Ontvangen 7 oktober 2008
Met belangstelling hebben wij kennis genomen van het verslag van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Het voorstel tot wijziging van de Wet SUWI is van substantiële betekenis voor de keten van werk en inkomen en alle daarbij betrokken partijen (met inbegrip van de cliënten). Met dit wetsvoorstel wordt beoogd de oorspronkelijke doelstellingen van SUWI – effectiviteit, efficiency en klantgerichtheid van de dienstverlening – te bevestigen en te versterken.
De uitkomsten van de evaluatie van de Wet SUWI (zie Kamerstukken II 26 448, nrs. 290 en 342) onderstrepen dat op alle bovengenoemde «SUWI-doelstellingen» ten opzichte van de situatie vóór invoering van de Wet SUWI verbetering is gerealiseerd, maar dat verdere verbetering nodig en mogelijk is. Deze constatering uit de SUWI-evaluatie heeft in het licht van de beleidsambities van dit kabinet op het terrein van arbeidsparticipatie nog aanmerkelijk aan belang gewonnen. De met de SUWI-evaluatie geagendeerde verbeterpunten op het terrein van de ketensamenwerking zijn hiermee urgent geworden.
In het streven naar een meer doelmatige uitvoering is een betere ketensamenwerking een onmisbare voorwaarde. Met de fusie van UWV en CWI wordt hiermee een belangrijke stap gezet. Het integreren van functies op het niveau van deze landelijke organisaties levert een meer efficiënte en effectieve uitvoering op. Een intensieve ketensamenwerking tussen UWV/CWI en gemeenten op het terrein van werk en inkomen is een logische vervolgstap. Gemeenten en UWV/CWI hebben ieder hun eigen positie, verantwoordelijkheid en expertise, en behouden die. Vanuit die eigen positie en rol zullen partijen beter samenwerken, om zo een samenhangende dienstverlening voor werkzoekenden en werkgevers te realiseren, waarin de klant de keten als geheel kan aanspreken en de keten ook als geheel zijn diensten aanbiedt.
Denken in gescheiden «kolommen» of exclusieve verantwoordelijkheden kan niet langer. Het is van belang om de sterke punten van UWV/CWI (zoals op het punt van specifieke sociaal-medische expertise, uniforme uitvoering uitkeringen sociale verzekeringen, en schaalgrootte) en van gemeenten (zoals ten aanzien van lokale afstemming en de regiefunctie arbeidsmarktbeleid) te behouden. Het intensiveren van de ketensamenwerking zal genoemde punten versterken. Dit biedt kansen die niet onbenut mogen blijven.
Uit de «Toonkamerexperimenten» is gebleken dat intensieve samenwerking tussen UWV/CWI en gemeenten, door middel van geïntegreerde dienstverlening, tot positieve resultaten leidt, zoals het sneller uitstromen naar werk. Een stelselwijziging op dit punt is daarom niet aan de orde. Met de in het wetsvoorstel vervatte LWI-vorming en geïntegreerde dienstverlening wordt op die ervaringen voortgebouwd. Daarbij is het noodzakelijk om tussen alle niveaus waarop de arbeidsmarkt zich beweegt lokaal, regionaal en nationaal snel te kunnen «schakelen», waarbij zowel de lokale partners (gemeenten) maar ook de aanwezigheid van een landelijke speler (in casu UWV) in de uitvoering onontbeerlijk is. Hier ligt ook een verbinding met andere (beleids)trajecten, zoals het Plan van aanpak re-integratie en Plan van aanpak vervolg advies Commissie Arbeidsparticipatie. Met betrekking tot het Plan van aanpak re-integratie – de verbinding met het Plan van aanpak vervolg Commissie Arbeidsparticipatie komt later nog terug – zij met name verwezen naar de daarin vervatte afspraken en beoogde verbeteringen met betrekking tot diagnosestelling, vraaggerichte re-integratie en het vormgeven van een «lerende keten». De organisatorische opgave waar het onderhavige wetsvoorstel de ketenpartners voor stelt, is dus nadrukkelijk vanuit de inhoud bepaald: samenwerkend meer mensen sneller aan het werk helpen.
De opmerking van de leden van de fractie van het CDA dat het verhogen van de arbeidsparticipatie staat of valt met een goede uitvoeringsorganisatie en -praktijk, sluit aan bij hetgeen hiervoor in de paragraaf «algemeen» naar voren is gebracht. Deze leden geven aan dat de kwaliteit en de doelmatigheid van de dienstverlening, bemiddeling en re-integratie, nog substantieel moeten toenemen. Zij zijn van mening dat de beoogde fusie tussen CWI en UWV op zichzelf nog geen geïntegreerde uitvoeringspraktijk oplevert, daar de formele taakverdeling tussen gemeenten en UWV ongewijzigd blijft. Met name op het snijvlak van deze taken (zoals tussen de WW en de WWB en tussen de WWB en Wajong) blijft er volgens de leden een financiële prikkel tot afwenteling bestaan, die de cliënt niet ten goede komt.
De aan het woord zijnde leden vragen voorts of de regering de zorg van de Raad voor werk en inkomen (RWI) deelt dat partijen na verloop van tijd tegen de grenzen van vrijblijvende samenwerking aanlopen en hoe de regering denkt problemen in de samenwerking te voorkomen. De leden van de CDA-fractie vragen in dit verband ook naar de relatie met het participatiebudget waarbij gemeenten hun middelen breder mogen inzetten en in hoeverre aanbestedingsregels integrale dienstverlening van gemeenten en WERKbedrijf belemmeren.
Zoals reeds is opgemerkt is inderdaad het uitgangspunt dat UWV en gemeenten ieder hun eigen verantwoordelijkheden houden, maar dat zij hun dienstverlening en werkprocessen in de front office geïntegreerd organiseren. De taakverdeling vormt hierbij geen hindernis, maar het startpunt van waaruit partijen hun inbreng in de samenwerking leveren.
Het concept van geïntegreerde dienstverlening biedt kansen om met elkaar «slimme» arrangementen tot stand te brengen, waarin met gebruik van elkaars middelen cliënten zo goed mogelijk geholpen kunnen worden op hun weg naar werk. Partijen maken hier samen goede afspraken over. Daarbinnen is voor «afwentelgedrag» geen plaats meer. Het Algemeen Ketenoverleg (AKO) ontwikkelt een handreiking in dit kader. De regering heeft er alle vertrouwen in dat gezamenlijke inzet de primaire insteek van partijen zal zijn, tegen de achtergrond dat met een ketenbrede aanpak de beste resultaten kunnen worden geboekt. Al met al deelt het kabinet niet de zorg van de RWI inzake de grenzen van vrijblijvende samenwerking. Lokale/regionale (prestatie-)afspraken staan er borg voor dat van vrijblijvendheid geen sprake is.
Wel is het kabinet van mening dat het groeiproces van samenwerking en geïntegreerde dienstverlening adequate monitoring behoeft. Hierin wordt voorzien; wij komen later in deze nota hierop nog terug. Dit biedt een handvat om bij te sturen, mochten zich onverhoopt problemen in de samenwerking voordoen.
Met het participatiebudget wordt de doelgroep waarvoor gemeentelijke re-integratiemiddelen kunnen worden ingezet uitgebreid. Hierdoor kan het budget ook worden ingezet voor klanten van UWV. Dit geeft gemeenten en UWV meer ruimte om goed samen te werken. Het is uiteraard van belang dat eventuele inzet van het participatiebudget voor klanten van UWV door de gemeente in goed overleg met UWV plaatsvindt. Hierbij kan ook de bovengenoemde handreiking van het AKO hulp bieden.
Met het onderhavige wetsvoorstel krijgen de ketenpartners ruime mogelijkheden voor geïntegreerde dienstverlening, waarbij de aanbestedingsregels geen belemmering vormen.
De leden van de CDA-fractie vragen of de regering in kan gaan op buitenlandse ervaringen met geïntegreerde dienstverlening, zoals de Deense jobcenters waarin de dienstverlening van gemeenten en landelijke uitvoerders van werkloosheidsverzekering is geïntegreerd. Deze leden vragen welke knelpunten hier worden ervaren en welke oplossingen zijn gekozen.
Het is uitermate lastig om op basis van ervaringen uit het buitenland conclusies te trekken voor de Nederlandse situatie. De verschillen zijn soms dermate groot, dat een vergelijking op belangrijke onderdelen al gauw mank gaat. Het wettelijk systeem in Nederland en dat in Denemarken lopen ook uiteen. In de Deense situatie ligt er niet alleen een sterk accent op het gemeentelijk niveau, maar kent men bovendien geen gecentraliseerde uitvoeringsorganisatie zoals wij die kennen. De context waarin de uitvoering plaatsvindt is wezenlijk verschillend. Dit geldt ook voor de materiewetten.
De bevindingen en ervaringen uit de «eigen» context zijn voor de thans beoogde wetswijziging richtinggevend. Met de voorstellen in het onderhavige wetsvoorstel combineert de regering de goede punten van een centrale en decentrale uitvoering.
De leden van de fractie van het CDA merken op dat in de SUWI-evaluatie wordt gesteld dat het, teneinde de ketenprocessen te optimaliseren, noodzakelijk is om de regiefunctie van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) te versterken. De aan het woord zijnde leden wijzen in dit verband op de door de Tweede Kamer aangenomen motie Van Hijum c.s. (Kamerstukken II 2007/08, 31 200 XV, nr. 31) en verzoeken de regering om aan te geven in hoeverre het wetsvoorstel – dan wel voorziene lagere regelgeving – invulling geeft aan de diverse onderdelen van deze motie. Tevens wordt gevraagd hoe kan worden voorkomen dat dit weer leidt tot problemen in de uitvoering.
In de genoemde motie verzoekt de Tweede Kamer de regering om bij de nadere uitwerking en vormgeving van de LWI’s de samenwerking tussen de ketenpartners op regionaal niveau actief te bevorderen door:
– prestatie-indicatoren te definiëren op het niveau van de keten (waaronder uitstroom naar werk);
– de prestaties van LWI’s onderling te vergelijken;
– een werkgeversbenadering centraal te stellen;
– regie te voeren bij het uitrollen van het digitaal klantdossier.
Zoals aangegeven in de brief van de Minister van SZW van 17 januari 2008 (Kamerstukken II 2007/08, 31 200 XV, 65) beschouwen wij de motie als een ondersteuning van het kabinetsbeleid zoals verwoord in de kabinetsreactie Evaluatie SUWI. De genoemde elementen krijgen in de implementatie van de (sturing op) de LWI’s alle een plaats.
Ketenprestatie-indicatoren zullen een belangrijke rol spelen in de cyclus van sturen en verantwoorden. Deze indicatoren zullen in ieder geval inzicht moeten verlenen in de uitstroom naar werk, preventie van de instroom (in de uitkering) en de ketenklanttevredenheid. Het is wel zaak om tot stabiele en betrouwbare ketenprestatie-indicatoren te komen. De ontwikkeling en verfijning van deze indicatoren zal daarom tot in 2010 doorlopen. In 2009 zal in ieder geval voor het eerst verantwoording door de ketenpartijen worden afgelegd over de ketenklanttevredenheid werkzoekenden. Tevens zal in 2009 voor het eerst de prestatie-indicator «uitstroom uit de WW naar werk» worden gehanteerd. De bij deze prestatie-indicator behorende aantallen zullen volledig worden doorvertaald naar de individuele LWI’s, waardoor inzicht zal ontstaan in de lokale prestaties op dit terrein. Daarnaast zijn met zowel UWV als gemeenten afspraken gemaakt over het aantal mensen dat aan het werk geholpen zal worden. Wij zijn met ketenpartners bezig om een doorvertaling daarvan naar LWI’s te realiseren.
De vorming van de LWI’s en de invoering van de geïntegreerde dienstverlening zal worden gemonitord via het AKO. Het AKO rapporteert hierover via tertaal- en jaarverslagen aan SZW. Ook hier zal inzicht worden verkregen in de stand van zaken op lokaal niveau. De Tweede Kamer wordt hierover telkens geïnformeerd, inclusief een oordeel van de bewindslieden van SZW.
Het centraal stellen van de werkgeversbenadering is een belangrijk element in de nieuwe werkwijze. Re-integratie gaat immers niet alleen over cliënten, maar ook over werkgevers die hen in dienst moeten nemen. Het vergroten van de vraaggerichtheid van re-integratie moet vooral op het niveau van de ketenpartijen zijn beslag krijgen. Zij moeten gezamenlijk (toekomstige) vacatures en re-integratieactiviteiten met elkaar verbinden. Dit is ook nadrukkelijk onderdeel van het Plan van aanpak re-integratie (zie Kamerstukken II 2008/09, 28 719, nr. 60). In paragraaf 6 («Financiële gevolgen en efficiency») van de onderhavige nota wordt aangegeven wat de regering onder een gecoördineerde werkgeversbenadering verstaat. De introductie van nieuwe instrumenten die gericht zijn op werkgevers, zoals loonkostensubsidies in het UWV-domein en participatieplaatsen, vormt bij de vraaggerichtheid een belangrijke steun in de rug voor de uitvoerders.
Tot slot het regie voeren bij het uitrollen van het digitaal klantdossier. In de brief van 2 juni jl. is uw Kamer geïnformeerd over de wijze waarop invulling is gegeven aan de regierol met betrekking de uitrol van DKD (Kamerstukken II, 2007/08, 30 970, nr. 22). Nagenoeg alle gemeenten leveren aan DKD gegevens aan. Dit betekent echter niet dat DKD hiermee af is. Zoals ook hierna nog wordt aangegeven zijn partijen gevraagd om met plannen te komen voor de doorontwikkeling van DKD fase II. Hierbij zal nadrukkelijk aandacht zijn voor het verankeren van de resultaten van DKD fase I in de primaire processen van de SUWI-partijen waaronder het daadwerkelijk inbedden van het principe van eenmalige gegevensuitvraag in de reguliere werkzaamheden van de professionals in de SUWI-keten.
De in het wetsvoorstel voorgestelde artikelen 9 en 10 Wet SUWI geven richting aan de beoogde ketensamenwerking, in het kader waarvan bovenstaande gestalte krijgt. Hierbij zal in het implementatietraject nauwlettend worden bewaakt dat er alert wordt gereageerd op eventuele problemen in de uitvoering, mochten die zich voordoen. Het groeimodel van de met het onderhavige wetsvoorstel beoogde verandering, waarop hierna in antwoord op vragen van de fracties van de ChristenUnie en PVV nader wordt ingegaan, biedt waarborgen om problemen in de uitvoering rond de samenwerking te voorkomen.
Voorts stellen de leden van de fractie van het CDA een tweetal vragen die betrekking hebben op de onafhankelijke informatievoorziening aan cliënten. Deze vragen worden in paragraaf 6 («Financiële gevolgen en efficiency») beantwoord, in samenhang met vragen van de fracties van de PvdA, SP en ChristenUnie die aan dit thema raken.
Door de leden van de CDA-fractie wordt gevraagd of de regering bereid is om op korte termijn (nog voor 1 januari 2009) IWI te vragen een risicoanalyse te verrichten en de resultaten hiervan aan de Kamer te doen toekomen.
Door IWI worden alle ontwikkelingen rondom de LWI-vorming en de invoering geïntegreerde dienstverlening nauwlettend gevolgd. IWI doet onder meer onderzoek naar de implementatie van de geïntegreerde ketendienstverlening en de afspraken ten aanzien van de fusie UWV/CWI en de totstandkoming van het WERKbedrijf, en naar de implementatie van de regionale samenwerking op het terrein van arbeidsmarktbeleid. Voorts volgt IWI de ontwikkelingen van het Digitaal klantdossier en ontwikkelingen rondom (elektronische) dienstverlening bij gemeenten. Daarbij is nadrukkelijk aan de orde om ook risico’s in beeld te brengen. Eind 2008 en halverwege 2009 zal IWI rapporteren rondom de implementatie van geïntegreerde ketendienstverlening. De resultaten van de onderzoeken zullen op de gebruikelijke wijze aan de Tweede Kamer worden toegezonden.
De leden van de PvdA-fractie vragen op welke wijze en met welke periodiciteit de Kamer over de uitrol van het WERKbedrijf en het concept van integrale dienstverlening wordt geïnformeerd. Hieraan raakt een door de leden van de fractie van de ChristenUnie gestelde vraag, die menen dat de systematische informatievoorziening vanuit de uitvoering wordt beperkt, nu de plicht tot het publiceren van kwartaalverslagen wordt afgeschaft. Maar is het juist niet van belang om van een nieuwe organisatie te weten of deze klantgericht, effectief en efficiënt werkt zo vragen deze leden. De aan het woord zijnde leden vragen hoe het kabinet er voor zorg gaat dragen dat de Tweede Kamer voldoende geïnformeerd wordt over de ontwikkeling van de organisatie en de resultaten die behaald worden en of een nulmeting in dit kader is te overwegen.
Over de lopende uitvoering, en daarmee over de aspecten klantgerichtheid, effectiviteit en efficiency, zal de Tweede Kamer twee maal per jaar (in juni en november) aan de hand van de tussentijdse verslagen worden geïnformeerd. Dit zal gepaard gaan met het oordeel van de bewindslieden van SZW over deze aspecten. Daarnaast blijft de Tweede Kamer nog gewoon de jaarplannen (in december) en jaarverslagen (in mei), eveneens inclusief het oordeel van de bewindslieden van SZW, van ons ontvangen. De overgang naar tertaalrapportages doet naar ons oordeel geen afbreuk aan een adequate informatievoorziening; de Tweede Kamer ontvangt vier maal per jaar stukken over de uitvoeringsorganisatie (UWV) waarvan het WERKbedrijf een belangrijk onderdeel uitmaakt (en dus specifiek aandacht zal krijgen) en de uitvoering van het concept van geïntegreerde dienstverlening werk en inkomen (waarover met name het AKO zal rapporteren).
Op 28 april jl. hebben wij u op verzoek van uw Kamer de prestatie-indicatorenset SUWI doen toekomen, mede op basis waarvan u over de voortgang van de uitvoering zullen informeren (Kamerstukken II 2007/08 26 448, nr. 363). Wij hebben in deze brief grotendeels aan uw verzoek tot uitbreiding van de prestatie-indicatorenset voldaan. Zoals aangegeven in deze brief, kan deze set aan prestatie-indicatoren worden beschouwd als nulmeting voor het nieuwe geïntegreerde dienstverleningsconcept.
De leden van de PvdA-fractie vragen tevens of de regering kan aangeven welke mogelijke risico’s zij ziet bij de uitrol van het WERKbedrijf in termen van effectiviteit, efficiency en klantgerichtheid.
Een van de hoofddoelstellingen van dit kabinet is de participatie deze kabinetsperiode substantieel te verhogen. De ambities op dit terrein zijn fors en vragen om grote inspanningen gezamenlijk met andere partijen. In het kader van de samenvoeging van UWV en CWI worden de activiteiten van beide organisaties gericht op werk samengebracht in één nieuw organisatieonderdeel, het WERKbedrijf. Het WERKbedrijf zal gezamenlijk met gemeenten de geïntegreerde dienstverlening in de LWI’s vormgeven en levert een concrete bijdrage aan de totstandkoming en uitvoering van het regionale arbeidsmarktbeleid.
Het doel van de fusie UWV/CWI is om effectiever, efficiënter en klantgerichter te gaan werken. Daarbij zijn we ons ervan bewust dat het hier een grootschalige operatie betreft. De ervaring van de samenvoeging van de diverse uitvoeringsinstellingen in 2002 in het huidige UWV leren dat een dergelijk proces tijd vergt. Zo zal bijvoorbeeld de integratie van de diverse ICT-systemen tijd vergen. Op dit moment wordt er hard gewerkt aan het leggen van de koppelingen tussen de verschillende systemen en applicaties c.q. overgang op één van de voor deze organisaties beschikbare systemen. De kernactiviteiten zullen immers vanaf 1 januari 2009 gewoon doorgang moeten vinden en de huidige productiviteit zal gehandhaafd moeten blijven.
