Ontvangen 17 september 2008
Het heeft mij verheugd dat de leden van verschillende fracties met belangstelling hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel en ik ben de commissie voor Financiën erkentelijk voor de voortvarendheid waarmee zij het verslag hebben uitgebracht.
De leden van de CDA-fractie merkten op dat in dit wetsvoorstel bepalingen zijn opgenomen die niet volledig technisch van aard zijn, namelijk de bepaling ter regeling van een aantal onderwerpen waarvoor tijdelijke regelingen zijn getroffen in de Tijdelijke regeling invoering Wft. De leden van de CDA-fractie vroegen of er ook wijzigingen van de Wft in het wetsvoorstel zijn opgenomen die niet voortvloeien uit de Tijdelijke regeling invoering Wft en toch inhoudelijk van aard zijn. Indien dit het geval is, zien genoemde leden dit graag toegelicht.
Deze vraag kan ik ontkennend beantwoorden. Het is weliswaar moeilijk, zo niet onmogelijk om een strikte scheiding aan te brengen tussen technische en inhoudelijke wijzigingen omdat ook technische wijzigingen soms lichte inhoudelijke consequenties hebben, maar gesteld kan worden dat de bepalingen in dit wetsvoorstel primair gericht zijn op het aanbrengen van technische wijzigingen.
Voorts vroegen de leden van de CDA-fractie of er na mei 2007, het moment waarop het meldpunt Wft werd gesloten, nog omissies zijn gerapporteerd. Zo ja, dan wilden zij graag weten op welke wijze deze worden verwerkt in de Wft? Zo neen, dan hoorden zij graag op welke wijze nu (en in de toekomst) eventuele omissies in de Wft aan de orde kunnen worden gesteld? Voorts vroegen de leden of er ook omissies zijn geconstateerd in de lagere Wft-regelgeving, zoals in AMvB’s, ministeriële regelingen en toezichthouderregels?
Na de inwerkingtreding van de Wft is een meldpunt geopend om omissies te melden. Dit was uniek en bedoeld om de – gezien de omvang van de wetgevingsoperatie – verwachte grote hoeveelheid meldingen te kanaliseren. Hetzelfde is gedaan bij de Wet implementatie richtlijn markten voor financiële instrumenten (Wet implementatie MiFID). Het is echter niet de bedoeling om in de toekomst bij ieder wetsvoorstel een meldpunt in het leven te roepen. Het ministerie van Financiën heeft een goede verstandhouding met marktpartijen, toezichthouders en andere belanghebbenden. Opmerkingen van belanghebbenden over wetgeving bereiken het ministerie dan ook altijd soepel. Dat was bij wetgeving vóór de Wft het geval en zal bij wetgeving na de Wft nog steeds het geval zijn. Na sluiting van het meldpunt heeft het ministerie dan ook verschillende meldingen over de Wft ontvangen.
In dit wetsvoorstel zijn alle wijzigingswaardige onderwerpen opgenomen die op het tijdstip van indiening bekend waren, ongeacht of deze voor of na sluiting van het meldpunt aan het ministerie kenbaar zijn gemaakt.
Overige meldingen zullen in het kader van een volgend wetsvoorstel tot wijziging van de Wft worden bekeken. De Wft zal – naast de wijzigingen door de implementatie van richtlijnen – in de toekomst namelijk nog regelmatig aangepast worden. Herstel van omissies in de Wft die zijn ontstaan naar aanleiding van bijvoorbeeld de invoering van de Wft of de Wet implementatie MiFID zullen daarbij zo veel mogelijk tezamen in één wijzigingswet worden opgenomen. Vanzelfsprekend kan het in uitzonderingsgevallen nodig zijn dat een ander wetsvoorstel wordt benut voor het herstellen van een omissie, maar in beginsel zal het herstellen en actualiseren van de Wft structureel (bijvoorbeeld jaarlijks of eens in de twee jaar) in één wijzigingswet plaatsvinden, dit ook ter voorkoming van samenloopproblemen.
Overigens zijn het niet alleen meldingen van buitenaf die tot aanpassing van de Wft leiden. Het ministerie van Financiën beoordeelt natuurlijk ook zelf kritisch de werking van de Wft in de praktijk en stelt waar nodig en gewenst wijzigingen voor.
