantwoordelijkheid neemt voor je toekomst, dan houdt het wel op. We moeten ook niet de kant op dat we leerlingen die onderwijs alleen maar als een plicht zien, tot hun 27ste op school houden, zoals sommige Kamerleden voorstellen. Van mij hoeven ze niet naar school. Laat duidelijk zijn dat ze ook niet voor een bijstandsuitkering in aanmerking komen.

Dat klinkt inderdaad misschien hard, maar laten we wel wezen, we proberen deze jongeren voor te bereiden op de arbeidsmarkt. Ik denk niet dat er veel werkgevers zijn die je iedere ochtend uit je bed bellen of zelfs met een busje komen halen, omdat je het niet kunt opbrengen om uit bed te komen. We vragen nu wel van scholen om dat allemaal te doen, terwijl we weten dat het ten koste gaat van de aandacht die docenten kunnen geven aan de leerlingen die wel een vak willen leren. Bovendien leren we die jongeren dan niet om zelf verantwoordelijkheid te nemen.

In haar reactie op de uitzending van Nieuwsuur zegt de Minister verstandige dingen, namelijk dat we eerst goed moeten kijken hoe groot deze groep is en waar het echte probleem zit, in plaats van dat soort uitspraken te doen op basis van een uitzending waar zelfs de aanstichters, de Doorbraakgroep, zich niet meer in herkennen. Ik maak me zorgen als de Minister zegt dat ze gaat bekijken wat de psychologische effecten van een prestatiegerichte aanpak zijn. Bedoelt zij hiermee dat zij de focus op vakmanschap in twijfel trekt en af wil zwakken? Laat duidelijk zijn dat dit niet de weg is die de VVD op wil.

Er zitten verschillende prikkels in het systeem en door de decentralisaties kunnen er dingen gaan veranderen, maar we kunnen nu nog niet concluderen dat dit ertoe zal leiden dat er enorm vaak wordt geweigerd aan de poort. De oppositie misbruikt deze uitzending van Nieuwsuur om een politiek punt te maken, over de rug van die kwetsbare jongeren. We weten allemaal dat het nieuwe bekostigingsmodel en de kwaliteitsafspraken nog niet eens ingevoerd zijn en dus ook niet de oorzaak kunnen zijn van de huidige problemen. Ik denk dat straks zal blijken dat er door de cascadebekostiging en de kwaliteitsafspraken een beter evenwicht komt in de prikkels. Nu is er wel erg veel aandacht voor de probleemjongeren en het voorkomen van voortijdig schoolverlaten. Dat kan ten koste gaan van de kwaliteit en de focus op vakmanschap. Daarom is het ook goed dat er in de kwaliteitsafspraken gekeken wordt naar succes op de arbeidsmarkt, de doorstroom naar het hbo en de tevredenheid van de werkgevers over het bpv. Dat zijn de criteria op grond waarvan we het mbo kunnen en moeten durven beoordelen. Ik verzoek vandaag alle partijen die zeggen het vakmanschap hoog in het vaandel te hebben – en daarbij kijk ik ook naar mijn buurman, de heer Van Meenen – niet door te slaan in de aandacht die er moet zijn voor probleemleerlingen. Die aandacht moet er zijn, maar die is er ook al, met meer dan voldoende middelen, zoals de Minister zegt. Laten we er vooral voor zorgen dat in het plan van aanpak van de Minister duidelijk wordt aangegeven waar de verantwoordelijkheid van de roc's begint, maar ook waar die ophoudt, en hoe de samenwerking met de gemeenten voor degenen die wel willen maar nu nog niet kunnen, wordt vormgegeven.

De heer Jasper van Dijk (SP): Ik ken mevrouw Lucas als een zeer getalenteerd Kamerlid, maar ik heb zelden zo'n slechte imitatie van de PVV gehoord. Wat is dit voor mislukte spierballentaal? Zij doet alsof het om terroristen gaat of zo. Zij heeft hier wel een probleem, want het gaat niet om terroristen maar om jongeren of pubers. Volgens mij heeft de VVD daar ook een verantwoordelijkheid voor en wil zij hun ook goed onderwijs bieden, maar zij zet ze volledig klem door te zeggen: als ze niet willen leren, dan moet het roc ze absoluut kunnen weigeren. Ze hebben geen recht op bijstand en een baan hebben ze al helemaal niet. Wat gaat mevrouw Lucas met deze jongeren doen? Is dat a. ze mogen in de goot belanden of b. in de gevangenis?

Mevrouw Lucas (VVD): Bij de SP zijn er blijkbaar maar twee smaken. Ik probeer deze jongeren voor te bereiden op een arbeidsmarkt waarop zij ook zelf verantwoordelijkheid zullen moeten nemen als zij een baan willen hebben en houden. Dat vergt soms ook andere vaardigheden. Deze jongeren moeten in eerste instantie een kans krijgen op school. In het rapport van de Doorbraakgroep worden voorbeelden genoemd van jongeren die meerdere keren ergens zijn weggestuurd omdat zij zich niet aan de regels houden, en die ook een gevaar vormen voor andere leerlingen. Als zij het echt versjteren, dan zeg ik dat er een grens moet zijn aan wat je van het mbo kunt vragen. De heer Van Dijk heeft altijd de mond vol over professionele ruimte voor docenten. Dat vind ik ook heel belangrijk. Wij dwingen nu docenten om eigenlijk alleen maar bezig te zijn met die probleemjongeren. Zij komen nauwelijks toe aan het geven van hun vak en de anderen lijden daaronder. Ik vind dat de heer Van Dijk wegloopt voor die verantwoordelijkheid.

De heer Jasper van Dijk (SP): Mevrouw Lucas loopt weg voor het antwoord op de vraag, want ik wil graag goed onderwijs bieden, hoe moeilijk dat ook is. We zijn het erover eens dat het geen makkelijke jongens zijn. We hebben ongeveer in beeld waar het over gaat, maar ik ben eerlijk gezegd verbijsterd dat zij die jongens letterlijk dwingt om in de goot te belanden. Werk hebben ze niet, ze krijgen geen uitkering en op school mogen ze geweigerd worden. Wat moet er met deze jongeren gebeuren volgens de VVD?

Mevrouw Lucas (VVD): Het zou kunnen zijn dat deze jongeren inderdaad een tijdje thuis zitten, maar dan zonder uitkering. Ik denk dat zij dan vrij snel tot de ontdekking zullen komen dat het onderwijs zo gek nog niet is om ze een kans te geven zich voor te bereiden op de toekomst. Als zij dan kunnen aantonen dat zij deze keer wel gemotiveerd zijn, dan moet dat ook weer kunnen, maar ik wil een duidelijk onderscheid tussen niet kunnen, nog niet kunnen en niet willen. Als er sprake is van niet willen, zit er een grens aan wat je van een mbo kunt vragen.

De heer Van Meenen (D66): Ik denk dat we er heel erg voor moeten oppassen dat wij ons niet laten meeslepen in het frame van de VVD dat het gaat om jongeren die niet willen. Het gaat om jongeren die niet mogen. Daar zitten jongeren tussen die wel degelijk willen, maar die desondanks geweigerd worden. We hebben dat vorig jaar in Eindhoven gezien, toen autistische leerlingen daar geweigerd werden. Ook ik ben voor strengheid. Met jongeren die zich niet gedragen in de klas, moet je heel streng omgaan. Daarover zijn de heer Beertema en ik het bijvoorbeeld helemaal eens. Het gaat erom of zij de kans krijgen om die opleiding te gaan doen. Dat is waar we het over hebben. Die kans wordt hun namelijk ontnomen. Door zich aan te melden laten zij zien dat zij een opleiding willen volgen. Ik vind dat ook de VVD een verantwoordelijkheid heeft om elke leerling die dat wil en die zich meldt bij de poort van het mbo, de kans te geven op een opleiding, want anders schrijft de VVD een heel grote groep jongeren af.

De voorzitter: Wat zou uw vraag zijn aan mevrouw Lucas?

De heer Van Meenen (D66): Mijn vraag aan mevrouw Lucas is of zij inmiddels tot bezinning is gekomen, na mijn wijze woorden.

Mevrouw Lucas (VVD): Nee, ik denk echt dat wij deze jongeren er geen plezier mee doen door ze niet voor te bereiden op een arbeidsmarkt die ook een bepaalde mate van verantwoordelijkheid vraagt. Ik denk echt dat dit een verkeerd frame is dat D66 neerzet. Ik zeg alleen dat we onderscheid moeten maken als we het hebben over kwetsbare jongeren, zoals dit debat is aangekondigd. Er zijn kwetsbare leerlingen en die vat ik onder de noemer van jongeren die nog niet kunnen of die niet kunnen. Ik vraag de Minister om daar heel serieus naar te kijken in haar plan van aanpak. Daar vallen die autistische kinderen bijvoorbeeld onder. Ik maak wel een onderscheid met jongeren die niet willen.

In de voorbeelden die genoemd werden door de Doorbraakgroep, ging het ook om iemand die in de schuldhulpverlening zat en die de studiefinanciering onvoldoende vond. Ik denk dan dat iemand die in de schuldhulpverlening zit, al wordt geholpen door de maatschappij. Dan moet je dus op zoek naar een baantje voor de avonduren en de weekends, om ervoor te zorgen dat het inkomen wel voldoende is, zodat je de problemen uit het verleden kunt opruimen en wel een opleiding kunt gaan volgen die door de overheid wordt betaald om je voor te bereiden op een betere toekomst. Ik vind dat er het verkeerde frame wordt neergezet dat al deze jongeren kwetsbaar zouden zijn en niets zelf zouden kunnen doen om hun vooruitzichten te verbeteren. Daar wil ik niet in meegaan, niet omdat ik hard zou zijn, maar omdat ik die jongens wil voorbereiden op een betere toekomst.

De heer Van Meenen (D66): Even heel concreet: zegt u dat als een jongere in de schuldhulpverlening zit, een opleiding die jongere kan weigeren? Is dat de conclusie?

Mevrouw Lucas (VVD): Nee, dat is niet de conclusie, maar mijnheer Van Meenen wil het niet goed begrijpen, geloof ik. Het gaat om een voorbeeld dat wordt genoemd door de Doorbraakgroep, van iemand die niet zou kunnen deelnemen. Het probleem wordt bij het mbo neergelegd door te zeggen dat je niet naar het mbo kunt, dat je kwetsbaar bent en een probleem hebt. Dan zeg ik: nee, kijk ook eens naar wat je zelf kunt doen. Naast die studiefinanciering zou je ook kunnen kijken of je in de avonduren en in het weekend bij kunt verdienen, zodat je aan de voorwaarden van het schuldhulpverleningstraject kunt voldoen en toch gewoon die opleiding kunt volgen. Dat is een vorm van eigen verantwoordelijkheid nemen die ik aan die jongeren mee zou willen geven.

De heer Klaver (GroenLinks): Voorzitter. Ik geloof niet alleen in een kansenmaatschappij maar vooral in een herkansingssamenleving. Je moet jongeren, of mensen überhaupt, niet alleen een kans geven, maar ook de mogelijkheid om te herkansen als zij het verkloten op school, op hun werk of waar dan ook. Iedere keer opnieuw moet je kijken of het kan. Daarom hecht mijn partij ook zo'n enorme waarde aan onderwijs. Onderwijs is daarbij cruciaal. Daarom moet onderwijs niet fungeren als een leerfabriek, waarbij je zo snel mogelijk tot een diploma zou moeten komen, maar het onderwijs heeft gewoon een maatschappelijke taak.

Vandaag wil ik onder andere kijken naar de bekostigingssystematiek, want mijn fractie maakt zich daar zorgen over. De Minister geeft meerdere malen aan dat het onderwijs geen fabriek is maar een maatschappelijke taak heeft en dat scholen niet zo veel mogelijk winst zouden moeten maken. Maar toch zie je dat we er in de afgelopen jaren in het hele onderwijs, maar zeker ook in het mbo – en daar waren we allemaal bij, ook aan deze kant van de tafel – voor hebben gekozen om ons heel sterk te richten op de arbeidsmarkt en op macrodoelmatigheid, terwijl het in verband met de manier waarop scholen worden bekostigd, interessant is om leerlingen niet te lang op school te houden. Daar zit ook een voordeel aan, zeg ik tegen de heer Van Dijk. Een prikkelvrije school bestaat niet. Welke bekostigingssystematiek je ook kiest, er is altijd een prikkel. Als je zegt dat een school alleen maar een zak geld krijgt, loop je het risico dat jongeren er jarenlang op blijven zitten, zoals voorheen gebeurde, omdat de school er geen belang bij heeft om ervoor te zorgen dat zij een diploma krijgen. Voor de diplomabonus of de diplomabekostiging geldt dat het daardoor veel te interessant kan worden om een diploma te geven, maar een regelvrije of prikkelvrije school bestaat niet. Wij zijn wel heel kritisch over de grote hoeveelheid prikkels die in het systeem worden gestapeld. Ik denk daarbij aan de prestatiebonus en de cascadebekostiging, die nog moet komen, maar die gelukkig nog wordt aangepast.

Een ander punt is dat het een school meer geld kost om zorgleerlingen goed onderwijs te kunnen geven.

Mevrouw Lucas (VVD): Wij hebben al jaren een prikkel via de vsv-middelen. Vindt de heer Klaver ook dat we die moeten heroverwegen? Daar komen de uitwassen uit voort die ik net heb voorgelezen. Volgens die moeder is er alleen nog maar aandacht voor bepaalde zwakke leerlingen in een klas en veel te weinig voor vakmanschap. Is de heer Klaver ook bereid om die vsv-prikkel te heroverwegen?

De heer Klaver (GroenLinks): Ik ben altijd bereid om alles te heroverwegen, zeker als het gaat om de bekostigingssystematiek, maar ik zie het door mevrouw Lucas geschetste probleem met de vsv-bekostiging niet. Sterker nog, ik denk dat er veel meer aandacht zou moeten zijn voor deze groep, omdat je ziet dat juist die kwetsbare leerlingen, waar ik zo dadelijk op inga, naar buiten worden gewerkt of niet eens binnenkomen.