Wij beseffen tevens dat de efficiencytaakstelling in nauwe samenhang moet worden bezien met de kwaliteit van de dienstverlening. Met UWV/CWI zijn de risico’s die aan de te behalen efficiencynormen zijn verbonden en de hieraan verbonden personele consequenties daarom zo goed mogelijk in kaart gebracht. Zo hebben wij ten aanzien van de structurele besparing van € 127 miljoen met het UWV/CWI afgesproken om in 2010 te bekijken in hoeverre er sprake is van samenloop met de besparingen uit hoofde van de Vernieuwing UWV (zie onze brief van 14 april 2008, Kamerstukken II 2007/08, 26 448, 362).
Daarnaast constateren de leden van de VVD-fractie dat de voorgestelde nauwere samenwerking tussen UWV en CWI volgens de Raad van bestuur van UWV «risico’s en onzekerheden» met zich mee zal brengen. De samenwerking vergt vooral veel van de (gezamenlijke) ICT infrastructuur. Aangezien er in augustus in de media berichten verschenen dat er een groot automatiseringsproces bij UWV is stopgezet, waarvan de schade op € 87 miljoen werd beraamd, vragen deze leden zich af hoe de minister de kans op een succesvolle integratie van de UWV/CWI processen inschat. De aan het woord zijnde leden willen weten waar de gevaren liggen en of de huidige productiviteit in gevaar zal komen.
De stopzetting van de definitieve voorziening WIA en de gevolgen daarvan geven inderdaad aan hoe complex grootschalige ICT-trajecten zijn. De intensievere samenwerking tussen UWV en CWI was al langer voorzien. Ook door beide organisaties zelf. In de zogenaamde Vernieuwingsagenda van UWV werd al ingezet op deze intensievere samenwerking. De ervaring van de samenvoeging van de diverse uitvoeringsinstellingen in 2002 in het huidige UWV leert dat de integratie van verschillende systemen tijd kost. Dat zal ook het geval zijn in het geval van de fusie UWV/CWI. Kernvoorwaarde hierbij is dat de klant er geen hinder van ondervindt.
De leden van de SP-fractie vragen naar de achtergrond van de naam WERKbedrijf, of onderzoek is gedaan naar de beelden die deze naam oproept en welke alternatieve namen zijn overwogen.
De naam WERKbedrijf, die door de fuserende organisaties zelf is gekozen, hangt samen met de aard van de activiteiten die in dit organisatieonderdeel worden ondergebracht. Verondersteld mag worden dat deze naam algemeen met «werk» in verband wordt gebracht. Die associatie is ook juist; het betreft hoofdzakelijk taken waarin het aspect «werk boven uitkering» domineert. Bovendien maakt het WERKbedrijf lokaal/regionaal onderdeel uit van de LWI’s, die zich in de praktijk veelal als«Werkplein» (zullen) presenteren.
De leden van de fractie van de SP vragen voorts welke netto verbeteringen wanneer zijn te verwachten naar aanleiding van dit wetsvoorstel. Tevens informeren deze leden hoe de Tweede Kamer van de stand van zaken op de hoogte wordt gehouden. De aan het woord zijnde leden vragen of de minister voornemens is een nul meting uit te voeren zodat de voortgang hieraan kan worden afgemeten en wanneer deze meting verwacht kan worden. Indien er geen nul meting komt, willen deze leden graag weten op welke wijze de minister de netto voortgang gaat bepalen.
In de Evaluatie SUWI – waarvan de uitkomsten bij brief aan de Tweede Kamer zijn aangeboden (Kamerstukken II, 2005/06, 26 448, nr. 290) – is geconstateerd dat op alle hoofddoelstellingen (werk boven uitkering, klantgerichtheid en doelmatigheid) ten opzichte van de situatie vóór invoering van SUWI verbetering is gerealiseerd. Vastgesteld werd dat met de invoering van de Wet SUWI een substantiële stap in de goede richting is gezet. Tegelijkertijd werd vastgesteld dat nog wel verbetering nodig en mogelijk is. Het zwaartepunt werd gelegd bij de verdere noodzakelijke verbeteringen in de samenwerking binnen de keten van werk en inkomen.
In de kabinetsreactie op de Evaluatie SUWI is gesteld dat de dienstverlening vanuit de keten werk en inkomen beter moet met het oog op kwaliteit en effectiviteit. CWI, UWV en gemeenten moeten hun werkzaamheden beter op elkaar afstemmen, zodat de klant werkelijk met één loket/aanspreekpunt wordt geconfronteerd. Geïntegreerde dienstverlening impliceert dat de ketenpartners een samenhangende op de klant gerichte dienstverlening realiseren; niet het instrumentarium, maar de integrale ondersteuning van de klant staat voorop. Daarnaast moet een regionaal participatie- en arbeidsmarktbeleid tot stand gebracht worden, waarbij gemeenten een voortrekkersrol hebben.
Deze wijze van dienstverlening moet een bijdrage leveren aan de resultaten op de SUWI-doelen; werk boven uitkering, klantgerichtheid en doelmatigheid. De SUWI partners rapporteren hierover aan SZW via tertaalrapportages. Daarnaast doet IWI onderzoek naar diverse aspecten van dit proces. U wordt door ons geïnformeerd via brieven over de stand van zaken bij de SUWI-uitvoering, waarvan de eerste op 11 juli jl. is toegestuurd (Kamerstukken II, 2007/08, 26 448, nr. 376). De eerstvolgende tussentijdse verslagen zult u in november ontvangen. In 2011 zal een volgende (periodieke) evaluatie van de Wet SUWI tot stand worden gebracht en daarover worden gerapporteerd. Netto verbeteringen zullen worden afgemeten aan de vorige evaluatie.
De leden van de SP-fractie koppelen aan de hierboven genoemde inbreng de vraag of er een terugvalscenario is indien de kwaliteit van dienstverlening door de bezuiniging en/of de fusie achteruit gaat. Indien dit het geval is, willen deze leden weten wanneer deze in werking treedt en zo nee, waarom niet.
Doel en context van dit wetsvoorstel zijn in de algemene paragraaf reeds uitvoerig geschetst. Het belang van het verbeteren van de ketensamenwerking is evident. De fusie van UWV en CWI, waarmee wordt voortgebouwd op een al lopend proces van steeds nauwere samenwerking tussen beide organisaties, sluit daar naadloos op aan. In combinatie met de meer doelmatige en doeltreffende uitvoering als gevolg van de geïntegreerde dienstverlening acht de regering de financiële taakstelling haalbaar en brengt deze de kwaliteit van de dienstverlening niet in gevaar. Dit laat onverlet dat wij alert zullen zijn op de ontwikkelingen. De verantwoordingsdocumenten en informatievoorziening die het ministerie periodiek ontvangt van UWV en het AKO, vormen hiervoor de basis. Mochten zich onverhoopt knelpunten voordoen, dan treden wij in overleg met betrokken partijen en kan zonodig bijsturing plaatsvinden. Welke maatregelen in zo’n situatie nodig zijn, is afhankelijk van de eventuele knelpunten die zich dan voordoen.
De leden van de VVD-fractie achten de maatregelen die voorgesteld worden in deze wetswijziging lastig te verklaren. De wijziging geeft meer mogelijkheden aan de minister om te sturen en beleid te bepalen vanuit Den Haag. De aan het woord zijnde leden vragen zich af hoe de lijn van het regeringsbeleid met betrekking tot decentralisatie zich verhoudt tot dit wijzigingsvoorstel (wie bepaalt het beleid?). Deze leden vragen wie er uiteindelijk beslist wanneer er onenigheid ontstaat tussen UWV en gemeenten over het te voeren beleid. Tot slot vragen de leden van de fractie van de VVD, onder verwijzing naar het succes van de WWB, of nu het risico bestaat dat de beleidsvrijheid voor gemeenten wordt ingeperkt.
De invloedsuitoefening door de minister ondergaat geen wijziging ten principale als gevolg van dit wetsvoorstel. Primair zal deze vorm krijgen via de sturingslijn van de jaarplancyclus van UWV, de ketenmeibrief en bestuurlijke overleggen, conform de bestaande situatie.
In het uiterste geval dient de minister dwingend te kunnen interveniëren. Met het oog op mogelijke bijsturing van de uitvoering is dan ook een delegatiebepaling en een (geclausuleerde) aanwijzingsbevoegdheid en taakverwaarlozingsregeling voorgesteld. De SUWI-evaluatie heeft aangetoond dat de ketensamenwerking tekortkomingen vertoont en dat het oplossen daarvan essentieel is. De doelstellingen in de keten werk en inkomen kunnen alleen worden gerealiseerd met gezamenlijke inspanningen van (organisaties uit) meerdere bestuurslagen (in casu gemeenten en zelfstandige bestuursorganen). Daar ligt ook een belangrijke ministeriële verantwoordelijkheid voor het realiseren van de aan de Wet SUWI gekoppelde doelen effectiviteit, klantgerichtheid en efficiency. Dit vergt dat de sturingsinstrumenten daarmee in overeenstemming zijn.
Op de vraag wie er uiteindelijk beslist wanneer er onenigheid ontstaat tussen UWV en gemeenten over het te voeren beleid, wordt ook elders in deze nota ingegaan. Het samenwerkingsmodel blijft gebaseerd op het bereiken van consensus. In geval zich onverhoopt een geschil voordoet, mag verwacht worden dat partijen in staat zijn er onderling uit te komen. Mede met het oog op situaties waarin dit niet het geval blijkt te zijn, is van belang dat de minister over «doorzettingsmacht» beschikt.
Overigens blijven de bestaande uitgangspunten met betrekking tot de eigen beleidsruimte van de ketenpartners gehandhaafd. Dit is met name van belang bij gemeenten. De «doorzettingsinstrumenten» hebben betrekking op de voorwaarde dat de front office dienstverlening werk en inkomen op LWI-niveau – geïntegreerd – wordt georganiseerd en beogen niet in de gemeentelijke beleidsruimte van de WWB te interveniëren. Prioriteitstelling, inzet van middelen en instrumenten, e.d., blijft voorbehouden aan de gemeente.
Voor de leden van de VVD-fractie zijn de evaluatiemogelijkheden in het wetsvoorstel een punt van aandacht. Deze leden vragen aan te geven hoe de resultaten van de voorgestelde maatregelen worden gemeten en geëvalueerd. De leden van de fractie van ChristenUnie vragen, onder verwijzing naar de onlangs uitgevoerde evaluatie van de Wet SUWI, waarom er niet voor wordt gekozen – gezien de aanzienlijke wijziging van de organisatie en werkwijze van de keten van werk en inkomen – om ook deze wijziging te evalueren.
Periodieke meting vindt plaats aan de hand van de verantwoordingsdocumenten en informatievoorziening die het ministerie ontvangt van UWV en het AKO en waarover de Tweede Kamer telkens wordt geïnformeerd. Onder meer spelen de eerdergenoemde ketenprestatie-indicatoren hierin een belangrijke rol.
De Wet SUWI bevat een evaluatiebepaling (artikel 86), waarin een vijfjaarlijkse evaluatiecyclus is vervat. De voorgaande integrale evaluatie is in augustus 2006 naar het parlement gezonden. Dit betekent dat een eerstvolgende integrale SUWI-evaluatie (te starten in 2010) in 2011 wordt afgerond. Gezien het belang ervan en ook tegen het licht van de uitkomsten van de voorgaande evaluatie, zal de onderhavige wijziging bij deze eerstvolgende evaluatie van de Wet SUWI nadrukkelijk worden betrokken.
De leden van de fractie van de VVD stellen in het verlengde van hun vraag naar de precieze doelstellingen van de wetswijziging, waarop in het algemeen deel van deze nota uitgebreid is ingegaan, nog een aantal vragen. De aan het woord zijnde leden vragen of het doelbereik wordt bewerkstelligd door de invloed van de regering op het beleid, door middel van amvb’s te verhogen, en zo ja, waarom dit het geval is. Indien het antwoord ontkennend luidt, willen zij weten waarom die mogelijkheid dan in de wetswijziging wordt vergroot.
De verbeterslag in de ketensamenwerking en de dienstverlening tot dusver is een voortgaand proces. In de Kabinetsreactie Evaluatie SUWI 2006 is gewezen op een aantal al lopende verbeteringen, die voor een belangrijk deel door de betrokken organisaties zelf zijn geïnitieerd. Echter een verdergaande verbeterslag is noodzakelijk, die gelet op het belang van verdere ontwikkeling van effectiviteit, efficiency en klantgerichtheid (zoals gezegd de hoofddoelstellingen van de Wet SUWI), niet vrijblijvend kan zijn. De vormgeving en verdere ontwikkeling van de geïntegreerde dienstverlening ligt primair bij de betrokken partijen, maar er is in deze ook een ministeriële verantwoordelijkheid. Indien in het licht van gestelde rijksdoelen nadere richting wenselijk wordt geacht, zal de minister in het algemeen in eerste instantie trachten via (bestuurlijke) afspraken met betrokken partijen tot het beoogde doelbereik te komen. Er kunnen zich echter ook situaties voordoen waarin richting geven via algemene maatregel van bestuur meer in de rede ligt.
Overigens is er in de onderhavige wetswijziging slechts in beperkte mate sprake van uitbreiding van het «amvb-instrumentarium». Ook in de huidige situatie kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels omtrent de samenwerking worden gesteld (vigerend artikel 8 lid 2 Wet SUWI). In het wetsvoorstel is deze bepaling (die terugkomt in artikel 9) aangevuld met een delegatiebevoegdheid die specifiek betrekking heeft op de dienstverlening in de LWI’s (artikel 10).
De samenwerking – zowel de bredere samenwerking tussen UWV, gemeenten en SVB als de specifieke samenwerking gericht op het bieden van geïntegreerde dienstverlening in de LWI’s – is een proces dat van onderop gestalte moet krijgen. Het ligt dan ook niet voor de hand op voorhand van deze delegatiebepaling gebruik te maken. Partijen hebben ruimte nodig om met betrekking tot de invulling hun eigen keuzes te maken. Het eventueel stellen van aanvullende richtinggevende voorschriften zal moeten worden afgewogen tegen het belang van het realiseren van beleidsdoelen enerzijds en het uitgangspunt van ruimte voor de uitvoering anderzijds. Die afweging is pas aan de orde als zou blijken dat de samenwerking in de keten werk en inkomen onverhoopt tekort schiet.
De leden van de PVV-fractie vragen naar de gevolgen van de fusie voor de intake van de WWB die nu nog bij de gemeente gebeurt.
Het concept van geïntegreerde dienstverlening laat de formele (wettelijk geregelde) verantwoordelijkheden van partijen in stand, maar door de geïntegreerde dienstverlening ontstaat één aanspreekpunt voor de klant en één werkproces. Waar nu soms nog gescheiden front offices bestaan, zal met de LWI-vorming daadwerkelijk één loket ontstaan, ook voor de intake WWB. Dit is thans een wettelijke taak van CWI en na de fusie van UWV. UWV en gemeenten zullen hierover binnen het kader van de geïntegreerde dienstverlening praktische werkafspraken moeten maken. Overigens vindt een belangrijk deel van de intake inmiddels langs elektronische weg plaats waardoor de rol van de LWI in het proces ook afneemt.
De integratie van twee organisaties vergt doorgaans veel tijd en geduld, zo merken de leden van de ChristenUnie fractie op. De aan het woord zijnde leden vragen in hoeverre de nieuwe organisatie staat bij de beoogde ingang van dit wetsvoorstel en hoe het groeimodel van de organisatie er uit ziet. Ook willen deze leden weten wat de stand van zaken is ten aanzien van de ICT-integratie. Zij vragen of dit geregeld is wanneer dit wetsvoorstel in werking treedt.
De leden van de fractie van de PVV vragen of er een datum is wanneer de fusie 100% operationeel is, zonder tests, uitwerkingen en dergelijke. Tevens vragen deze leden hoe UWV de bijkomende taken integreert.
Op 8 september jl. is u het concept Businessplan CWI, het WERKbedrijf van UWV toegezonden (Kamerstukken II, 2007/08, 26 448, nr. 382). In dit businessplan worden de missie, ambities en doelstellingen van het WERKbedrijf in beeld gebracht, en wordt beschreven hoe deze waargemaakt zullen worden. Het businessplan is opgesteld met het oog op de fusie per 1 januari 2009 van CWI en UWV. Volgens plan zal de fusie per 1 januari 2009 gerealiseerd zijn. De werkzaamheden van CWI en UWV zullen op die datum zijn ondergebracht in één organisatie. Om de taakstelling door te voeren, en dienstverlening verder door te ontwikkelen, wordt een transformatieprogramma doorgevoerd dat per 1 januari 2012 is afgerond.
Na 1 januari 2009 zullen ook de volgende acties volgen. Uiterlijk in 2011 zal het aantal locaties (nu nog CWI, om te vormen tot LWI) worden afgebouwd van de huidige 127 naar ongeveer 100 locaties. Per 1 januari 2010 zal in de LWI’s samen met de gemeenten geïntegreerde dienstverlening aan werkgevers en werkzoekenden worden aangeboden.
De integratie van ICT is een onderdeel van het transformatieproces. Enerzijds betreft dit de integratie van de ICT van UWV en CWI. Zo wordt op dit moment gewerkt aan de integratie van de diverse ICT-sytemen en applicaties in beide organisaties c.q. overgang van beide organisaties op één van de beschikbare systemen. De integratie van systemen zal doorlopen in 2009. Anderzijds betreft dit de aansluiting met de gemeenten met wie samengewerkt wordt binnen een LWI. Voor dit laatste doel heeft SZW subsidie beschikbaar gesteld aan het AKO. Ook dit zal een proces zijn dat na de beoogde ingang van dit wetsvoorstel nog doorgaat.
De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen, refererend aan een aantal lopende ontwikkelingen op het terrein van werk en inkomen, hoe de voorstellen van de Commissie Arbeidsparticipatie zich verhouden tot het organisatiemodel wat nu gekozen wordt. Deze vraag zien zij ook graag beantwoord in relatie tot het – nog te verschijnen – advies van de Commissie De Vries, inzake de Wsw. In het verlengde hiervan nemen wij ook de vraag van de leden van de PVV-fractie mee of deze fusie ook de arbeidsparticipatie bevordert.
Met de Wet SUWI is ingaande 2002 een geheel nieuw organisatiemodel voor de publieke uitvoering van werk en inkomen tot stand gebracht. De uitkomsten van de Evaluatie Wet SUWI nopen zoals gezegd tot een aantal verbeteringen in het gekozen model, maar laten de hoofdpijlers van het model in stand. Geïntegreerde dienstverlening op het niveau van LWI’s sluit aan bij het onderdeel van de voorstellen van de Commissie Arbeidsparticipatie om de bemiddeling op lokaal en regionaal niveau te beleggen. Van de circa 100 LWI’s zullen een aantal LWI’s met een regionale functie worden belast. Deze LWI’s met een regionale functie zullen de samenwerking tussen de verschillende actoren (werkgevers, onderwijs, overheden) binnen een regio bevorderen. De fusie van UWV en CWI, de vorming van het WERKbedrijf en de vorming van de LWI’s dragen daarmee bij aan een effectieve matching van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt, waarvan het belang door de Commissie Arbeidsparticipatie wordt benadrukt. Zoals vermeld in het Plan van aanpak vervolg advies Commissie Arbeidsparticipatie, dat de Tweede Kamer bij brief van 16 september 2008 (Kamerstukken II 2008/09, 29 544, nr. 175) is toegezonden wordt de geïntegreerde dienstverlening bovendien gecombineerd met de doorontwikkeling van een deel van de leerwerkloketten tot loopbaancentra, waarvan het de bedoeling is deze zoveel mogelijk onder te brengen bij de LWI’s met een regionale functie (LWI-plus; in paragraaf 2 wordt nader in gegaan op functionaliteit en aantal van deze vestigingen). De (regionale) arbeidsmarkt wordt hiermee beter gekoppeld aan het onderwijsveld.
De vraag van de leden van de PVV-fractie naar het (beoogde) positief effect van de fusie op de arbeidsparticipatie, is hiermee tevens – en wel bevestigend – beantwoord.
De door de leden van de ChristenUnie-fractie gestelde overeenkomstige vraag in relatie tot Commissie De Vries, inzake de Wsw, laat zich moeilijk beantwoorden, omdat dit rapport nog moet verschijnen. Het kabinet komt na het verschijnen van het advies zo spoedig mogelijk met een reactie en zal daarbij lopende beleidsontwikkelingen zoals het onderhavige wetsvoorstel in de beoordeling meewegen.
