Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt/uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat (artikel 25a, vierde lid, onderdeel b, van de Wet op de Raad van State)Op 13 november 2007 is vastgesteld de verordening (EG) nr. 1393/2007 van het Europees Parlement en de Raad inzake de betekening en de kennisgeving van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken («de betekening en de kennisgeving van stukken»), en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1348/ 2000 (PbEU L 324/79, hierna verordening 1393/2007). Deze verordening vervangt de EG-betekeningsverordening (verordening (EG) nr. 1348/2000 van de Raad van de Europese Unie van 29 mei 2000 inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken (PbEG 2000 L160/37), hierna: verordening 1348/2000). Verordening 1393/2007 heeft tot doel de verzending en de betekening of kennisgeving van stukken verder te versnellen, de toepassing van een aantal bepalingen van de verordening te vereenvoudigen en de rechtszekerheid voor de aanvrager en voor degene voor wie het stuk bestemd is te verhogen. Dit wetsvoorstel dient ter uitvoering van de nieuwe verordening, die op 13 november 2008 van toepassing wordt.
De verordening 1348/2000, die op 31 mei 2001 in werking is getreden, strekte ertoe de verzending van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of handelszaken met het oog op betekening en kennisgeving te verbeteren en te versnellen ten opzichte van de bestaande internationale regelgeving – vooral het Haags betekeningsverdrag van 15 november 1965 (Trb. 1969, 55). Ter uitvoering van de verordening zijn enige wettelijke voorzieningen opgenomen in de Uitvoeringswet EG-betekeningsverordening.
Volgens artikel 24 van verordening 1348/2000 moest de Commissie uiterlijk op 1 juni 2004 (en vervolgens om de vijf jaar) een verslag uitbrengen over de toepassing van de verordening. Op 1 oktober 2004 heeft de Commissie haar goedkeuring gehecht aan een verslag over de toepassing van verordening 1348/2000. De conclusie van het verslag luidde dat de toepassing van de verordening de verzending en de betekening en kennisgeving van stukken tussen de lidstaten sinds de inwerkingtreding ervan in 2001 algemeen heeft verbeterd en versneld, maar dat de toepassing van sommige bepalingen van de verordening niettemin niet geheel bevredigend is.
Op 12 juli 2005 heeft de Commissie daarom een voorstel gedaan tot wijziging van verordening 1348/2000 (COM (2005) 140, def.). Dit voorstel, waarop ingevolge het Verdrag van Nice1 de besluitvormingsprocedure van artikel 251 EG-Verdrag van toepassing was (besluitvorming met gekwalificeerde meerderheid in de Raad en medebeslissing van het Europees Parlement) heeft uiteindelijk geleid tot verordening 1393/2007.
Ter uitvoering van de nieuwe verordening 1393/2007 bevat dit voorstel van wet enige wijzigingen in de Uitvoeringswet EG-betekeningsverordening en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
Over het wetsvoorstel heeft overleg plaatsgevonden met de Staatscommissie voor het Internationaal Privaatrecht en de Adviescommissie voor het burgerlijk procesrecht en met de Raad voor de rechtspraak en de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders. Dit heeft aanleiding gegeven tot enige technische aanpassingen.
De verordening 1393/2007 is in werking getreden op 30 december 2007 (de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie) en wordt op 13 november 2008 van toepassing. Dit betekent dat pas vanaf deze laatste datum daadwerkelijk de regels van verordening 1393/2007 moeten worden gevolgd. Tot die datum gelden de voorschriften van verordening 1348/2000. De verordening is in al haar onderdelen verbindend en rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten overeenkomstig het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap.
Op grond van een protocol bij het Verdrag van Amsterdam hebben het Verenigd Koninkrijk en Ierland een «opt in» mogelijkheid bij maatregelen op grond van Titel IV. Beide lidstaten hebben van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. Eveneens op grond van een protocol bij het Verdrag van Amsterdam gelden de maatregelen op grond van Titel IV niet voor Denemarken. In de verordening is hiertoe in artikel 1, derde lid, opgenomen dat onder «lidstaat» wordt verstaan: iedere lidstaat behalve Denemarken. Sinds 1 juli 2007 zijn de regels van verordening 1348/2000 ook voor Denemarken van toepassing. Dit is het gevolg van de inwerkingtreding op die datum van een overeenkomst tussen de Gemeenschap en Denemarken (Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en het Koninkrijk Denemarken betreffende de betekening en de kennisgeving van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken (PbEU 17 november 2005, L300/57, inwerkingtreding PbEU 2007, L 94/70). Krachtens artikel 3 van deze Overeenkomst moet Denemarken binnen 30 dagen na vaststelling van wijzigingen van verordening 1348/2000 aangeven of het deze wijzigingen ten uitvoer legt. Denemarken heeft inmiddels aangegeven dat het de wijzigingen die de verordening 1393/2007 brengt, uitvoert. Dit betekent dat de verordening 1393/2007 vanaf 13 november 2008 voor alle lidstaten van toepassing wordt, inclusief Denemarken.
3. Schets van de belangrijkste wijzigingen in verordening 1393/2007 ten opzichte van verordening 1348/2000
Artikel 1, eerste lid, van verordeningen 1348/2000 en 1393/2007 betreft het toepassingsgebied. Daarin is bepaald dat deze verordening van toepassing is in burgerlijke en handelszaken, waarin een gerechtelijk of buitengerechtelijk stuk van een lidstaat naar een andere lidstaat moet worden verzonden ter betekening of kennisgeving aldaar. In artikel 1, eerste lid, van verordening 1393/2007 is daaraan toegevoegd dat deze verordening met name niet van toepassing is in fiscale, douane- en/of administratieve zaken of in het geval van aansprakelijkheid van de staat voor handelingen of omissies bij de uitoefening van het overheidsgezag (acta iure imperii). Deze toevoeging is overgenomen uit andere recente verordeningen op het terrein van het civiele procesrecht, zoals verordening 805/2004 van 21 april 2004 (Europese Executoriale Titel, van toepassing sinds 21 oktober 2005), verordening 1896/2006 van 12 december 2006 (Europese betalingsbevelprocedure, van toepassing vanaf 12 december 2008) en verordening 861/2007 van 11 juli 2007 (Europese geringe vorderingen procedure, van toepassing vanaf 1 januari 2009). Hiermee is geen inhoudelijke wijziging beoogd.