Mevrouw Lucas (VVD): De andere kant is dat uit allerlei rapporten blijkt dat heel veel mbo-leerlingen zich totaal niet uitgedaagd voelen. Vooral de betere leerling die gewoon een vak wil leren, voelt zich niet uitgedaagd in het mbo. Waarom maken we ons daar niet veel meer zorgen over? Volgens mij moet het gaan om de samenhang tussen die twee kanten: vakmanschap en die maatschappelijke opdracht. Ik zie nu weer dat de oppositie op basis van één uitzending doorslaat naar één kant. Daar doen we het mbo echt geen plezier mee.

De heer Klaver (GroenLinks): Misschien wil mevrouw Lucas mij één plezier doen. Er wordt door mijn partij, en misschien ook door andere partijen hier aan tafel, al jaren gesproken over de prikkels die de prestatiebekostiging met zich meebrengt. Dat kan ertoe leiden dat juist de kwetsbare leerlingen over wie wij nu spreken, naar buiten worden gewerkt. Daar debatteren wij vandaag over, maar dat is niet alleen naar aanleiding van één uitzending. Mevrouw Lucas zegt dat wij niet alleen oog moeten hebben voor de onderkant, maar ook voor de meest getalenteerde leerlingen, voor wie de school uitdagend onderwijs moet bieden. Natuurlijk moeten we ook aandacht voor hen hebben, maar dit debat gaat specifiek over de groep die niet binnenkomt. Daar is mijn bijdrage op gericht. Als mevrouw Lucas mij vraagt of ik vind dat roc's gedifferentieerd onderwijs moeten geven, zodat er ruimte is voor de meest getalenteerde, maar ook voor de meest zwakke leerlingen, dan zeg ik dat mij dat nogal evident lijkt. Dat zou op alle plekken in het onderwijs de norm moeten zijn.

Voorzitter. Ik maak mij grote zorgen over de meest kwetsbare leerlingen, juist omdat er sprake is van een multiproblematiek, zoals de Minister schrijft. Het is wel heel gemakkelijk om te zeggen dat iemand van 18 jaar die in de schuldhulpverlening zit, maar een baantje moet nemen. Er is een reden waarom die jongere in de schuldhulpverlening terecht is gekomen. Het gaat erom of wij ervoor kunnen zorgen dat zo'n jongere niet van het kastje naar de muur wordt gestuurd doordat hij niet welkom is in een uitkering, niet welkom is op school, de hulpverleningsinstanties niet kan vinden en er dus alleen voor staat. Dat is wat wij coûte que coûte zouden moeten voorkomen.

Daarom vraag ik aan de Minister om te kijken naar de aanpassing van de bekostigingssystematiek. Welke prikkels zitten daarin? Zouden we deze kunnen afvlakken? Zouden we niet moeten zeggen dat er een zorgplicht voor roc's is wanneer iemand zich daar aanmeldt? Als een jongere zich aanmeldt, kan hij om allerlei begrijpelijke redenen worden afgewezen. En dan? Dan staat hij er plotseling alleen voor. Dat is wat ik heel graag wil voorkomen. We hebben het niet over jongeren die op een school zitten, die er een potje van maken, die docenten bedreigen of die misschien medeleerlingen molesteren, maar over jongeren die naar binnen willen en die om welke reden dan ook niet binnenkomen. Wat gebeurt er met hen? Ik wil voorkomen dat zij er alleen voor komen te staan. Wat mij betreft moet de uitkomst van dit debat niet alleen zijn dat er een plan van aanpak komt, maar ook dat wij ervoor zorgen dat die jongeren niet alleen staan, niet pas als er een plan van aanpak is, maar morgen al.

Dan kom ik op het beboeten van onderwijsinstellingen. In de brief van de Minister staat dat zij ongeveer 150 concrete signalen heeft ontvangen dat er mogelijk sprake is van onterechte weigering. Zij geeft aan dat scholen eerst een waarschuwing kunnen krijgen, alvorens er wordt overgegaan tot sancties. Ik vraag de Minister om dat te heroverwegen en om direct een boete op te leggen. We zien dat de overheid strenger optreedt met boetes, als het gaat om de bestrijding van uitkeringsfraude. Het is heel goed om daar strenger tegen op te treden, maar er zou ook een boete moeten zijn als scholen zich niet aan de regels houden, omdat zij de zorg voor deze jongeren afwentelen op de rest van de samenleving. Dat vind ik onjuist en het lijkt me goed om daartegen keihard op te treden. Ik geloof dat zelfs mijn collega van de VVD, die ervoor pleit om niet iedere jongere als zielig te bestempelen, die mening kan delen.

Mevrouw Jadnanansing (PvdA): Voorzitter. Voordat ik met mijn inbreng begin, die maar drieënhalve minuut duurt, heb ik hier nog een aantal casussen verzameld die ik graag aan de Minister wil geven. Deze gaan ook allemaal over kwetsbare jongeren die de toegang is geweigerd, terwijl zij heel graag willen. Ik hoop dat er vandaag nog iemand van de onderwijsinspectie belt met Streetcornerwork, die deze allemaal heeft verzameld. Zij hebben nog veel meer verhalen die zij graag willen delen.

De heer Rog (CDA): Kan mevrouw Jadnanansing eens reageren op het verhaal van mevrouw Lucas, die nogal helder stelt dat leerlingen volgens haar geweigerd moeten kunnen worden in het mbo? Hoe verhoudt zich dat tot het standpunt van de Partij van de Arbeid?

Mevrouw Jadnanansing (PvdA): Dank u wel voor de vraag. Als ik mijn betoog had mogen houden, had de heer Rog kunnen horen wat ik daarover zeg. Het gaat mij erom dat er een groot aantal casussen is waarin kwetsbare jongeren de toegang wordt ontzegd. Daar hebben we het vandaag over. Als dat gebeurt, vind ik dat een heel kwalijke zaak. Ik vind niet dat kwetsbare jongeren die heel graag naar school willen, van wie ik allemaal casussen heb verzameld, de toegang ontzegd mag worden. In mijn betoog zal ik ingaan op de casus van Tim die vmbo-t heeft gehaald.

De voorzitter: Mag ik u even onderbreken? De heer Rog heeft een vraag gesteld, nog voordat u uw betoog begon. Als u nu gewoon kort antwoordt en dan uw betoog begint, dan is de heer Rog misschien ook tevreden met zijn antwoord. Ik kijk even of de heer Rog dat een goede suggestie vindt.

De heer Rog (CDA): Ik heb nog geen antwoord gehoord, maar ik zal mijn vervolgvraag straks stellen.

Mevrouw Jadnanansing (PvdA): Voorzitter. Ik ga met mijn betoog beginnen. Enerzijds wil ik mijn boosheid uitspreken over scholen die jongeren weigeren. Anderzijds verdient iedereen die zich wel voor die kwetsbare jongeren inspant, onze steun, laten we dat niet vergeten. Ik wil ook ingaan op de verbazing bij hulpverleners dat dit nu pas in de Kamer wordt besproken. Je hebt twee verhalen: degenen die zeggen dat zij zich hier niet in herkennen en de hulpverleners die vragen waarom wij er nu pas over spreken, want zij weten dit allang.

Ik wil niet alle bestuurders over één kam scheren, maar dat neemt niet weg dat wij ons moeten realiseren dat het niet om een anonieme casus gaat, maar om jongeren die iets van hun leven willen maken, maar die daartoe niet de mogelijkheid krijgen. Tegen deze jongeren wordt gezegd dat zij niet op niveau 1 mogen beginnen, omdat zij te weinig ervaring hebben. Was niveau 1 niet het niveau van de drempelloze instroom?

Nu komt het verhaal dat ik wilde vertellen van Tim die vanwege een lichte lichamelijke beperking wordt geweigerd, omdat hij niet helemaal aan het competentieprofiel zou voldoen. Iedere jongere heeft recht op onderwijs, maar dat kunnen zij nu niet tot gelding brengen. Het komt te vaak voor dat jongeren aan de poort worden geweigerd, omdat scholen letterlijk tegen deze jongeren zeggen dat zij geen risico willen lopen. Volgens mij is het onderwijs bedoeld om jongeren kansen te bieden, maar de focus bij sommige instellingen ligt alleen op rendement. Zij hebben letterlijk gezegd dat zij jongeren als risico zien voor de bedrijfsvoering. Wanneer dit gebeurt, dient de Minister wat mij betreft hard in te grijpen. Kan zij dit toezeggen? Wanneer onderwijsinstellingen hun morele en maatschappelijke plicht niet nakomen, dan moeten er sancties komen. Ik krijg hierop graag een reactie van de Minister.

Graag hoor ik ook van de Minister wat de concrete inhoud is van de zorgplicht van scholen. Wie voert hierop de controle uit bij de scholen en in welke vorm? Graag hoor ik exact welke rol en verantwoordelijkheid de leerplichtambtenaren en de onderwijsinspectie hierin hebben. Hoe uit zich dat op dit moment? Welke ondersteuning wordt scholen geboden, naast geld, om een passend onderwijsaanbod te creëren?

De andere kant van de medaille is dat er leerkrachten en bestuurders zijn die hun uiterste best doen om deze groep kwetsbare jongeren te behouden voor het mbo of toe te laten tot het mbo. Zij zijn net als ik boos omdat een kleine groep het voor hen verpest. Ik hoor ook hartverwarmende verhalen van docenten die het beeld van de uitzending van Nieuwsuur niet herkennen. Ik ben ook niet doof voor die noodkreet van een groep welwillenden. Met hen willen wij graag meedenken over hoe wij het onderwijs beter kunnen inrichten voor kwetsbare jongeren. Zet hulpverlening, scholen en werkgevers om de tafel, zodat zij samen tot een sluitende aanpak komen. Geef scholen de ruimte om die samenwerking aan te gaan, met flexibiliteit voor leren en werken en wees niet star met inspectietoezicht. Hoe gaat de Minister dit voor elkaar krijgen? Ik heb gisteravond een hele lijst gelezen van goede voorbeelden van de MBO Raad. Het Arbeidstrainingscentrum (ATC) in Amersfoort wordt genoemd als een voorbeeld waar het goed gaat. Tegelijkertijd horen wij dat zij door de inspectie op de vingers worden getikt. Hoe zit het daarmee?

Dan kom ik op de verbazing van de hulpverleners. De jeugdzorginstellingen zeggen dat zij dit allang weten. Hoe kan het toch dat ik van alle kanten signalen krijg dat jongeren regelmatig worden geweigerd? Hoe kan het dat de inspectie niet zo veel signalen krijgt? Praat de inspectie wel met de juiste mensen? Het kan toch niet zo zijn dat ik een heel rijtje kan voorleggen, na een avondje bellen, maar dat de inspectie slechts één melding krijgt?

Ik sluit af. Wij moeten de welwillenden helpen en ruimte bieden en de kwaadwillenden aanpakken. Zij die hun maatschappelijke verantwoordelijkheid nemen, mogen niet lijden onder hen die kwetsbare jongeren zien als een risico en die enkel oog hebben voor hun eigen bedrijfsvoering.

De voorzitter: Ik geef eerst het woord aan de heer Rog, want hij heeft nog een vervolgvraag, en dan aan de heer Van Dijk en aan de heer Klaver.

De heer Rog (CDA): Mijn vervolgvraag is of mevrouw Jadnanansing eens wil reflecteren op het betoog van haar coalitiepartner, mevrouw Lucas.

Mevrouw Jadnanansing (PvdA): Dat is wel een heel grote vraag. Waarop wilt u dat ik reageer? Als we tijd hebben, kan ik daar wel een half uur op reflecteren.

De heer Rog (CDA): Door haar partijvoorzitter is mevrouw Jadnanansing uitgedaagd om lekker activistisch politiek te bedrijven. Mevrouw Lucas geeft in een kil betoog aan dat scholen gewoon het recht moeten hebben om dit soort jongeren, over wie mevrouw Jadnanansing zich de hele tijd druk maakt, te weigeren. Ik zou daarop graag een reactie van de Partij van de Arbeid willen krijgen.

Mevrouw Jadnanansing (PvdA): Volgens mij was het betoog van mevrouw Lucas een stuk meer gebalanceerd dan de heer Rog nu betoogt. Ik ga over mijn eigen tekst, over wat ik hier betoog. Ik ben de Kamer ingegaan voor deze kwetsbare jongeren, om ervoor te zorgen dat deze kwetsbare jongeren, die iets van hun leven willen maken, de toegang niet wordt ontzegd. Ik weet niet hoe ik het nog activistischer moet zeggen dan dit. Ik vind absoluut dat scholen de maatschappelijke plicht hebben om deze jongeren niet zomaar de toegang te weigeren. Als een jongeman zijn arm niet goed kan bewegen, wordt er gezegd dat hij de opleiding zakelijke dienstverlening niet kan volgen op die school. Dat is belachelijk, dat moet niet kunnen.

De heer Jasper van Dijk (SP): Ik zal eens kijken of het nieuwe activisme, geïnitieerd door de heer Spekman, wat meer kan worden opgewekt. Mevrouw Jadnanansing zegt dat bestuurders die leerlingen weigeren, moeten worden aangepakt, dat er een boete of sancties moeten volgen. Die stoere, stevige taal klinkt goed, maar heeft mevrouw Jadnanansing wel goed geluisterd naar de bestuurder van het Graafschap College bij Nieuwsuur? Wil zij hem ook een boete geven? Hij probeerde uit te leggen dat het systeem van rendementseisen en prestatieprikkels pervers is en ertoe leidt dat hij leerlingen gaat weren. Wat vindt zij van mijn idee om een prikkelvrije zone in te stellen en een aantal roc's vrij te stellen van dat regime? Dan laten we alle andere roc's doorgaan met die prestatieprikkels, maar bij een aantal ervan wordt gezegd dat het niet hoeft bij die kwetsbare leerlingen, voor wie mevrouw Jadnanansing zo opkomt, want voor hen werkt dat prestatieregime niet.

Mevrouw Jadnanansing (PvdA): Die vraag zou ik ook aan de Minister willen stellen, want in de brief van de Minister staat dat er genoeg geld is voor deze jongeren. Daarom heb ik mijn verbazing daarover uitgesproken. Als er genoeg geld is, hoe komt het dan dat de scholen die jongeren weigeren? Ik weet niet of we nu met allerlei plannen en ideeën moeten komen over zones en noem maar op. Ik wil van de Minister horen: als er in de brief staat dat er voldoende geld voor is, waar zit het hem dan in? Als ik het goed heb begrepen, krijgt een opleiding € 5.000 per leerling voor een kwetsbare jongere die graag wil, maar die aan de poort wordt geweigerd. Waarom wordt die jongere dan geweigerd? Hoe ziet de Minister dat? Er is voldoende geld, maar toch zijn er scholen die weigeren of niet willen aannemen. Hoe kan dat?