De vraag van de leden van de ChristenUnie-fractie of het mogelijk is om op lokaal niveau expertise naar doelgroep te behouden, wordt in paragraaf 2 (’Geïntegreerde dienstverlening en samenwerking tussen ketenpartijen’) behandeld in samenhang met een vraag van de leden van de fractie van de PvdA over dienstverlening aan Wajong’ers.
De leden van de ChristenUnie-fractie informeren wat er gebeurt met de arbeidsmarktanalyses die CWI altijd uitvoerde, in casu of deze door UWV uitgevoerd blijven worden.
Het verrichten van arbeidsmarktanalyses is een wettelijke taak van CWI, die in de beoogde situatie onderdeel uit komt te maken van de wettelijke taken van UWV. Dit wordt geregeld in het voorgestelde artikel 30 lid 4 («Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen verricht in opdracht van Onze Minister of uit eigen beweging onderzoek met betrekking tot de wettelijke taken van dit instituut en verzamelt en analyseert informatie ten behoeve van de bevordering van de werking van en het inzicht in de arbeidsmarkt»).
2. Geïntegreerde dienstverlening en samenwerking tussen ketenpartijen
Onder geïntegreerde dienstverlening wordt een gezamenlijke front office verstaan waar de dienstverlening rond werk, inkomen en re-integratie zo is ingericht dat de klant geen grenzen tussen de verschillende publieke uitvoerders ervaart. Kortom: één aanspreekpunt en maatwerk voor werkzoekenden en werkgevers. Dat is de essentie van geïntegreerde dienstverlening.
De leden van de CDA-fractie vragen de regering om aan te geven op welk schaalniveau de samenwerking tussen LWI’s en gemeenten vormgegeven zal worden. In het bijzonder vragen zij de regering om in te gaan op de relatie tussen de 56 «voortrekkersgemeenten» en de 100 LWI’s. Deze leden vragen op welke schaal de dienstverlening aan werkgevers vorm krijgt en waarom er van is afgezien om in het wetsvoorstel meer duidelijkheid te creëren over de gewenste schaal voor de samenwerking.
In het Businessplan WERKbedrijf is het voornemen geformuleerd om het aantal CWI-locaties (voorloper LWI’s) terug te brengen van 127 naar ca. 100. Er zullen twee typen van lokale vestigingen zijn: de lokale vestigingen die uitsluitend voor het eigen gebied werken (LWI), en vestigingen die – naast de dienstverlening voor het eigen gebied – specifieke diensten aanbieden voor een groter gebied, zoals werkgeversservicepunt (LWI-plus). Dat grotere gebied zal veelal overeenkomen met een arbeidsmarktregio. Het WERKbedrijf overlegt met gemeenten over het aanwijzen van de locaties LWI-plus; dit biedt een waarborg voor afstemming van deze vestigingen op de «voortrekkersgemeenten».
Vanuit het ministerie van SZW wordt een ondersteuningsaanbod ontwikkeld om de regionale samenwerking op het terrein van arbeidsmarktbeleid te bevorderen, in samenspraak met alle betrokken partijen (Divosa, VNG, Colo, UWV). Om hieraan een impuls te geven wordt een aantal regio’s geselecteerd die goede resultaten hebben laten zien. Deze «koplopers» kunnen goede voorbeelden uitwisselen en andere gemeenten stimuleren om het goede voorbeeld te volgen.
De regering is van mening dat de schaal van samenwerking het beste door de betrokkenen in de regio bepaald kan worden. Zij weten immers beter dan ieder ander wat daarvoor de meest optimale schaal is. Daarom is ervan afgezien dit in het wetsvoorstel voor te schrijven.
De leden van de CDA-fractie achten het van groot belang dat de re-integratietaak door gemeenten en UWV meer vraaggericht wordt uitgevoerd. Dit betekent naar de mening van deze leden dat naast het maatwerk dat gericht moet zijn op de mogelijkheden van de werkzoekende, ook de vacatures van werkgevers centraal dienen te staan bij de re-integratie. Immers re-integratie moet uiteindelijk ook daadwerkelijk leiden tot een baan. Deze leden vragen op welke wijze het WERKbedrijf gaat samenwerken met (tekort-)sectoren en scholingsinstellingen zodat er gerichte opleidings- en leerwerktrajecten opgestart kunnen worden. Tevens informeren deze leden naar de mogelijkheden om re-integratiemiddelen en sectorale scholingsmiddelen uit de O&O-fondsen gecombineerd in te zetten.
Wij achten het – net als de CDA-fractie – ook van groot belang dat de re-integratietaak door gemeenten en UWV meer vraaggericht wordt uitgevoerd. Dit is ook een belangrijk onderdeel van het recent aan uw Kamer aangeboden Plan van aanpak re-integratie. Uit het Businessplan WERKbedrijf blijkt dat ook UWV/CWI zich hier terdege van bewust is, en daar voluit op inzet. In het concept-businessplan staat hierover:
«De vraag van werkgevers is leidend voor de dienstverlening, omdat zij onze klanten aan een baan kunnen helpen. Vragen van werkgevers ontstaan op alle niveaus (landelijk, regionaal, sectoraal, per branche en lokaal). Daarom kiezen wij voor een netwerkbenadering: wij schakelen arbeidsmarktpartners en middelen in om op korte en middellange termijn aan de vragen van werkgevers te kunnen voldoen. Waar mogelijk kiezen we voor een lokale aanpak vanuit de lokale vestigingen en waar nodig initiëren wij regionale of landelijke arrangementen om resultaten te boeken. Dit is de kern van onze schakelfunctie.
Om werkgevers optimaal te bedienen werken wij vraaggeoriënteerd in samenwerking met gemeenten. Er komen brancheservicepunten op initiatief van werkgevers uit de branche. Samen met private partners en gemeenten bieden wij werkgevers uit de branche daar een totaalpakket op het gebied van personeelsvoorziening. Diensten die wij verlenen zijn onder andere advies en begeleiding bij vervullen van vacatures, organiseren van banenmarkten, inzet van competentietestcentra, werk naar werk bemiddeling en arrangementen».
Gecombineerde inzet van O&O- en re-integratiemiddelen is mogelijk. Het kabinet juicht een actieve inzet van sociale partners bij (preventieve) re-integratie, bijvoorbeeld bij het lenigen van personeelsknelpunten, dan ook toe. Dit creëert de gelegenheid tot het bundelen van private en publieke middelen met als doel om synergie-effecten te bereiken. Goed voorbeeld is de samenwerking in het Mobiliteitscentrum Automotive. Bij de inzet van publieke re-integratieinstrumenten en dus ook de preventieve inzet en gecombineerde inzet met private middelen, is relevant dat deze doelmatig worden besteed en daarom selectief worden ingezet voor mensen die waarschijnlijk niet in staat zijn op eigen kracht werk te hervatten.
De leden van de fractie van het CDA vragen verder in hoeverre sociale partners een financieel belang kunnen krijgen bij afspraken met regio’s en gestimuleerd worden tot het maken van afspraken. De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen hoe wordt gegarandeerd dat regionale samenwerking daadwerkelijk van de grond komt en of gemeenten daar – indien noodzakelijk – op worden aangesproken.
Sociale partners hebben een belang bij een goede matching van vraag en aanbod. Afspraken in het kader van het regionale arbeidsmarktbeleid moeten ertoe bijdragen dat de ketenpartners UWV en gemeenten enerzijds en de werkgevers anderzijds de samenwerking zodanig vormgeven dat de matching verbetert. Alle partijen zijn hierbij aan zet en hebben hierin een belang. Om de ontwikkeling van het regionale arbeidsmarktbeleid en daarmee de samenwerking tussen alle partijen te versnellen, worden dit jaar diverse bijeenkomsten georganiseerd met een aantal voorbeeldregio’s. Deze regio’s maken hun eerste resultaten zichtbaar en worden ondersteund door Divosa, VNG, Colo, UWV en de departementen SZW, OCW en EZ bij het verbreden en verdiepen van die resultaten. Vervolgens wordt deze werkwijze uitgerold over de andere regio’s. Op deze manier tracht het ministerie van SZW, rekening houdend met de eigen verantwoordelijkheid van gemeenten voor het regionale arbeidsmarktbeleid, regionale samenwerking daadwerkelijk van de grond te krijgen. In 2008 is bovendien een 17-tal Regionale werktoppen georganiseerd, waarin het gehele netwerk van werk, inkomen en scholing bijeen is gebracht en afspraken zijn gemaakt tussen werkgevers en het netwerk.
In dit verband kan ook gewezen worden op het net uitgebrachte rapport van de VNG «De regio werkt, succesvol regionaal arbeidsmarktbeleid, visie en voorbeelden». In dit boekje wordt een aantal voorbeelden van succesvol regionaal arbeidsmarktbeleid gepresenteerd. Tevens zij vermeld dat het kabinet subsidie heeft gegeven voor de totstandkoming van Poortwachtercentra zodat sociale partners beter invulling kunnen geven aan hun verantwoordelijkheid. Op dit moment zijn er in Nederland 5 poortwachtercentra en er zullen er in de komende anderhalf jaar maximaal 25 bijkomen. Het eerste centrum, Poortwachtercentrum Noord-Holland Noord, is zeer succesvol en kan als voorbeeld dienen voor nog op te zetten centra elders in het land.
De rol van het ministerie van SZW in deze is stimulerend van aard.
De leden van de CDA-fractie vragen bovendien of sociale partners in sectoren die afspraken willen maken, bij iedere afzonderlijke gemeente moeten aankloppen.
De leden van de fractie van de PvdA vragen hoe wordt voorkomen dat landelijk opererende werkgevers en brancheorganisaties met 56 ambassadeursgemeenten of 100 LWI’s afzonderlijke werkafspraken moeten maken.
Zoals eerder vermeld komen er twee typen LWI’s: de lokale vestiging die uitsluitend voor het eigen gebied werkt, en (ongeveer 30) vestigingen die daarnaast nog specifieke diensten aanbieden voor een regio, de arbeidsmarktregio. In een LWI met regionale taken, een LWI-plus genaamd, wordt naast de basisdienstverlening ook bedrijfsadvies aangeboden. Werkgevers en brancheorganisaties kunnen derhalve afspraken maken met de LWI-plus vestigingen. Op dat niveau vindt de afstemming met werkgevers(organisaties) plaats.
De leden van de fractie van het CDA vragen hoe het werkplein (LWI) kan inspelen op de behoefte van sectoren en sectorale afspraken en hoe sectorale projecten landelijk kunnen worden uitgerold wanneer in de regio’s verschillende voorzieningen bestaan. De leden van de ChristenUnie-fractie stellen een vraag die in het verlengde hiervan ligt, namelijk of het kabinet het belang van een landelijk servicepunt voor werkgeversbenadering onderkent, aangezien werkgevers(organisaties) ook regio-overstijgende initiatieven ontplooien in het kader van werkgelegenheid.
De geïntegreerde dienstverlening aan werkgevers door de verschillende LWI’s krijgt vorm door het in beginsel branchegewijs (om kennis van de sector te garanderen) vormen van integraal werkende teams waarbij er voor de werkgever sprake is van één contactpersoon.
Ook op dit moment zijn er reeds landelijke projecten en afspraken met branches. Te denken valt aan de brancheservicepunten (detailhandel, ambachten), mobiliteitscentra (automotive), thuiszorg e.d.). Daarnaast bundelen gemeenten en uitvoeringsorganisaties UWV en CWI op verschillende plaatsen in het land hun krachten in een werkgeversservicepunt. Werkgevers kunnen er terecht voor alles wat met werk te maken heeft. Het werkgeversservicepunt biedt vacatures voor werkgevers die op zoek zijn naar personeel, geeft informatie over actuele ontwikkelingen op de arbeidsmarkt, opleidingen of subsidieregelingen. Werkgeversservicepunten werken nauw samen met andere partijen op de arbeidsmarkt, zoals het MKB, het ROC, uitzendbureaus en re-integratiebedrijven.
Met betrekking tot de gemeentelijke voortrekkersrol voor het regionaal arbeidsmarktbeleid wijzen de leden van de PvdA-fractie erop dat niet iedere gemeente die voortrekkersrol krijgt.
Naar aanleiding van deze constatering vragen deze leden of dit betekent dat de voortrekkersgemeenten er ook andere gemeenten bij moeten betrekken en of de bewindslieden het daarmee eens zijn. Tevens vragen de aan het woord zijnde leden welke formele betrokkenheid die andere gemeenten bij de vormgeving van het regionale arbeidsmarktbeleid krijgen.
Een LWI is een samenwerkingsverband tussen UWV en de gemeenten in dat gebied. Voor de ontwikkeling van regionale netwerken heeft de VNG een aantal gemeenten bereid gevonden om op te treden als voortrekkersgemeente dan wel ambassadeursgemeente. Het was aan gemeenten onderling om te overleggen over de verdeling van taken en te bepalen wie voortrekker werd. Het is nu aan de betrokken voortrekkersgemeenten om alle partijen bijeen te brengen en er zo voor te zorgen dat de samenwerking vorm krijgt. Immers om tot een regionaal dekkend arbeidsmarktbeleid – en verdergaande afspraken over de inzet van middelen – te kunnen komen zijn alle partijen in een regio nodig.
De leden van de fractie van de PvdA vragen ook waarom niet als verplichting is opgenomen dat naast UWV/CWI ook de vakbonden, werkgevers en onderwijsinstellingen worden betrokken bij het opstellen van een beleidsplan voor regionale arbeidsmarkt.
De vormgeving van het regionaal arbeidsmarktbeleid wordt in het wetsvoorstel in het geheel niet geregeld. Ook de positie van gemeenten en UWV zijn niet in de wet vastgelegd. De regering is van oordeel dat dat niet nodig is. Het regionaal arbeidsmarktbeleid is duidelijk (nog) in ontwikkeling, maar er zijn goede initiatieven en partijen weten elkaar steeds beter te vinden. Dat proces behoeft wel sturing – het ministerie van SZW vervult hierin een stimulerende rol – , maar dat kan in beginsel zonder regelgeving.
De leden van de PvdA-fractie vragen wie de 56 ambassadeursgemeenten zijn.
In totaal zijn er op dit moment 57 ambassadeursgemeenten. Deze gemeenten hebben zich zelf gemeld en georganiseerd. De ambassadeurs hebben geen formele status. Het betreft de volgende gemeenten: Leeuwarden, Groningen, Veendam, Delfzijl, Assen, Hoogeveen, Emmen, Zwolle, Deventer, Enschede, Hardenberg, Almelo, Hengelo, Apeldoorn, Ede, Tiel, Doetinchem, Arnhem, Nijmegen, Maastricht, Roermond, Weert, Heerlen, Venlo, Sittard-Geleen, Tilburg, ’s-Hertogenbosch, Eindhoven, Oss, Helmond, Waalwijk, Breda, Terneuzen, Middelburg, Schouwen-Duiveland, Den Haag, Dordrecht, Gouda, Schiedam, Gorinchem, Leiden, Rotterdam, Alkmaar, Amsterdam, Zaanstad, Haarlem, Haarlemmermeer, Hilversum, Hoorn, Utrecht, Amersfoort, Zeist, Veenendaal, Almere, Lelystad, Alphen aan den Rijn, Amstelveen.
De leden van de fractie van de PvdA informeren in hoeverre in het kader van het regionale arbeidsmarktbeleid in taken en verantwoordelijkheden wordt gedifferentieerd tussen de ambassadeursgemeenten, de G4 en andere grote gemeenten die een werkplein krijgen en de overige gemeenten.
Er is niet gedifferentieerd tussen de verschillende vormen van gemeenten. Zij kunnen zelf bepalen of en in hoeverre zij zelf taken en verantwoordelijkheden verdelen.
De leden van de CDA-fractie vragen welke taak de regering ziet weggelegd voor de LWI’s in het bemiddelen van met ontslag bedreigde werknemers naar nieuw werk. Zij informeren op welke wijze de LWI’s gaan samen werken met de Poortwachtercentra die in steeds meer regio’s actief zijn om zieke werknemers te bemiddelen («re-integratie tweede spoor»).
Tot de taak van CWI en straks UWV behoort de dienstverlening aan met ontslag bedreigden. Daarmee kan invulling worden gegeven aan van-werk-naar-werk. Dit biedt voldoende mogelijkheden voor ondersteuning bij grootschalige uitstroom van personeel (collectief ontslag, mobiliteitsbevordering) en samenwerking met Poortwachtercentra. Daarbij gaat het overigens om elkaar versterken en niet om overnemen van elkaars verantwoordelijkheden.
In het verband van de van-werk-naar-werk aanpak zij ook gewezen op het in het Plan van aanpak vervolg advies Commissie Arbeidsparticipatie aangekondigde kabinetsvoornemen om voorstellen te ontwikkelen voor het vergroten van de verantwoordelijkheid van werkgevers bij het naar ander werk begeleiden van werknemers die met werkloosheid worden bedreigd. Daartoe zal het kabinet overleg voeren met sociale partners in het najaarsoverleg en daarna.
De vraag van de leden van de fractie van het CDA in hoeverre de LWI’s de vrijheid hebben om zelf keuzes te maken ten aanzien van de aanpak en de termijnen bij het activeren en re-integreren van uitkeringsgerechtigden en of de regering meer uniformiteit in de aanpak gewenst acht, wordt later in deze nota behandeld in samenhang met door deze leden in paragraaf 6 («Financiële gevolgen en efficiency») van het verslag gestelde vragen.
De leden van de PvdA-fractie vragen hoe de bewindslieden met de voorliggende wetgeving tegemoet denken te komen aan de kritiek van werkgevers dat kandidaten onvindbaar verstopt zitten in de kaartenbakken van UWV, CWI en gemeenten.
Wij zijn van mening dat uitvoerders een forse verbeterslag moeten maken op dit vlak. De fusie tussen UWV en CWI, de samenwerking in LWI’s en de geïntegreerde dienstverlening bieden hiertoe nieuwe mogelijkheden. Bovendien is vraaggerichtheid een speerpunt in de nieuwe dienstverlening. Er moet dus beter worden aangesloten bij vraag van werkgevers. Dit is ook een kernpunt in het recent aan u aangeboden Plan van Aanpak re-integratie.
Door ook te zorgen voor een competentiegerichte registratie van vacatures, kan beter aangesloten worden bij de behoeften van werkgevers. Eind 2008 verwacht UWV/CWI geautomatiseerd te kunnen matchen op competenties. Verder is hierbij van belang dat uitvoerders voor mensen die nu in de uitkering komen een goede diagnose maken en de mensen actief blijven volgen gedurende hun verblijf in de uitkering. Hierin zijn al verbeterslagen gemaakt. Naar de toekomst toe wordt het probleem van een onbekend bestand daardoor voorkomen. Met inachtneming van de prioriteit op nieuwe instroom pakken uitvoerders voor zover mogelijk ook het huidig zittend bestand op.
De leden van de PvdA-fractie wijzen op het gekozen samenwerkingsmodel, waarbij pas als de samenwerking «ernstig tekortschiet» via een delegatie- en aanwijzingsbevoegdheid wordt ingegrepen. In het licht van de doelstelling «meer mensen aan het werk» kunnen wij ons naar het oordeel van deze leden niet permitteren dat er op dit vlak niet wordt samengewerkt. Deze leden vragen wat «ernstig tekortschieten» in dit verband betekent. Voorts informeren deze leden of de resultaten van samenwerking, hoewel regionale arbeidsmarkten verschillen, vergeleken kunnen worden en hoe het kabinet een vinger aan de pols houdt.
Kernelement van het voorgestelde artikel 10 Wet SUWI vormt de zorgplicht om gezamenlijk geïntegreerde dienstverlening aan te bieden aan uitkeringsgerechtigden, werkzoekenden en werkgevers en het daarbij gezamenlijk vormgeven van cliëntenparticipatie. Wanneer wordt vastgesteld dat partijen deze zorgplicht niet of beperkt nakomen, dan zullen de reguliere bestuurlijke wegen worden bewandeld om te trachten tot verbetering van de situatie te komen. Het aangaan van de dialoog en onderzoek naar de oorzaken van de geconstateerde feiten vormen eerste stappen in zo’n proces. Het gebruik van de aanwijzingsbevoegdheid en de inzet van de taakverwaarlozingsregeling zijn – gelet op de zwaarte ervan – ultieme instrumenten, die alleen in het uiterste geval zullen worden ingezet.