Een nieuw derde lid is toegevoegd waarin staat dat onder «lidstaten» wordt verstaan «alle lidstaten met uitzondering van Denemarken». Door de kennisgeving van Denemarken aan de Commissie krachtens de Overeenkomst tussen de Gemeenschap en Denemarken dat Denemarken de gewijzigde verordening uitvoert, heeft deze toegevoegde bepaling in de praktijk geen betekenis.
Artikel 2 is in verordening 1393/2007 ongewijzigd gebleven en bepaalt dat elke lidstaat deurwaarders, autoriteiten of andere personen aanwijst, die bevoegd zijn gerechtelijke of buitengerechtelijke stukken te verzenden ter betekening of kennisgeving in een andere lidstaat (verzendende instanties) alsmede bevoegd zijn van een andere lidstaat afkomstige gerechtelijke of buitengerechtelijke stukken in ontvangst te nemen (ontvangende instanties).Voor Nederland zijn in artikel 2, eerste lid, van de Uitvoeringswet de gerechtsdeurwaarders als verzendende en ontvangende instanties aangewezen en wordt in het wetsvoorstel daarnaast de KBvG als ontvangende instantie toegevoegd. Voor de kennisgeving van gerechtelijke stukken door een gerecht of door de griffie zijn mede de gerechten als verzendende instantie aangewezen (artikel 2, tweede lid, van de Uitvoeringswet).
In artikel 7, tweede lid, van verordening 1348/2000 was opgenomen dat alle handelingen ter betekening of kennisgeving van het stuk zo spoedig mogelijk worden verricht. In ieder geval deelt de ontvangende instantie, indien de betekening of de kennisgeving niet binnen een maand na de datum van ontvangst heeft kunnen plaatsvinden, dit aan de verzendende instantie mee. In het in verordening 1393/2007 gewijzigde artikel 7, tweede lid, is thans opgenomen dat de ontvangende instantie de nodige stappen neemt om te bewerkstelligen dat de betekening of kennisgeving van het stuk zo spoedig mogelijk en in ieder geval binnen een maand na ontvangst ervan geschiedt. Indien de betekening of kennisgeving niet heeft kunnen plaatsvinden binnen een maand na de ontvangst, deelt de ontvangende instantie dit onmiddellijk aan de verzendende instantie mee. De ontvangende instantie blijft vervolgens de nodige stappen zetten voor de betekening of kennisgeving van het stuk, tenzij anders aangegeven door de verzendende instantie, wanneer de betekening of kennisgeving binnen een redelijke termijn mogelijk lijkt. De ontvangende instantie dient het nodige te blijven doen voor de betekening of kennisgeving van het stuk, ook indien betekening of kennisgeving binnen een maand niet mogelijk was, bijvoorbeeld wanneer de verzendende instantie om betekening in persoon heeft gevraagd en de ontvangende instantie de verweerder niet thuis trof in verband met vakantie of anderszins het stuk nog niet in persoon heeft kunnen uitreiken. Om te voorkomen dat de ontvangende instantie tot in het oneindige verplicht blijft het nodige te doen voor de betekening of kennisgeving van het stuk, heeft de verzendende instantie de mogelijkheid om in het aanvraagformulier (onder punt 6.2) een termijn op te nemen waarna de betekening of kennisgeving niet langer verplicht is. In de praktijk is denkbaar dat de verzendende instantie hier aangeeft dat de ontvangende instantie ten minste twee pogingen moet doen tot betekening in persoon.
Artikel 8 van verordening 1393/2007 betreft de mededeling dat de inontvangstneming van een stuk door degene voor wie het is bestemd, kan worden geweigerd. In artikel 8 van verordening 1393/2007 is daaraan toegevoegd dat de ontvangende instantie deze persoon hiervan in kennis stelt door middel van een modelformulier. Onder verordening 1348/2000 is weigering mogelijk indien het stuk niet gesteld is in de officiële taal van de lidstaat van ontvangst of in de officiële taal van de lidstaat van verzending, die de geadresseerde begrijpt. Onder de nieuwe verordening mag het te betekenen stuk alleen geweigerd worden als het niet in een taal is gesteld of niet vergezeld gaat van een vertaling in een taal (anders dan een officiële taal van de lidstaat van ontvangst) die de geadresseerde begrijpt, ongeacht of dit de taal van de verzendende lidstaat is of een heel andere taal. Zo mag een stuk uit Roemenië bestemd voor een in Nederland verblijvende geadresseerde niet worden geweigerd als het in het Engels is gesteld en de geadresseerde die taal begrijpt. De bewijslast dat de geadresseerde een bepaalde taal begrijpt, rust op degene die om betekening of kennisgeving heeft verzocht.