De heer Jasper van Dijk (SP): Mevrouw Jadnanansing kan dat weten, want zij vertelt de helft van het verhaal. Natuurlijk krijgt het roc extra geld voor zorgleerlingen of overbelaste leerlingen. Dat is de ene kant van het verhaal. De andere kant van het verhaal zijn die prestatieprikkels. Die werken daartegenin. Dat is precies wat de uitzending van Nieuwsuur, waar zij ook verontwaardigd over was, probeerde duidelijk te maken. Het systeem is inherent tegenstrijdig, waardoor het onaantrekkelijk wordt om een overbelaste leerling aan te nemen. Ik ben hoopvol gestemd als mevrouw Jadnanansing zegt: laten we het aan de Minister vragen. Laten we goed naar de Minister luisteren, maar ik hoop dan ook op steun als ik een motie indien voor een prikkelvrije zone of om een roc in een experiment vrij te stellen van dat regime.

Mevrouw Jadnanansing (PvdA): Dan moet ik de motie heel goed lezen, want ik ben er nog niet van overtuigd. In de brief staat dat er voldoende geld is, maar toch worden jongeren geweigerd. Dat is vreemd. Ik wil eerst uitleg daarover hebben. Hoe kan dat? Er is genoeg geld en toch worden jongeren geweigerd. Dat is raar.

De heer Klaver (GroenLinks): Ik voel mij altijd heel erg verbonden met de sociaaldemocratie, ook met de ideeën van mevrouw Jadnanansing, maar het activisme van de PvdA wordt op deze manier een soort gratis medeleven. Daar heb ik wel een probleem mee. Mevrouw Jadnanansing vindt het allemaal verschrikkelijk wat er gebeurt. Er moet vooral overlegd worden. Ik zal er geen open vraag van maken. Wat mij betreft reflecteert zij er een half uur op. Ik heb gevraagd om de waarschuwing te laten zitten bij de sancties en gelijk over te gaan tot een boete als scholen zich niet aan de wet houden, want dat is de toetssteen. Een andere mogelijkheid is om te bekijken of de bekostigingssystematiek aangepast moet worden. Wat wil mevrouw Jadnanansing nu precies?

De voorzitter: U stelt nu wel drie vragen.

De heer Klaver (GroenLinks): Dat kan mevrouw Jadnanansing goed aan, hoor.

De voorzitter: Een vraag is om gelijk over te gaan tot een boete. De andere vraag is wat mevrouw Jadnanansing nu precies wil. De derde vraag ben ik even kwijt.

De heer Klaver (GroenLinks): De bekostigingssystematiek.

De voorzitter: De bekostigingssystematiek aanpassen. Ik vraag mevrouw Jadnanansing om niet uitgebreid te reflecteren, maar alleen de eerste vraag, over de boete, te beantwoorden. Dan heeft de heer Klaver nog een tweede termijn voor die andere vragen.

Mevrouw Jadnanansing (PvdA): De boete. Ik heb in mijn eigen betoog ook gezegd dat wij er niet komen als wij alleen maar met de vinger wijzen. Het gaat echt om gevallen waarin uitdrukkelijk is bewezen dat er kwaadwillendheid bij komt kijken, waarin wordt gezegd dat die kwetsbare jongeren lekker de toegang wordt geweigerd, klaar, punt uit. We moeten veel steviger dan nu zeggen dat dit niet zomaar gaat.

De heer Klaver vraagt wat ik precies wil. Ik wil gewoon dat die kwetsbare jongeren de toegang niet wordt geweigerd, zodat jongeren die naar school willen, gewoon naar school kunnen. Dat is wat ik wil.

De voorzitter: Dan was er nog de vraag over het aanpassen van het systeem.

De heer Klaver (GroenLinks): De bekostigingssystematiek.

Mevrouw Jadnanansing (PvdA): Mijnheer Klaver vroeg hoe ik dat zie. Hij zei dat het onvoldoende was, en noem maar op. In de brief van de Minister worden zaken genoemd zoals het afvlakken van de cascadebekostiging, het versoepelen van de urennorm, afspraken met de inspectie over eigentijds toezicht, de inzet van vsv-accountmanagers, en ga zo maar door. Er worden echt zaken opgepakt en daar sta ik achter. Activistischer dan dat kan het niet worden.

De heer Klaver (GroenLinks): Op de vraag wat zij wil, antwoordt mevrouw Jadnanansing dat zij graag wil dat die jongeren worden toegelaten. Dat wil bijna iedereen hier aan tafel, of zelfs iedereen, maar ik wil ook wereldvrede, en de vraag is: hoe realiseer je dat? De PvdA komt weer met grote woorden dat het moet gebeuren, maar wat gebeurt er als puntje bij paaltje komt en als we vinden dat de Minister nog niet voldoende stappen zet, dat de antwoorden van de Minister niet toereikend zijn, dat de Minister er niet toe over wil gaan om gelijk te beboeten, maar wel eerst een waarschuwing wil geven? Staan wij dan zij aan zij om de Minister met een Kamermeerderheid op te roepen om meer actie te ondernemen of blijft het bij de mooie, warme woorden waar deze jongeren niets aan hebben?

Mevrouw Jadnanansing (PvdA): Dat de jongeren hier helemaal niets aan hebben, waag ik te betwijfelen. Ik spreek ze dagelijks en ik vraag wat ze willen of nodig hebben en op welke manier. Dat wil ik wel gezegd hebben. De Minister moet nu gaan antwoorden. Ik heb in mijn betoog aangegeven wat ik van haar wil. Ik wil inderdaad dat we die kwaadwillenden, die te beroerd zijn om deze jongeren aan te nemen, gaan beboeten. Dat moet steviger dan nu. Dat heb ik net toegegeven. Maar ik vind dat er in de brief van de Minister een aantal zaken wordt genoemd waarmee zij aan de slag gaat. In de brief staat ook dat de scholen echt voldoende geld krijgen. Ik hoop dat de Minister kan toelichten hoe het dan komt dat het nog steeds niet gebeurt.

De heer Van Meenen (D66): Mevrouw Jadnanansing spreekt haar verbazing uit over het feit dat er voldoende geld is maar dat er desondanks toch wellicht leerlingen om financiële redenen geweigerd zouden worden. De PvdA weet als geen ander dat er in dit land heel veel mensen zijn die meer dan voldoende geld hebben, maar toch is het nooit genoeg. We hebben deze week nog zo'n gezelschap op bezoek gehad in het kader van de Wet normering topinkomens. Is mevrouw Jadnanansing het met mij eens dat er überhaupt nooit een prikkel in het bekostigingssysteem zou moeten zijn die ertoe kan leiden dat ook maar overwogen wordt om een leerling om die reden te weigeren?

Mevrouw Jadnanansing (PvdA): Ik denk niet dat er een systeem te bedenken is dat helemaal sluitend is, anders moet de heer Van Meenen daar zelf maar mee komen. Wat wel sluitend kan zijn, is onze eigen morele verplichting naar jongeren toe. Een bestuurder, docent of onderwijsinstelling moet gewoon zeggen: verdorie, wij gaan geen jongeren weigeren. Ik denk niet dat er een systeem kan bestaan waardoor er helemaal nooit een jongere wordt geweigerd, maar ik denk wel dat we klip-en-klaar kunnen afspreken dat we degenen die deze welwillende jongeren gewoon weigeren, daarop moeten gaan aanspreken. Dat is misschien soft in zijn ogen, maar het begint bij het gesprek, waarin tegen elkaar wordt gezegd: jongens, we hebben deze zorgplicht, we hebben die maatschappelijke verantwoordelijkheid, punt.

De heer Van Meenen (D66): Het heeft niets met «soft» te maken. Ik vraag of mevrouw Jadnanansing vindt, op grond van haar bezorgdheid voor kwetsbare jongeren, dat er in een bekostigingssysteem, welk dan ook, prikkels zouden moeten zitten die ertoe kunnen leiden dat er overwegingen zijn om jongeren niet toe te laten, bijvoorbeeld omdat die jongeren er langer over doen of omdat zij minder bijdragen aan een hoog gemiddeld resultaat, et cetera. Je zou ook een bekostigingssysteem kunnen hebben dat juist stimuleert dat kwetsbare jongeren worden aangenomen.

De voorzitter: Mevrouw Jadnanansing, wilt u proberen kort te antwoorden?

Mevrouw Jadnanansing (PvdA): Ja, die vraag kan ik heel kort beantwoorden: je moet je niet verschuilen achter een systeem. Er is voldoende geld. Deze jongeren willen en moeten gewoon aangenomen worden. Dan moet je niet allerlei dingen gaan opwerpen.

De heer Beertema (PVV): Voorzitter. Het mbo heeft een groot probleem. Volgens mij is dit de kern. Sinds het beroepsonderwijs een stuk gereedschap is geworden in de gereedschapskist van de sociaaldemocratie en de links-liberalen om vooral de achterblijvers te faciliteren, is het echte beroepsonderwijs uitgehold. Het onderwijs in ambacht en vakmanschap is verwaarloosd. Vanaf het moment dat de roc's zich toelegden op de leerlingen onderaan de beroepskolom, veranderde het pedagogisch klimaat in de scholen, namen de onrust en de regelrechte chaos in de scholen onverantwoorde vormen aan en daalde de status van het beroepsonderwijs enorm.

Dat is niet heel gek, want we praten hier over wat Winsemius ooit de overbelaste leerling noemde, de leerling met de multiproblematiek. En dus raakten de roc's druk bevolkt met maatschappelijk werkers, schuldsaneerders, coaches, reclasseringspersoneel en allerlei begeleiders die de boel op de rails proberen te houden.

Ik maakte mee dat collega-leraren die kinderen hadden in de leeftijd van het Cito-onderzoek, alles op alles zetten, tegen beter weten in, om ervoor te zorgen dat hun kind geen vmbo-advies kreeg maar een havo-advies, ook als zij wisten dat het vmbo-advies volkomen terecht was. Zo groot was de weerzin tegen hun eigen roc. Ze wilden dat hun eigen kind niet aandoen. Ik ben dat soort gesprekken met mijn collega's nooit vergeten. Dat grijpt mij aan.

In het rapport «Het kind van de rekening» staan een aantal voorbeelden. Ik noem Jasmin van 21 jaar oud, twee kinderen. De vader van de kinderen is niet meer in beeld. Opvang kan ze niet betalen. Oma past op. Oma is alcoholiste, dus regelmatig moet Jasmin thuisblijven om op de kinderen te passen, zodat zij niet naar school kan. Het is maar een van de voorbeelden van die leerlingen. Ik blijf ze leerlingen noemen, want de semantische oplossing om ze studenten te gaan noemen, lost niets op. Dat soort newspeak werkt niet.

Zij is een voorbeeld van de leerlingen met wie het vmbo en het mbo door allerlei leuke en minder leuke maatschappelijke ontwikkelingen en de massa-immigratie te maken krijgen. Die maatschappelijke problemen zijn doorgeschoven naar het onderwijs; niet naar het hele onderwijs, maar naar het beroepsonderwijs. In plaats van de focus te leggen op kennis en sociale competenties, selecteren en eisen stellen, streven naar het beste en naar excellentie, is deze verlegd naar een instelling die de leerlingen min of meer nuttig bezighoudt, om ze vooral niet te laten uitvallen, tegemoetkomt, meebuigt en toegeeft om erger te voorkomen.

Pas onder Rutte-I is dat probleem voor het eerst benoemd en is er voorzichtig beleid ingezet om dat te veranderen, maar dit kabinet heeft er toch weer voor gekozen om in de tegenovergestelde richting te gaan. Daarmee worden die problemen niet opgelost. Integendeel. Er is wel sprake van een iets andere focus op het beroepsonderwijs. Dat zie ik ook. Kijk naar de herwaardering voor het ambacht die we zo mooi gezien hebben bij EuroSkills in Lille. Deze is echter bij lange na niet genoeg om het mbo weer op de rails te krijgen.

De PVV zal het blijven roepen: het niveau van het onderwijs handhaven en verbeteren en zo veel mogelijk jongeren aan een diploma helpen zijn twee elkaar uitsluitende doelstellingen. Dat is de kern van de zaak. Als we het beroepsonderwijs in ere willen herstellen, zoals ontzettend hard nodig is voor onze economie en voor het versterken van de middenklasse, kortom, voor een gezonde, vitale samenleving, dan zullen we principiële keuzes moeten maken, ook keuzes die pijn doen, zoals selectie aan de poort. Dan moeten we kiezen voor kwaliteit in opleidingen en kiezen voor de beste leerlingen. Daar is het mbo goed in, maar niet in het amateuristische maatschappelijk werk dat er nu verricht wordt. Als we iedereen willen faciliteren en willen kwalificeren, gaat dat onvermijdelijk gepaard met allerlei ongewenste effecten, zoals niveaudaling, statusverlaging en uiteindelijk grote tekorten aan vakmannen en vakvrouwen, die vervolgens geworven moeten worden in landen die hun beroepsonderwijs nog wel op orde hebben.

De vraag die voorligt, is wat we dan doen met niveau 1 en 2. Daar moeten we ons over buigen. Ik voorzie dat deze groepen niet exclusief moeten drukken op het budget van OCW. We kijken ook naar SZW en VWS, zoals al eerder is gezegd. Deze groepen vormen een onderwijsoverstijgend probleem, maar één ding weet ik zeker: juist nu, in deze tijd van transitie van jeugdzorg naar een decentraal niveau, zou het goed zijn om de niveaus 1 en 2 ook fysiek weg te halen bij de roc's, zodat zij kunnen doen waar zij echt goed in zijn, namelijk het opleiden en kwalificeren van vakmensen. Daar zou ik graag een reactie op willen van de Minister.

De heer Rog (CDA): Voorzitter. Twee dagen na het notaoverleg over de toekomst van het beroepsonderwijs was de uitzending van Nieuwsuur. Twee weken daarna zitten we in dit AO, net voordat we het gaan hebben over de kwetsbare leerlingen in het mbo. We krijgen daarover nog een aantal brieven en ideeën van de Minister.