Er zijn ook omissies geconstateerd in de lagere Wft-regelgeving. Deze zullen tegelijk met de omissies in de Wft worden hersteld.
De leden van de CDA-fractie vroegen op welke wijze rekening wordt gehouden met het ontstaan van mogelijke omissies door nieuwe aanpassingen van de Wft, bijvoorbeeld door de invoering van de Wet wijziging boetestelsel financiële wetgeving (Kamerstukken II, 2007–2008, 31 458).
Nieuwe omissies die ontstaan door aanpassing van de Wft worden niet anders behandeld dan oude omissies die gemeld zijn bij het ministerie. Voor het antwoord op deze vraag wordt dan ook verwezen naar het antwoord op de vorige vraag.
De leden van de VVD-fractie merkten op dat in het wetsvoorstel melding wordt gemaakt van de openstelling van het meldpunt Wft tot mei 2007. De leden van de VVD-fractie vroegen de regering aan te geven welke omissies er na sluiting van het meldpunt zijn gemeld (of gebleken) en hoe die in dit wetsvoorstel zijn geadresseerd. Voorts vroegen zij of er na indiening van dit wetsvoorstel bij de Kamer al weer nieuwe omissies gebleken zijn? Zo ja, dan zouden zij graag horen wanneer een nota van wijziging kan worden verwacht?
In dit wetsvoorstel zijn alle wijzigingswaardige onderwerpen opgenomen die op het tijdstip van indiening bekend waren, ongeacht of deze voor of na sluiting van het meldpunt aan het ministerie kenbaar zijn gemaakt.
Omissies die aan het licht zijn gekomen na indiening van dit wetsvoorstel bij de Kamer en die in aanmerking komen voor opneming in dit wetsvoorstel worden bij nota van wijziging hersteld. De nota van wijziging is tegelijk met deze nota naar de Kamer gezonden.
Voorts vroegen de leden van de VVD-fractie of de regering bereid is het meldpunt weer te openen, zodat nieuwe omissies wederom op een eenvoudige en transparante wijze kunnen worden gemeld en geraadpleegd? Zo neen, waarom niet?
Bij de beantwoording van de tweede vraag van de leden van de CDA-fractie hierboven heb ik reeds aangegeven dat door de goede verstandhouding van het ministerie van Financiën met de toezichthouders, marktpartijen en andere belanghebbenden het voor de bereikbaarheid van het ministerie niet nodig is een meldpunt in het leven te roepen. Vooralsnog bestaat dan ook niet het voornemen om het meldpunt weer te openen. Voor een uitgebreid antwoord op deze vraag wordt verwezen naar het antwoord hierboven op de tweede vraag van de leden van de CDA-fractie.
De leden van de VVD-fractie merkten op dat er in dit wetsvoorstel sprake lijkt te zijn van herstel van omissies ontstaan in verband met de implementatie van de Europese richtlijn markten voor financiële instrumenten (MiFID) in de Wft. Zij vroegen of er ook omissies die zijn ontstaan door de implementatie van de MiFID, niet worden gerepareerd in dit wetsvoorstel en als dat het geval is, wilden zij graag weten op welke wijze deze omissies dan worden gerepareerd.
In dit wetsvoorstel is inderdaad een aantal wijzigingen opgenomen dat verband houdt met de Wet implementatie MiFID, maar niet alle. De overgebleven omissies zullen worden hersteld bij een volgende wijziging van de Wft. Voor een uitgebreid antwoord op deze vraag wordt verwezen naar het antwoord hierboven op de tweede vraag van de leden van de CDA-fractie.
Naast omissies in de Wft, zullen er ook omissies in AMvB’s, ministeriële regelingen en toezichthouderregels moeten worden gerepareerd. De leden van de VVD-fractie vroegen de regering aan te geven om welke omissies het gaat. Voorts vroegen de leden de planning en de stand van zaken bij reparatie van die de hierboven genoemde lagere regelgeving? Als laatste waren de leden van de VVD-fractie benieuwd of de regering bereid is om, net zoals bij de totstandkoming van de Wft, de te repareren AMvB’s voorafgaand aan de vaststelling naar de Kamer toe te zenden?