Aan artikel 8 zijn voorts een nieuw derde tot en met vijfde lid toegevoegd die de gevolgen van een weigering regelen. Artikel 8, derde lid, van de verordening is de vastlegging van de uitspraak van het EG Hof van Justitie over artikel 8 van verordening 1348/2000 in de zaak Leffler/Berlin Chemie van 8 november 2005 (C-443/03, PbEU 13 december 2003, C 304/17, RvdW 2006, 98; ECR 2005 I-9611; NIPR 2006, 29; AA 2006, p. 57–64; Zie ook het vervolgarrest HR 23 februari 2007, C02/089HR; NIPR 2007, 130; RvdW 2007, 226; JBPr 2007, 45 (m. nt. M. Freudenthal; LJN: AZ4061). Tot aan de uitspraak van het HvJEG was onduidelijk wat de gevolgen van een weigering door de geadresseerde waren en of de procedure daarmee ten einde was of dat het verzuim kon worden hersteld. Het HvJEG heeft geoordeeld dat herstel van het verzuim inderdaad mogelijk is en wel door alsnog overeenkomstig de voorschriften van de verordening betekening of kennisgeving van het stuk in de juiste taal te doen. In het derde lid van artikel 8 van verordening 1393/2007 is nu bepaald dat wanneer het stuk is geweigerd, de betekening of kennisgeving kan worden «geregulariseerd» (alsnog kan worden hersteld) door aan degene voor wie het stuk is bestemd, overeenkomstig deze verordening betekening of kennisgeving te doen van het stuk vergezeld van een vertaling in een taal zoals bedoeld in het eerste lid van artikel 8. In dat geval is de datum van betekening of kennisgeving van het stuk die waarop de betekening of kennisgeving van het stuk vergezeld van de vertaling overeenkomstig het recht van de aangezochte lidstaat is geschied. Wanneer de betekening of kennisgeving overeenkomstig het recht van een lidstaat echter binnen een bepaalde termijn moet worden verricht, is de datum die ten aanzien van de aanvrager in aanmerking wordt genomen de datum van betekening of kennisgeving van het oorspronkelijke stuk overeenkomstig artikel 9, tweede lid van de verordening (zie hierna bij de toelichting op artikel 9).
In de verordening is niet geregeld binnen welke termijn de aanvrager na een weigering door de geadresseerde op grond van artikel 8 van de verordening de tweede, juiste betekening of kennisgeving moet hebben gedaan om de eerste betekening te herstellen. De uitleg van de verordening op dit punt is voorbehouden aan het HvJEG. Voor de geadresseerde is van groot belang dat zo snel mogelijk komt vast te staan of uiteindelijk een geldige betekening heeft plaatsgevonden, bijvoorbeeld bij een ten laste van hem gelegd beslag. Het ligt daarom voor de hand dat het HvJEG in een voorkomend geval van de aanvrager zal eisen dat de hij de tweede, juiste betekening of kennisgeving doet verrichten zodra hij verneemt dat de geadresseerde het stuk heeft geweigerd omdat het niet in de juiste taal was gesteld en niet vergezeld ging van een vertaling.
Ook bij een rechtstreekse verzending per aangetekende post door de verzendende instantie aan de geadresseerde, kan deze het stuk weigeren en kan vervolgens alsnog betekening of kennisgeving van het stuk vergezeld van een vertaling worden gedaan. Dit volgt uit een nieuw vierde lid van artikel 8, waarin is bepaald dat de leden 1 tot en met 3 van toepassing zijn op de wijzen van verzending en betekening of kennisgeving van stukken overeenkomstig afdeling 2 van de verordening (andere wijzen van verzending en betekening of kennisgeving van gerechtelijke stukken). Onder de oude verordening 1348/2000 bestond hierover onduidelijkheid.
De verplichting om de geadresseerde te wijzen op de mogelijkheid een stuk te weigeren als het niet in een taal is gesteld of niet vergezeld gaat van een vertaling in een taal bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de verordening geldt ook voor de betekening en kennisgeving van stukken langs diplomatieke of consulaire weg of per post. Dit volgt uit het nieuwe vijfde lid van artikel 8 van de verordening. De verplichting geldt voor diplomatieke of consulaire ambtenaren als bedoeld in artikel 13 van de verordening (bij betekening of kennisgeving door de zorg van diplomatieke of consulaire ambtenaren overeenkomstig artikel 13 van de verordening), en voor de autoriteit of persoon als bedoeld in artikel 14 van de verordening, (bij rechtstreekse verzending per aangetekende post overeenkomstig artikel 14 van de verordening). Eventueel geweigerde stukken moeten in die gevallen aan deze ambtenaren of autoriteit of persoon worden gezonden.
Artikel 9 van de verordeningen 1348/2000 en 1393/2007 bevat een regeling voor het geval het nationale recht van de aanvrager ertoe verplicht dat stukken binnen een bepaalde termijn worden betekend of kennisgegeven. De bepaling is op een aantal onderdelen aangepast en verbeterd. Ingevolge artikel 9, tweede lid, van verordening 1393/2007 wordt, wanneer de betekening of kennisgeving van een stuk overeenkomstig het recht van een lidstaat binnen een bepaalde termijn moet worden verricht, de datum die ten aanzien van de aanvrager in aanmerking moet worden genomen, bepaald door het recht van deze lidstaat (van de aanvrager). In de Uitvoeringswet bij verordening 1348/2000 (in artikel 56, derde lid, Rv) is hiervoor de datum van verzending van het stuk door de verzendende instantie naar de ontvangende instantie gekozen.