Ik zal mij beperken tot een paar vragen. Wij weten dat er rond de 16.000 thuiszitters zijn. Kan de Minister uitleggen hoe het komt dat van slechts 130 kinderen is gemeld dat zij thuiszitten terwijl zij eigenlijk in het beroepsonderwijs thuishoren? De Minister zal bij de kwaliteitsafspraken met de sector ingaan op de problematiek van het niet toelaten van deze leerlingen. Zij zal met een plan van aanpak komen. Is de Minister bereid om eerst met de Kamer te spreken over de prikkels in het systeem die ertoe kunnen leiden dat scholen leerlingen niet aannemen, alvorens daarover afspraken te maken met de sector? Ik vind dat van belang, omdat de Kamer eigenlijk de hele tijd achter de afspraken aanloopt die gemaakt worden. Ik zou het prettig vinden als wij er vooraf invloed op kunnen uitoefenen.

Mevrouw Lucas (VVD): Ik heb een vraag over de prikkels waar de heer Rog het over heeft. Ik neem aan dat hij het over de cascadebekostiging heeft die door Minister van Bijsterveldt destijds is ingevoerd. Vindt de heer Rog de cascadebekostiging zo'n prikkel die de verkeerde kant opgaat?

De heer Rog (CDA): Daar hebben wij het twee weken geleden ook over gehad. Ik heb aangegeven dat wij de aangepaste cascade beter vinden dan het eerdere voorstel, dus daar zitten verbeteringen in. Bij de prikkels die ik anders zou willen, gaat het om het afrekenen op reken- of taaltoetsen en andere negatieve prikkels die scholen in een situatie plaatsen dat zij een economische, financiële afweging maken of zij een leerling wel of niet aannemen. In die zin was de Nieuwsuuruitzending een soort cry for help. Ik vind dat verkeerd, want ik vind dat die scholen die leerlingen wel moeten aannemen. Ik wil de Minister daartoe oproepen en daarin ondersteunen, want ik lees in haar brief dat zij het heroverweegt als er sprake is van onevenwichtigheid of negatieve prikkels. Dat is iets wat ik toejuich.

Mevrouw Lucas (VVD): Ik vraag het niet voor niets. Ik probeer te achterhalen wat de CDA-fractie vindt, want dat wisselt nogal eens. Zij is blijkbaar wel voor de cascadebekostiging, maar dan een beetje afgezwakt, en niet voor de reken- en taaltoetsen van Van Bijsterveldt. Ik ben nog een beetje zoekende. De heer Rog spreekt vaak over de focus op vakmanschap. Dan stel ik hem toch de volgende vraag. Als het niet allebei kan, die maatschappelijke brede doelstelling en die focus op vakmanschap, wat kiest de heer Rog dan? Het is het een of het ander, zou ik zeggen.

De heer Rog (CDA): Daarover heb ik al een interruptiedebatje gevoerd met mevrouw Lucas. De CDA-fractie vindt ook dat er aandacht moet zijn voor de beroepspraktijk. Zij wil dat leerlingen die goed zijn in die beroepspraktijk, de kans hebben om daarin bevestigd te worden met certificaten, zodat zij succesvol de arbeidsmarkt op kunnen. Dat heb ik twee weken geleden gezegd en dat zal ik blijven zeggen. Wat ik niet wil, is dat wij leerlingen uitsluitend afrekenen op het feit dat zij vakken zoals rekenen of taal niet voldoende beheersen. Wij vinden het belangrijk dat zij daarin goed onderwijs krijgen en dat zij getoetst worden, maar als die toetsen niet met voldoende gevolg zijn afgerond, moet het diploma hun niet ontzegd worden, maar dat kan als bijlage bij het diploma. In de twee jaar dat ik Kamerlid ben, heb ik hier nooit iets anders over gezegd.

Mevrouw Lucas (VVD): Dat was niet echt een duidelijk antwoord. Helemaal niet, zou ik zeggen. Dit was veel wollige CDA-taal. Ik vroeg: als u moet kiezen tussen een focus op vakmanschap of een focus op die brede maatschappelijke doelstelling, waarop legt u dan de nadruk, als het niet allebei kan? Graag een antwoord.

De heer Rog (CDA): Mevrouw Lucas nodigt door de wijze waarop zij de vraag stelt, niet echt uit om nader in te gaan op haar vraag. Ik geef aan dat wij niet de avo-vakken, maar de beroepsvakken van groot belang vinden. Daarnaast geef ik aan dat onderwijs over meer gaat dan alleen vakmanschap. Het gaat ook om brede vorming. Het is belangrijk om voldoende brede vorming aan te bieden en reken- en taalonderwijs te geven, maar uiteindelijk gaat het om de beroepsvakken in het beroepsonderwijs.

Voorzitter. Wij zijn wel voor de Wet werk en bijstand, maar ik vraag de Minister om in gesprek te gaan met gemeenten, mbo-scholen en het hoger onderwijs. Dat past allemaal in haar portefeuille. Er moet worden bekeken of studenten of leerlingen ten onrechte in de studiefinanciering worden geparkeerd en een beroep doen op een opleiding en vervolgens geweigerd worden, want dan hebben we nog meer mensen die geweigerd worden. Ik ben bang dat er situaties zijn waarin leerlingen door gemeenten gestimuleerd worden zich in te schrijven, terwijl zij eigenlijk zo'n opleiding niet reëel kunnen of willen gaan volgen.

De voorzitter: Hiermee zijn wij aan het einde gekomen van de eerste termijn van de Kamer.

De vergadering wordt van 16.04 uur tot 16.11 uur geschorst.

Minister Bussemaker: Voorzitter. Allereerst merk ik op dat dit een debat is tussen twee andere debatten in. Wij hebben onlangs naar aanleiding van mijn brief uitgebreid met elkaar gedebatteerd over de stand van zaken en de toekomst van het mbo. In die brief heb ik al gemeld dat er aandacht wordt besteed aan verschillende thema's. Een van die thema's is de groep kwetsbare jongeren in het mbo. Daarover komt dus nog een brief, die ik samen met de Staatssecretaris zal sturen. Daarin zullen wij breed ingaan op de positie van het onderwijs, ook in relatie tot de decentralisatie en de verantwoordelijkheid van gemeenten als het gaat om werk, zorg, et cetera. Ik zeg er direct bij dat deze ook kansen biedt, juist om tot een veel betere afstemming te komen op lokaal en regionaal niveau.

Wat mij betreft is dit een soort tussenstand, die is ingegeven door de uitzending van Nieuwsuur. Ik erken dat het mbo een ingewikkelde opdracht heeft, zoals onder andere door mevrouw Lucas is opgemerkt. Daar wil ik niet omheen draaien. Natuurlijk willen wij dat het mbo opleidt voor de arbeidsmarkt. De heer Beertema zei dat ook heel nadrukkelijk. Wij hebben beleid ontwikkeld op het gebied van macrodoelmatigheid. Wij willen dat er gesprekken met studenten gevoerd worden als zij een verkeerde opleiding doen. Een ander punt is dat er stageplekken moeten zijn, want anders mogen er geen studenten worden toegelaten tot een opleiding. Dat vinden we allemaal goed. Ik ook. Ik vind dat ook heel belangrijk, want het mbo moet opleiden tot werk en tot een ambachtelijke houding.

Tegelijkertijd wil je dat alle leerlingen een zo goed mogelijke plek krijgen in het onderwijs. Het mbo heeft ook heel nadrukkelijk een maatschappelijke verantwoordelijkheid. Het kan inderdaad zo zijn dat er grenzen zijn aan die maatschappelijke verantwoordelijkheid. Ik hoorde gisteren het voorbeeld dat bij een bepaalde opleiding zoveel jongeren met gedragsproblemen terechtkwamen dat het praktisch niet meer haalbaar was om die jongeren een gewone leeromgeving te geven, zoals die school eigenlijk wilde. Als je een kleine groep probleemjongeren tussen een andere groep wilt hebben, dan moet het niet 80% worden, want dan werkt het niet meer. Dan is er een andere oplossing nodig. Daarvoor hebben we iets als de plusschool, die door de heer Van Dijk is genoemd. Het vraagt allemaal wel maatwerk. Daardoor is het ook ingewikkeld om het met algemene beleidslijnen goed te doen.

Ik ben het helemaal met de heer Klaver eens dat prikkels die geen enkel negatief of positief effect hebben, niet bestaan. Elk beleid heeft nadelen, ook de lumpsum. Ik vind het wel interessant dat de mensen die ik weleens heb horen argumenteren tegen de lumpsum, nu pleiten tegen kwaliteitsafspraken. Zo ingewikkeld is het dus. Er valt nog veel te verbeteren, dus daar gaan we naar kijken, maar vooraf wil ik het idee relativeren dat wij met een paar beleidslijnen één ideale oplossing kunnen uittekenen voor die heel ingewikkelde opdracht die het mbo heeft. Deze is ook nog regionaal verschillend en daar willen we ook meer ruimte voor geven.

De voorzitter: De heer Van Dijk heeft een vraag. Ondertussen maak ik gebruik van de gelegenheid om het overzichtje dat ergens tussen mevrouw Jadnanansing en mij is blijven steken, door te geven.

De heer Jasper van Dijk (SP): De Minister had het over Kamerleden die weleens bepaalde standpunten innamen. Het zou zomaar kunnen dat het over mij gaat. Ik weet dat niet zeker, maar ik laat het aan u, voorzitter, om te bepalen of dat een kwestie van uitdagen was of dat dit een gewone interruptie is.

De Minister zegt: mensen die tegen de prestatieafspraken zijn, zijn ook tegen de lumpsum en dat is gek. Maar volgens mij zijn dat heel verschillende dingen. Bij lumpsum gaat het namelijk om de vraag of je geld oormerkt voor bepaalde zaken, bijvoorbeeld voor leraren. Bij prestatieprikkels gaat het erom dat je scholen afrekent op het aantal diploma's, bijvoorbeeld. Je slaat de discussie een beetje dood als je zegt dat alles een prikkel is. Ik heb juist gezegd: kijk nou eens naar het basisonderwijs en het voortgezet onderwijs. Daarin worden de leerlingen gewoon bekostigd en houdt de inspectie toezicht. Punt. Bij mbo, hbo en wo zijn de Minister en haar voorgangers de afgelopen jaren hard aan de slag gegaan met prestatieafspraken. Zou de Minister daar niet een beetje van af moeten, in ieder geval voor de kwetsbare leerlingen?

Minister Bussemaker: Of je voor deze kwetsbare groepen iets anders moet doen, is precies een van de vragen. Scholen krijgen daar overigens al heel veel middelen voor: 200 miljoen euro bij elkaar opgeteld. Dat is een groot bedrag. Daar zit geen enkele prestatieafspraak aan vast. Maar met de prestatieafspraken willen wij juist stimuleren dat scholen doen wat ze moeten doen maar wat ze soms verwaarlozen. Ik verwijs maar weer eens naar vsv. Ik vind het nogal wat dat wij met deze prikkel, met deze beloning, in staat zijn geweest om 40.000 leerlingen uiteindelijk een diploma te geven die dat daarvoor niet hadden. Wij hadden 70.000 schoolverlaters in Nederland. Nu hebben wij er 28.000. Ook daar wil ik van leren. Beleid kan op een gegeven moment altijd ongewenste effecten hebben. Daar moet je naar kijken, maar het is mij veel te gemakkelijk om nu maar te zeggen dat de inspectie elke week bij elke school moet gaan kijken, want wij willen ook vertrouwen in scholen. Dat is dus in algemene zin ook geen oplossing.

De heer Jasper van Dijk (SP): De Minister zei: wij willen ook vertrouwen in de school. Dat is een interessant zinnetje. Ik wil dat ook. Prestatieafspraken gaan per definitie uit van wantrouwen: scholen doen het niet goed, dus moeten wij ze opjagen met prestatieprikkels; pas dan gaan ze presteren. Ik wil de Minister vragen te reageren op de uitlatingen van de collegevoorzitter van het Graafschap College. Die waren nota bene de aanleiding van dit debat. Hij zei: geef mij ruimte om zonder resultaatafspraken met deze moeilijke leerlingen om te gaan. Dat kan volgens mij heel vriendelijk in een pilot. Dan kan de Minister gewoon doorgaan met haar beleid, behalve op een of een paar roc's.

Minister Bussemaker: Ik moet dit ook nuanceren, want over die Nieuwsuuruitzending zijn ook veel misvattingen ontstaan. Degene die daar sprak, was niet de voorzitter van het Graafschap College. Het was een medewerker, die ook niet zozeer namens de school sprak maar namens de Doorbraakgroep, waarin hij participeert. Ik heb die mijnheer, die medewerker van het Graafschap College, en de voorzitter van het college van bestuur van het Graafschap College op bezoek gehad. Zij maken zich zorgen. Zij geven met name aan dat het complexe materie is. Dat ben ik helemaal met hen eens. Het is complex omdat het niet alleen over onderwijs gaat. Het heeft ook raakvlakken met jeugdzorg, zorg in het algemeen, gemeentebeleid en werk. Daar moeten wij met elkaar over nadenken. Ik vind het niet ambitieus genoeg om tegen één school te zeggen: wordt u maar een regelvrije school. Ik geloof er niet zo in dat dat gelijk de oplossing is. Ik zou samen met hen veel liever willen kijken naar de vraag of wij in zijn algemeenheid een aantal lessen kunnen trekken, met name op lokaal en regionaal niveau, samen met andere departementen. Die afspraak hebben wij ook gemaakt.

Als u het goed vindt, voorzitter, kom ik daarop terug, want ik wilde eerst even ingaan op vragen over de feitelijke stand van zaken. Welke jongeren worden geweigerd? Mogen zij worden geweigerd? Op grond waarvan worden ze geweigerd? Wat gebeurt er nu feitelijk? Daar zit ook de inspectie bij. Vervolgens wilde ik ingaan op de vraag of het stelsel wel goed werkt, hoe het precies zit met de prikkels en wat wij daarvan weten. Tot slot, wilde ik ingaan op wat wij nu gaan doen. Ik heb al gezegd dat de Kamer nog wat van ons zou krijgen.

Mevrouw Lucas (VVD): Dit was een inleidend eerste blokje. Ik ben heel blij met de woorden van de Minister dat het in principe om vakonderwijs gaat, maar dat er daarnaast een brede maatschappelijke opdracht is, die wel zijn grenzen kent. Ik had een heel concrete vraag, namelijk of de Minister in de uitwerking van haar plan van aanpak onderscheid wil maken in drie groepen: mensen die nog niet kunnen, mensen die niet kunnen en mensen die niet willen. Is zij daartoe bereid?