Zoals eerder hierboven geantwoord op een vraag van de leden van de CDA-fractie zullen omissies in lagere Wft-regelgeving tegelijk met de omissies in de Wft worden hersteld. De omissies die worden hersteld in de lagere regelgeving zijn – net als de omissies die met dit wetsvoorstel worden hersteld in de wet – overwegend technisch van aard (zie ook het antwoord hierboven op de eerste vraag van de leden van de CDA-fractie).
Voor de parlementaire betrokkenheid bij lagere regelgeving is het uitgangspunt om terughoudend te zijn. Toepassing van dit uitgangspunt leidt er toe dat door de regering voorhang/nahang zal worden voorgesteld in de gevallen omschreven in de Aanwijzingen voor de regelgeving (Aanwijzingen 35 tot en met 43a)1. De terughoudendheid houdt ook in dat de voorhangprocedures beperkt worden tot de eerste vaststelling van een AMvB, dus geen voorhang bij iedere wijziging van een AMvB. Een uitzondering kan worden gemaakt voor wezenlijke beleidsinhoudelijke wijzigingen die van zodanig belang zijn dat de betrokkenheid van het parlement aangewezen is.
Nu de wijzigingen van de lagere Wft-regelgeving net als de wijzigingen van de wet hoofdzakelijk technisch van aard zijn, wil de regering vooralsnog vasthouden aan bovenstaand uitgangspunt door het Reparatiebesluit Wft (dat de AMvB’s repareert) niet formeel voor te hangen of informeel naar de Kamer te zenden.
De leden van de VVD-fractie merkten op dat door de gelijktijdige behandeling van dit wetsvoorstel en de vele andere wetsvoorstellen tot wijziging van de Wft de kans aanzienlijk is (toegenomen) dat niet-toereikende samenloopbepalingen tot nieuwe omissies leiden. De leden vroegen de regering aan te geven hoe zij dergelijke omissies denkt te kunnen voorkomen? Voorts verzochten zij de regering om een overzicht van de thans verwachte inwerkingtredingdata van alle wetgevingstrajecten die zijn opgenomen in het wetgevingsprogramma dat begin dit jaar naar de Kamer is gezonden?
De regering denkt de kans op samenloopproblemen te minimaliseren door bij toekomstige wijzigingswetten in het bijzonder aandacht te besteden aan dit aspect. Het combineren van verscheidene onderwerpen in een periodieke wijzigingswet kan ook bijdragen aan het terugdringen van samenloopproblemen (zie ook het antwoord hierboven op de tweede vraag van de leden van de CDA-fractie).
Het overzicht hieronder bevat de inwerkingtredingdata en de thans verwachte inwerkingtredingdata van alle wetgevingstrajecten die zijn opgenomen in het begin dit jaar naar de Kamer gezonden wetgevingsprogramma.