In verordening 1348/2000 was deze «dubbele datum»-bepaling (één datum ten behoeve van de aanvrager om zijn termijn te sauveren en één datum van daadwerkelijke betekening aan de geadresseerde in de andere lidstaat) beperkt tot het geval dat de betekening of kennisgeving van een stuk binnen een bepaalde termijn moet worden verricht in het kader van een in de lidstaat van herkomst in te leiden of hangende procedure. Lidstaten konden bij deze bepaling een voorbehoud maken. Hoewel de bepaling mede geschreven was voor de Nederlandse situatie waarin pas na het uitbrengen van de dagvaarding de zaak aanhangig is, heeft Nederland destijds toch een voorbehoud bij artikel 9, tweede lid, gemaakt. De reden hiervoor was dat de bepaling een te beperkte strekking had. Betekeningen die aan een termijn zijn gebonden, vinden naar Nederlands procesrecht ook plaats in andere gevallen dan in het kader van een in te leiden of hangende procedure. Dit is bijvoorbeeld het geval als conservatoir derdenbeslag is gelegd en de beslaglegger vervolgens de procedure aanhangig maakt over de vordering waarvoor het beslag is gelegd. Artikel 721 Rv schrijft voor dat geval voor dat de beslaglegger/eiser het procesinleidend stuk op straffe van nietigheid van het gelegde beslag binnen acht dagen aan de derdebeslagene overbetekent. De gewijzigde formulering in verordening 1393/2007 verduidelijkt dat het systeem van de dubbele datum voor alle gevallen geldt waarin volgens het nationale recht binnen een bepaalde termijn een betekening of kennisgeving moet plaatsvinden. Lidstaten kunnen niet langer een voorbehoud maken bij deze bepaling.
Het systeem van twee data bestaat slechts in een beperkt aantal lidstaten. Veel lidstaten kennen niet een systeem waarin een ander dan het gerecht verantwoordelijk is voor de betekening van een stuk. In de praktijk zal het systeem van artikel 9, tweede lid, alleen ten aanzien van die lidstaten worden toegepast, die het systeem van twee data kennen. De lidstaten die dit systeem toepassen, moeten dit melden aan de Commissie, die deze informatie moet bekendmaken in het Publicatieblad en beschikbaar dient te stellen via het Europees Justitieel Netwerk in burgerlijke en handelszaken (zie ook artikel 23, eerste lid, van de verordening).
In artikel 11 van verordening 1393/2007 is evenals in artikel 11 van verordening 1348/2000 opgenomen dat de betekening of kennisgeving van uit een andere lidstaat afkomstige stukken geen aanleiding geeft tot betaling of terugbetaling van heffingen of kosten voor de door de aangezochte lidstaat verleende diensten.
Ingevolge het tweede lid is de aanvrager echter gehouden de kosten te betalen of terug te betalen, veroorzaakt door bijstand (was in verordening 1348/2000 «het optreden van») door een deurwaarder of van een volgens de wet van de aangezochte lidstaat bevoegde persoon en de toepassing van (was in verordening 1348/2000 «met inachtneming van») een bijzondere vorm van betekening of kennisgeving. Onder verordening 1348/200 liepen kosten voor betekening per lidstaat en in Nederland soms ook per deurwaarder sterk uiteen. Dit was veel lidstaten een doorn in het oog, vooral die lidstaten waar het gerecht zelf verantwoordelijk is voor betekening of kennisgeving van het inleidend processtuk en ook zelf de kosten daarvan draagt.
Toegevoegd aan het tweede lid is thans dat de vergoeding van de kosten voor bijstand door een deurwaarder of van een overeenkomstig het recht van de aangezochte lidstaat bevoegde persoon overeenkomen met een vaste vergoeding waarvan het bedrag vooraf door deze lidstaat wordt bepaald met inachtneming van de beginselen van evenredigheid en non-discriminatie. Het bedrag van deze vaste vergoeding dient aan de Commissie te worden medegedeeld. Een uniform Europees tarief waarmee een einde zou komen aan de onderlinge verschillen tussen lidstaten, bleek niet haalbaar. De verschillen tussen de systemen en methoden van betekening in de lidstaten zijn daarvoor nog te groot.
In overleg met de KBvG is de vaste vergoeding voor betekening en kennisgeving via de Nederlandse ontvangende instantie vastgesteld op € 65. Dit bedrag is ontleend aan het tarief van artikel 2 onder d van het Besluit tarieven ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders (het schuldenaarstarief voor een betekening, anders dan bedoeld in dat artikel), dat elk jaar opnieuw wordt vastgesteld bij ministeriële regeling. In het wetsvoorstel is voorzien dat de hoogte van de vaste vergoeding bij ministeriële regeling kan worden aangepast (zie ook de artikelsgewijze toelichting op Artikel I, Onderdeel D).
In artikel 14 is voor de betekening of kennisgeving rechtstreeks door postdiensten opgenomen dat dit bij aangetekend schrijven met ontvangstbevestiging of op gelijkwaardige wijze geschiedt. De in het tweede lid van artikel 14 van verordening 1348/2000 opgenomen mogelijkheid dat een lidstaat zelf bepaalt onder welke voorwaarden de betekening of kennisgeving per post wordt aanvaard, is komen te vervallen. Dit brengt vooral verbetering voor verzending van stukken naar lidstaten die onder verordening 1348/2000 vele aanvullende voorwaarden hadden gesteld.
Artikel 15 van verordening 1393/2007 ziet op de mogelijkheid voor iedere belanghebbende bij een rechtsgeding de betekening of kennisgeving rechtstreeks te doen verrichten door deurwaarders, ambtenaren of andere bevoegde personen in de aangezochte lidstaat, indien rechtstreekse betekening of kennisgeving is toegestaan door de wetgeving van de aangezochte lidstaat. De mogelijkheid voor een lidstaat om te verklaren dat hij zich tegen deze wijze van betekening of kennisgeving op zijn grondgebied verzet, die in artikel 15, tweede lid, van verordening 1348/2000 stond, is komen te vervallen. Nederland heeft onder verordening 1348/2000 geen verklaring afgelegd dat het zich tegen rechtstreekse betekening verzet. In het wetsvoorstel is daarom een expliciete bepaling opgenomen dat rechtstreekse betekening op de voet van artikel 15 aan in Nederland verblijvende personen is toegestaan.