Minister Bussemaker: Ja, daar ben ik zeker toe bereid. Daar kan ik nu al voor een deel op ingaan. Dat is nuttig omdat er verschillende dimensies worden gepresenteerd: hoe groot is die groep en wat is de ernst van de materie? Elke onterecht geweigerde jongere is er een te veel. Elke jongere die geschikt is, die aan de eisen voldoet en die wil, moet de kans krijgen om zijn talent te ontwikkelen, een diploma te halen of daar zo dicht mogelijk bij te komen, hoe moeilijk dat ook kan zijn voor een school. Dat betekent dat een school de maatschappelijke opdracht heeft om er alles aan te doen om leerlingen zo goed mogelijk te begeleiden naar het halen van een diploma. Instellingen moeten bij het uitoefenen van hun taak mede zorg dragen voor toegankelijkheid van het onderwijs. Daarmee hebben ze feitelijk al een zorgplicht, zoals de heer Klaver zei, geloof ik. Die is vastgelegd in artikel 1.3.5 van de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB).

Er zijn ook situaties waarin leerlingen niet toegelaten mogen worden, bijvoorbeeld als ze niet het voor een vervolgopleiding vereiste diploma hebben. Ook zijn er situaties waarin een instelling mag aangeven dat er voor de jongere geen plek is op de opleiding die hij wil volgen. Wij maken verschil tussen enerzijds de entreeopleidingen en anderzijds mbo-niveau 2 en 3. De entreeopleiding is specifiek bedoeld voor de student die nog niet beschikt over een vmbo-diploma of hoger. Als een leerling al twee jaar de eenjarige entreeopleiding heeft gevolgd, dan mag een instelling de leerling voor het derde jaar weigeren. Dat hoeft echter niet. Voor mbo 2, 3 en 4 is er geen absoluut toelatingsrecht, maar instellingen mogen leerlingen niet zomaar weigeren.

Redenen om iemand te weigeren kunnen de volgende zijn. De vooropleiding voldoet niet. Je hebt bijvoorbeeld een vmbo-diploma nodig om op mbo-niveau 2 of hoger binnen te komen. Er kunnen geschiktheidseisen zijn voor bepaalde opleidingen. Denk aan opleidingen voor sport en bewegen en creatieve opleidingen. Voor de bbl mag je mensen weigeren die niet de minimale leeftijd hebben. Daarvoor moet je 16 jaar of ouder zijn. Je mag iemand ook weigeren als er geen arbeidsmarktperspectief is, als er onvoldoende stageplekken zijn of als de opleiding vol is. Je mag een jongere niet weigeren vanwege een handicap, tenzij de handicap voor het beoefenen van het beroep objectief een probleem gaat vormen of als de ondersteuning een onevenredige belasting van de school vergt. Die bepaling is gemaakt in de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte.

Er zijn dus verantwoorde of adequate redenen waarom een school tegen een leerling kan zeggen: jij kunt helaas geen plek krijgen op deze opleiding. Ik vind het wel heel erg belangrijk dat met elke jongere die zich aanmeldt, wordt gesproken. Bij een afwijzing moet er ook over de reden worden gesproken en vooral over de alternatieven die de instelling of andere instellingen aan de jongere kunnen bieden om in ieder geval een volgende stap te zetten. Er zijn twee voorbeelden genoemd die wij geen van allen willen. Wij willen niet dat de jongeren in de goot belanden en wij willen niet dat ze in de gevangenis belanden. De school heeft dus een grote verantwoordelijkheid, ook als hij die leerling zelf geen plek kan geven. De school moet ermee aan de slag, dat gesprek voeren en een weigering ook altijd schriftelijk motiveren.

Ik weet van een aantal casussen van vorig jaar waarin sprake was van autisme en waarover de Kamer vragen heeft gesteld. Dat hebben wij uitgezocht. Daar hebben wij de inspectie op gezet. Toen bleek dat er maar één geval was waarnaar de inspectie vervolgonderzoek heeft gedaan. Je mag er dus van uitgaan dat jongeren in veel gevallen terecht zijn geweigerd, maar de conclusie was wel dat er niet goed gecommuniceerd was. Die les hebben wij sindsdien getrokken.

De heer Klaver (GroenLinks): De Minister geeft terecht aan dat er een grote verantwoordelijkheid ligt bij een school die iemand om welke reden dan ook afwijst. Maar is dat ook een plicht voor die school? Kan de school daar ook aan gehouden worden? Heeft de student het recht dat hij niet zomaar wordt losgelaten? Daar zit mijn grote angst.

Minister Bussemaker: Dit maakt deel uit van de zorgplicht die een school heeft. Dat is een van de vragen waar ik uitgebreider op wil ingaan in de brief over kwetsbare jongeren die de Kamer nog krijgt. Daar heeft ook de Onderwijsraad aanbevelingen over gedaan in zijn advies. Dat betreft de vraag of scholen wel goed genoeg omgaan met die zorgplicht en of wij, en ook andere departementen, wel van scholen vragen om daar goed samen in op te trekken met de gemeente en anderen. Want een school kan uiteindelijk zeggen: je past hier niet meer. Maar de vraag is wat er dan gebeurt. De heer Klaver gaf zelf het voorbeeld van een gemeente die te lang tegen een jongere zegt: je past niet hier, maar ga maar naar school. Vervolgens zegt een school dan: wij kunnen niks meer voor je doen. Ook als je twee jaar in een entreeopleiding zit, kan een school zeggen: wij kunnen je verder niet helpen op school. Dan mag een leerling naar mijn idee niet weer van school worden gestuurd en tussen gemeente en school van het kastje naar de muur worden gestuurd. Er moet een stimulans komen om de verschillende instellingen met elkaar te laten overleggen over wat je in dat geval doet om een leerling de best mogelijke plek te geven.

De heer Klaver (GroenLinks): Ik ben juist erg expliciet in mijn vraag: eigenlijk móét de school die verantwoordelijkheid hebben. Het antwoord van de Minister bestaat uit twee delen. Ten eerste zegt ze: daar kom ik op terug in de brief, want ik moet nog even kijken naar het advies van de Onderwijsraad. Ten tweede zegt ze dat er overleg moet plaatsvinden tussen al die partijen. Maar als er overleg plaatsvindt, dan ben ik bang dat niemand verantwoordelijk is of zich verantwoordelijk voelt voor dat kind, voor die jongere. Je gaat dan wel met elkaar overleggen, maar niemand voelt zich aangewezen om verantwoordelijkheid te nemen. Ik wil de Minister vragen in haar beantwoording aan de Kamer een van die partijen verantwoordelijk te maken voor die leerlingen, zodat je als ouder en kind naar één instantie toe kunt gaan en kunt zeggen: ik heb een probleem, waar ik heel graag bij geholpen wil worden; ik heb een eigen verantwoordelijkheid, maar ik heb daar ook hulp bij nodig.

Minister Bussemaker: Ik ben geneigd om ja te zeggen op die vraag, maar dat is ingewikkeld. Die leerling moet wel gekend worden. Als een leerling zich meldt bij een school, dan is die school ook verantwoordelijk om hem te begeleiden, of naar een opleiding, of naar een andere opleiding, of in samenwerking met schoolmaatschappelijk werk en anderen naar een andere plek. Uiteindelijk kun je een school echter niet verantwoordelijk maken voor de taken die bij de gemeente horen. Er zit dus wel een grens aan wat je van scholen kunt vragen. Dat moet je op een goede manier regelen. Je moet de financiën van een school, een gemeente, het UWV en de zorg op een goede manier bij elkaar brengen. Dat is de uitdaging voor de komende tijd. Dankzij de decentralisaties zijn er op dat gebied veel meer mogelijkheden dan ooit, maar wij moeten een en ander wel heel goed doordenken, juist omdat het gaat om complexe materie en regelgeving.

Voorzitter. Het weren van jongeren om financiële redenen, al dan niet gerelateerd aan resultaatverwachtingen, is niet gepast. Er kan een aantal redenen zijn om een leerling te weigeren. Die liggen voor een belangrijk deel vast in de wet, maar een leerling kan niet zomaar om financiële redenen worden geweigerd. Er is ook geen financiële noodzaak om dat te doen. Ik ben blij dat iedereen uit het veld dat bevestigt. Dat heb ik in het gesprek met de medewerkers en de voorzitter van het Graafschap College gehoord. Dat hoor ik ook terug van de MBO Raad. Die zegt: er is wel een probleem, ook vanwege die complexiteit, maar er is geen noodzaak om jongeren met behoefte aan extra ondersteuning om financiële redenen te weren. De reguliere en aanvullende rijksbijdragen bieden ruimte om daarmee om te gaan. Er zit al 200 miljoen in. Vanwege de kwaliteitsafspraken investeert het kabinet daarbovenop nog een extra bedrag van 272 miljoen: een totaal van 400 miljoen.

Om het nog complexer te maken had mevrouw Lucas het niet over de groep die geweigerd mag worden en die niet kan, maar over de groep «niet-willers». Het gaat om jongeren met gebrek aan motivatie die veelal thuis hangen met allerlei problemen: gedragsproblemen, problematische thuissituatie, medische of psychische problematiek. Sommigen hebben niet eerder succesvolle ervaringen gehad op een school. Voor hen is vooral passende aandacht en begeleiding nodig. Het mbo heeft een maatschappelijke opdracht om die jongeren te helpen. Bij een intake kunnen aanvullende gedragsafspraken worden gemaakt in een onderwijsovereenkomst. Ook kan worden afgesproken dat een jongere op een of andere manier eerst aan de slag gaat en ergens werkzaamheden verricht, en dat hij later terug kan komen. Ook dan is het van belang dat die jongere niet helemaal wordt losgelaten.

Voor leerlingen die het onderwijsproces verstoren, hebben scholen een schorsings- en verwijderingsprocedure. Daar moeten ze dan wel zorgvuldig mee omgaan.

Mevrouw Lucas (VVD): De Minister geeft aan dat wij zo'n leerling niet moeten loslaten. Het punt is dat er een moment kan komen waarop je moet zeggen: wij hebben alles gedaan, nu is het tijd om te bekijken of er bij een leerling een vorm van eigen verantwoordelijkheid ontstaat voor zijn handelen. Dat kan misschien niet voor iemand die 16 is, maar wel voor een wat oudere leerling in het mbo, tegen wie je soms ook moet zeggen dat het even ophoudt, totdat die leerling zelf weer het belang inziet van het volgen van een opleiding. Nu klinkt het wel heel erg alsof het het probleem is van de gemeente of van de onderwijsinstelling. Er is ook een derde partij: het individu. Ook die moet zijn verantwoordelijkheid nemen. Ik hoop dat de Minister in de uitwerking van haar plan van aanpak mee wil nemen waar de eigen verantwoordelijkheid van het individu ligt.

Minister Bussemaker: Dat doe ik zeker, maar daar hebben wij al mogelijkheden voor. Anders dan voor de rest van het mbo mag je voor de entreeopleiding een bindend studieadvies geven. Als uit de prestaties blijkt dat een leerling het echt niet aankan, dan mag er op een gegeven moment een bindend studieadvies worden gegeven. En je mag wat mij betreft leerlingen ook in de zorgstructuur streng aanspreken. Ik vind het mooi aan de lessen van vsv dat mensen naar het huis gaan, aanbellen en jongeren die niet willen op een gegeven moment ook bij de kraag grijpen en zeggen: wat ben je eigenlijk aan het doen met je leven? Dan mag die eigen verantwoordelijkheid tellen. Sterker nog, ik denk dat het jongeren in heel veel gevallen ook motiveert als ze daarop worden aangesproken, want sommige jongeren met wie ik heb gesproken zeggen: het lijkt erop dat niemand echt in mij geïnteresseerd is. Streng zijn kan ook een manier zijn om die interesse te tonen. Bij de plusscholen gebeurt dat ook bijvoorbeeld. Dat is niet allemaal pamperen. Dat is niet allemaal zachte aanpak en zorgstructuren. Dat is ook heel streng zijn tegen leerlingen en structuur bieden.

Mevrouw Lucas (VVD): Maar er is wel een verschil tussen streng zijn en structuur bieden, en mensen wijzen op hun eigen verantwoordelijkheid. Als ze iedere ochtend heel streng uit bed worden gebeld en worden opgehaald met een schoolbusje, dan vind ik dat er nog steeds niet wordt uitgegaan van de eigen verantwoordelijkheid van die leerling of student om op school te verschijnen. Wij leiden die jongeren op voor de arbeidsmarkt, maar weinig werkgevers zullen iedere ochtend streng een telefoontje plegen en een busje voor laten rijden om iemand streng daarin te zetten omdat hij naar zijn werk moet. Het is ook een kwestie van willen en je eigen verantwoordelijkheid nemen. Het klinkt misschien streng, maar ik wil niet doorslaan in de cultuur van mensen eindeloos bij de hand nemen. Als iemand volwassen is, moet hij op een gegeven moment ook zelf gaan inzien waar zijn eigen verantwoordelijkheid ligt.

Minister Bussemaker: Het zit hem precies in het woordje «eindeloos», want jongeren thuis ophalen en bij de kraag grijpen is ook onderdeel van een leerproces. Ik ben weleens met een groep van die jongens op pad geweest. Het was voor hen een enorme opgave om ergens 's ochtends vroeg te verschijnen. Ze moesten ergens gaan werken waar ze die dag niet meer vandaan konden, omdat er in geen velden of wegen een bus te vinden was of andere middelen om naar een plek van vertier te gaan. Zulke plekken zijn nog best lastig te vinden in Nederland, dus dat vergt heel veel organisatietalent van degenen die hier verantwoordelijk voor zijn. Dat is echter bedoeld als leerproces. Het is niet de bedoeling om dat een heel leven lang te doen, maar als wij er op deze manier voor kunnen zorgen dat jongeren een diploma hebben, perspectief hebben op werk en een goed leven, en niet in de gevangenis terechtkomen, dan is dat wat waard. Maar inderdaad, ze moeten ook streng worden aangesproken op hun eigen verantwoordelijkheid. Een school is er wel aan gehouden om al het mogelijke te doen maar niet het onmogelijke.