Inwerkingtredingdata en geplande inwerkingtredingdata van de wetgeving opgenomen in het wetgevingsprogramma dat in januari 2008 naar de Tweede Kamer is gezonden
Wetsvoorstel | Kamerstuknr. | Inwerkinggetreden en geplande inwerkingtredingdata |
---|---|---|
1. Wijziging van o.a. Wet toezicht accountants-organisaties ter implementatie van Richtlijn nr. 2006/43/EG (Wettelijke controles van jaarrekeningen en geconsolideerde jaarrekeningen) | 31 270 | 25 augustus 2008 in werking getreden |
2. Wijziging van de Wet identificatie dienstverlening (Wid) i.v.m. de uitvoering van de Richtlijn 2005/60/EG (Implementatie derde richtlijn witwassen) (herziening Wid)) | 31 237 | 1 augustus 2008 in werking getreden |
3. Integratie Wid en MOT; Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme | 31 238 | 1 augustus 2008 in werking getreden |
4. Wijziging van de Wet op het financieel toezicht (Wft) i.v.m. uitvoering Richtlijn 2005/68/EG ((implementatie richtlijn Herverzekering) | 31 131 | 1 september 2008 in werking getreden |
5. Aanpassingswet vierde tranche Awb (aanpassingswetgeving excl. Boetes)* | 31 124 | januari 2009 |
6. Reparatiewet Wft | 31 468 | januari 2009 |
7. Wijzigingswet Boetestelsel | 31 458 | december 2008 |
8. Wijziging van de Wft i.v.m. de uitvoering van de Richtlijn 2004/109 EG (Wet implementatie Transparantierichtlijn) | 31 093 | januari 2009 |
9. Wetsvoorstel inzake de invoering van de Premie Pensioeninstelling (PPI) | Nog geen nummer | juni 2009 |
10. Wetsvoorstel n.a.v. het advies van de Commissie Frijns | Nog geen nummer | juli 2009 |
11. Wetsvoorstel strekkende tot implementatie van Richtlijn 2007/36/EG (Implementatie richtlijn aandeelhoudersrechten) | Nog geen nummer | juli 2009 |
12. Wijziging van de Wft i.v.m. de implementatie van Richtlijn 2007/44/EG (Implementatie vvgb-richtlijn) | Nog geen nummer | september 2009 |
13. Wijziging van de Wft i.v.m. de implementatie van Richtlijn 2007/64/EG (Implementatie richtlijn betaaldiensten (PSD)) | Nog geen nummer | november 2009 |
14. Wijziging Wet aansprakelijkheid kernongevallen ter uitvoering Protocol 12–2-2004 inzake wettelijke aansprakelijkheid op het gebied van de kernenergie | 31 119 | 1 januari 2010** |
15. Wijziging van de Wft en de Faillissementswet in verband met de samenloop van de vordering op de boedel ingeval van noodregeling, surseance van betaling en faillissement en de aanvraag van een vergoeding op grond van de vangnetregeling (Vroeg/laat indieners (herziening DGS)) | Nog geen nummer | januari 2010 |
16. Wft: Deel Toezicht Afwikkelondernemingen | Nog geen nummer | januari 2010 |
17. Aanpassing Wet giraal effectenverkeer 1 (exclusief regeling opties) | Nog geen nummer | januari 2010 |
18. Aanpassing Wet giraal effectenverkeer 2 (opties) | Nog geen nummer | Nog niet bekend |
19. Wijzigingswet Wft | Nog geen nummer | Nog niet bekend |
20. Wetsvoorstel wijziging Wet toezicht financiële verslaggeving (Wtfv) ivm de bekostiging International Accounting Standard Boards (IASB) | Geen nummer | Ingetrokken |
* Eerste ondertekenaar van het wetsvoorstel is de minister van Justitie.
** De staten die partij zijn bij het verdrag dat ten grondslag ligt aan het Protocol 12-2-2004 en tevens lid zijn van de EU, zijn overgekomen dat zij op hetzelfde tijdstip tot ratificatie overgaan. Naar verwachting zal dit 1 januari 2010 zijn.
De leden van de CDA-fractie hadden enkele vragen die voortvloeien uit de Tijdelijke regeling invoering Wft.
De leden van de CDA-fractie merkten op dat in de huidige Wft momenteel sprake is van een beperking van de mogelijkheid om in beroep te gaan tegen het besluit van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) van de goedkeuring van een prospectus. Volgens de leden van de CDA-fractie zou die beperking er volgens de memorie van toelichting niet moeten zijn. Waarom niet, zo vroegen de leden van de CDA-fractie. Voorts vroegen zij zich af of zich sinds de invoering van de Wft op dit punt problemen hebben voorgedaan?
Voor het aanbieden van effecten en voor het uitbrengen van een openbaar bod is een afwijkende rechtsgang opgenomen in de Wft. Dit is gedaan om bij aanbiedingen van effecten en openbare biedingen zo snel mogelijk duidelijkheid te bieden aan marktpartijen over de rechtsgeldigheid van besluiten van de AFM. Daarom is bepaald dat bij dergelijke besluiten (behalve die tot het opleggen van boetes) geen bezwaarschriftprocedure hoeft te worden gevolgd en dat het CBb de enige en hoogste rechtsprekende instantie is.