Andere mogelijkheden om in te grijpen dan wel sturing te geven aan de samenwerking, zijn de delegatiebepalingen in de voorgestelde artikelen 9 en 10. Indien gaandeweg het implementatieproces mocht blijken dat de samenwerking tekort schiet, dan kunnen nadere regels worden gesteld, waarmee meer richting kan worden gegeven aan de samenwerking. Op voorhand is het niet de bedoeling daarvan gebruik te maken, juist om de eigen verantwoordelijkheid van UWV en gemeenten in het samenwerkingsproces in tact te laten.
Om te beoordelen of de samenwerking naar behoren verloopt, staat de bewindslieden van SZW een aantal instrumenten ter beschikking. Dit geschiedt langs de reguliere informatie- en verantwoordingslijnen, die wel aan de nieuwe situatie zijn aangepast. De eerdergenoemde ontwikkeling van ketenprestatie-indicatoren is daar een voorbeeld van. Verschillen in stadia van de ketensamenwerking blijken bijvoorbeeld uit het monitorsysteem van het AKO, op basis waarvan zij ons periodiek informeren. Indien informatie uit de monitorinstrumenten aanleiding vormt om met betrokken partijen in gesprek te gaan, dan kan de concrete regionale/lokale situatie daarbij uiteraard aan de orde komen en worden meegewogen.
De leden van de fractie van de PvdA wijzen erop dat naast WW’ers en bijstandsgerechtigden ook Wajongers tot de klanten van de ketenpartners behoren. Daarnaast zijn er Wsw-ers voor wie gemeenten een geschikte arbeidsplek moeten vinden. De aan het woord zijnde leden willen weten op welke manier wordt gegarandeerd dat het zoeken naar arbeidsplaatsen en de arbeidsbemiddeling voor hen overal van hoog niveau zal zijn, en niet van regio tot regio enorm zal verschillen. Zij vragen tevens hoe wordt gegarandeerd dat in de werkgeversbenadering vanuit de LWI’s ook aandacht zal worden besteed aan de mogelijkheden om vacatures te laten vervullen door deze (en andere) arbeidsgehandicapten, en vragen of werkgevers een vast contactpersoon bij de LWI krijgen die adviseert over zaken als die met betrekking tot de vormgeving van functies ten behoeve van arbeidsgehandicapten in de arbeidsorganisatie.
Onverlet de hoge ambities is er uiteraard – zoals elders in deze nota aangegeven – ruimte om op de lokale/regionale situatie afgestemde accenten te leggen. Dat is ook nodig omdat de problematiek van bijvoorbeeld Wajongers en Wsw-ers in het licht van de lokale/regionale arbeidsmarkt kan variëren. Dit kan vervolgens ook consequenties hebben voor de invulling van de werkgeversbenadering. Het staat vast dat genoemde (doel)groepen herkenbaar worden meegenomen binnen de werkgeversbenadering – waarbij beoogd wordt tegemoet te komen aan de wens van werkgevers met betrekking tot één aanspreekpunt –, maar voor de wijze waarop wordt geen blauwdruk opgelegd. Door in te spelen op de situatie van de cliënt, de werkgever en de lokale en regionale verschillen wordt de dienstverlening op een hoger niveau wordt getild.
Ten aanzien van de Wajong zijn wij op dit moment bezig met voorstellen ter bevordering van de participatie van jonggehandicapten en arbeidsondersteuning. In deze voorstellen krijgt UWV meer instrumenten om de kansen op werk voor jonggehandicapten te vergroten. UWV werkt hiertoe met andere betrokken partijen samen in regionale Wajong-netwerken. Het netwerk bespreekt alle leerlingen die toe zijn aan de overstap naar de arbeidsmarkt, teneinde een vloeiende overgang van onderwijs naar werk te bevorderen. De arbeidsdeskundige jonggehandicapten (ADJ-er) van het team is regionaal aanspreekpunt en stemt de verantwoordelijkheden van de verschillende betrokken partijen af. Naast UWV, scholen, CWI, belangenbehartigers van stichting MEE en gemeenten, kunnen ook andere partijen meedoen, zoals re-integratiebedrijven en werkgevers. Met de komst van deze speciale Wajongteams heeft UWV een brede expertise opgebouwd op het terrein van de Wajong. Momenteel wordt gewerkt aan het zodanig inrichten van deze netwerken dat ze overal dezelfde basiskwaliteit hebben.
Daarnaast heeft UWV vanaf oktober 2008 één aanspreekpunt voor werkgevers: het servicecentrum Wajong. Dat regelt alle (aan)vragen voor het in dienst nemen en houden van jongeren met een beperking. Het servicepunt neemt werkgevers zoveel mogelijk administratieve handelingen uit handen. Het servicecentrum handelt (vervolg)aanvragen voor bijvoorbeeld jobcoaching, werkplekaanpassing en ziekmelding af. Ook heeft UWV vanaf oktober 2008 de vacaturebank www.wajongwerkt.nl om de matching tussen vraag en aanbod te verbeteren. Op deze site kunnen werkgevers vacatures en/of werkzaamheden plaatsen die op de doelgroep toegesneden zijn. Vanaf 1 mei 2008 beschikt UWV over een cliëntvolgsysteem. Het systeem laat zien welke begeleiding en ondersteuning de jongeren krijgen en vergroot de effectiviteit van de re-integratie. Met dit systeem kan UWV beter tegemoet komen aan vragen van werkgevers die Wajongers in dienst willen nemen.
De leden van de fractie van de PvdA informeren hoe de dienstverlening aan Wajong’ers zich verhoudt tot de LWI’s en of de dienstverlening in elkaar wordt gevlochten. De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen – in paragraaf 1 («Inleiding») van het verslag – of het mogelijk is om op lokaal niveau expertise naar doelgroep te behouden, zoals met betrekking tot de Wsw-indicatie en de Wajong-begeleiding. De aan het woord zijnde leden vragen of het kabinet kan toezeggen dat dit op alle – ook kleinere – locaties behouden blijft.
Een aantal wettelijke taken op het terrein van werk en inkomen impliceert de inzet van specifieke expertise en specialistische functies. De Wsw-indicatie is daar één van. Deze functie, die thans al op een beperkt aantal locaties is geconcentreerd, blijft in opzet in tact.
Vanuit de LWI’s zal ook dienstverlening aan mensen met een arbeidsongeschiktheidsuitkering, WIA en Wajong, plaatsvinden. Dit zal niet meteen per 1 januari 2009 plaatsvinden, omdat dit mede afhankelijk is van de fasering van het reorganisatietraject binnen UWV, de zogenaamde Vernieuwing. Het beleggen van de re-integratiecoaching voor mensen met een arbeidsongeschiktheidsuitkering binnen het WERKbedrijf wordt wel nog lopende het jaar 2009 voorzien.
De leden van de PvdA-fractie vragen nog welk deel van de door de minister beschikbaar gestelde € 15 mln. bestemd is voor cliëntenparticipatie en hoeveel geld beschikbaar is voor cliëntenparticipatie op LWI-niveau. De aan het woord zijnde leden vragen hoe ketenbrede cliëntenparticipatie tot stand wordt gebracht. Tevens wordt gevraagd waarom UWV hiervoor geen middelen wenst aan te wenden. Deze leden vragen tot slot om een toezegging dat de huidige cliëntenraden in het vernieuwde UWV per kernfunctie een beslissingsbevoegde vaste overlegpartner krijgen. Ook leden van andere fracties stellen vragen over het thema cliëntenparticipatie. De leden van de SP-fractie vragen waarom het aantal leden van de cliëntenraden wordt teruggebracht. De leden van de PVV-fractie vragen hoe UWV en gemeenten één lijn trekken als het gaat om cliëntenparticipatie en hoe er regionaal één lijn wordt getrokken.
In het wetsvoorstel wordt dwingend voorgeschreven dat partijen gezamenlijk een vorm van cliëntenparticipatie op het niveau van de LWI’s moeten organiseren. Van een vormvoorschrift is, evenals in de huidige situatie voor gemeenten en UWV het geval is, geen sprake. Volgens staand beleid is dit een keuze van de betrokken organisaties, waar het rijk niet in treedt. Dit geldt ook voor de omvang van de cliëntenraden en de wijze waarop UWV de cliëntenparticipatie al dan niet langs de verschillende kernfuncties organiseert. Opvattingen hierover kunnen door de betrokken cliëntvertegenwoordiging onder de aandacht van de uitvoeringsorganisatie worden gebracht.
Met betrekking tot de cliëntenparticipatie in LWI-verband kunnen UWV en gemeenten afspreken dat er op LWI-niveau een cliëntenraad komt, maar zij kunnen ook voor andere vormen van clientbetrokkenheid kiezen. Onder meer kan worden gedacht aan klantenpanels en systematisch klantonderzoek. De bestaande cliëntenraden bij gemeenten en UWV kunnen in beginsel ongewijzigd blijven bestaan, maar partijen kunnen ook andere keuzes maken. Overigens is het naast elkaar bestaan van (ongewijzigde) WWB-cliëntenraden en cliëntenraden op het niveau van de LWI’s minder voor de hand liggend. Zo’n situatie zou tot dubbele werkzaamheden leiden en daarmee ook onnodige kosten. De afweging ter zake ligt echter bij de betrokken partijen.
De ruimte voor partijen laat onverlet dat het vormgeven van cliëntenparticipatie geen vrijblijvende aangelegenheid is, maar een wettelijke opdracht. Er kan dus geen twijfel over bestaan dat UWV zorg draagt voor cliëntenparticipatie – ook op het niveau van de LWI’s samen met gemeenten – en dat dit van UWV ook middelen vergt. UWV kan hiervoor putten uit het bedrag voor uitvoeringskosten dat regulier beschikbaar is. Binnen de beschikbaar gestelde middelen van € 15 mln. is geen bedrag specifiek voor cliëntenparticipatie geoormerkt. Het doel van de subsidie is het bevorderen van de invoering van geïntegreerde dienstverlening als zodanig.
De leden van de PvdA-fractie vragen of de kritische opmerkingen van IWI dat «gemeenten verschillend denken over de wijze waarop de intensieve samenwerking moet worden vormgegeven evenals de twijfels onder gemeenten over de invulling van de geïntegreerde dienstverlening, herkend worden. Tevens vragen de aan het woord zijnde leden of er informatie is dat daarin wijziging is gekomen, alsmede of gemeenten in staat zijn om de regierol op zich te nemen bij de invulling van het geïntegreerde dienstverleningsconcept.
De bedoelde verkennende studie van IWI «Op weg naar een integrale dienstverlening» is op 17 januari 2008 aan de Tweede Kamer aangeboden (Kamerstukken II 2007/08, 26 448, nr. 351). Bij die gelegenheid hebben wij aangegeven de gesignaleerde knelpunten en risico’s te herkennen. Om knelpunten zo veel mogelijk te voorkomen zijn verschillende initiatieven genomen zoals het instellen van regionale accountmanagers, die actief vanuit het departement opereren. Zij onderhouden contacten in de regio en hebben zicht op de stand van zaken rond de invoering van de integrale dienstverlening. Verder is ook het InnovatieProgramma Werk en Bijstand van belang. Een van de programmalijnen is «Samenhangende dienstverlening aan de klant». Hierin wordt onder meer, gezamenlijk met alle betrokken partijen, gewerkt aan het ontwikkelen van een gemeentelijke visie en aanpak op integrale dienstverlening.
Over het door IWI geschetste beeld is nog geen nieuwe informatie beschikbaar gekomen. Bij de invulling van het geïntegreerde dienstverleningsconcept heeft het AKO een verantwoordelijkheid voor de procescoördinatie van de invoering op zich genomen. Het lokale management is verantwoordelijk voor de invoering van geïntegreerde dienstverlening. Daartoe worden samenwerkingsafspraken gemaakt met betrekking tot het primaire proces. De gemeente heeft wel een voortrekkersrol bij de totstandkoming van het regionaal arbeidsmarktbeleid en het bij elkaar brengen van de partijen.
De leden van de PvdA-fractie vragen voorts of de huidige samenwerking tussen de ketenpartners naar het oordeel van bewindslieden op dit moment een solide basis biedt om de stap naar een integraal dienstverleningsconcept te maken en waarop dit oordeel gebaseerd is.
Op 11 juli heeft u een brief ontvangen over de stand van zaken SUWI-uitvoering (Kamerstukken II 2007/08, 26 448, nr. 376). De informatie in deze brief over de realisatie geïntegreerde dienstverlening was gebaseerd op twee rapporten van IWI, en het eerste tussentijdse verslag van het AKO. In onze brief hebben wij vastgesteld dat de samenwerking op gang komt, maar dat er ook nog veel moet gebeuren. Op veel locaties liggen plannen klaar voor de samenwerking en zijn intenties geformuleerd.
Het AKO heeft voor de invoering van geïntegreerde dienstverlening € 15 miljoen subsidie van ons ontvangen. Met deze subsidie wordt het AKO in staat gesteld om een ondersteuningsaanbod aan te bieden aan de LWI’s, om daarmee de geïntegreerde dienstverlening tot stand te brengen. Het gaat daarbij om de volgende activiteiten: opleiden van medewerkers, procesbegeleiding in de transitie, communicatie, facilitering en coördinatie, ICT-ondersteuning voor integrale dienstverlening, en ondersteuning bij de vormgeving van de (regionale) arbeidsmarktaanpak.
Door het AKO is een Kernteam ingericht. Het AKO-Kernteam ondersteunt het lokale (keten) management bij de invoering van geïntegreerde dienstverlening. Daarnaast is door het AKO een KIOSK (Keten Informatie- en Ondersteuningspunt Samen voor de Klant) ingericht, een gezamenlijke ondersteuningspunt van UWV, CWI, BKWI en gemeenten. Tot slot zijn er ook ketenondersteuners aangesteld, die de locaties ondersteunen via maatwerk. Ondersteuning door het AKO aan de locaties wordt geboden in natura (opleidingen, menskracht, diensten etc.), en moet tripartiet aangevraagd worden.
Onlangs is een intensieve samenwerking tussen het WERKbedrijf en de G4-gemeenten van start gegaan, waarbij inmiddels ook de G27 zijn aangehaakt. De samenwerking is erop gericht om de geïntegreerde dienstverlening gezamenlijk vorm te gaan geven. Deze samenwerking is samengevoegd met de activiteiten van het AKO. Het is bemoedigend dat hierdoor nu meer en meer direct afspraken gemaakt worden tussen gemeenten en het WERKbedrijf.
Informatie ten behoeve van de invoering van geïntegreerde dienstverlening wordt tevens aangeboden via een website (www.samenvoordeklant.nl).
Op deze website wordt ook de voortgang van de invoering van geïntegreerde dienstverlening werk en inkomen bijgehouden, door middel van de zogenaamde landkaart. De voortgang wordt op de landkaart weergegeven aan de hand van zes veranderfasen (samenwerking starten, visie ontwikkelen, ketenjaarplan maken, betrokkenheid creëren, realiseren en borgen). Per veranderfasen zijn mijlpalen gedefinieerd. In totaal zijn er veertien mijlpalen (zie de hierna opgenomen «box») geformuleerd aan de hand waarvan kan worden vastgesteld of en in welke mate binnen een LWI het concept geïntegreerde dienstverlening is ingevoerd.
Box: Fasen en mijlpalen invoering geïntegreerde dienstverlening
Fase I Samenwerking starten: UWV, CWI en alle gemeenten hebben gezamenlijk periodiek ketenoverleg; de samenwerking is op gang gekomen.
– Mijlpaal 1: In het MT-LWI zijn alle ketenpartijen (CWI, UWV en alle gemeenten) vertegenwoordigd en gezamenlijk periodiek ketenoverleg vindt plaats.
Fase II Visie ontwikkelen: discrepantie in vraag en aanbod op de lokale arbeidsmarkt is inzichtelijk waarmee de visie en doelstellingen zijn vastgesteld.
– Mijlpaal 2: Een recent regionale arbeidsmarktanalyse is beschikbaar waarmee inzicht wordt verkregen in de op te lossen knelpunten op de arbeidsmarkt.
– Mijlpaal 3: Het MT-LWI heeft de visie en doelstellingen voor ketenbrede samenwerking, (klant)resultaten inclusief bijdrage aan de doelstelling om in deze kabinetsperiode 200 000 mensen aan het werk te helpen en integrale dienstverlening vastgesteld en gecommuniceerd.
Fase III Ketenjaarplan maken: het ketenjaarplan is uitgewerkt en vastgesteld inclusief globale aanpak voor verandering.
– Mijlpaal 4: Het MT-LWI heeft het ketenjaarplan (gezamenlijke ambities en visie/aanpak geïntegreerde dienstverlening) vastgesteld.
Fase IV Betrokkenheid creëren: door de lokale ketenorganisaties is een gezamenlijk arbeidsmarktplan en zijn dienstverleningsconcepten uitgewerkt op basis van de ketenvisie en ketenjaarplan.
– Mijlpaal 5: Gezamenlijk marktbewerkingplan voor het oplossen van de lokale knelpunten in de arbeidsmarkt is met elkaar uitgewerkt, door het MT-LWI bekrachtigd en gedeeld.
– Mijlpaal 6: Gezamenlijk dienstverleningsconcept werkzoekende op basis van integrale dienstverlening en klantgerichtheid is met elkaar uitgewerkt, door het MT-LWI bekrachtigd en gedeeld.
– Mijlpaal 7: Gezamenlijk dienstverleningsconcept werkgevers op basis van integrale dienstverlening en klantgerichtheid is met elkaar uitgewerkt, door het MT-LWI bekrachtigd en gedeeld.
Fase V Het concreet realiseren van geïntegreerde dienstverlening: integrale teams, ketenorganisatie en ketenbrede sturing zijn ingericht; randvoorwaarden zijn ingevuld.
– Mijlpaal 8: Het MT-LWI functioneert met een duidelijke portefeuilleverdeling.
– Mijlpaal 9: Elke klant «werkzoekende» heeft één vast aanspreekpunt.
– Mijlpaal 10: Elke klant «werkgever» heeft één vast aanspreekpunt.
– Mijlpaal 11: De kanalen zijn ontschot (één balie/servicedesk, één telefoonnummer en één site) met uniforme en inhoudelijke dienstverlening.
– Mijlpaal 12: Er wordt gewerkt met integrale en ontschotte teams voor werkzoekenden en werkgevers waarbij onderlinge samenwerking is gewaarborgd.
– Mijlpaal 13: Elke medewerker kan op elke werkplek alle relevante klantgegevens ketenbreed inzien, muteren en communiceren. Ketenbrede werkplekken en applicaties zijn aanwezig.
Fase VI Borgen: op basis van lokale ketendoelstellingen en ketenprestatie-indicatoren wordt het beleid, de uitvoering en dienstverlening verbeterd.
– Mijlpaal 14: Het MT-LWI toetst frequent op basis van ketenprestatie-indicatoren en klantmetingen de voortgang in resultaten en borgt de uitwerking en implementatie van verbetervoorstellen.
Uit de landkaart op www.samenvoordeklant.nl blijkt dat 80% van de locaties integrale teams aan het ontwikkelen is. Op dit moment heeft 19 % van de locaties één aanspreekpunt voor werkzoekenden en is op 74% dit in ontwikkeling. Deze percentages geven een indicatie van de vorderingen met betrekking tot de invoering van geïntegreerde dienstverlening aan werkzoekenden.
Uiteindelijk gaat het om de resultaten die de LWI’s moeten boeken. Het gaat dan ondermeer om de bijdrage van de LWI’s aan het verhogen van de arbeidsparticipatie. Hiervoor worden ketenindicatoren arbeidsuitstroom WW en preventie WW ontwikkeld, en worden de mogelijkheden voor ketenindicatoren preventie WWB, arbeidsuitstroom WWB, arbeidsuitstroom niet-uitkeringsgerechtigden en uitstroom naar participatieplaats nagegaan.
Het AKO informeert ons periodiek over de voortgang op de mijlpalen via de reguliere SUWI P&C-cyclus. Door IWI wordt via onderzoek nagegaan hoe de afspraken ten aanzien van de LWI-vorming en invoering geïntegreerde dienstverlening worden uitgevoerd.
De reguliere rapportages van het AKO zullen wij u, vergezeld van ons oordeel, blijven sturen.