Mevrouw Lucas vroeg ook nog naar de schuldhulpverlening. Het is de eigen verantwoordelijkheid van een jongere om zijn schuld weg te werken, bijvoorbeeld door in het weekend bij te verdienen, maar het probleem is dat de inschrijving nog weleens geblokkeerd wordt door de schuldhulpverlening. Soms willen ze zich inschrijven bij een school, maar kan dat niet. Dit probleem wordt ook door de VNG erkend. Dit is precies een van de problemen waar wij samen in op moeten trekken. Als een jongere zelf het initiatief neemt om zich in te schrijven bij een school, dan zou ik dat niet willen belemmeren omdat hij een probleem heeft met de schuldhulpverlening.

De heer Rog vroeg naar de relatie tussen degenen die geweigerd worden en de 16.000 thuiszitters. Die 16.000 betreffen leerlingen in po en vo tussen de 5 en 17 jaar. Zij zijn wel ingeschreven op een school maar bezoeken die niet. De 130 over wie wij het nu hebben, zijn de geweigerden. Dat zijn dus geen formele thuiszitters.

De heer Van Dijk vroeg waarom het mbo geen speciaal onderwijs kent. Het speciaal onderwijs zoals het op het vo en po bestaat, past niet bij het beroepsonderwijs, met de nadruk op «beroep». Door een beperking ben je immers niet geschikt voor elk beroep. Dat vraagt dus veel meer maatwerk in het mbo. Daarom moet het gaan om een passende opleiding en op maat gemaakte ondersteuning. Dan kunnen leerlingen in het mbo zich wel degelijk voorbereiden op een passend beroep. Mbo-scholen krijgen wel middelen voor passend onderwijs aan studenten die extra ondersteuning nodig hebben. Ook daaraan wordt hard gewerkt en good practices worden gestimuleerd.

Vervolgens is gevraagd wat de inspectie doet. Als er signalen zijn, dan kijken wij wat de oorzaak daarvan is. Signalen die lijken op weigering stuur ik door naar de inspectie. Als daar aanleiding voor is, doet de inspectie op korte termijn onderzoek. De inspectie neemt signalen over het beleid van aanname en weigering van jongeren ook mee in haar reguliere toezicht op de instelling. Zij kijkt daarbij naar veel factoren. Zij geeft eerst een waarschuwing en kijkt dan of er extra toezicht nodig is of dat het opschorten of inhouden van bekostiging of het intrekken van een licentie aan de orde is. De inspectie wil scholen de gelegenheid geven om te leren en om zich te herstellen. Daarvan zegt de heer Klaver: dat zou je moeten heroverwegen; geef maar direct een boete. Ik wil in gesprek gaan met de inspectie over wat zij nog beter kan doen, maar als wij direct een boete gaan opleggen, krijg je weer een andere prestatieprikkel. Dat vind ik ingewikkeld, want een boete kan, zoals de heer Klaver zelf ook zegt, ook leiden tot risicomijdend gedrag van scholen. Dat zou in zijn visie misschien weer tot ongewenste gedragseffecten kunnen leiden. Verder vind ik het van belang dat wij het vernieuwend toezicht van de inspectie uitwerken, waarbij wij het vertrouwen willen uitspreken in scholen. Als dat vertrouwen wordt misbruikt, moeten wij streng optreden.

Kort en goed: ik ga met de inspectie bekijken hoe wij het beleid en wat de inspectie doet nog beter op elkaar kunnen afstemmen. Dat voornemen had ik al. Daarbij zullen de voorbeelden moeten worden meegenomen van meer out of the box denken die mevrouw Jadnanansing noemde, maar ook de gevallen die de heer Klaver noemde waarin het beleid te passief is. Maar ook hierbij gaat het om een balans.

De heer Klaver (GroenLinks): Dat er altijd een prikkel van uitgaat, moet geen mantra worden. Daar moet je mee oppassen. Ik stel het volgende voor. Als evident is dat er niet volgens de wet is gehandeld, dan hebben wij het over handhaving. Dan is er al een overtreding gemaakt. Dan heeft de verkeerde prikkel al plaatsgevonden. Ik vind dat er direct een straf op moet staan en niet eerst moet worden gewaarschuwd als evident is dat een school zich niet aan de wet heeft gehouden. De Minister gaf aan dat het vorig jaar in Eindhoven één keer is gebeurd. Dat betekent dat dat in één geval tot een directe boete zou moeten leiden en niet tot eerst een waarschuwing. In al die andere gevallen kom je tot gesprekken: «Wat gebeurt hier nou? Dit is onduidelijk. Hier moeten wij nog eens over verder praten. Het kan misschien volgens de wet, maar wij moeten verdergaan.» Maar als de wet echt wordt overtreden, gaat het over handhaving. Daarvan zeg ik: haal die stap van eerst een waarschuwing geven ertussenuit. Dat stel ik voor. Ik zal niet zeggen dat daar geen prikkel van uitgaat, maar door de prikkel die daarvan uitgaat, zullen scholen er extra goed op letten dat ze een leerling op de juiste gronden afwijzen.

Minister Bussemaker: Ik zal dit punt meenemen bij de brief die de Kamer nog krijgt. De inspectie kijkt niet alleen naar individuele gevallen. Die kijkt vooral of het een patroon is, of het vaker voorkomt en of het echt in de cultuur of in het beleid van een organisatie zit. Ik aarzel omdat ik vind dat wij de lijn serieus moeten nemen die wij met steun van de Kamer hebben ingezet om instellingen de kans te geven om zich te verbeteren en te leren van hun onvolkomenheden, en de lijn om te bekijken of instellingen zich voldoende realiseren wat er mis is en of zij daar lering uit trekken en daarin verbetering willen aanbrengen. Anders ben ik bang dat wij een angstcultuur bij scholen gaan creëren. Het hangt er echter ook van af hoe ernstig het geval is. Maar het past niet in de lijn waarlangs de inspectie nu werkt met scholen. Daarin krijgen scholen de gelegenheid om uit te leggen wat ze hebben gedaan als er sprake is van een patroon. Er wordt niet op basis van één casus een licentie ingetrokken of een enorm hoge boete opgelegd.

De heer Klaver (GroenLinks): Ik heb het in de verste verte niet gehad over het intrekken van licenties op basis van één casus. Misschien heb ik het mis, maar ik heb gelezen dat er een boete kan worden opgelegd als een school de regels overtreedt. Ik weet niet hoe hoog die boete is; laat ik dat aan de Minister vragen. De Minister zegt dat er eerst een waarschuwing wordt gegeven. Maar als de wet wordt overtreden, als duidelijk is dat een bepaalde jongere gewoon op een school had moeten worden aangenomen en als er geen enkele rechtsgrond is om een jongere niet aan te nemen, dan vraag ik de Minister om direct over te gaan tot het opleggen van een boete en niet om een waarschuwing te geven. Ik zie namelijk niet tot welke verbeteringen dat leidt, temeer omdat het leed al is geleden omdat die jongere is afgewezen. Het gaat dus niet om het innemen van licenties. Ik weet niet hoe hoog die boetes zijn, maar het moet gaan om de boete die daar op dit moment voor geldt volgens de wet. Dat gaat niet in tegen allerlei inspectiekaders. Het gaat er niet om dat je instellingen de ruimte moet geven om te leren van hun fouten. Dit gaat erom dat je over zou kunnen gaan tot het opleggen van een boete als de wet wordt overtreden en een jongere daar de dupe van is geworden. Ik vind het belangrijk dat wij niet wachten totdat de Minister met een actieplan komt, maar dat wij dat nu al doen, zodat wij actie kunnen ondernemen en niet stil hoeven te zitten.

Minister Bussemaker: Het ingewikkelde is dat de onderwijsinspectie een manier van werken heeft waar dit niet in past. Zij mag dit niet doen. Als zij dat al zou willen doen, dan zou het inspectiekader daaraan moeten worden aangepast. Ik wil best nog eens met de inspectie praten over wat wij in dit soort individuele gevallen kunnen. Al pratende bedenk ik dat de volksgezondheidsinspectie maar ook de socialezekerheidsinspectie – ik denk aan de Wet arbeidsvreemdelingen – heel duidelijk een boete hanteert per individueel geval. Dat hebben wij niet op deze manier in het inspectietoezicht op het onderwijs. Dat maakt het ingewikkeld. Daar moet ik echt met de inspectie over in gesprek, want wat normaal is, is een waarschuwing. Ik snap dat de heer Klaver zegt dat dat in een evident geval niet voldoende is, maar dan hebben wij extra toezicht. Dat is de volgende stap in de escalatieladder. Ik kan mij wel voorstellen dat wij afspreken dat je in een evident geval van weigering zegt: dit mag niet meer voorkomen. Wij willen een plan waarin staat hoe een school gaat voorkomen dat het nog een keer gebeurt. Dan zullen wij ook het toezicht intensiveren. Als men dat niet wil of als men niets doet, dan zijn er financiële instrumenten, zoals het opschorten of inhouden van de bekostiging. Maar er is in het inspectiekader geen boete voor een individueel geval. Ik vind het voorstel van de heer Klaver best redelijk, maar het is dus ingewikkeld om dat zomaar over te nemen. Maar ik neem het mee in mijn overleg met de inspectie.

Zowel mevrouw Lucas als de heer Beertema heeft gevraagd naar de positie van niveau 1. Zij vroegen of wij de entreeopleidingen meer apart zouden moeten zetten en meer zouden moeten onderscheiden van de rest. In mijn brief Ruim baan voor vakmanschap ben ik ingegaan op de vraag of wij die niveaus in het mbo meer uit elkaar zouden moeten trekken. Tussen de entreeopleiding en mbo 4, dat soms bijna vergelijkbaar is met hbo-niveau, zitten enorme verschillen. Dat helpt ook niet om aan de buitenwereld duidelijk te maken wat er allemaal onder valt. De vraag is alleen of dat ertoe moet leiden dat wij het entreeniveau in zijn algemeenheid of niveau 1 en 2 apart zouden moeten positioneren van de rest.

Ik zie dat scholen daar verschillend mee omgaan. In Rotterdam willen de grote instellingen de entreeopleidingen samenvoegen en zegt men: deze groep is zo specifiek en vraagt zo veel aandacht dat wij die beter in een aparte omgeving kunnen neerzetten. Er zijn andere scholen zoals in Amsterdam die zeggen: wij willen er alles aan doen om de doorstroom naar andere niveaus te bevorderen en dus vooral voorkomen dat leerlingen al te veel apart worden gezet. Daar valt ook veel voor te zeggen, want aan de hand van schooluitval weten wij dat nu met name de overgang van vmbo naar mbo zeer ingewikkeld is. De helft van de schoolverlaters valt uit in de overgang tussen vmbo en mbo. Het is ook weer gevaarlijk om daar al te grote afstanden tussen te maken, want dan sluit je die groep in zichzelf op. Ik wil scholen dus ook ruimte geven om te bekijken hoe ze daarmee omgaan en met name stimuleren dat er binnen de huidige organisaties naar doorstroming wordt gezocht. Dan denk ik aan de vakmanschapsroute, aan de beroepsroute, alsook aan de combinatie van bol en bbl, waar mevrouw Jadnanansing naar vroeg. Dat zijn allemaal manieren om de overgang van lastige groepen leerlingen binnen het huidige stelsel te vergemakkelijken.

Het tweede deel draait om de vraag hoe het zit met het stelsel en de prikkels. Het stelsel is zo ingericht dat een instelling bekostiging ontvangt voor elke student aan wie de instelling onderwijs geeft. Daarnaast zijn er aanvullende middelen voor ondersteuning en begeleiding van jongeren. In totaal is zo'n 200 miljoen euro toegevoegd aan de lumpsum, die via de aanvullende bekostiging beschikbaar is. Dat is nogal een bedrag. Dat is dus alleen beschikbaar en bedoeld voor de kwetsbare groep leerlingen. Niet alle scholen beseffen misschien wat ze daarvoor krijgen. Daarnaast is er een resultaatafhankelijke beloning, zoals de bonus voor het terugdringen van voortijdig schoolverlaten. Die komt boven op wat ze al krijgen. Vanaf 2016 komen er extra middelen voor studiesucces bij de kwaliteitsafspraken in het mbo.

Het is ook goed te beseffen dat de resultaatafhankelijke beloning per student maar een zeer beperkt deel is. Dat is nu 3% en dat wordt op termijn 6%. Dat is dus maar een heel beperkt deel van wat een school krijgt aan middelen. Niettemin kunnen prikkels anders ervaren worden dan ik heb beoogd. De oplossing daarvan kan voor een deel liggen in bijstelling van prikkels. Dat hebben wij bijvoorbeeld bij de cascadefinanciering en de urennorm gedaan. Het kan ook liggen in andere communicatie en in de wisselwerking met beleid in andere domeinen. Daar moeten wij serieus naar kijken. Wij moeten bijvoorbeeld kijken naar de gevolgen van de decentralisatie van de jeugdzorg, het invoeren van de Participatiewet en de veranderingen op UWV-terrein.

Het belangrijkste is dat niet het stelsel leidend moet zijn maar de jongere. De vraag is dus hoe wij kunnen zorgen voor een betere afstemming met entreeopleidingen en voor betere samenwerkingsverbanden tussen vo en gemeenten, met een escalatiemogelijkheid, bijvoorbeeld een al dan niet bindende geschilcommissie.

Daarbij willen wij ook kritisch bekijken of er schotten zijn tussen scholen of geldstromen die deze aanpak hinderen. Er zijn nu verschillen tussen leerlingen die via het vso naar de arbeidsmarkt worden geleid en leerlingen die daar via een andere route komen. Ik wil bekijken of wij daar meer eenheid in kunnen aanbrengen. Ik ben er op voorhand echter niet van overtuigd dat de kwaliteitsafspraken die wij willen maken, een verkeerd effect hebben. Ik was ook niet even onder de indruk van alle voorbeelden die ik heb gezien, ook niet uit het rapport Het kind van de rekening. Daar zitten namelijk wat redeneringen in die echt niet aansluiten bij de praktijk en de wet. Iets anders is of de bedoeling voldoende duidelijk is. Ik leer daarvan dat de communicatie meer aandacht verdient.