Artikel 16 van de verordening, dat ongewijzigd is in de nieuwe verordening, bepaalt ten slotte dat ook buitengerechtelijke stukken overeenkomstig de bepalingen van de verordening worden verzonden op dezelfde wijze als gerechtelijke stukken.
4. Gevolgen voor bedrijfsleven en burger
In het kader van de administratieve lastenvermindering zijn het civiel en bestuursprocesrecht steeds buiten de kwantitatieve reductiedoelstellingen gehouden. De reden hiervoor is het bijzondere karakter van het procesrecht, dat een waarborg beoogt te bieden voor een eerlijke en efficiënte procesvoering. De vormvereisten die met betrekking tot informatie-uitwisseling aan rechter en wederpartij en tussen partijen onderling zijn gesteld, hangen direct samen met deze waarborgfunctie en kunnen derhalve niet onverkort als administratieve lasten worden aangemerkt. Niettemin kunnen ook in het procesrecht lasten voor bedrijfsleven en burger worden verminderd door bijvoorbeeld vereenvoudiging van administratieve procedures en inzet van ICT. Op dit moment zijn verschillende voorstellen daartoe in voorbereiding of aanhangig. Ook verordening 1393/2007en dit wetsvoorstel beogen bij te dragen aan vermindering van de lasten voor bedrijfsleven en burger door verduidelijking en vereenvoudiging van de regels voor grensoverschrijdende betekeningen en kennisgevingen.
Met de toevoeging van de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders als ontvangende instantie wordt een sinds mei 2005 gegroeide praktijk wettelijk vastgelegd. Het doel is om buitenlandse verzendende instanties een extra faciliteit te bieden. Uitgangspunt blijft echter dat elke individuele deurwaarder als ontvangende instantie als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de verordening kan optreden.
Onder de huidige uitvoeringswet bij verordening 1348/2000 is al mogelijk dat formulieren die worden gezonden aan verzendende en ontvangende instanties in Nederland, niet in het Nederlands maar in de Engelse taal zijn gesteld. Voor verordening 1393/2007 is ervoor gekozen om voor deze formulieren ook de Duitse taal toe te laten.
Het huidige artikel 6 van de Uitvoeringswet geeft een invulling aan artikel 14, tweede lid, van verordening 1348/2000. Het gewijzigde artikel 14 schrijft voor een betekening of kennisgeving door postdiensten voor dat dit bij aangetekend schijven of gelijkwaardige wijze plaatsvindt. De mogelijkheid om zelf eisen te stellen is vervallen. Daarmee wordt het eerste lid van artikel 6 overbodig. Ook het tweede lid van artikel 6 kan vervallen, omdat de taalvoorschriften van artikel 8, eerste tot en met derde lid, van de verordening 1393/2007 door artikel 8, vierde lid, van de verordening ook van toepassing zijn op een betekening of kennisgeving langs consulaire weg of per aangetekende post overeenkomstig de artikelen 13 tot en met 15. Lidstaten hebben niet de vrijheid om daarnaast aanvullende eisen te stellen aan een betekening of kennisgeving per aangetekende post overeenkomstig artikel 14 van de verordening.
De voorgestelde tekst van artikel 6 geeft uitvoering aan artikel 11, tweede lid, van verordening 1393/2007. Daarin is voorgeschreven dat een lidstaat slechts «een enkele vaste vergoeding» in rekening mag brengen voor de betekening met bijstand van een deurwaarder of ander bevoegd persoon. Dat bedrag moet vooraf door de lidstaat zijn vastgesteld met inachtneming van de beginselen van evenredigheid en non-discriminatie (zie ook het algemene gedeelte van de memorie van toelichting). Het bedrag van € 65 is ontleend aan artikel 2 onder d van het Besluit tarieven ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders. Aangeknoopt is bij het schuldenaarstarief dat geldt voor overige betekeningen. Dit bedrag is iets verhoogd in verband met een opslag voor de kosten van GBA- en KvK-uittreksels.
Ingevolge de eis van artikel 11, eerste lid, van de verordening, dat de betekening of kennisgeving van stukken geen aanleiding geeft tot betaling of terugbetaling van heffingen of kosten voor de voor de aangezochte lidstaat verleende diensten, rijst de vraag of over dit bedrag van € 65 dat de buitenlandse verzendende instantie is verschuldigd aan de Nederlandse ontvangende instantie (de gerechtsdeurwaarder), BTW verschuldigd is. Over deze vraag vindt nog overleg plaats met de Europese Commissie. Mocht het overleg met de Commissie daartoe aanleiding geven, dan zal het wetsvoorstel worden aangepast.
Het tweede lid van het nieuwe artikel 6 voorziet in de mogelijkheid dat de het bedrag van € 65 wordt aangepast bij ministeriële regeling. Om buitenlandse verzendende instantie duidelijkheid te bieden over een langere periode en om te voorkomen dat wijzigingen met heel kleine bedragen worden doorgevoerd, is in het wetsvoorstel bepaald dat het bedrag niet vaker dan eens per vijf jaar mag worden gewijzigd. Een grond voor wijziging kan bijvoorbeeld zijn een ingrijpende wijziging van het schuldenaarstarief van artikel 2 onder d van het Besluit tarieven ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders.
In artikel 19 van de verordening wordt niet langer van «een bewijs, hetzij van betekening of kennisgeving, hetzij van afgifte» gesproken, maar van een certificaat van betekening, kennisgeving of afgifte. Artikel 7 van de uitvoeringswet wordt daarom aangepast.