De gemaakte afspraken over monitoring en het totaal van informatievoorziening – waaronder aan de hand van de eerder in deze nota genoemde ketenprestatie-indicatoren – bieden een goede basis om te kunnen beoordelen of voldoende voortgang wordt geboekt bij de invoering van geïntegreerde dienstverlening.
De leden van de SP-fractie zijn van mening dat gemeenten ruimte moeten krijgen voor lokale invulling en prioriteiten en vragen de minister uiteen te zetten welke ruimte, buiten landelijke besluiten en targets, gemeenten krijgen om met lokaal beleid lokale problemen op te lossen.
De gemeentelijke beleidsvrijheid blijft in stand. De ruimte voor lokale/regionale differentiatie blijft in dit wetsvoorstel voluit aanwezig. Binnen de (voor)gestelde kaders behouden partijen de ruimte om eigen afwegingen met betrekking tot de dienstverlening te maken. Wel is van belang dat gemeenten lokaal/regionaal hun beleid, met elkaar en met UWV, afstemmen op LWI-niveau. Dit is een verantwoordelijkheid die bij de samenwerkende partijen wordt gelaten.
De leden van de SP-fractie vragen naar een overzicht van gemeenten waar vestigingen van het WERKbedrijf worden opgezet en wat het precieze aantal gaat worden. De aan het woord zijnde leden vernemen gaarne in welke gemeenten er verdwijnen. Als deze gegevens niet bekend zijn, wanneer worden deze aan de Kamer gezonden, zo luidt verder hun vraag. Voorts vragen ook de leden van de PVV-fractie waar in Nederland de WERKbedrijven komen.
Aan de fusie van CWI en UWV is een taakstelling verbonden. Een deel van de besparing wordt gerealiseerd door het sluiten van een aantal vestigingen. In het businessplan is opgenomen dat het WERKbedrijf uiteindelijk nog in circa 100 locale vestigingen zal participeren. Ten opzichte van het huidige aantal CWI-vestigingen is daarmee sprake van het sluiten van circa 30 vestigingen. Voor de keuze van de te sluiten vestigingen zijn door UWV/CWI criteria opgesteld. Deze criteria- die niet door de Minister en Staatssecretaris van SZW worden opgelegd, maar waarin wij wel kritisch mee kijken – zijn door UWV besproken met het AKO en de VNG. De criteria zijn tweeërlei. In de eerste plaats is er gekeken of er voldoende werkaanbod is. Daarbij is gekeken naar het aantal inwoners en de omvang van de beroepsbevolking in het werkgebied, de werkgelegenheid, de instroom van klanten en de omvang van het bestand aan niet werkende werkzoekenden. In de tweede plaats gelden geografische factoren te weten een acceptabele reistijd (van maximaal anderhalf uur enkele reis per openbaar vervoer) voor cliënten en een verdedigbare spreiding van de vestigingen (voorkomen witte vlekken). Daarbij zullen de ketenpartijen zoeken naar mogelijkheden om die maximale reistijd zoveel mogelijk te bekorten. Deze criteria leiden ertoe dat in de G4en de G27-gemeenten in totaal zo’n 45 vestigingen zouden moeten zijn. Buiten de G4- en G27-vestigingen is er aanleiding om, op basis van het criterium«voldoende werkaanbod» nog eens ruim 40 vestigingen in stand te houden. Op basis van de geografische criteria is er aanleiding om in nog eens ruim 10 gebieden een vestiging overeind te houden. Voor het proces van sluitingen geldt dat het Werkbedrijf dit in 2010 en 2011 wil realiseren.
Tevens zijn criteria opgesteld voor vestigingen die bovenlokale dienstverlening aanbieden (bijvoorbeeld brancheservicepunten en Wsw-indicatiestelling). Het betreft hier dus vormen van dienstverlening die voor een groter geografisch gebied zijn bedoeld dan dat voor een enkele vestiging is uit te voeren. Veelal zijn partijen waarvoor deze diensten worden verricht namelijk op regionale schaal georganiseerd. Uitgangspunt voor aanwijzing van deze zogenaamde plus-vestigingen is dat deze in ieder geval in de G4- en G-27-gemeenten beschikbaar zouden moeten zijn. Hierop zijn vanwege het dicht tegen elkaar liggen van een aantal van deze gemeenten (5) uitzonderingen gewenst. In die situatie is gekozen voor een vestiging in de grootste gemeente. In totaal komen er dus in ieder geval 31 vestigingen met de status van plus-vestiging.
De leden van de PVV-fractie vragen wat precies wordt bedoeld met de term volumereductie.
Met volumereductie wordt de afname in het cliëntenbestand (WW, AG, WWB) van UWV (en WERKbedrijf) bedoeld. Het betreft dan volumereducties als gevolg van ingezet beleid alsook van conjuncturele ontwikkelingen.
De leden van de PVV-fractie informeren of er nieuwe of meer banen vrij komen met deze fusie.
Met de fusie wordt beoogd dat CWI en UWV effectiever en efficiënter gaan werken. Het is om deze reden niet waarschijnlijk dat er meer banen bij beide organisaties bij zullen komen. Voornamelijk ten aanzien van de staf- en ondersteuningsfuncties zijn behoorlijke efficiencywinsten te boeken. De stafquote van 9% die in het businessplan WERKbedrijf wordt gehanteerd is dan ook relatief laag. Of er nieuwe banen vrij komen bij de gefuseerde organisatie UWV/CWI is mede afhankelijk van nieuw (SZW-)beleid dat deze organisatie gaat uitvoeren. Zo zullen bijvoorbeeld onze beleidsvoornemens ten aanzien van WAJONG en ons voorstel tot wijziging van de Werkloosheidswet in verband met het vergroten van de kansen op werk voor langdurig werklozen beschikbaarheid van formatie vereisen bij UWV.
De leden van de Christenunie-fractie vragen of UWV en gemeenten separaat verantwoording afleggen over hun activiteiten. De aan het woord zijnde leden informeren hoe wordt voorkomen dat er dubbele verantwoording over dezelfde activiteit plaatsvindt.
De bestaande aansturings- en verantwoordingslijnen blijven in stand. UWV en gemeenten verantwoorden dus ieder over hun eigen doelgroepen. Voor de LWI’s wordt door het AKO regionaal en op hoofdlijnen inzicht geboden in de prestaties. Dubbeling wordt zoveel mogelijk voorkomen.
De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat er nog geen dienstverleningsconcept werkgevers is opgesteld. De aan het woord zijnde leden vragen hoe UWV in samenwerking met gemeenten integrale dienstverlening richting werkgevers gaat vormgeven.
In AKO-verband is een dienstverleningsconcept werkgevers opgesteld onder de naam «The chain of excellence». Dit concept bestaat vooral uit goede voorbeelden. Daarnaast zijn in het Businessplan WERKbedrijf de uitgangspunten van de dienstverlening aan werkgevers beschreven. Het UWV wil daar met gemeenten invulling aan geven.
De leden van de fracties van het CDA en de PvdA vragen, refererend aan het Businessplan WERKbedrijf om een toelichting op het risico dat een cliënt binnen UWV «zoek raakt». Zij vragen om een nadere toelichting of dit risico inmiddels is afgedekt en zo ja, op welke wijze.
De desbetreffende passage uit het businessplan waaraan de leden van het CDA refereren, luidt als volgt: «Er is veel aan gelegen om te voorkomen dat de klant «zoekraakt» binnen het UWV. Dat risico is vooralsnog groot zolang de vernieuwingsoperatie niet is afgerond».
UWV maakt in het kader van het zogeheten Vernieuwingstraject vanaf 2009 de kanteling van procesgeoriënteerde organisatie naar een organisatie waarin de klant centraal wordt gesteld. UWV heeft er daarbij voor gekozen om de kernfunctie Klant en Service in te richten. Deze kernfunctie heeft tot taak de regie te voeren over de route van het dossier van de klant over verschillende organisatieonderdelen heen. Op dit moment brengt UWV in kaart welke functionaliteiten nodig zijn om tot een volledig klantbeeld te komen, en in hoeverre de huidige systemen daaraan voldoen.
De vraag van de leden van de CDA-fractie over het vervallen van middelen voor speciale groepen wordt betrokken bij de beantwoording van vragen van de leden van de PvdA-fractie over dit onderwerp, in paragraaf 6 («Financiële gevolgen en efficiency»).
De leden van de CDA-fractie vragen aan te geven op welke wijze de onafhankelijkheid van de indicatiestelling Wsw is gewaarborgd na de positionering bij UWV.
Destijds zijn bij de overgang van de indicatiestelling Wsw naar CWI de volgende doelen aangegeven:
– de onafhankelijkheid van de uitvoering;
– het stroomlijnen met andere vormen van indicatiestelling voor arbeidsmarktmaatregelen;
– een sluitende aanpak van re-integratie, en
– landelijke eenheid in de uitvoering.
Ter toelichting is toen onder meer het volgende opgemerkt: «De onafhankelijkheid en objectiviteit van het indicatieproces worden beter gewaarborgd door een duidelijke scheiding aan te brengen tussen de verantwoordelijkheid voor de toelating tot de doelgroep van de Wsw (door de CWI) enerzijds en de zorgplicht voor het aanbieden van arbeidsplaatsen aan personen met een Wsw-indicatie (door de gemeenten) anderzijds» (Kamerstukken II 2003/04, 29 225, nr. 3, pag. 5). Met de onderbrenging van de indicatiestelling bij UWV blijft de scheiding tussen de indicatiestelling en de gemeentelijke zorgplicht voor het aanbieden van Wsw-arbeidsplaatsen gehandhaafd.
In de uitvoeringstoets is wel de vraag aan de orde geweest, of de indicatiestelling door UWV niet beïnvloed zou kunnen worden door het belang dat UWV heeft om personen vanuit de uitkering te laten uitstromen naar de Wsw. In de memorie van toelichting is er al op gewezen dat UWV de indicatiestelling in een aparte bedrijfseenheid belegt, die duidelijk apart van de uitkeringsfunctie wordt gepositioneerd. Daarnaast is de indicatiestelling aan duidelijke regels gebonden en is het financieel belang van UWV beperkt door de zogeheten anticumulatieregeling. De anticumulatieregeling houdt in dat een deel van het Wsw-budget wordt gefinancierd uit inverdieneffecten vanuit de arbeidsongeschiktheidsregelingen. Dit komt omdat uitkeringen vanwege arbeidsongeschiktheid worden «verrekend» met de Wsw-salarissen en daarom als ontvangsten worden verantwoord op de SZW-begroting (Wsw-budget). Voor 2005 ging het om een bedrag van€ 444,6 miljoen.
Naast de al genoemde argumenten is nog van belang, dat aanmelding voor de Wsw vrijwillig is. Ook dat beperkt het eventuele risico dat UWV de bevoegdheid om personen voor de Wsw te indiceren, oneigenlijk zou kunnen gebruiken.
De leden van de fractie van de PvdA geven aan dat de samenvoeging van UWV/CWI niet leidt tot aparte bepalingen met betrekking tot de taken. Zij vragen waarom niet is overwogen om het takenpakket op een geïntegreerde wijze ook in de wet op te nemen.
Met de samenvoeging van UWV en CWI worden de taken die thans bij CWI berusten dan als taken van UWV aangemerkt. Met het bepaalde in het wetsvoorstel wordt dat geregeld. De «taakbepalingen» van UWV zijn opgenomen in de voorgestelde paragraaf 5.1 van het wetsvoorstel. Daarbinnen ligt de «kern» van de taken verankerd in de artikelen 30 en 30a, die zowel UWV- als (nu nog) CWI-taken bevatten.
De leden van de fracties van de PvdA en de SP vragen naar de ontwikkelingen, stand van zaken van de invoering en het gebruik van het DKD. De leden van de PvdA-fractie vragen of de bewindslieden zich kunnen vinden in de constatering van IWI dat «voor een optimale benutting van het DKD de ketenpartners het gebruik nog aanzienlijk moeten vergroten». De leden van de SP-fractie vragen of de voortgang met het DKD een goede basis of een bedreiging vormt voor de dienstverlening van het WERKbedrijf en welke feiten het antwoord staven. De leden van de CDA-fractie vragen, refererend aan het IWI-rapport «De lerende keten», in hoeverre de geïntegreerde dienstverlening wordt ondersteund door ICT-voorzieningen die medewerkers in staat stellen om informatie uit te wisselen.
In het voorjaar van 2008 is het digitaal klantdossier fase I afgerond. Over de resultaten is uw Kamer geïnformeerd met de eerdergenoemde brief van 2 juni 2008 (Kamerstukken II 2007/08, 30 970, nr. 22). De Staatssecretaris van SZW heeft de SUWI-partijen vervolgens verzocht om te komen met een plan van aanpak voor de doorontwikkeling van het digitaal klantdossier. Deze zomer heeft de staatssecretaris voorstellen op hoofdlijnen van de SUWI-partijen ontvangen. Wij zijn van mening dat met DKD fase I een goede basis is gelegd waarop nu in een tweede fase kan worden doorgepakt. Het zal in de vervolgfase gaan om het daadwerkelijk mogelijk maken van integrale dienstverlening voor zowel de klant als de professional waarbij niet alleen sprake is van administratieve lastenvermindering maar ook een verbetering van de communicatie. De leden van de PvdA-fractie vragen of voor een optimale benutting van het DKD het gebruik nog aanzienlijk moet worden vergroot. Het werk is inderdaad nog niet af. Het is zaak de resultaten van DKD fase I in de primaire processen te verankeren zodat de verbetering van de dienstverlening merkbaar en zichtbaar wordt. Naar verwachting zullen de ketenpartners begin oktober 2008 de projectvoorstellen nader hebben uitgewerkt en zal vervolgens de daadwerkelijke doorontwikkeling van DKD fase II starten. Het streven is om deze tweede fase eind 2009 af te ronden, met een mogelijke doorloop van de implementatie van enkele onderdelen in 2010.
Waar DKD fase I vooral het karakter had van innovatie en het leggen van een solide basis blijkt uit de plannen van de SUWI-partijen dat de ambitie van DKD fase II «doorpakken» is. Doorpakken om de resultaten van het programma DKD in de primaire processen te verankeren. Maar ook doorpakken om integrale dienstverlening mogelijk te maken en een bijdrage te leveren aan het verhogen van de arbeidsparticipatie en doorpakken om de communicatie tussen klant en professional en professionals onderling te verbeteren met verminderde administratieve lasten bij burger en professional als gevolg.
DKD kan een goede basis bieden voor ondersteuning van de integrale dienstverlening in LWI’s. Uitgangspunt blijft dat het digitaal klantdossier een virtueel dossier is, wat wil zeggen dat centraal geen gegevens worden opgeslagen, maar dat de beschikbare systemen van de ketenpartners en basisregistraties zodanig zijn verbonden, dat op ieder gewenst moment de benodigde informatie kan worden opgevraagd. Medewerkers van CWI, UWV en gemeentelijke sociale diensten worden zo in staat gesteld op eenvoudige wijze gegevens op verantwoorde wijze te delen ten behoeve van de dienstverlening aan de klant maar ook ten behoeve van de stroomlijning van de eigen dienstverleningsprocessen. Op deze wijze ondersteunt DKD ook de verbeterde samenwerking in LWI’s. In de tweede fase van DKD zullen nog verschillende activiteiten worden ondernomen. Het klantbeeld voor zowel medewerkers als werkzoekenden zal worden uitgebreid. De set gegevens die onder de eenmalige gegevensuitvraag valt, wordt uitgebreid, wat betekent dat de klant meer gegevens nog slechts eenmaal, of zelfs geheel niet, hoeft aan te leveren aan de keten. De uitbreiding is conform bijlage II van de Regeling SUWI. Het aantal op DKD aangesloten externe gegevensbronnen wordt uitgebreid en een beperkt aantal klantvolgfuncties is voorgesteld. Dit zijn bijvoorbeeld een invoerfunctie bij het DKD waarmee de gezamenlijke intake kan worden ondersteund, of een signaalfunctie zodat wijzigingen in klantgegevens bij de juiste persoon of instantie terechtkomen waardoor de uitvraag bij klanten verder kan worden beperkt.
De leden van de PvdA-fractie vragen in het licht van de nieuwe samenwerking in het WERKbedrijf en in de LWI’s bovendien hoe het staat met het aansluiten van verschillende systemen.
In afstemming met DKD loopt het programma Verbeteren Integrale Dienstverlening ICT (VIDI)-werkpleinen. Dit programma heeft als doel de ICT-ondersteuning van integrale dienstverlening op de LWI’s via een aantal quick-wins te verbeteren. Het verbeteren van de ICT-ondersteuning gebeurt door het realiseren van een aantal verbeterprojecten. Voorbeelden daarvan zijn het functioneel geschikt maken van het vacaturesysteem van CWI (ABS) voor het gebruik door medewerkers van de gemeente, het uitbreiden van SUWI-net met nieuwe gegevens van CWI en UWV en het koppelen van E-Intake aan WWB-systemen. Ter ondersteuning van de ICT implementatie zijn er in alle regio’s presentaties geweest. Om een goed beeld te krijgen van ontwikkeling van de ICT rondom Integrale Dienstverlening wordt thans bij 10 locaties een voorloper-analyse gehouden. Op basis van deze analyse ontstaat een goed beeld over de wijze waarop de integrale dienstverlening lokaal wordt opgepakt en zullen op basis hiervan voorbeelden/richtlijnen/tips worden opgesteld voor de andere locaties en via www.samenvoordeklant.nl beschikbaar worden gesteld. De coördinatie van het VIDI-programma zal eind oktober 2008 worden overgedragen aan het DKD programma fase II.
De leden van de PvdA-fractie merken op dat de ICT-ervaringen van UWV niet onverdeeld succesvol zijn en vragen in hoeverre door de regering wordt zorggedragen voor het voorkomen van een nieuw ICT-drama. De leden van de SP-fractie vragen wat de ICT-kosten zijn van het WERKbedrijf en welke waarborgen er zijn dat deze kosten niet uit de hand lopen.
Naar aanleiding van de stopzetting van het WIA-systeem, vindt binnen UWV een herbezinning plaats ten aanzien van de sturing en beheersing van ICT-trajecten. De Raad van bestuur UWV heeft de volgende maatregelen aangekondigd, die door ons worden onderschreven:
– de organisatie op het gebied van de informatievoorziening- en ICT-organisatie wordt opnieuw ingericht;
– projecten worden alleen gerealiseerd in overzienbare stappen;
– een centrale projectadministratie op financieel gebied wordt ingesteld;
– nadrukkelijker aanspreken van verantwoordelijken op accountability;
– campagne om ICT-deskundigheid te verwerven;
– de rol van de Chief Information Officer (CIO) wordt versterkt.
Om te kunnen waarborgen dat ICT-kosten niet uit de hand lopen zullen de aanbevelingen van de Rekenkamer ter harte worden genomen en in de toekomst scherper de sturingsmogelijkheden vooraf en tijdens de loop van een dergelijk groot project in het oog worden gehouden.
UWV/CWI brengen op dit moment de (ICT-gerelateerde) kosten in beeld die met het WERKbedrijf samenhangen.
De leden van de fractie van het CDA vragen of het Bureau Keteninformatisering (BKWI) een voldoende onafhankelijke positie krijgt binnen het UWV, om breed gedragen ICT-oplossingen voor de gehele keten te kunnen aandragen. De leden van de PVV-fractie vragen wat er op de lange termijn gebeurt met BKWI.
BKWI zal naar aanleiding van de samenvoeging van CWI met UWV formeel onderdeel worden van UWV en krijgt daar voorlopig eenzelfde positie als bij CWI reeds het geval was. Voor wat betreft de positionering van BKWI op de langere termijn, is de regering van mening dat verschillende keuzes denkbaar zijn, die mede afhankelijk zijn van de verdere ontwikkeling van de samenwerking binnen en buiten de keten van werk en inkomen.
De leden van de fractie van de PVV vragen hoe de informatieverstrekking van elkaars gegevens en inlichtingen wettelijk is geregeld, m.a.w. de wettelijke grondslag voor het verstrekken van persoonsgegevens.