In het kader van de kwaliteitsafspraken vragen wij mbo-instellingen een integraal kwaliteitsplan op te stellen. Dat moet gaan over professionalisering, over studiesucces et cetera; zie de hele discussie over de kwaliteitsafspraken. Daarin wordt ook aandacht gevraagd voor jongeren in een kwetsbare positie. Er wordt gevraagd om dat samen te doen met de andere partners die daarbij betrokken zijn. Dat zit ook in de regeling. Men heeft hier een tweevoudige opdracht: jongeren voorbereiden op de arbeidsmarkt en iets doen voor die kwetsbare groep. Daarbij gaat het om de ondersteuning die zij samen met gemeenten en werkgevers bieden.

In de brief over de kwaliteitsafspraken heb ik al aangegeven dat de eerste afspraken in 2015 ingaan. Die afspraken hebben nog geen gevolgen voor de financiën. Die gaan pas in 2016 in, zeg ik in het bijzonder tegen de heer Rog. De regeling daarvoor krijgt de Kamer begin volgend jaar, dus daar valt dan nog een debat over te voeren. In de uitwerking gaan wij aandacht besteden aan de vraag hoe mbo-instellingen ervoor zorgen dat jongeren in een kwetsbare positie studiesuccessen boeken. Ik heb in mijn brief al aangegeven dat het niet zomaar gaat om een mooi einddiploma maar om de winst die een school toevoegt, want wij houden rekening met het diploma dat de leerling had. Daarom is dit een goede manier voor scholen om te laten zien wat ze toevoegen.

Tegen de heer Van Meenen zeg ik dat de middelen die wij hebben voor vsv, studiesucces en bpv allemaal gericht zijn op die kwetsbare doelgroep. Ze zijn niet alleen op die doelgroep gericht, maar lopen daar wel in mee. Door de accountmanagers, die zich de afgelopen tijd vooral hebben gericht op vsv, nu ook in te zetten op de groep kwetsbare leerlingen, kunnen wij de reguliere middelen, de kwaliteitsafspraken en de bijzondere middelen, die 200 miljoen, daar allemaal in mee laten lopen. Zij krijgen de verantwoordelijkheid en de vrijheid om niet alleen binnen de school te kijken maar ook naar aanpalende organisaties. Daarbij sturen ze niet vanuit het geld maar vanuit de leerlingen.

Dat brengt mij op de vraag, onder anderen van mevrouw Lucas, of ik terugkom op de kwaliteitsafspraken. Nee, dat doe ik dus niet. Die kwaliteitsafspraken staan. Het resultaatafhankelijk deel is een heel klein onderdeel van de hele financiering. Wij willen daarmee stimuleren dat scholen het goed doen op het terrein van vakmanschap en hun maatschappelijke verantwoordelijkheid nemen. Ik merk wel dat er weleens mensen zijn, met name lager in een instelling, die denken dat de financiën alles leidend moeten zijn. Dat vind ik vrij ernstig. Dat heb ik bedoeld te zeggen met het «psychologisch aspect». Dat baart mij zeer veel zorgen, omdat je daarmee niet denkt vanuit de leerling en ook altijd maar één financieel element meeneemt. Ik heb namelijk nog niemand gezien die alle financiële stromen die ik net noemde, erbij optelt of die uitrekent hoeveel minder men soms aan een leerling uitgeeft dan wat men gemiddeld voor een leerling krijgt. Dat is dus niet de manier waarop wij het beleid moeten gaan voeren. Mevrouw Jadnanansing zei terecht: scholen zien jongeren als een risico op de bedrijfsvoering. Maar een school is geen bedrijf en mag dat ook niet zijn. Welke afspraken wij ook maken, hier ga ik het gesprek met de scholen over aan. Ik ben blij dat de MBO Raad zegt: dat willen wij ook niet; wij zien onze maatschappelijke verantwoordelijkheid; daar willen wij goed mee omgaan. Ze laten ook heel veel voorbeelden zien van hoe ze dat doen. Het is een verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat men het beleid niet op een verkeerde manier gaat percipiëren. Dat is een verantwoordelijkheid van de scholen en van mij.

De heer Jasper van Dijk (SP): Als je dit betoog terug zou lezen, dan kun je op zijn minst een wenkbrauw fronsen. Ik heb meegeschreven: er is sprake van diplomabonussen, vsv-prikkels, cascadefinanciering, rendements- en kwaliteitsafspraken et cetera. Dat komt allemaal over elkaar heen. Kan de Minister zich voorstellen dat een roc-bestuur denkt: wij worden van vijf kanten geprikkeld; wat gaan wij doen? Kan zij zich voorstellen dat die zaken enigszins tegenstrijdig zijn?

Minister Bussemaker: De huidige financiële prikkels werken in zijn algemeenheid goed op elkaar in. Die zijn ook niet voor niets gemaakt. Mijn voorganger heeft een cascade bedacht, die ik overigens weer heel sterk heb afgezwakt, omdat wij merkten dat leerlingen zeven jaar op niveau 1 werden gehouden omdat het de school goed uitkwam. Dat was een reden om prikkels in te voeren. Wij hebben de vsv-bonus ingevoerd omdat wij meer dan 70.000 schoolverlaters hadden en er geen enkele prikkel was voor scholen om daar iets mee te doen. Die bonus vonden scholen niet leuk. Die zeiden: dat is allemaal ingewikkeld; het kan niet. Maar dat heeft er wel toe geleid dat ze elkaar als benchmark zijn gaan beschouwen en dat vind ik mooi. De ene school zag dat de andere het wel kon. Daar werden zo ook voor beloond. Ik wil dus geen straf maar het liefst een beloning. Daardoor hebben wij een enorme verlaging van het aantal schoolverlaters gekregen. Maar wij moeten wel voorkomen dat scholen geen risicoleerlingen meer aannemen. Daarom moeten wij heel streng zijn. Daar ben ik mijn verhaal mee begonnen.

Scholen hebben een maatschappelijke opdracht. Ze mogen leerlingen niet weigeren als ze een groter risico lopen op uitval. Ze mogen leerlingen wel weigeren op heel specifieke, doorgaans inhoudelijke gronden. Dat past wel bij elkaar. Ik besef ook dat wij daarin misschien een keer wat moeten aanpassen. Hiermee reageer ik meteen op de vraag van mevrouw Jadnanansing over de rekentoets en het uitstroomprofiel. De heer Rog noemde dat ook. Dat nemen wij bij de rekentoets mee, maar dat zou ook voor deze groep kunnen gelden. Je kunt de maatregelen rondom vsv altijd perfectioneren. Ik wil bijvoorbeeld bekijken of wij bij die kwetsbare groepen niet alleen de diploma's kunnen meetellen maar ook of wij de stages intensiever kunnen begeleiden, omdat het voor die groep interessanter kan zijn om al meer aan het werk te gaan. Misschien kunnen wij deze leerlingen ook op termijn een bonus geven als ze aan het werk gaan zonder diploma, als wij er maar aan vasthouden dat er iets moet gebeuren. Ik zie geen tegenstrijdige bonussen. Ik zie vooral dat wij van ver zijn gekomen en dat wij nu een degelijke financiële regeling hebben die scholen stimuleert om het goede te doen.

De heer Jasper van Dijk (SP): In het rapport Het kind van de rekening, dat de Staatssecretaris net zelf al noemde, staat dat het vsv-beleid stimuleert om streng te selecteren: de diplomabonus stimuleert om streng te selecteren. Eigenlijk is het steeds weer hetzelfde verhaal: een overbelaste jongere is nu eenmaal moeilijk door de opleiding te krijgen. Dat is heel begrijpelijk. Begrijpt de Minister dat men zegt: juist voor die leerlingen zou je een vrije ruimte moeten creëren om de school daar zo goed mogelijk mee om te laten gaan?

Minister Bussemaker: Bij een vrije ruimte kan ik mij wel iets voorstellen, in die zin dat scholen, gemeenten en zorginstellingen bepaalde middelen hebben, maar als scholen een leerling niet nemen omdat die misschien uitvalt, dan vind ik dat abject. Ik heb zeer indringend gevraagd waar men deze voorbeelden ziet. Ik constateer wel dat hier een hele werkelijkheid achter zit, waar mevrouw Lucas aan refereerde. Dit soort gesprekken wordt niet zozeer op bestuursniveau gevoerd, maar vaak zijn het groepen docenten die zeggen: dit is heel zwaar; ik wil niet meer van deze leerlingen. Daarom zei ik ook: het zit vaak lager. Dan is het de verantwoordelijkheid van een school om iedereen een kans te geven. Dus scholen mogen deze leerlingen niet weigeren omdat ze een beperktere kans hebben om de school eerder te verlaten. Ze worden wel gestimuleerd om het maximale te doen om leerlingen een diploma te laten halen. Wij zouden op termijn ook kunnen bekijken of ook andere onderdelen een beloning verdienen, bijvoorbeeld als je weet dat het geen diploma wordt maar een doorstoom-naar-werkvariant. Daar valt allemaal over te praten, maar niet over het weigeren van deze leerlingen.

De heer Jasper van Dijk (SP): Op dat punt is er trouwens onzekerheid bij de inspectie.

De voorzitter: Is dit het derde deel van uw interruptie?

De heer Jasper van Dijk (SP): Ja. De Minister zei: ik voel wel voor een vrije ruimte waarbij men in een regio bekijkt hoe men dit zo goed mogelijk kan aanpakken. Kan ze dat nog toelichten? Mijn voorstel is een vrije ruimte rond die resultaatsafspraken.

Minister Bussemaker: Dat wil ik dus niet. Daar ben ik heel duidelijk over geweest.

De heer Jasper van Dijk (SP): Wat wilt u dan wel?

De voorzitter: Nee, nee, nee.

Minister Bussemaker: Ik was bij de vraag gebleven of er perverse prikkels in het systeem zitten. Ik heb proberen aan te geven dat die er in hoofdlijnen niet zijn en dat wij er tot nu toe zeer goede effecten mee hebben bereikt. Maar wij moeten wel altijd bekijken of het verder te verbeteren valt. Tegen de heer Van Meenen zei ik net: bij vsv ben ik er ook nog steeds een heel groot voorstander van, want een instelling haalt een bonus binnen als zij het goede beleid voert. Ik voel dat niet als een boete of een korting, maar ik wil wel bekijken of wij het beleid voor deze kwetsbare groep jongeren wellicht moeten aanpassen. Ik zeg niet dat wij het gaan doen, maar wij moeten altijd bekijken wat er nog meer mogelijk is.

Daar hebben wij soms extra middelen en voorzieningen voor, waar wij goed mee moeten omgaan. Dan heb ik het over de plusvoorzieningen. Dat zijn verschillende voorbeelden van wat men met een heel lastige groep leerlingen doet. Overigens wordt dat verschillend uitgevoerd in verschillende regio's. Daar krijgen de rmc's extra middelen voor: 30 miljoen. Die zitten niet in de lumpsum maar in een aparte regeling. Dat geld is beschikbaar op basis van het tekenen van de vsv-convenanten en het indienen van een regionaal vsv-plan. Dat vraagt dus ook om samenwerking. Al die plusscholen werken al samen met anderen. Met behoud van die prikkels kunnen wij al heel veel leren van wat zij nu doen.

Ik ben zelf in Amsterdam geweest. Daar heeft men een heel goede combinatie van reguliere en aanvullende bekostiging. Ik weet dat er ook elders heel goede voorbeelden zijn, zoals in Schiedam, waar 80% van deze leerlingen met een diploma van school komt.

In dat verband wil ik het volgende overwegen. Wij hebben die 30 miljoen aparte middelen. Wij hebben ook nog de 200 miljoen extra middelen die scholen krijgen. Die is toegevoegd aan de lumpsum en de bekostiging, eigenlijk zoals de heer Van Dijk wil. Die zijn dus regelvrij te besteden. Mijn indruk is wel dat lang niet alle scholen beseffen dat dit afzonderlijke middelen zijn die bedoeld zijn om vrij te besteden in goede afstemming met psychische zorg, gemeenten et cetera. Ik overweeg om die 200 miljoen te vertalen naar de school en de school duidelijk te maken: dit zijn de middelen die u krijgt; het is de bedoeling dat u ze hieraan besteedt. Dat zou ik niet zeggen om er een hek omheen te zetten.

De heer Van Meenen vroeg wat er is gebeurd met die twee keer 5 miljoen uit het begrotingsakkoord. Die zijn aan die 200 miljoen voor de lumpsum toegevoegd die de scholen sinds 2007 extra hebben gekregen voor kwetsbare jongeren. Daar komt dus twee keer 5 miljoen bij.

De heer Van Meenen (D66): De Minister zei net al dat het lastig is om passend onderwijs vorm te geven in het beroepsonderwijs, omdat een handicap en dergelijke hindernissen kunnen zijn om een fysiek beroep uit te oefenen. Dat was destijds het oogmerk van deze middelen. Is ook met de instellingen gesproken over de vraag of zij het onderwijs zodanig inrichten dat dit soort leerlingen een kans krijgt? Dat was in ieder geval oorspronkelijk onze bedoeling.

Minister Bussemaker: Die 200 miljoen was er al voor de instellingen om leerlingen te begeleiden. Daar is deze 5 miljoen bij gekomen, maar omdat wij daar niet apart een hek omheen wilden zetten, loopt het mee in de gesprekken met de scholen over hoe zij leerlingen die soms wat extra ondersteuning vragen, zo goed mogelijk kunnen begeleiden naar een opleiding waardoor zij de opleiding van hun keuze wel kunnen afmaken. Dat is namelijk een onderdeel van passend onderwijs.

De heer Van Meenen (D66): Prima. Dat wilde ik horen. Ik ben ook niet voor hekjes om allerlei middelen. Het gaat erom dat wij uiteindelijk een paar doelen met elkaar afspreken. Dit is er blijkbaar een van. Dat is geruststellend.

Minister Bussemaker: Dat is fijn om te horen.

Wat gaan wij nu doen? De Staatssecretaris en ik hebben toegezegd in het najaar met een plan van aanpak te komen. Dat plan maken wij in actieve samenwerking met de collega's van SZW en VWS en betrokkenen uit het veld. Er wordt allang zeer intensief met elkaar gesproken. In eerste instantie heeft men veel problemen op tafel gelegd, maar wij zijn nu in het stadium waarin wij een aantal oplossingen kunnen bieden. Op korte termijn verzamel ik signalen, dus ook deze van mevrouw Jadnanansing. Ik schakel waar nodig de inspectie in. Ik spreek instellingen aan en verduidelijk waar nodig de systeembekostiging en de resultaatafhankelijke beloning. Als er signalen zijn bij de inspectie, leg ik zo nodig met de inspectie contact met de leerling, de docent en de school.

