Kamerstuk 31504-(R1864)-6

Voorstel van rijkswet, houdende wijziging van de Wet militair tuchtrecht i.v.m. met het tegengaan van ongewenst gedrag binnen de krijgsmacht (Maximum hoogte geldboete)

Dossier: Wijziging van de Wet militair tuchtrecht in verband met het tegengaan van ongewenst gedrag binnen de krijgsmacht

Gepubliceerd: 26 februari 2009
Indiener(s): Jack de Vries (staatssecretaris defensie) (CDA)
Onderwerpen: defensie internationaal recht strafrecht
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31504-6.html
ID: 31504-(R1864)-6

31 504 (R 1864)
Wijziging van de Wet militair tuchtrecht in verband met het tegengaan van ongewenst gedrag binnen de krijgsmacht

nr. 6
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN DEFENSIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 26 februari 2009

Maximum hoogte geldboete

In het bij het onderwerp genoemde wetsvoorstel wordt een wijziging voorgesteld van artikel 43 van de Wet militair tuchtrecht, waarbij het bedrag van de maximum geldboete wordt gesteld op € 350, terwijl bij meerdere feiten in een kalendermaand het totaal niet meer mag zijn dan € 700 . Bij deelnemen aan een internationale operatie in het buitenland worden deze bedragen op respectievelijk € 700 en € 1400 gesteld.

Dit voorstel maakt deel uit van de maatregelen naar aanleiding van het rapport Staal (Kamerstuk, 30 800 X, nr. 6). Over de uitvoering van de aanbevelingen van de commissie-Staal is binnen Defensie en met de centrales van overheidspersoneel uitgebreid van gedachten gewisseld. De inspanningen van Defensie zijn op de eerste plaats gericht op het voorkomen van gedrag dat correctie behoeft. Met de definitieve gedragscode (Kamerstuk, 30 800 X, nr. 81) beschikt Defensie over eenduidige, defensiebrede gedragsnormen die enerzijds appelleren aan de professionaliteit van de defensiemedewerkers en anderzijds bescherming bieden aan kwetsbare groepen. Indien ongewenst gedrag zich desondanks voordoet dient dit effectief te kunnen worden bestreden. In dit kader past het onderhavige wetsvoorstel dat in mei 2007 is voorgelegd aan de centrales van overheidspersoneel.

Door omstandigheden is het niet gekomen tot een inhoudelijke bespreking van het voorstel met de centrales. Dit overleg heeft deze maand alsnog plaatsgevonden. De centrales brachten daarbij in meerderheid naar voren dat zij de bedragen van de voorgenomen verhoging excessief vinden om de volgende redenen:

– De centrales achten het bedrag van € 350 te hoog in verhouding tot het salaris van de groep militairen die naar verwachting het meest met tuchtrechtelijke bestraffing zal worden geconfronteerd, te weten soldaten der tweede klasse met een maandsalaris vanaf € 923.

De meerderheid van de centrales is van mening dat de uitbreiding van de mogelijkheden om een uitgaansverbod op te leggen meer effect zou hebben dan de verhoging van de geldboete en dat ook om die reden kan worden volstaan met een meer bescheiden stijging van het boetebedrag;

– Voorts vinden zij een verhoging van het maximum van € 45 naar € 350 niet in relatie staan tot de verhogingen van geldboetes zoals die zich hebben voorgedaan in het strafrecht over de vergelijkbare periode, zelfs niet als meegewogen wordt dat inmiddels is overgegaan van een dienstplichtigen- (wedde eerste oefening genietend) naar een beroepsleger;

– Ten slotte achten zij het aansluiten bij het maximum transactiebedrag voor misdrijven een miskenning van het feit dat het tuchtrecht een instrument voor de interne orde is waardoor het aansluiten bij transactiebedragen voor overtredingen meer in de rede zou liggen dan bij transactiebedragen voor misdrijven.

Ik wil uw Kamer dit standpunt van de centrales niet onthouden. Bij het totstandkomen van het wetsvoorstel is evenwel een afweging gemaakt waarin soortgelijke argumenten zijn meegewogen.

Allereerst gaat het bij de genoemde stijging om maximumbedragen die zeker niet automatisch en in alle gevallen zullen worden opgelegd. Volgens vaste jurisprudentie moet bij het opleggen van een maximumstraf aan een first-offender nadere motivering worden gegeven. Daar waar de ongewenste gedraging van geringe betekenis is, of als de persoon van de beschuldigde of zijn persoonlijke omstandigheden daartoe aanleiding geven, kan de commandant volstaan met «schuldigverklaring zonder oplegging van straf» (artikel 74, derde lid, van de Wet militair tuchtrecht).

Verder zal het bij gedragingen die aanleiding geven tot de maximale geldboete veelal gaan om gedragingen die ook voor een strafrechtelijke reactie in aanmerking komen. Dan wordt in overleg met het Openbaar Ministerie besloten tot toepassing van artikel 79 van de Wet militair tuchtrecht, waarbij tuchtrechtelijke in plaats van strafrechtelijke afdoening geschiedt. Hiermee wordt voorkomen dat de betrokkene een strafblad oploopt.

Het wetsvoorstel geeft de commandant een goed, slagvaardig instrumentarium om ongewenst gedrag te kunnen corrigeren. Daarvan gaat ook een preventieve werking uit. Dit instrumentarium is, naar breed gevoelen binnen de krijgsmacht, op dit moment onvoldoende aanwezig. Ik zie dan ook geen aanleiding voor wijziging het wetsvoorstel.

De staatssecretaris van Defensie

J. G. de Vries