Het uitgangspunt van de regeling van de gegevensverstrekking is, dat dit wettelijk geregeld wordt. Deze wijziging van de Wet SUWI beoogt daarin geen verandering te brengen. De gegevensverstrekking heeft vooral zijn grondslag in artikel 73 van de Wet SUWI en het Besluit SUWI. Gegevensverstrekking aan instellingen, die geen bestuursorganen zijn worden geregeld in dat artikel. De regeling in het Besluit SUWI gaat over de verstrekking aan bestuursorganen. Bij het College bescherming persoonsgegevens was enige ongerustheid over het afstand nemen van het zogenaamde gesloten systeem van wettelijke regeling van de gegevensverstrekkingen. Dat is niet aan de orde. Gegevensverstrekking zonder wettelijke grondslag kan alleen met toetsing aan de uitgangspunten van de Wet bescherming persoonsgegevens en wel de combinatie van de criteria uit de artikelen 6, 7, 8 en 9, zoals het CBP in zijn advies heeft aangegeven. Daarbij gaat het niet om systematische gegevensverstrekking voortvloeiend uit de wettelijke taken van de SUWI-bestuursorganen op het terrein van werk en inkomen, maar om het voldoen aan incidentele verzoeken om gegevens. Er moet dan een relatie zijn met het doel waarvoor UWV of SVB de gegevens verwerkt.
De leden van de VVD-fractie merken op dat is gebleken dat op dit moment vooral de kansrijken op de arbeidsmarkt worden ondersteund. IWI constateert dat de ketenpartners ouderen, mensen met belemmeringen, niet uitkeringsgerechtigden en Wajongers nog te weinig naar werk begeleiden. De aan het woord zijnde leden vragen hoe deze wetswijziging voorziet in het verbeteren van deze situatie. Zij vragen zich af hoe het regeringsbeleid om juist deze groepen te helpen re-integreren tot uitdrukking komt in deze wijziging van wet en geeft aan graag een gedetailleerd antwoord op deze vraag tegemoet te zien.
De beoogde wetswijziging heeft tot doel het verbeteren van de werking van de keten van werk en inkomen. Met de geïntegreerde dienstverlening op lokaal niveau wordt beoogd de kwaliteit en effectiviteit van de dienstverlening, bemiddeling en re-integratie te verbeteren. Door een betere samenwerking en meer op activering gerichte dienstverlening kunnen cliënten beter worden ondersteund. Dit is de doelstelling van dit wetsvoorstel die in de algemene introductie op deze nota naar aanleiding van het verslag is beschreven. De met de onderhavige wetgeving beoogde verbeterslag raakt alle klantgroepen, waarbij zowel de moeilijk bemiddelbaren als de meer kansrijken tot de doelgroep van de ketenpartners behoren.
Voorts is het Plan van aanpak re-integratie naar aanleiding van de beleidsdoorlichting re-integratie in dit verband relevant. Een van de kernpunten hierin is een selectieve inzet van re-integratie. Belangrijk uitgangspunt is daarbij zelfredzaamheid. Kansrijken komen veelal zonder ondersteuning weer aan het werk. Re-integratieondersteuning moet daarom worden ingezet voor mensen die op eigen kracht niet aan de slag kunnen komen. Uitvoerders zullen daartoe investeren in een verbetering van de diagnosestelling. Dit betekent dat uitvoerders beter gaan selecteren welke cliënten ondersteuning nodig hebben gelet op hun afstand tot de arbeidsmarkt en hun re-integratieinspanningen daarop afstemmen. Voor meer informatie over de verbeteracties op het terrein van re-integratie zij verwezen naar het Plan van aanpak re-integratie (zie Kamerstukken II 2008/09, 28 719, nr. 60).
Voorts vragen de leden van de VVD-fractie, refererend aan de conclusies uit het IWI-rapport «Stap voor stap door de keten», of het niet verstandiger is eerst aan het geconstateerde ontbreken van een gestructureerde overdracht van cliëntgegevens in de keten te werken voordat de samenwerking wordt geïntensiveerd.
Van belang is dat het beoogde samenwerkingsconcept een goede basis – beter dan de huidige situatie – biedt om knelpunten als het hier genoemde tot een oplossing te brengen. Door de geïntegreerde dienstverlening neemt de feitelijke betekenis van overdrachtsmomenten aanmerkelijk af. De geïntegreerde dienstverlening, waarbij op LWI-niveau met integrale teams wordt gewerkt, impliceert dat cliëntgegevens ketenbreed gezamenlijk worden gedeeld en beheerd. UWV en gemeente benaderen de klant zoveel mogelijk als waren zij één organisatie. Het door de ketenpartners gezamenlijk vormgeven van de geïntegreerde dienstverlening is dan ook een onmisbaar element in gestructureerde overdracht van cliëntgegevens in de keten.
De leden van de PvdA-fractie vragen nader toe te lichten hoe de verdeling van verantwoordelijkheden tussen gemeenten, WERKbedrijf en rijksoverheid vorm moet krijgen. Zij noemen daarbij een aantal concrete punten waarop zij de regering verzoeken expliciet in te gaan:
– In hoeverre hebben gemeente en UWV zeggenschap over elkaars beleid?
– Wie maakt de analyse van de regionale arbeidsmarkt?
– Wie stelt vast welk arbeidsmarktbeleid wordt gevoerd in de regio, met name wanneer de regiomanager van UWV en de wethouder van de «ambassadeursgemeente» daarover van mening verschillen?
– Wie heeft laatste woord bij vaststelling van het jaarplan?
– Hoe en door wie worden afspraken gemaakt over het oplossen van tekorten op de arbeidsmarkt? Welke instrumenten staan de betrokken partijen daarbij ter beschikking?
– Welke rechten en invloed hebben randgemeenten die niet behoren tot de 56 ambassadeursgemeenten?
– Wie bepaalt welke investering in welke klant wordt gedaan?
– Hoe komt een geïntegreerde inzet van instrumenten tot stand?
– Wie is financieel eindverantwoordelijk voor de inzet van personeel bij de LWI?
– Wie beslist hoeveel personeel wordt ingezet? Gelden voor gemeentelijke en UWV-collega’s uniforme arbeidsvoorwaarden?
– Hoe kunnen afspraken worden gemaakt over het aantal werkhervattingen in de regio?
Hierna worden deze sturingsvragen zoveel mogelijk samenhangend beantwoord.
Om vraag en aanbod op het individuele niveau goed te kunnen «matchen», is het van het grootste belang dat de dienstverlening goed aansluit op het regionaal participatie- en arbeidsmarktbeleid. Hierbij ligt er een logische voortrekkersrol bij de gemeenten bij de totstandkoming van dit beleid in een regio en het bij elkaar brengen van partijen. In het programmaplan van de ketenpartners is vastgelegd dat gemeenten met hun partners (werkgevers, onderwijs, werknemers en CWI/UWV) concrete afspraken maken over ieders inzet en verantwoordelijkheid voor een goed functionerende arbeidsmarkt.
De gemeentelijke voortrekkersrol houdt geen inhoudelijk primaat in. Uitgangspunt is samenwerking op basis van consensus. Op regionaal niveau maken gemeenten en UWV gezamenlijk afspraken over het arbeidsmarktbeleid en beleidsdoelen (zoals aantal na te streven werkhervattingen). De partijen kunnen hierbij tevens afspraken maken over de inzet van (elkaars) re-integratiemiddelen. Partijen hebben er belang bij om lokaal en regionaal patstellingen bij verschil van mening te voorkomen. In voorkomende gevallen kunnen de ketenpartners eventuele geschillen voorleggen aan een geschillencommissie op regionaal/lokaal niveau. Partijen zijn vrij om een dergelijke regeling in het leven te roepen.
Ten behoeve van het regionaal arbeidsmarktbeleid maakt UWV samen met de gemeenten en de werkgeversorganisaties en eventueel andere betrokken arbeidsmarktpartijen een analyse van de regionale arbeidsmarkt. Overigens gebeurt dat in een aantal regio’s door de nog bestaande regionale platforms arbeidsmarktbeleid (RPA’s).
De rechten en invloed van randgemeenten zijn dezelfde als die van de ambassadeursgemeenten. De ambassadeursgemeenten vervullen slechts een voortrekkersrol.
Het lokale management van de LWI stelt naar aanleiding van een geformuleerde gezamenlijke visie van de ketenpartners een op de situatie van het verzorgingsgebied afgestemd, ketenbreed jaarplan op met daarin opgenomen de ambities, ketenresultaten/prestaties (aantal werkhervattingen, aantal maatschappelijke participaties, etc.) en de planning van de realisatie van de invoering van de nieuwe principes voor de dienstverlening. De afspraken over het oplossen van tekorten op de arbeidsmarkt en de instrumenten die betrokken partijen daarbij ter beschikking staan kunnen in het LWI-jaarplan worden opgenomen. Dat vergt dus een goed samenspel met alle betrokken (regionale en lokale) actoren op het terrein van onderwijs en arbeidsmarkt. Gemeenten en UWV leggen hierbij vanuit hun eigen onderscheiden verantwoordelijkheden en expertise – in onderlinge samenhang – de noodzakelijke verbindingen. De middelen die deze publieke partijen voor hun wettelijke taken beschikbaar hebben, kunnen worden ingezet voor de uitvoering van de in het jaarplan opgenomen activiteiten. Daarnaast kunnen de afspraken met derde partijen er ook toe leiden dat middelen waarover die partijen beschikken, voor de doelgroepen van UWV en gemeenten beschikbaar zijn in het kader van de uitvoering op LWI-niveau van hun jaarplan.
Door onderlinge afspraken te maken tussen UWV/CWI en gemeenten over de inzet van (elkaars) re-integratie instrumenten komt aldus een geïntegreerde inzet van middelen tot stand. De werkcoach van de LWI bepaalt welke investering in de klant wordt gedaan op grond van de afspraken over het arbeidsmarktbeleid en de inzet van instrumenten en middelen zoals die lokaal/regionaal zijn overeengekomen.
UWV en gemeenten spreken samen af hoeveel middelen worden bijgedragen aan de LWI. Gebruikelijke verantwoordingslijnen blijven in tact. Financieel eindverantwoordelijk voor de inzet van personeel bij de LWI is het lokale MT van het betreffende LWI binnen de door UWV en gemeenten daartoe beschikbaar gestelde budgetten. Het MT van de LWI beslist hoeveel personeel wordt ingezet. De medewerkers blijven in dienst van hun eigen organisatie (gemeentelijk of UWV), met hun eigen arbeidsvoorwaarden.
De eerdergenoemde lokale samenwerkingsafspraken vormen een belangrijk vertrekpunt voor de ketensturing. Verantwoording door het lokale management vindt plaats binnen de gebruikelijke planning & control cyclus van de afzonderlijke ketenpartners.
De insteek voor de landelijke ketensturing en monitoring door de Minister en Staatssecretaris van SZW is het bevorderen van de werking van de keten als geheel. De (verdere) ontwikkeling en het gebruik van ketenprestatie-indicatoren is in dit verband van essentiële betekenis. Hierop is in paragraaf 1 «Inleiding» van deze nota reeds ingegaan in reactie op vragen van de leden van de CDA-fractie; daarbij zijn ook concrete voorbeelden genoemd.
Het fenomeen «ketenmeibrief» wordt voortgezet. Daarnaast wordt de mogelijkheid van afspraken tussen minister en gezamenlijke ketenpartners op landelijk niveau (bijvoorbeeld in een gezamenlijk bestuurlijk overleg met VNG en UWV) bezien.
Voor het antwoord op de vraag van de leden van de SP-fractie over het gebruiken van de aanwijzingsbevoegdheid zij verwezen naar het in paragraaf 2 («Geïntegreerde dienstverlening en samenwerking tussen ketenpartijen») gegeven antwoord op vragen van de leden van de PvdA-fractie over dit thema. Voorts komt het onderwerp terug in het hierna volgende onderdeel «artikelsgewijs», onder artikel 9 en 10.
De Raden van advies zijn destijds ingericht, om een systeem van «checks and balances» aan te brengen. Nu deze raden worden afgeschaft, vragen de leden van de ChristenUnie fractie waarom het niet meer nodig is dat er checks and balances bestaan richting de Raad van Bestuur en wie de interne adviesrol dan wel gaat oppakken.
De functie van de Raad van advies is een mix van klankbord en advies en het leveren van een bijdrage aan de interne checks and balances. Het laatste onderdeel van de functie (de checks and balances) is vanwege de positie van de Raad van advies echter beperkt van karakter. PriceWaterhouseCoopers heeft daar ook op gewezen in het eindrapport van de Evaluatie Wet SUWI (PWC, SUWI-evaluatie 2006, 28 augustus 2006, onder 6.43). Deze constatering noopt naar het oordeel van de regering tot een principiële keuze met betrekking tot de Raad van advies. Indien een zwaarder accent op de checks and balances en intern toezicht wordt voorgestaan, is omvorming naar een Raad van toezicht aangewezen. Indien die keuze niet wenselijk wordt geacht, is het meer zuiver om van een wettelijke regeling ten aanzien van instelling en taken van de Raad van advies af te zien. Gezien de bezwaren vanuit sturingsoptiek tegen tussenplaatsing van een Raad van toezicht (waarvoor kortheidshalve naar de kabinetsreactie Evaluatie SUWI (zie Kamerstukken II 2007/08, 26 448, nr. 342) en de memorie van toelichting (Kamerstukken II 2007/08, 31 514, nr. 3, pag. 11) zij verwezen) heeft de regering voor dat laatste gekozen. Dit betekent dat het nu aan de Raden van bestuur wordt overgelaten om voor (specifieke) advisering desgewenst een beroep te doen op externe deskundigen. In de praktijk kan een dergelijke adviesfunctie zo worden vormgegeven, dat via de inbreng van deskundigheid per saldo ook een bijdrage aan checks and balances wordt geleverd. De afweging ter zake ligt echter in de nieuwe situatie bij de Raden van bestuur van UWV en SVB.
De leden van de fractie van het CDA vragen waarom de bepaling wordt geschrapt dat UWV «voldoende bereikbaar» is. Zij vragen of de regering kan aangeven waarom ervan is afgezien om in de wet of bij wet een waarborg te creëren met betrekking tot de spreiding van de LWI-vestigingen. Tevens vragen deze leden wat de regering een acceptabele reistijd voor een werkzoekende vindt en in hoeverre de toegankelijkheid en bereikbaarheid van de LWI’s voor mensen met een handicap is gewaarborgd.
De bepaling dat UWV «voldoende bereikbaar» is wordt geschrapt omdat bereikbaarheid inherent is aan de dienstverlening die geboden dient te worden door UWV. Daarnaast wordt met het schrappen van deze bepaling een vermindering van bureaucratische lasten beoogd, omdat in samenhang daarmee de bepaling kan worden geschrapt dat de minister de indeling van werkgebieden en wijzingen daarop telkens formeel goedkeurt.
Uiteraard zullen wij kritisch meekijken bij de criteria die door het WERKbedrijf geformuleerd worden voor de te sluiten vestigingen, maar er wordt niet voor gekozen deze «van boven af op te leggen». Op grond van de criteria die opgesteld worden zullen wij beoordelen of de bereikbaarheid voor werkzoekenden daarmee niet in gevaar komt.
De leden van de fractie van het CDA constateren met instemming dat «klantgerichtheid» één van de kerndoelen van de keten is. Deze leden vragen de regering aan te geven waarom de bepaling wordt geschrapt dat aan de werkzoekende en uitkeringsgerechtigde één klantmanager als vast aanspreekpunt wordt toegewezen.
Met het onderhavige wetsvoorstel wijziging Wet SUWI is van de gelegenheid gebruik gemaakt een aantal bepalingen uit dereguleringsoptiek te schrappen. De vigerende bepaling dat CWI, UWV en gemeenten bevorderen dat de werkzoekende en uitkeringsgerechtigde een klantmanager als vast aanspreekpunt wordt toegewezen in hun relaties met de genoemde instanties, is daar één van. De functie van klantmanager (of werkcoach) is naar het oordeel van de regering inherent aan het concept van geïntegreerde dienstverlening. Nu die geïntegreerde dienstverlening wordt geregeld (het voorgestelde artikel 10) kan de bepaling over de klantmanager achterwege blijven.
De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat de non-discriminatiecode voor UWV komt te vervallen en vraag of juist niet voor een organisatie als UWV – die met doelgroepen werkt die een groter risico hebben op discriminatie – van belang is om te objectiveren hoe daar mee omgegaan wordt.
Artikel 1 van de Grondwet en de Algemene wet gelijke behandeling zijn naar het oordeel van de regering voldoende richtinggevend om discriminatie in de uitvoering tegen te gaan. Het is niet nodig nog eens in de Wet SUWI vast te leggen dat UWV tegen discriminatie dient te waken. Dat UWV bij de uitvoering van haar taken waakt tegen discriminatie, mag – gezien de wettelijke bepalingen van algemene aard in deze – vanzelfsprekend worden geacht. UWV kan hiertoe (interne) gedragsregels vaststellen, maar het expliciet voorschrijven dat er een non-discriminatiecode moet zijn, acht de regering (niet langer) passend en is ook ten aanzien van andere zbo’s niet gebruikelijk. Aan de rechtsbescherming van cliënten in geval van (vermeende) discriminatie, doet dit geen afbreuk. De achtergrond van de bepaling was dat bij de inzet van re-integratie instrumenten een onderscheid naar leeftijd en mate van handicap zou kunnen worden gemaakt. Echter daarbij is geen sprake van een keuzevrijheid van het UWV waarvoor via een non-discriminatiecode gedragslijnen dienen te worden vastgesteld, omdat als op grond daarvan al een onderscheid wordt gemaakt, dit bij wet inhoudelijk (objectief) dient te worden gerechtvaardigd.
6. Financiële gevolgen en efficiency
De leden van de CDA-, PvdA- en SP-fracties vragen of de regering kan aangeven wat de huidige gemiddelde caseload is voor de dienstverlening in het algemeen en die van werkcoaches in het bijzonder. Deze leden informeren hoe de gemiddelde caseload zal zijn voor de dienstverlening in het algemeen en die van de werkcoaches in het bijzonder na invoering van het voorliggende wetsvoorstel.
De leden van de fractie van de PvdA wijzen erop dat door de taakstelling het aantal werkcoaches nummeriek daalt. Deze leden vragen zich af hoe dan dezelfde dienstverlening kan worden geleverd en willen weten hoe hoog de caseload voor werkcoaches/re-integratiecoaches wordt. Tevens vragen deze leden hoe dit zich verhoudt tot de constateringen van IWI met betrekking tot de caseload van de werkcoaches.
Het onderzoek voor het rapport «De weg naar (maat)werk» geeft een representatief beeld van de regio Oost, waar het is uitgevoerd. In deze regio hanteert men de richtlijn van een caseload van honderd cliënten per re-integratiecoach. Uit het onderzoek blijkt dat de caseload kan oplopen tot meer dan honderd.
Volgens het IWI-rapport ervaren de coaches ondanks de hoge caseload geen hoge werkdruk. Zij hebben invloed op de werkdruk, bijvoorbeeld door de planning van gesprekken aan te passen. Daarbij constateert IWI dat een hoge caseload niet zonder meer gepaard gaat met minder goede prestaties in termen van uitstroom naar werk. Uit het IWI-rapport blijkt ook dat de intensievere samenwerking tussen re-integratiecoaches en CWI-adviseurs een goede diagnose en daarmee een snellere op maat gesneden aanpak bevordert.
Het is moeilijk in te schatten wat de gemiddelde caseload zal zijn na invoering van het voorliggende wetsvoorstel, omdat dit afhankelijk is van meerdere factoren. De reguliere uitvoeringskosten van UWV bewegen voor een deel mee met de volumeontwikkelingen als gevolg van de conjunctuur. Indien er sprake is van nieuw beleid, wordt bezien in hoeverre dit gepaard dient te gaan met uitbreiding van personeel.
De leden van de CDA-fractie refereren aan de memorie van toelichting waarin wordt opgemerkt dat de taakuitoefening door UWV/CWI in de wet slechts op hoofdlijnen wordt geregeld, wat ruimte biedt voor nadere keuzen met betrekking tot de (inrichting van de) uitvoering en voor differentiatie in de intensiteit van de dienstverlening. De aan het woord zijnde leden vragen welke differentiatie de regering acceptabel acht. Zij informeren voorts of de regering kan aangeven welke basisdiensten op elke LWI aangeboden moeten worden en of de dienstverlening aan niet-uitkeringsgerechtigden («nuggers») hiervan onderdeel uitmaakt.