Het gewijzigde artikel 8 geeft uitvoering aan de nieuwe tekst van artikel 15 van verordening 1393/2007 (rechtstreekse betekening of kennisgeving op verzoek van iedere belanghebbende). De tekst van het tweede lid van artikel 15 van verordening 1348/2000 bood lidstaten de mogelijkheid een verklaring af te leggen waarmee zij zich tegen deze wijze van betekening of kennisgeving konden verzetten. Nederland heeft onder verordening 1348/2000 niet een verklaring afgelegd. Om duidelijk te maken dat de Nederlandse wetgeving rechtstreeks betekening of kennisgeving overeenkomstig artikel 15 toestaat, is in het wetvoorstel een afzonderlijke bepaling opgenomen. Omdat via artikel 16 van de verordening ook buitengerechtelijke stukken overeenkomstig de bepalingen van de verordening kunnen worden verzonden, zijn de verwijzingen naar een belanghebbende bij een rechtsgeding en naar gerechtelijke stukken niet uit artikel 15 van de verordening overgenomen in het wetsvoorstel.
Artikel 56, eerste en tweede lid, Rv
In het eerste lid moet de verwijzing naar verordening 1348/2000 in artikel 56 Rv worden aangepast aan de nieuwe verordening. Door de verdere aanpassingen in artikel 56 moet in het eerste lid niet alleen worden verwezen naar het tweede lid maar ook naar het derde lid.
In het tweede lid is de verwijzing naar artikel 8 van de verordening (het talenregime) aangepast. Volgens artikel 8 van verordening 1348/2000 kon een stuk worden geweigerd door de geadresseerde als het niet in òf de officiële taal of een van de officiële talen van de lidstaat van ontvangst was, of in de taal van de lidstaat van verzending, die de geadresseerde begrijpt. In die situatie was logisch om in artikel 56, tweede lid, bij de vertaling alleen te verwijzen naar onderdeel a van artikel 8 van verordening 1348/2000 (de officiële taal of talen van de ontvangende lidstaat). Bij verzending door de deurwaarder ter betekening van een stuk in het Nederlands (als taal van de lidstaat van verzending die de geadresseerde begrijpt) is immers geen sprake van een vertaling. Onder verordening 1393/2007 zijn de mogelijkheden voor betekening in een andere taal echter verruimd. Het nieuwe artikel 8, eerste lid onder a (onderdeel b bevat de al bekende verwijzing naar de officiële taal of talen van de lidstaat van ontvangst), van verordening 1393/2007 verwijst naar een taal die de geadresseerde begrijpt. Dit kan dus ook een andere taal zijn dan de taal van de lidstaat van verzending en in dat geval is wèl sprake van een vertaling in de zin van artikel 56, tweede lid, Rv. Om die reden wordt in die bepaling verwezen naar artikel 8, eerste lid (dat wil zeggen onderdelen a èn b), van verordening 1393/2007.
Artikel 56, derde lid (nieuw), Rv
Een nieuw derde lid is toegevoegd om toepassing van artikel 14 van de verordening (verzending per aangetekend schrijven met ontvangstbevestiging of op gelijkwaardige wijze) ook mogelijk te maken voor stukken die de gerechtsdeurwaarder als verzendende instantie ter betekening naar een andere lidstaat stuurt. Onder verordening 1348/2000 maakte Nederland alleen gebruik van de verzending overeenkomstig artikel 14 van de verordening bij de verzending van verzoekschriften door (de griffie van) de gerechten aan belanghebbenden in een andere lidstaat (artikel 277 Rv). In de praktijk blijkt onder omstandigheden in sommige lidstaten de verzending per aangetekend schrijven een grotere kans te bieden dat het te betekenen stuk de gedaagde in een andere lidstaat daadwerkelijk bereikt. In die gevallen hapert de betekening door de ontvangende instantie. De verordening bevat in artikel 14 een alternatieve wijze van betekening of kennisgeving. Dit alternatief kan onder omstandigheden voorkomen dat in de praktijk een civiele procedure onnodig wordt vertraagd of zelfs strandt. Het voorgestelde artikel 56, derde lid, Rv biedt de gerechtsdeurwaarder als verzendende instantie daarom de mogelijkheid om het te betekenen stuk rechtstreeks aangetekend met ontvangstbevestiging te verzenden aan degene voor wie het stuk bestemd is. Van de gegevens die de deurwaarder moet vermelden bij deze aangetekende verzending zijn alleen de onderdelen a (datum van verzending), c (de wijze van verzending) en d (of een vertaling is meegezonden, en zo ja, in welke taal) uit het tweede lid van artikel 56 Rv overgenomen. De onderdelen b en d van die bepaling zijn uitsluitend relevant voor de betekening via de ontvangende instantie volgens artikel 4 van de verordening. Wel moet de gerechtsdeurwaarder in dat geval vermelden dat hij de geadresseerde heeft gewezen op diens mogelijkheid om stukken te weigeren als ze niet gesteld zijn in een taal of vergezeld gaan van een vertaling in een taal als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de verordening en dat geweigerde stukken aan hem moeten worden gezonden (artikel 8, vijfde lid, van de verordening). Hierin voorziet het voorgestelde artikel 56, derde lid, onder d, van het wetsvoorstel.