Ik analyseer de belemmeringen en knelpunten in het kader van het plan van aanpak. Ik ga ervan uit dat het stelsel zoals het nu is ingericht, ruimschoots mogelijkheden biedt om kwetsbare jongeren onderwijs te bieden, maar ik houd een open blik voor wat nog beter kan. Ik heb tot nu toe geen financiële problemen geconstateerd, maar het kan wel af en toe beter georganiseerd worden. Ik heb besloten om de inzet van de vsv-accountmanagers in de regionale samenwerking ook toe te passen op de groep kwetsbare jongeren, juist om de relatie met de gemeentezorg et cetera te leggen.

Behalve VWS en SZW betrekken wij ook de VNG, de VO-raad, de PO-Raad en de MBO Raad hierbij; daar vroeg de heer Van Meenen naar. Dat is nogal wat. Daarom is het ook best ingewikkeld om dit goed te laten landen. Tegen de heer Rog zeg ik dat ook het ten onrechte naar studiefinanciering leiden een onderdeel is van het gesprek. Daar verwees ik al naar toen ik zei dat een gemeente kan zeggen «gaat u maar naar school» en dat een school dan kan zeggen «u past hier niet». Dat moeten wij te allen tijde zien te voorkomen. Bij dat plan zullen wij ook bekijken of de bestaande middelen goed worden ingezet en of er geen onnodige, belemmerende compartimenten in de budgetten zijn. Dat is een andere manier om te zeggen dat een van de mogelijkheden zou kunnen zijn te bekijken of budgetten wat meer kunnen worden samengevoegd om zo te komen tot een vergaande regelvrije besteding door gemeenten en andere van onderdelen van de 200 miljoen die scholen nu krijgen en van wat er bij gemeenten en zorginstellingen aan financiering zit.

De voorzitter: Hiermee zijn wij aan het einde gekomen van de beantwoording door de Minister. Wij houden een korte tweede termijn, met één minuut spreektijd.

De heer Jasper van Dijk (SP): Voorzitter. Ik heb twee vragen. Vraag een: kan cascadefinanciering een reden zijn om een leerling te weigeren? Vraag twee: in het mbo is er geen speciaal onderwijs. De Minister heeft uitgelegd waarom dat zo is, maar dat betekent dus dat het mbo te maken krijgt met leerlingen die bijvoorbeeld van het vmbo komen die leerwegondersteuning hebben gehad et cetera. Dat valt dan weg. Dan snap ik wel dat mbo-scholen daar moeite mee hebben. Vmbo heeft leerwegondersteuning, mbo heeft niets. Zou je bij mbo ook niet een dergelijk systeem moeten hebben? Heeft de Minister daar gedachten over?

Mijn conclusie: wij zien door de prikkels het bos niet meer. Daarom zou ik graag een motie in willen dienen en vraag ik een VAO aan.

De heer Van Meenen (D66): Voorzitter. Ik dank de Minister voor haar beantwoording. Het is een mooi staaltje van laveren tussen de in eerste termijn zichtbare verschillen tussen de haar ondersteunende coalitiepartijen. Knap werk, maar het is wel beslissend voor de richting die zij op gaat. Is het de kant van de Partij van de Arbeid, zoals verwoord door mevrouw Jadnanansing, die echt kiest voor de kwetsbare leerling? Of is het de kant van de VVD, die daar eigenlijk afscheid van neemt en zegt: het valt allemaal onder de eigen verantwoordelijkheid; zoek het maar uit? Ik realiseer mij dat dit kort is samengevat. Ik ben heel benieuwd hoe dat verdergaat. Wij zullen dat vanuit D66 heel goed volgen. Ik wijs erop dat er nog een motie boven de markt hangt over het afzien van rendementsafspraken als onderdeel van kwaliteitsafspraken, die ik mede namens de heer Van Dijk heb ingediend, maar die ik heb aangehouden. Ik ben benieuwd naar de nadere uitwerking. Wij komen daar ongetwijfeld weer over te spreken.

Mevrouw Lucas (VVD): Voorzitter. Ik herken mij allereerst niet in de korte samenvatting van de heer Van Meenen, maar dat zal aan de korte samenvatting liggen.

Ik vind het belangrijk dat wij in de Kamer niet steeds op incidenten reageren, maar af en toe het brede plaatje blijven zien en ons afvragen waar wij naartoe willen met het mbo. Allen die hier heel erg hebben uitgeweid over de maatschappelijke taak van het mbo, wil ik daarop wijzen de volgende keer dat wij het hebben over vakmanschap. Ik denk namelijk dat het niet altijd allemaal kan. De VVD heeft daar een heldere visie op. De onderwijspartij ontbreekt het geloof ik aan visie, want die hebben wij daar niet over gehoord, helaas. Wij vinden het belangrijk dat vakmanschap centraal staat. Natuurlijk is er een maatschappelijke opdracht en mogen scholen niet zomaar iemand weigeren, maar er zit ook een begin en een einde aan de verantwoordelijkheid die wij van docenten en scholen kunnen vragen. Ik vraag de Minister om dat precies uit te werken in haar plan van aanpak. Bovendien wil ik graag dat zij in dat plan van aanpak nog eens kijkt naar niveau 1 en 2. Het gaat niet alleen om de plek waar die moeten komen, maar ook om de naam. Moeten wij dat nog mbo willen noemen?

De heer Klaver (GroenLinks): Voorzitter. Ik vond het een zeer adequate samenvatting van de heer Van Meenen. Ik wil nog op twee punten ingaan.

Ten eerste ben ik blij met de toezegging dat de Minister wil kijken naar het sanctiebeleid van de inspectie. Als ik het goed heb begrepen, komt de Minister daar dit najaar op terug in haar uitgebreidere brief. Ik ben daar temeer blij mee omdat Minister Kamp in 2012 nog heeft gedreigd met het intrekken van de vergunning in het geval van gemeenten en scholen die meewerken aan het verlenen van een stage aan illegale jongeren zonder verblijfspapieren. Als dat aan die kant kan, kan dat ook naar scholen die weigeren. Ik kijk dus heel erg uit naar die uitwerking en vraag mij af of wij niet slagvaardiger kunnen optreden jegens scholen die jongeren weigeren.

Ten tweede wil ik het hebben over het budget. De Minister had het over de manier waarop die 200 miljoen kan worden ingezet, maar ook over de decentralisaties en de inzet van middelen die daar liggen. Wil zij het in het gesprek met de VNG, maar ook met de bewindspersonen van de andere departementen, ook hebben over de vraag hoe het staat met de benutting van de verschillende budgetten en of eventuele schotten geslecht kunnen worden? Wat mij betreft betekent dat ook dat de 200 miljoen die voor het onderwijs is bedoeld, misschien ook voor andere zaken kan worden ingezet, zodat die jongeren in het onderwijs kunnen participeren. Dat betekent ook dat wij de budgetten van SZW of VWS zouden moeten gebruiken om die jongeren actief in het onderwijs te kunnen houden. We moeten geen hekken binnen die 200 miljoen van de onderwijsbegroting hebben, maar moeten veel breder over de begrotingen kijken. Niet het labeltje van het potje geld moet centraal staan, maar de vraag wat het individu nodig heeft om te kunnen slagen.

Mevrouw Jadnanansing (PvdA): Voorzitter. Allereerst ben ik erg tevreden dat de Minister klip-en-klaar zegt dat je kwetsbare jongeren die willen, die gemotiveerd zijn om naar school te gaan, niet hoort te weigeren. Daar hoort een school gewoon zijn verantwoordelijkheid voor te nemen. Ik zie uit naar de brief over de uitwerking van de zorgplicht. Die baart mij nog zorgen. Ik heb daar een groot aantal vragen over gesteld. Ik heb van de Minister begrepen dat zij die gaat beantwoorden in haar brief. Daar zie ik naar uit.

De heer Beertema (PVV): Voorzitter. Dank aan de Minister en haar staf voor de voorbereiding van de antwoorden. Ik sluit mij ook aan bij de samenvatting van collega Van Meenen. Ik kan mij daar ook in vinden. Hij schrikt daar zelf een beetje van, maar dat gebeurt vaker dan hij denkt. Het interessante van deze middag is dat er een zekere discrepantie is waar te nemen tussen de richting die de PvdA op wil en de richting die de VVD op wil. Dat maakt mij heel nieuwsgierig naar de begrotingsbehandeling straks, naar het VAO dat hier is aangevraagd en dat eerder plaatsvindt, en naar het stemgedrag van de verschillende partijen.

Mevrouw Lucas (VVD): Ik snap dat het altijd heel erg leuk is om te zoeken naar de verschillen. Ik gun iedereen dat pleziertje. Ik heb gehoord dat mevrouw Jadnanansing en ik het erover eens zijn dat er een verschil is tussen niet willen en (nog) niet kunnen en dat wij voor die laatste groep alles moeten doen, maar dat wij ons moeten afvragen waar de verantwoordelijkheid van de scholen ophoudt voor die eerste groep. Ik hoor daar totaal geen discrepantie tussen.

De voorzitter: De heer Rog ziet af van zijn tweede termijn.

Minister Bussemaker: Voorzitter. De heer Van Dijk vroeg of cascadefinanciering een reden kan zijn om leerlingen te weigeren. Nee, die kan geen reden zijn om leerlingen te weigeren. De financiële prikkels als zodanig mogen überhaupt geen reden zijn om leerlingen te weigeren. Daar komt nog bij dat scholen heel veel geld krijgen voor de kwetsbare jongeren, vooral jongeren in de entreeopleiding. Normaal krijgen ze € 5.000, maar voor de bekostiging van de entreeopleiding krijgen ze € 5.000 extra. Voor hen krijgen ze dus € 10.000. Ze krijgen daar dus heel veel extra middelen voor. Als ze vervolgens overstappen, komt de teller weer op nul te staan. Als iemand overstapt naar mbo-2, dan krijgen ze gewoon weer zes jaar bekostiging. Dus je moet wel vanuit een heel raar perspectief naar het onderwijs kijken als je alleen maar nadenkt over de financiën. De financiën zijn dusdanig ruim dat er geen enkele belemmering is om iemand aan te nemen. Als je leerlingen alleen maar ziet als een risico voor je bedrijfsvoering, dan is eigenlijk iedereen een risico, want dan wil je alleen maar de beste leerlingen selecteren. Dan komen wij weer op de maatschappelijke verantwoordelijkheid van scholen. Daar moeten wij ze op aan blijven spreken. De afgelopen jaren gaat het over een bredere thematiek dan deze groep; denk aan de discussies die wij over Amarantis en dergelijke hebben gevoerd. Daar had mevrouw Lucas gelijk in. Het gaat in zijn algemeenheid over wat wij willen met het mbo. Ik ben blij dat er breed draagvlak is in de Kamer voor het idee dat het mbo op moet leiden voor werk dat er is, voor vakmanschap. Daarvoor mag je ook veel van leerlingen vragen, maar er is ook een grote maatschappelijke verantwoordelijkheid om er alles aan te doen om leerlingen die willen en kunnen er zo veel mogelijk bij te slepen, ook als ze niet willen.

Het speciaal onderwijs zit anders in elkaar in het mbo. Het mbo is al behoorlijk ingewikkeld georganiseerd. Ik zou dat niet nog ingewikkelder willen maken. Ik zie vooral dat er veel maatwerk geleverd moet worden. Dat probeert men ook te doen.

Mevrouw Lucas vroeg nog naar de eigen verantwoordelijkheid. Natuurlijk moeten leerlingen die verantwoordelijkheid nemen. Scholen kunnen ze daarbij helpen samen met andere, maar ze kunnen het nooit helemaal van iemand overnemen.

Op niveau 1 en 2 kom ik terug, maar ik moet daar even over nadenken. Ik wil niet alles aan de kwetsbare leerlingen koppelen, want dan maken wij het heel erg groot. Dat vraagt ook om breder overleg, bijvoorbeeld over mbo-4. Dat zou je goed apart kunnen zetten. Dat is vaak al een overbruggingsopleiding naar hbo of naar een hoog gekwalificeerde baan op de arbeidsmarkt. Ik kom daar op een of andere manier op terug.

Tegen de heer Klaver zeg ik dat ik in de brief over het sanctiebeleid terugkom op de inspectie van het onderwijs. Ik ben het met hem eens dat die decentralisaties en het gezamenlijk inzetten van middelen echt perspectief kunnen bieden. Dan kun je namelijk echt vanuit de leerling, vanuit de jongere denken en niet vanuit allerlei verschillende beleidsregels. Hoever wij daarmee komen, zullen wij zien, maar dat is een van de belangrijke thema's waar wij nu mee bezig zijn. Wij zullen ook de uitwerking van de zorgplicht daarin meenemen. Verder heb ik geen vragen meer gehoord maar vooral opvattingen en conclusies. Die laat ik voor de leden van de commissie.

De voorzitter: Er is een beetje onduidelijkheid over de vraag of het zorgdeel van de gemeentelijke taken, die decentralisaties, terugkomt in de brief of in het plan van aanpak.

Minister Bussemaker: Dat komt terug in het plan van aanpak.

De voorzitter: Oké. Daarmee zijn wij een het einde gekomen van dit overleg. Ik zal nog even de toezeggingen voorlezen.

Er is eerder toegezegd dat dit najaar een plan van aanpak komt voor kwetsbare jongeren.

Minister Bussemaker: Dat komt in december.

De voorzitter: Dat komt in december. Hierin zal ook aandacht worden besteed aan de zorgplicht in het mbo, de decentralisaties van werk en zorg, de afstemming tussen de beleidsvoornemens en het inspectietoezicht, en de mogelijkheid in te grijpen bij evidente gevallen van weigeringen om leerlingen aan te nemen.

Mevrouw Lucas (VVD): Daar is ook nog aan toe te voegen dat er in de brief een duidelijk onderscheid gemaakt zal worden in de drie categorieën: nog niet kunnen, niet kunnen en niet willen.

De voorzitter: Die toezegging heb ik de Minister horen doen, dus dat nemen wij daarin op. Ik dank de Minister, haar medewerkers, de leden en de mensen op de publieke tribune.

Sluiting 17.27 uur.