Hierbij kan ook de door de leden van de fractie van het CDA gestelde (in paragraaf 2 van het verslag vermelde) vraag worden betrokken met betrekking tot de vrijheid die LWI’s hebben om zelf keuzes te maken ten aanzien van de aanpak en de termijnen bij het activeren en re-integreren van uitkeringsgerechtigden en of de regering meer uniformiteit in de aanpak gewenst acht.
Geïntegreerde dienstverlening op één locatie is de norm waar naar toe moet worden gewerkt. Het kabinet stuurt op hoofdlijnen en hoofddoelen met betrekking tot re-integratie, waarbij onder andere het Plan van aanpak re-integratie leidend is. Binnen de kaders is er noodzakelijke en voldoende ruimte voor de uitvoering. In de invulling van de geïntegreerde dienstverlening kunnen partijen zelf keuzes maken. Regionale omstandigheden kunnen aanleiding vormen voor differentiatie. Zo kunnen er verschillen tussen locaties ontstaan. De diversiteit wordt echter begrensd door de basisvoorwaarden die in de Wet SUWI en de materiewetten zijn vastgelegd. Binnen die grenzen is er naar het oordeel van de regering geen aanleiding om (verdergaande) uniformiteit vanaf boven op te leggen. De verwachting is bovendien – ook uit overwegingen van efficiency in de keten – dat de basis van het dienstverleningsconcept grofweg overal hetzelfde zal zijn. Hierbij zal aangesloten worden bij de rol en expertise die elke partij heeft, zodat gezamenlijk een zo goed mogelijk resultaat kan worden neergezet. Het staat in elk geval vast dat het bij elkaar brengen van werkzoekenden en werkgevers (publieke arbeidsvoorziening) in de LWI’s zal worden gesitueerd. De dienstverlening op dit terrein aan de niet-uitkeringsgerechtigden maakt hiervan ook deel uit.
De leden van de fractie van het CDA vragen voorts of de regering kan aangeven in hoeverre de geïntegreerde dienstverlening en de vorming van één loket voor werkzoekenden en werkgevers leiden tot een vermindering van administratieve lasten voor beide groepen. Vermindering van administratieve lasten in de eigenlijke zin van het woord is niet het (primaire) doel van het onderhavige wetsvoorstel. De «winst» voor burgers en bedrijven komt vooral door de betere (en klantgerichte) samenwerking en onderlinge afstemming tussen de ketenpartners, waarbij onder meer het één aanspreekpunt en de gecoördineerde werkgeversbenadering als voorbeelden kunnen worden genoemd. Overigens heeft de Wet eenmalige gegevensuitvraag werk en inkomen reeds een belangrijke impuls gegeven aan het verminderen van administratieve lasten in het SUWI-domein.
Door de leden van de fractie van de PvdA worden verschillende vragen gesteld over de inzet van het WERKbedrijf voor specifieke groepen. De leden van de PvdA-fractie menen dat naast het hebben van één werkcoach specifieke kennis voor doelgroepen zeer relevant kan blijken voor de klanten en vragen of de bewindslieden dat met de PvdA-fractie eens zijn. Deze leden merken op dat er 400 fte wegvalt voor begeleiding van specifieke groepen, zoals ouderen en jongeren. De aan het woord zijnde leden vragen wat daarvan het effect en hoe dit valt te rijmen met de doelstelling «meer ouderen aan het werk». Tevens wordt gevraagd in hoeverre de medewerkers die zich nu vooral richten op bijvoorbeeld oudere werkzoekenden, zich vanaf 2010 nog steeds op dezelfde doelgroep zullen richten (met het oog op kennisbehoud binnen de uitvoeringsorganisatie). Bovendien willen deze leden weten hoe de korting op het aantal coaches valt te rijmen met de goede ervaringen van de huidige werkwijze waaruit blijkt dat het contact met de werkcoach goede resultaten oplevert.
Voorts vragen de leden van de fractie van de PvdA of de bewindslieden net als IWI van mening zijn dat de LWI’s zich meer dan nu zouden moeten richten op specifieke doelgroepen als oudere werkzoekenden, mensen met meerdere belemmeringen, niet-uitkeringsgerechtigden en Wajongers en hoe is dit geborgd in het integrale dienstverleningsconcept. Tegen de achtergrond van de opmerkingen van IWI dat de ketenpartners zich nog steeds te veel richten op de kansrijke cliënten wordt gevraagd hoe dit zich verhoudt tot de beëindiging van de beleidsprogramma’s voor geprioriteerde groepen vanaf 2010.
Bij de beantwoording worden ook de – in paragraaf 3 van het verslag – door de leden van de CDA-fractie gestelde vragen over dit thema betrokken. Deze leden vragen, eveneens onder verwijzing naar bevindingen van IWI, of de regering kan aangeven op welke wijze de expertise die nodig kan is voor de bemiddeling van speciale doelgroepen in de nieuwe opzet is gewaarborgd.
De leden van de SP-fractie refereren aan een opmerking van de programmadirecteur van het WERKbedrijf dat vanaf 2010 400 fte’s voor ondersteuning van prioritaire doelgroepen zoals ouderen en jongeren zullen verdwijnen. Deze leden vragen of dat juist is en welke gevolgen dit heeft.
Het klopt dat de beleidsprogramma’s voor prioritaire doelgroepen vanaf 2010 zullen worden stopgezet. Een deel van de reductie zal dan ook gevonden moeten worden bij het personeel binnen het WERKbedrijf dat zich op deze prioritaire doelgroepen richt. De inzet van de werkcoaches wordt aan de afzonderlijke LWI’s overgelaten. De behoeften (van de diverse klanten) zullen immers van locatie tot locatie verschillen.
Van belang hierbij is dat het beleid en de uitvoering door UWV uitgaan van maatwerk. Dit betekent dat per werkzoekende gekeken wordt wat deze persoon nodig heeft om aan het werk te kunnen. Er vindt daartoe een goede diagnose aan de kop van het proces plaats. Klanten van wie verwacht wordt dat zij binnen drie maanden werk kunnen vinden, kunnen gebruik maken van de basisdienstverlening. Voor klanten die het nodig hebben volgt intensievere ondersteuning. Door het bieden van maatwerk krijgt iedere cliënt de best bij zijn situatie passende ondersteuning. Dit raakt ook aan hetgeen naar aanleiding van een vraag van de leden van de VVD-fractie in paragraaf 3 («Samenvoeging UWV/CWI») naar voren is gebracht over het Plan van aanpak re-integratie. Met deze manier van werken wordt ingespeeld op de persoonlijke behoefte van mensen die op een grotere afstand staan tot de arbeidsmarkt, zoals de in de vraagstelling aangehaalde 45-plussers en hoger opgeleide allochtonen. De kennis van specifieke regelingen voor de verschillende doelgroepen zal bij de LWI’s beschikbaar zijn.
Mocht blijken dat in een bepaalde regio behoefte is aan meer aandacht voor kwetsbare jongeren, dan heeft de betreffende LWI de mogelijkheid om meer aandacht te besteden aan deze groep. De integrale teams gericht op jongeren in de gemeente Amsterdam zijn hier een goed voorbeeld van. Tevens hebben de drie ketenpartijen in Amsterdam een project lopen dat 40-plussers helpt een eigen bedrijf op te zetten.
Jaarlijks zal UWV/WERKbedrijf in het jaarplan duidelijk maken hoeveel werkzoekenden intensieve dienstverlening wordt geboden.
Met bovenstaande kan ook de vraag van de leden van de fractie van de PVV, die informeren of er genoeg mankracht is om aan het maatwerk te voldoen, bevestigend worden beantwoord.
De leden van de PvdA-fractie vragen in hoeverre kan worden toegezegd dat de werkgeversbenadering uitgaat van persoonlijk contact met vaste contactpersonen van UWV/CWI voor werkgevers. Tevens informeren deze leden in hoeverre de rol van contactpersoon voor werkgevers overlapt met de rol van werkcoach.
Uitgangspunt van de LWI is één aanspreekpunt bij dienstverlening. Dit geldt ook ten aanzien van werkgevers. De werkcoach is ook contactpersoon voor werkgevers. De werkcoach heeft persoonlijk contact met werkgevers. In het businessplan van het WERKbedrijf is beschreven dat werkgevers een vaste contactpersoon verwachten. De werkcoach maakt deel uit van een unit die vraaggericht en bij voorkeur branchegewijs is georganiseerd en waarin zowel de vraag- als de aanbodzijde van de markt bediend wordt.
De leden van de PvdA-fractie vragen de regering wat zij onder een gecoördineerde werkgeversbenadering verstaat.
De gecoördineerde werkgeversbenadering houdt in dat ketenpartners UWV, CWI en gemeenten gericht samenwerken in de dienstverlening aan werkgevers. De samenwerking krijgt vorm door het gezamenlijk (persoonlijk) benaderen van werkgevers, het verzamelen van arbeidsplaatsen (vacatures) en leerwerkplekken en het gezamenlijk voordragen van geschikt aanbod voor vacatures, eventueel in combinatie met het vraaggericht inzetten van re-integratieondersteuning.
De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering kan toelichten hoe het gebruik van de competentietestcentra in 2010 en 2009 zal zijn veranderd in vergelijking met de huidige situatie. Tevens informeren deze leden welke mogelijkheden nu en in de toekomst beschikbaar zijn om de tests in deze centra ook beschikbaar te stellen aan mensen zonder inschrijving als werkzoekende en aan langdurig zieken, zoals de Stichting van de Arbeid heeft aanbevolen. Deze leden vragen ook in hoeverre cliënten nu en straks zelf kunnen bepalen of zij een competentietest laten afnemen. Daarnaast verzoeken de aan het woord zijnde leden om inzicht in de gemiddelde (bruto-) kosten van een competentietest zoals die nu bij CWI wordt afgenomen.
Anders dan nu het geval is, is het de bedoeling dat de testen een vast onderdeel zijn van en geïntegreerd worden in de dienstverlening. Dit sluit aan bij het belang dat nadrukkelijk wordt gehecht aan een goede diagnose, om daarmee de dienstverlening selectief te kunnen vormgeven en maatwerk te leveren. In beginsel zal iedere werkzoekende worden getest tenzij reeds eerder een test door betrokkene is gedaan of de beroepswens zo evident is dat een test daar niets meer aan toevoegt. In het Businessplan WERKbedrijf wordt ervan uit gegaan dat alle klanten binnen drie maanden een test krijgen. Vestigingen zetten testen op competenties in voor de nieuwe klantstroom, maar (waar nodig in overleg met gemeenten) ook voor cliënten die al langer werkloos zijn.
Vooralsnog zijn er binnen de competentietestcentra (CTC) niet voldoende testen beschikbaar voor de doelgroep langdurig zieken. Voor hen zijn met name belastbaarheidstesten noodzakelijk en daar voorziet CTC op dit moment nog onvoldoende in. Daarom moet er in de toekomst worden gekeken of er extra testmateriaal wordt ingekocht voor deze doelgroep of dat er testtrajecten worden ingekocht bij re-integratiebureaus zoals dat nu het geval is.
Er wordt de komende tijd ingezet op de doelgroep vroegtijdig schoolverlaters (met name vmbo). Het is de bedoeling dat CTC voor hen een belangrijk instrument is dat kan worden ingezet om inzicht in eigen kunnen, interessegebieden etc. te vergroten. Daarnaast wordt CTC nu al ingezet voor Werk naar Werk trajecten (ING, belastingdienst, thuiszorg).
Klanten bepalen altijd de inzet van CTC. Bij CTC staat de klantvraag centraal. Als een klant een vraag heeft en CTC is daarvoor het instrument wordt CTC altijd ingezet.
De kosten van de testen bedragen ca. € 19 per klant en er worden gemiddeld 2,3 testen per klant ingezet. Dit is exclusief personele kosten (voorbespreking en nabespreking met een CTC adviseur horen ook bij CTC).
Door de leden van de PvdA-fractie wordt opgemerkt dat de reductie van het aantal LWI-locaties indirect voortvloeit uit de afspraken in het coalitieakkoord over de financiële taakstelling. Deze leden vragen welke criteria hiervoor zullen worden gehanteerd en op welke manier kan worden gegarandeerd dat dit voor burgers niet leidt tot onevenredig lange reistijden (met als mogelijk ongewenst gevolg dat werkzoekenden minder gebruik maken van de dienstverlening bij de LWI dan wenselijk is voor een snelle overstap naar (ander) werk).
De geïntegreerde dienstverlening van het WERKbedrijf zal via internet, telefonie en vestigingen worden aangeboden aan klanten. De klant heeft hierdoor de mogelijkheid diverse wijze gebruik te maken van de dienstverlening van een LWI. In het Businessplan WERKbedrijf zijn diverse uitgangpunten van geïntegreerde dienstverlening omschreven, waaronder een goede bereikbaarheid van de vestigingen.
Op de totstandkoming van de criteria met betrekking tot de (spreiding van) vestigingen is al ingegaan naar aanleiding van vragen van de fracties van de SP en de PVV, in paragraaf 2 («Geïntegreerde dienstverlening en samenwerking tussen ketenpartijen»).
De leden van de PvdA-fractie merken op dat het voor werkzoekenden van groot belang is dat er voldoende begeleiding beschikbaar is wanneer dat nodig is. Dit betekent dat in laagconjunctuur meer werkcoaches nodig zullen zijn dan in hoogconjunctuur. Deze leden vragen op welke manier wordt vastgelegd dat het personeelsvolume mee ademt met het aantal werkzoekenden in Nederland en in afzonderlijke regio’s.
De uitvoeringskosten van UWV, en daarmee ook die van het WERKbedrijf, bewegen deels met volumebewegingen als gevolg van de conjunctuur. Een deel van de uitvoeringskosten, zoals huisvesting, is vast. Het is aan UWV om de uitvoeringskosten intern toe te rekenen aan haar organisatie-onderdelen. UWV bepaalt dus zelf in hoeverre bijvoorbeeld budgetfluctuaties als gevolg van volumeontwikkelingen worden doorvertaald naar het WERKbedrijf, de afzonderlijke LWI’s en het personeelsvolume. In het kader van het jaarplan UWV en bijbehorende begroting wordt inzicht verkregen in de wijze waarop UWV de uitvoeringskosten heeft toebedeeld aan de verschillende organisatiedelen.
De leden van de PvdA-fractie vragen of er een landelijke standaard komt voor het basisservicepakket dat burgers en werkgevers kunnen verwachten van LWI’s en hoe wordt vastgelegd welke rechten burgers en bedrijven hebben ten opzichte van de LWI (naast de plichten, zoals naleving van de re-integratie- en sollicitatieplicht voor WW’ers). Deze leden vragen of de regering hierbij in het bijzonder in kan gaan op de positie van en rechten voor niet-uitkeringsgerechtigden die een beroep doen op de dienstverlening van de LWI.
Voor de beantwoording kan ten dele worden verwezen naar het eerder in deze paragraaf gegeven antwoord naar aanleiding van vragen van de leden van de CDA-fractie over de (differentiatie in) dienstverlening in de LWI’s. In aanvulling daarop zij op deze plaats het volgende opgemerkt.
Voor de rechten van burgers en bedrijven ten opzichte van de LWI’s zijn de Wet SUWI en de relevante materiewetten van belang. De taken van UWV zijn vastgelegd in de Wet SUWI. UWV is daarop aanspreekbaar. Daarnaast zijn in de LWI-situatie alle rechten en plichten die in de materiewetten zijn vastgelegd onverkort van toepassing. Dit betreft onder meer termijnbepalingen, de toepassing van re-integratieinstrumenten en eventuele sancties. Niet-uitkeringsgerechtigden vallen voor hun re-integratie op grond van de WWB onder de gemeentelijke zorgplicht. Hoe die zorgplicht wordt ingevuld – met inbegrip van de rechten en plichten – wordt vastgelegd in de gemeentelijke re-integratieverordening. De inhoud daarvan – en eventuele aanvullende gemeentelijke beleidsregels – bepalen mede de dienstverlening van de LWI’s voor deze doelgroep.
De leden van de PvdA-fractie merken op dat de werkcoach agent en coach tegelijk is. Deze leden menen dat het dan niet raar is dat werkzoekenden zich niet altijd open durven uiten over hun wensen en bezwaren. Tegenover de onafhankelijke arbeidsadviseur kan dat wel. Dat kan vlotte werkhervatting bevorderen. De aan het woord zijnde leden vragen of het kabinet in kaart kan brengen in hoeverre dit meerwaarde heeft voor uitstroom en besparingen op «grote geldstroom».
De leden van de fractie van de SP vragen naar de inhoudelijke aanleiding van het voornemen om de arbeidsadviseur te laten verdwijnen. Ook de leden van de fractie van de ChristenUnie vragen naar de toekomst van deze functie. In het verlengde hiervan ligt ook de vraag van de leden van de CDA-fractie uit de inleidende paragraaf van het verslag op welke wijze is gewaarborgd dat werklozen en mensen met een ziekte of handicap toegang hebben tot onafhankelijke informatie op het terrein van werk, inkomen en verzekeringen. Deze leden informeren ook of de regering een rol ziet weggelegd voor de organisaties Welder en het WAO-café in de «empowerment» van cliënten.
Het borgen van de positie van de cliënt, ook op het punt van onafhankelijkheid, behoort in onze optiek tot de functie van de werkcoach. In de interactie tussen werkcoach en cliënt komen ook de rechten en plichten aan de orde. De cliënt heeft één aanspreekpunt op LWI-niveau waar hij terecht kan met vragen over het zoeken naar werk en eventueel benodigde ondersteuning daarbij. In die zin heeft de werkcoach ook een verwijsfunctie. Daarnaast is de werkcoach verantwoordelijk voor de diagnosestelling in overleg met de cliënt, waarbij – ook met het oog op maatwerk – diens oordeel wordt meegenomen. De positie van de werkcoach staat naar het oordeel van de regering niet in de weg dat er over en weer een sfeer van vertrouwen kan ontstaan.
De arbeidsadviseur is een bijzondere faciliteit, die een – op het borgen van de positie van de cliënt gerichte – aanvulling op de reguliere dienstverlening vormt. Binnen het concept van geïntegreerde dienstverlening is zo’n functie niet langer vanzelfsprekend. Het blijven voortbestaan van de arbeidsadviseur als aparte functie houdt naar het oordeel van de regering bovendien teveel het risico in zich dat afbreuk wordt gedaan aan het uitgangspunt van integrale ondersteuning van de klant door de ketenpartners.
De regering heeft geen indicaties dat een onafhankelijk arbeidsadviseur tot betere resultaten op het vlak van effectiviteit en efficiency leidt, dan in een situatie waarin deze afwezig is. Primair zal aan de randvoorwaarden voor effectiviteit en efficiency moeten worden voldaan in het reguliere werkproces van de ketenpartners zelf.
Het staat cliënten uiteraard vrij om een beroep te doen op onafhankelijke informatiebronnen.
De leden van de SP-fractie merken de combinatie van een grote bezuiniging met de voorgenomen fusie aan als een grote bedreiging voor de kwaliteit van dienstverlening. Deze leden vragen wat de overwegingen zijn om tegelijk met de fusie een grote bezuiniging op te leggen. Zij vragen tevens of de minister kan garanderen dat de bezuiniging in combinatie met de fusie geen negatieve gevolgen heeft voor de dienstverlening aan cliënten.
De fusie van CWI en UWV maakt het mogelijk om klanten effectiever en efficiënter te bemiddelen naar een baan. Door de kennis en capaciteiten van CWI en UWV samen te voegen, zullen klanten beter en sneller worden begeleid. De fusie van beide organisaties zal tot schaalvoordelen leiden en daarmee tot structurele kostenbesparingen. UWV en CWI hebben de kostenbesparingen voor hun beide organisaties nader ingevuld. De komende jaren zal de uitvoering hiervan nauwgezet worden gemonitord. Indien de normen voor de kwaliteit van de dienstverlening niet worden gehaald, zal bijsturing plaatsvinden. Tijdens de invoering van geïntegreerde dienstverlening wordt eveneens de (klant)verbetercyclus geïmplementeerd om de dienstverlening te waarborgen. De instellingen zullen periodiek klantonderzoeken uitvoeren. Op basis hiervan worden verbetervoorstellen uitgewerkt en geïmplementeerd. Vervolgens wordt geëvalueerd wat de verbeteringen zijn. Uit de huidige implementatiecijfers blijkt dat 64% van de locaties bezig is met de ontwikkeling van deze cyclus en 11% dit reeds geïmplementeerd heeft.