Artikel 56, vierde lid (voormalig derde lid), Rv
In het voormalig derde lid, nu vierde lid, van artikel 56 Rv wordt een verwijzing naar het nieuwe derde lid toegevoegd. Daarnaast wordt de bepaling over de betekening van een afschrift of een vertaling aan de geadresseerde overeenkomstig de voorschriften van de verordening bij een betekening overeenkomstig artikel 63, eerste lid, Rv (betekening aan de advocaat of deurwaarder waar in de vorige instantie woonplaats is gekozen) geschrapt. Over de vraag of bij een betekening overeenkomstig artikel 63 Rv de verordening 1348/2000 van toepassing is, bestond enige onduidelijkheid. In de memorie van toelichting bij de Uitvoeringswet van verordening 1348/2000 is hierover destijds het volgende opgemerkt:
«In de tweede zin [van het derde lid van artikel 56 Rv] wordt op advies van de Staatscommissie voor het Internationaal Privaatrecht rekening gehouden met de mogelijkheid om verzet-, appèl- en cassatiedagvaardingen aan de laatstelijk gekozen woonplaats van de wederpartij uit te brengen. Bij gebruikmaking van deze mogelijkheid, die in de praktijk een grote rol speelt, kan de datum van betekening voor de vraag of tijdig verzet, appel of cassatie is ingesteld, z[g]elden als datum van betekening in de zin van artikel 9, tweede lid, van de verordening. Wel zal de deurwaarder tevens een afschrift of vertaling daarvan overeenkomstig de verordening moeten verzenden aan een ontvangende instantie ter betekening aan de betrokkene. Of de Nederlandse wet in strijd zou komen met de verordening als bepaald zou worden dat in een dergelijk geval in het geheel geen betekening of kennisgeving overeenkomstig de verordening behoeft plaats te vinden, is een vraag van interpretatie van de verordening, waarvan de Staatscommissie voor het Internationaal Privaatrecht voorshands aanneemt dat deze bevestigend beantwoord moet worden. Reeds om die reden verdient het de voorkeur dat ook bij betekening aan de laatstelijk gekozen woonplaats overeenkomstig de genoemde artikelen tevens een betekening overeenkomstig de verordening plaatsvindt. Daarmee wordt ook aangesloten bij het onder het Haags betekeningsverdrag 1965 ontwikkelde stelsel (HR 27 juni 1986, NJ 1987, 764)»
Nadien heeft de Hoge Raad in zijn uitspraak van 17 januari 2003 (C02/273, NJ 2003, 113) – overigens zonder hierover prejudiciële vragen te stellen – geoordeeld dat verordening 1348/2000 van toepassing is op een betekening overeenkomstig artikel 63, eerste lid, Rv. De Hoge Raad oordeelde dat bij een dergelijke betekening de aanvrager binnen veertien dagen na de betekening aan de procureur vorige instantie moet zorgdragen voor een betekening of kennisgeving overeenkomstig de artikelen 2 of 14 van verordening 1348/2000.
Bij de onderhandelingen over de nieuwe verordening 1393/2007 is expliciet aan de orde geweest of in gevallen waarin het nationale recht betekening aan de gemachtigde in de vorige instantie toestaat, de verordening van toepassing is. De leden van de raadswerkgroep en de vertegenwoordigers van de Commissie waren van oordeel dat dit niet het geval is omdat hier niet sprake is van een situatie waarin een stuk «van een lidstaat naar een andere lidstaat moet worden verzonden ter betekening of kennisgeving aldaar» (artikel 1, eerste lid, verordening, op dit punt ongewijzigd ten opzichte van verordening 1348/2000). Om dit te verduidelijken, mede met het oog op de Nederlandse situatie van artikel 63, eerste lid, Rv en de interpretatie van de Hoge Raad van verordening 1348/2000 en artikel 56 Rv, is overweging 8 in verordening 1393/2007 opgenomen. Daarin wordt expliciet gemeld dat de verordening «niet van toepassing [is] op de betekening en de kennisgeving van een stuk aan de gevolmachtigde vertegenwoordiger van de partij in de lidstaat waar de procedure plaatsvindt, ongeacht de woonplaats van die partij».
Ter uitvoering hiervan wordt voorgesteld de tweede volzin van artikel 56, derde lid, Rv te schrappen. Daarnaast bevat het wetsvoorstel een voorstel voor een toevoeging aan artikel 63, eerste lid, Rv, inhoudend dat de betekening aan de advocaat of deurwaarder in vorige instantie overeenkomstig die bepaling mogelijk is, ook als het stuk bestemd is voor een persoon die een bekende woonplaats of een bekend werkelijk verblijf heeft in een andere Staat waar de verordening 1393/2007 van toepassing is (zie ook de toelichting op Artikel II, onderdeel C, hierna). Deze voorgestelde wijziging betekent een wijziging van de huidige betekeningspraktijk. Wegens de bestaande onduidelijkheid op dit punt schrijft het huidige artikel 56, derde lid, Rv voor dat na betekening van een verzet-, appel- of cassatie-exploot aan de advocaat of deurwaarder in vorige instantie alsnog betekening of kennisgeving wordt gedaan van een afschrift overeenkomstig de voorschriften van het Haags betekeningsverdrag respectievelijk verordening 1348/2007 aan degene voor wie het bestemd was. Voor de betekening of kennisgeving van stukken bestemd voor iemand met een bekende woonplaats of een bekend werkelijk verblijf in een andere lidstaat van de Europese Unie, komt aan deze praktijk met de voorgestelde wijziging een einde. Het volstaat voortaan om het verzet-, appel- of cassatie-exploot aan de advocaat of deurwaarder in vorige instantie te betekenen. Die advocaat of deurwaarder is verantwoordelijk voor tijdige doorzending aan degene voor wie het exploot bestemd is. Dit geeft in het algemeen een grotere mate van zekerheid dat het stuk degene voor wie het bestemd is, tijdig bereikt dan de betekening of kennisgeving overeenkomstig de verordening. De gemachtigde van een partij in de vorige instantie weet immers die partij meestal sneller te bereiken dan langs de officiële kanalen mogelijk is. In de praktijk blijkt de verplichting om alsnog te betekenen of kennis te geven overeenkomstig de eisen van verordening 1348/2000 vooral een bron van procedurele conflicten tussen de advocaten van partijen, die hen ervan weerhouden over hun daadwerkelijke geschil te debatteren.