De leden van de SP-fractie vragen tevens naar de onderbouwing van de bezuiniging voor gemeenten van € 63 mln. Zij willen weten of over het bedrag en de onderbouwing inmiddels overeenstemming is met de VNG en over welk deel van de bezuiniging nog geen overeenstemming is bereikt.
Na overleg met de VNG is de taakstelling van € 63 miljoen- zijnde eenderde van de totale taakstelling van € 190 miljoen – bij gemeenten belegd. De bezuiniging is inmiddels versleuteld over alle gemeentelijke uitvoeringsinstanties binnen het domein werk en inkomen. De directe consequenties van deze taakstelling op de kwaliteit van de dienstverlening van deze instanties zal nauwlettend worden gemonitord.
De leden van de fractie van de SP informeren wat de gevolgen zijn van de fusie voor de pensioenlasten ten behoeve van de CWI-medewerkers die overgaan naar het WERKbedrijf.
Over de harmonisatie van de arbeidsvoorwaarden, als gevolg van de fusie UWV/CWI, vindt nog overleg plaats tussen UWV/CWI en de bonden. Per 1 januari 2009 vallen de CWI-medewerkers onder de cao van UWV. Daarmee zijn de pensioenregelingen van het UWV van toepassing op de CWI-medewerkers en vindt ten aanzien van de pensioenen harmonisatie van de arbeidsvoorwaarden plaats. De lasten die verbonden zijn aan de verandering van pensioenfonds voor categorieën van medewerkers worden op dit moment in beeld gebracht.
De leden van de PVV-fractie vragen wat deze fusie kost en of met de fusie ook banen worden geschrapt.
De fusie zal zoveel als mogelijk vanuit de reguliere uitvoeringskosten van beide organisaties worden gefinancierd. Op dit moment bekijken UWV en CWI de noodzakelijke investeringskosten die met deze fusie zijn gemoeid. Zo zal er bijvoorbeeld geïnvesteerd moeten worden in de koppeling en uiteindelijke integratie van de diverse systemen en applicaties van UWV en CWI. Hiervoor is een transformatiebudget aangevraagd van € 35 mln. Tevens zullen er investeringen worden gedaan in opleidingen van het personeel van beide organisaties. Ten behoeve van de invoering van de geïntegreerde dienstverlening hebben wij eerder dit jaar additioneel een bedrag van € 15 miljoen aan het AKO ter beschikking gesteld. Overigens zijn aan de fusie ook frictiekosten verbonden. Deze worden nog nader in beeld gebracht.
De fusie van beide organisaties zal schaalvoordelen met zich meebrengen en daarmee tot een efficiënter opererende organisatie. Voornamelijk in de staf- en ondersteuningsfuncties zullen efficiencywinsten behaald moeten worden. Het is daarmee onontkoombaar dat de werkzaamheden in de gefuseerde organisatie met minder personeel zal worden uitgevoerd. Bij de invulling van deze taakstelling zal het personeel zoveel als mogelijk van werk naar werk geholpen moeten worden. Daarna zal naar de mogelijkheden voor eventueel extra sociaal flankerend beleid gekeken worden.
De leden van de PVV-fractie vragen wat het ontwikkelen en invoeren van geïntegreerde dienstverlening kost, in regio’s waar de partijen nog niet met elkaar samenwerken.
Wij hebben zoals eerder vermeld het AKO eenmalig € 15 miljoen beschikbaar gesteld voor de invoering van de geïntegreerde dienstverlening. De kosten van het ontwikkelen en invoeren van geïntegreerde dienstverlening kunnen per regio verschillen, onder meer afhankelijk van de uitgangspositie in een regio. Het inzicht in de kosten in specifieke regio’s ontbreekt. Hierbij is ook van belang dat niet alle kosten van de invoering van geïntegreerde dienstverlening als regionale kosten zijn aan te merken. Een deel van de kosten doet zich voor op centraal niveau (UWV/WERKbedrijf).
Voor het antwoord op de vraag van de leden van de PVV-fractie hoeveel locaties er minder komen na de fusie van UWV/CWI zij verwezen naar wat dienaangaande is aangegeven in paragraaf 2 («Geïntegreerde dienstverlening en samenwerking tussen ketenpartijen»).
7. Ingewonnen adviezen en toetsen
De leden van de PvdA-fractie vragen waarom geen reactie is gevraagd aan BKWI, dat nu bij CWI als «buitenboordmotor» fungeert ten dienste van de hele keten van werk en inkomen.
Met betrekking tot het voorliggende wetsvoorstel is het BKWI eveneens om een uitvoeringstoets gevraagd. De reactie van het BKWI gaf evenwel geen aanleiding tot bijzondere vermelding ervan in de memorie van toelichting van het wetsvoorstel.
De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering kan concretiseren welke persoonsgegevens verstrekt kunnen worden zonder wettelijke grondslag, alsmede of het College Bescherming Persoonsgegevens zich kan vinden in de door de regering aangebrachte aanpassingen in de toelichting.
De leden van de VVD-fractie hebben gevraagd of er een mogelijkheid bestaat dat er persoonsgegevens worden doorgegeven aan instellingen zonder dat daar een wettelijke grondslag voor bestaat. Indien het antwoord bevestigend luidt, vernemen zij gaarne wat de regering hieraan gaat doen. In geval van een ontkennend antwoord willen deze leden weten hoe dit kan worden gegarandeerd.
In ons in paragraaf 3 («Samenvoeging UWV/CWI») gegeven antwoord op de vraag van de leden van de PVV-fractie, inzake de wettelijke grondslag voor de verstrekking van persoonsgegevens is reeds aangegeven binnen welke kaders de verstrekking van persoonsgegevens mogelijk is. De door het Kabinet aangebrachte aanpassingen in de toelichting, waar de leden van de PvdA naar verwijzen, zijn met het CBP afgestemd.
De leden van de PvdA-fractie informeren of de Raden van Bestuur van CWI en UWV net als het kabinet van opvatting zijn dat de taakstelling geen gevolgen heeft voor een adequate basisdienstverlening.
De Raden van Bestuur van CWI en UWV hebben te kennen gegeven dat de taakstelling en de fusie van CWI en UWV een moeilijke opgave zal worden voor de organisaties. Hoewel de fusie en taakstelling zwaar drukken op de organisaties, zijn de Raden van Bestuur wel van mening dat de fusie een logische keuze is. Net als het kabinet zijn het UWV en CWI overtuigd van de synergievoordelen van de fusie.
De leden van de fractie van de PvdA merken op dat de efficiencyslag ook in ruime mate van toepassing lijkt te worden verklaard op de cliëntenparticipatie; de cliëntenraad zou flink moeten worden gereduceerd. Deze leden vragen waarom zo drastisch wordt ingegrepen in deze – naar hun oordeel zo belangrijke – vertegenwoordiging.
Op de invulling van cliëntenparticipatie is eerder ingegaan in paragraaf 2 («Geïntegreerde dienstverlening en samenwerking tussen ketenpartijen») naar aanleiding van inbreng van de leden van de fracties van de SP en de PVV over dit thema. Voor de beantwoording van de onderhavige vraag van de leden van de PvdA-fractie zij daarnaar verwezen.
De leden van de PvdA-fractie zijn van mening dat deze artikelen zeer vrijblijvend zijn opgesteld. Met betrekking tot taken, bevoegdheden en dienstverlening kunnen AMvB’s worden opgesteld, maar het hoeft niet. Daarnaast valt het de PvdA-fractie op dat het instrument van de aanwijzingsbevoegdheid in het gemeentelijk domein vragen oproept; het instrument wordt gezien als een uiterste noodgreep. De aan het woord zijnde leden vragen hoe de regering hier tegenaan kijkt en welke andere mogelijkheden zij heeft om in te grijpen, mocht het mis gaan. Voorts merken deze leden op dat een minister die gebruik maakt van zijn aanwijzingsbevoegdheid daarmee de democratische controle van de gemeenteraad passeert. De aan het woord zijnde leden vragen op welke manier is geborgd dat het gebruik van deze bevoegdheid altijd op enigerlei wijze aan democratische controle onderworpen is.
De voorgestelde artikelen 9 en 10 Wet SUWI geven een richting aan de beoogde ketensamenwerking, die niet vrijblijvend is. Wel is van belang dat de ketenpartners voldoende ruimte hebben om de geïntegreerde dienstverlening op maat in te vullen. Het nu al op voorhand verder «dichtregelen» van de ketensamenwerking zou dat kunnen verhinderen en is daarom ongewenst. De bewindslieden van SZW beschikken, zoals eerder in deze nota aangegeven, over voldoende instrumenten om de LWI-vorming en de invoering van geïntegreerde dienstverlening te bewaken en om bij te sturen mocht daartoe aanleiding zijn. Het gebruik van de in dit verband door de leden van de fractie van de PvdA genoemde aanwijzingsbevoegdheid wordt ook door ons als een uiterste noodgreep gezien. In paragraaf 2 (’Geïntegreerde dienstverlening en samenwerking tussen ketenpartijen’) van deze nota is hierop in feite al ingegaan. Het instrument aanwijzing zal pas worden toegepast nadat lichtere bijsturingsinstrumenten niet bruikbaar of niet effectief zijn gebleken.
In de bijzondere situatie dat de aanwijzingsbevoegdheid wordt ingezet is het door de leden van de PvdA-fractie genoemde aspect van de democratische controle relevant. Anders dan deze leden suggereren kan democratische controle door de gemeenteraad hier echter niet van toepassing zijn. De aanwijzingsbevoegdheid is een instrument van de Minister van SZW, die daarover geen verantwoording schuldig is aan de raad. De democratische controle door de gemeenteraad is in zoverre van toepassing, dat een college van burgemeester en wethouders die een aanwijzing heeft gekregen door de raad ter verantwoording kan worden geroepen over het handelen (of nalaten daarvan) van het college dat heeft geleid tot de aanwijzing.
De leden van de PvdA-fractie merken op dat door sommigen wordt voorgesteld opleidingseisen te stellen aan medewerkers van re-integratiebedrijven, in de overtuiging dat dit zou leiden tot betere dienstverlening van re-integratiebedrijven. Deze leden vragen hoe het kabinet dergelijke voorstellen beoordeelt. De leden van de CDA-fractie informeren waarom de wet slechts een grondslag voor een eventuele regeling om via certificatie kwaliteitseisen aan re-integratiebedrijven te stellen bevat. Deze leden vragen bovendien of de regering heeft overwogen om in de wet voor te schrijven dat voortaan alleen nog gecertificeerde re-integratiebedrijven toegang krijgen tot aanbestedingen.
De gemeenten en UWV kunnen zelf bepalen welk re-integratiebedrijf zij kiezen voor de uitvoering van re-integratieactiviteiten en kunnen bij deze keuze laten meewegen of een bedrijf al dan niet een keurmerk heeft en de opleiding en expertise van de medewerkers. In de praktijk gebeurt dit ook. UWV heeft bijvoorbeeld recent haar inkoop kader re-integratie aangepast, waarbij meer nadruk dan voorheen ligt op kwaliteitseisen. De Tweede Kamer is hierover geïnformeerd bij brief van 15 februari jl. (Kamerstukken II 2007/08, 29 461 nr. 42). Een wettelijke certificering van re-integratiebedrijven of centraal regelen van opleidingseisen is gezien deze praktijk niet nodig. Verder is het vanuit de Europese aanbestedingswetgeving ook niet toegestaan om een bepaald keurmerk als exclusieve selectie-eis te stellen.
De leden van de fracties van het CDA, de PvdA en de ChristenUnie gaan in het verslag in op het voorstel om twee leden en twee plaatsvervangende leden namens UWV aan de RWI toe te voegen. De leden van beide eerstgenoemde fracties informeren naar de reden van deze toevoeging en de meerwaarde die de regering ziet. De leden van de fracties van het CDA en de ChristenUnie vragen bovendien naar de mogelijke spanning tussen de onafhankelijkheid van de RWI enerzijds en de (aan de ministeriële verantwoordelijkheid gerelateerde) positie van UWV anderzijds. De leden van de fractie van de PvdA vragen waarom de regering niet heeft gekozen voor een lichtere variant inhoudende dat UWV en RWI regulier overleg voeren, conform de huidige wijze van samenwerking tussen de Landelijk Cliëntenraad en de RWI. De leden van de fractie van het CDA vragen voorts waarom is gekozen voor een aanzienlijke inperking in de taakomschrijving van de RWI.
De voorstellen met betrekking tot de taak van de RWI en de deelname daaraan door UWV hangen samen met de wens in het coalitieakkoord betreffende harmonisatie en afslanking van het stelsel van adviesraden rond de overheid. In aansluiting op de Nota Vernieuwing Rijksdienst overweegt het kabinet op dit moment modellen waarbij op onderscheiden beleidsterreinen bestaande adviesorganen worden geharmoniseerd en samengaan. Bij de reorganisatie en het samengaan van de adviesorganen op het terrein van het economisch beleid moet daarbij uitgegaan worden van de SER en het CPB. Rond die twee instellingen zou de verdere adviesfunctie op economisch terrein georganiseerd moeten worden en eventueel samengevoegd.
De RWI vanuit die optiek betrekken bij een reorganisatie van de adviesfunctie op het terrein van het sociaal-economisch beleid doet geen recht aan ontstaan en samenstelling van de RWI. De raad is ontstaan teneinde sociale partners te betrekken nadat zij niet verantwoordelijk waren. De VNG is betrokken als vertegenwoordiger van de gemeenten die in het kader van de WWB belast zijn met een deel van het beleid op dit terrein. Tegen deze achtergrond heeft de RWI zich ontwikkeld tot forum voor overleg, afstemming, onderzoek en rapportage over aspecten van het praktisch functioneren van de arbeidsmarkt en van het functioneren van de SUWI-organen. Daarin ligt de bijzondere meerwaarde van de RWI, in het bieden van een platform voor contact en overleg tussen sociale partners, gemeenten en SUWI-organen over praktische vragen van arbeidsmarktbeleid en uitvoering. Niets verhinderd de RWI om in dat kader aanbevelingen en adviezen te richten tot gemeenten, de uitvoeringsorganen en rijksoverheid.
Tegen die achtergrond moet de gewijzigde omschrijving van de taak van de RWI begrepen worden. Zou de raad primair een advies- en onderzoekfunctie hebben, dan zou het in de rede liggen thans de bepalingen omtrent de raad onveranderd te laten en de RWI te betrekken bij de hervorming van het adviesstelsel. Dat is niet de bedoeling van het kabinet; vandaar de voorgestelde wijziging.
De geschetste oorsprong van de RWI pleit voor nauwe afstemming met UWV/WERKbedrijf. Evenals de gemeenten en hun uitvoeringsorganen, via de VNG, deel uitmaken van de Raad, dient ook UWV systematisch betrokken te zijn bij het overleg. De RWI biedt immers het platform voor overleg tussen de sociale partners en de gemeenten met betrekking tot uitvoering van de sociale zekerheid en van de arbeidsbemiddeling. Alleen op die wijze kan de RWI adequaat zijn functie vervullen en evenwichtig tot afspraken, conclusies en eventueel aanbeveling en adviezen komen over ketenbrede aangelegenheden.
Een variant zoals die wordt gesuggereerd door de leden van de fractie van de PvdA waarbij UWV en RWI regulier overleg voeren, doet recht aan het feit dat het overleg tussen UWV en RWI een structureel karakter heeft. Tegelijk moet worden erkend dat er spanning dreigt tussen een deelname van UWV als geleding binnen de RWI en de positie van UWV als orgaan waarvoor de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid verantwoordelijkheid draagt. Dat zou betekenen dat de RWI indirect alleen zou kunnen besluiten indien de Minister daarvoor verantwoordelijkheid kan dragen. Dat is ongewenst. Om die reden wordt bij nota van wijziging een verandering van de tekst voorgesteld ingevolge welke UWV een vast waarnemerschap krijgt bij de RWI.
De leden van de CDA-fractie vragen voorts waarom de mogelijkheid ontbreekt voor de Tweede Kamer om de RWI te verzoeken een onderzoek te verrichten. Hierop sluit aan de vraagstelling van de ChristenUnie-fractie waarom andere ministers slechts na goedkeuring van de Minister van SZW, advies mogen vragen aan de RWI. Deze leden informeren of dit ook voor de Tweede Kamer geldt.
De nu voorgestelde tekst is de codificatie van een al langer bestaande praktijk die is vastgelegd in een afspraak tussen de RWI en de Minister van SZW (protocol, maart 2005). Deze afspraak dient in de eerste plaats de doelmatigheid. Het biedt de Minister van SZW de mogelijkheid tot afstemming van de verschillende werkzaamheden op het terrein van onderzoek, regionale samenwerking, uitvoering van werk en inkomen en het functioneren van de arbeidsmarkt. Het gaat hierbij echter ook om een afspraak die recht doet aan de onderscheiden staatsrechtelijke positie van Kamer en Staten-Generaal en die de RWI ervoor behoedt om speelbal en scheidsrechter te worden in verschillen van inzicht tussen regering en Kamer. Daarom wordt er meer in het algemeen in de wetgeving voor gekozen om verzoeken van de Staten-Generaal aan adviesorganen te kanaliseren via het kabinet. In die zin heeft de regering bij de wetswijziging in 2004 (Kamerstukken II 2005/05, 29 727, nr. 6) al geantwoord dat voor wat betreft de leden van de Staten Generaal het voorstelbaar is dat zij zich richten tot de Minister van SZW en die zal in voorkomende geval bezien of er aanleiding is een verzoek tot de RWI te richten.
De leden van de CDA-fractie wijzen erop dat wordt vastgehouden aan het uitgangspunt dat het UWV de feitelijke re-integratie door een re-integratiebedrijf laat verrichten, terwijl gemeenten de vrijheid hebben om re-integratie uit te besteden of zelf uit te voeren. Deze leden vragen in hoeverre dit verschil in uitgangspositie een gezamenlijke uitvoering van re-integratietaken en de (modulaire) inkoop van trajecten belemmert.
Ketenpartners krijgen door de samenwerking in de LWI’s meer mogelijkheden om te profiteren van elkaars expertise. Het verschil in uitgangspositie van gemeenten en UWV ten aanzien van de uitbestedingsplicht vormt geen belemmering bij de inkoop van trajecten, aangezien ook de gemeenten een aanzienlijk deel van de middelen beschikbaar voor re-integratietrajecten, extern uitbesteden. Dit biedt de mogelijkheid van gezamenlijke inkoop van trajecten of modules voor de cliënten, waarbij de expertise van UWV en gemeente bij de aanbesteding kan worden gebundeld.
De leden van de PvdA-fractie vragen waarom de regering niet voorstelt de AMvB waarin wordt geregeld hoe de indicatie (en herindicatie) voor de Wsw tot stand komt, pas vast te stellen nadat deze is voorgelegd aan het parlement.
Op grond van het voorgestelde artikel 30d kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld voor de indicatie en de herindicatie. Deze algemene maatregel van bestuur is het Besluit uitvoering sociale werkvoorziening en begeleid werken. Het voorgestelde artikel 30d is inhoudelijk gelijk aan het vigerende artikel 21a, tweede lid, van de Wet SUWI, waarop dit besluit is gebaseerd. De regering is dan ook niet voornemens een nieuw besluit vast te stellen; volstaan kan worden met een technische wijziging in verband met de fusie UWV/CWI.
De grondslagwijziging van dit besluit is overigens geregeld in artikel XXXVI, derde lid. Verder voorziet artikel 11, achtste lid, van de Wsw al in de door deze leden gevraagde voorhang. Dit artikel 11 regelt op welke wijze CWI de indicatie uitvoert. Dat wordt nu het UWV. Artikel 30d van de Wet SUWI kent slechts de taak toe aan UWV en regelt het proces van uitvoering van deze taak, maar gaat niet over de inhoud van de indicatiebeschikking en welke aspecten daarbij in acht moeten worden genomen. Voor de uitwerking van deze aspecten in genoemd besluit dient artikel 11 van de Wsw als grondslag.