Om recht te doen aan de realiteit dat voor de oproeping van een gedaagde in het buitenland, ook als dit door de advocaat in vorige instantie van die partij gebeurt, meer tijd nodig is (bijvoorbeeld door de noodzaak van een vertaling), blijft het voorschrift van artikel 115 Rv ongewijzigd. Deze bepaling houdt in dat de dagvaardingstermijn voor een gedaagde met een bekende woonplaats of een bekend werkelijk verblijf in een Staat waar de verordening respectievelijk het Haags betekeningsverdrag van toepassing is, vier weken bedraagt. Het derde lid van artikel 115 Rv bevat een afwijkende termijn van zeven dagen voor gevallen waarin aan de gedaagde in persoon wordt betekend of aan een door de gedaagde gekozen woonplaats in Nederland. Bij de gekozen woonplaats, bedoeld in dit artikel, gaat het om een woonplaatskeuze op de voet van artikel 1:15 BW, dat wil zeggen een woonplaatskeuze omdat de wet daartoe verplicht of bij overeenkomst. Bij betekening aan de laatstelijk gekozen (en inmiddels uitgewerkte, artikel 79, tweede lid, Rv) woonplaats van de gedaagde overeenkomstig artikel 63, eerste lid, Rv is van een dergelijke woonplaatskeuze op de voet van artikel 115 Rv geen sprake. Op een dergelijke betekening is daarom de termijn van vier weken, bedoeld in het eerste lid van artikel 115 Rv van toepassing.
In gevallen waarin het te betekenen stuk bestemd is voor iemand met een bekende woonplaats of een bekend werkelijk verblijf in een Staat het Haags betekeningsverdrag van 15 november 1965 van toepassing is, blijft de huidige situatie vooralsnog ongewijzigd. Mocht in de toekomst een zodanig geval aan de Hoge Raad worden voorgelegd, dan kan de Hoge Raad uitmaken of de aangepaste verordening en de wijziging van artikel 63, eerste lid, Rv aanleiding voor hem zijn om zijn uitleg van het Haags betekeningsverdrag op dit punt te herzien.
De wijziging in artikel 63, eerste lid, Rv hangt samen met de schrapping van de twee volzinnen in artikel 56 voormalig derde lid, thans vierde lid, Rv. De toegevoegde bewoordingen «ongeacht diens bekende woonplaats of bekend werkelijk verblijf in een Staat waar verordening (EG) nr. 1393/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 13 november 2007 inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken («de betekening en de kennisgeving van stukken»), en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1348/ 2000 (PbEU L 324/79)» verduidelijken dat de betekening langs de weg van artikel 63 Rv ook gevolgd mag worden bij een verzet-, appel- of cassatie-exploot dat bestemd is voor een persoon die zijn bekende woonplaats of bekend werkelijk verblijf heeft in een Staat waar verordening 1393/2007 van toepassing is. Die verduidelijking brengt mee dat ook ten aanzien van die personen – voor wie volgens artikel 56, voormalig derde lid, Rv de voorschriften van verordening 1348/2000 moeten worden gevolgd – de betekening volgens artikel 63, eerste lid, Rv volstaat. De verordening 1393/2007 is op deze betekening niet van toepassing.
Het slot van artikel 277 Rv kan onder de gewijzigde tekst van artikel 14 van de verordening vervallen. Lidstaten hebben niet langer de vrijheid om zelf voorwaarden te stellen aan de betekening per post maar zijn gebonden aan de uniforme regel die de verordening daarvoor geeft (aangetekend met ontvangstbevestiging of op gelijkwaardige wijze). Voor de verzending overeenkomstig artikel 14 is toegevoegd welke gegevens het gerecht daarbij moet vermelden, net als in het nieuw toe te voegen derde lid van artikel 56 Rv. Uit praktische overwegingen wordt in het wetsvoorstel de mogelijkheid geopend dat gerechten de oproeping doen door betekening of kennisgeving via een ontvangende instantie volgens artikel 4 van verordening 1393/2007.
De nieuw in te voeren bepalingen inzake de rechtstreekse verzending door de deurwaarder overeenkomstig artikel 14 van de verordening (artikel 56, derde lid, (nieuw) Rv) en het schrappen van de verplichting tot het betekenen of rechtstreeks verzenden op de voet van artikel 56, huidig derde lid, Rv na een betekening aan de advocaat of deurwaarder in de vorige instantie op de voet van artikel 63 Rv, roepen vragen van overgangsrecht op. Wat geldt voor een rechtstreekse verzending per aangetekende post door de deurwaarder gedaan vóór de datum van inwerkingtreding van deze wet, maar geëffectueerd in een andere lidstaat na die datum? Is na betekening op de voet van artikel 63, eerste lid, Rv vóór de datum van inwerkingtreding van deze wet, aanvullende betekening of rechtstreekse verzending overeenkomstig de verordening verplicht als de termijn van veertien dagen bedoeld in artikel 56 huidig derde lid Rv eindigt op een tijdstip na inwerkingtreding van deze wet? De regeling in artikel III beoogt op deze vragen een antwoord te geven.
Voor de rechtstreekse verzending door de deurwaarder overeenkomstig artikel 14 van verordening 1393/2007 is uitgegaan is van het tijdstip waarop de handelingen voor rechtstreekse verzending zijn verricht. Een rechtstreekse verzending per aangetekende post verricht vóór inwerkingtreding van de wet vormt dus geen geldige betekening.
Voor de vraag of een betekening op de voet van artikel 63 Rv volstaat voor een geldige betekening, is beslissend op welk tijdstip de formaliteiten zijn verricht of moeten worden verricht. Ligt dit tijdstip vóór de datum van inwerkingtreding van de wet, dan blijft het bestaande regime van artikel 56, derde lid, Rv van toepassing.
Verdrag van Nice houdende wijziging van het Verdrag betreffende de Europese Unie, de Verdragen tot oprichting van de Europese Gemeenschappen en sommige bijbehorende akten van 26 februari 2001, Trb. 2001, 47 (Rectificatie Trb. 2001, 74)