De leden van de CDA-fractie merkten op dat door de voorgestelde uitbreiding van de reikwijdte van het begrip effect meer financiële instrumenten aangemerkt worden als effect. De leden van de CDA-fractie vroegen om hoeveel financiële instrumenten het gaat en wat de precieze consequenties zijn.
Artikel I, onderdeel GGG, van het wetsvoorstel beoogt te bewerkstelligen dat de verplichtingen van paragraaf 2.2.5.1 van de Wft niet van toepassing zijn op voor 1 januari 2007 aangegane overeenkomsten voortvloeiend uit het aanbieden van beleggingsobjecten die op de datum van inwerkingtreding van de Wft nog niet onder de definitie van beleggingsobject vielen en ook niet als zodanig dienden te worden behandeld. Omdat dit onderdeel van het wetsvoorstel dus uitsluitend betrekking heeft op voor 1 januari 2007 aangegane overeenkomsten, kan een voorgestelde wijziging van het begrip effect (dat overigens een ander begrip is dan het begrip beleggingsobject; zie de definities van effect en beleggingsobject in artikel 1:1 van de Wft) geen gevolgen hebben voor dit onderdeel van het wetsvoorstel.
De leden van de CDA-fractie merkten op dat volgens de memorie van toelichting het eerste lid van artikel 3:115 van de Wft te algemeen is geformuleerd. Deze bepaling (van toepassing bij een fusie) zou alleen moeten gaan om overdrachten door een verzekeraar met een zetel in Nederland. Deze leden vroegen wat de problemen zijn geweest met deze te ruime formulering.
Er zijn geen problemen geweest met de ruime formulering. Met de ingevoegde zinsnede wordt in het eerste lid van artikel 3:115 de systematiek overgenomen die in de Wft wordt gehanteerd, te weten dat in het eerste lid van een artikel wordt aangegeven waar de financiële onderneming haar zetel heeft. In dit geval ontbrak die nadere aanduiding.
De leden van de CDA-fractie merkten op dat in de huidige Wft ten onrechte de mogelijkheid ontbreekt voor de toezichthouder om een besluit tot het opleggen van een bestuurlijke boete of last onder dwangsom openbaar te maken. De leden vroegen waarom dit ten onrechte is en wat het huidige kader voor openbaarmaking is.
Het huidige kader voor openbaarmaking van besluiten tot het opleggen van een bestuurlijke boete of last onder dwangsom is geregeld in afdeling 1.5.2. van de Wft. Artikel II, onderdeel B, van dit wetsvoorstel herstelt een omissie in de Invoerings- en aanpassingswet Wft en geeft uitvoering aan artikel 5 van de Tijdelijke regeling invoering Wft.
De leden van de CDA-fractie vroegen naar aanleiding van artikel II, onderdeel C, in hoeverre het wenselijk is een bepaling op te nemen die zou zien op een omzetting voor 1 januari 2007 van een noodregeling in een faillissement.
De bepaling heeft betrekking op de situatie waarin een noodregeling is uitgesproken voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Wft, en vervolgens, na de inwerkingtreding van de Wft, wordt gevraagd om de omzetting van die noodregeling in een faillissement. Artikel II, onderdeel C, ziet dus niet op een omzetting vóór 1 januari 2007, maar op een omzetting na die datum van een vóór die datum uitgesproken noodregeling.
Vooropgesteld wordt dat in artikel 5a van de Tijdelijke regeling invoering Wft een bepaling met dezelfde inhoud is opgenomen. Artikel 176 van de Invoerings- en aanpassingswet Wft verplicht deze bepaling op te nemen in een voorstel van wet. Door artikel II, onderdeel C, op te nemen, wordt aan deze verplichting voldaan.
Opneming van artikel II, onderdeel C, in het onderhavige wetsvoorstel is niet alleen geboden, maar ook wenselijk. In artikel 212m van de Faillissementswet (Fw) is bepaald dat de rechtbank een noodregeling als bedoeld in artikel 3:160 van de Wet op het financieel toezicht kan omzetten in een faillissement. Bij een te strikte lezing van artikel 212m van de Fw zou men kunnen menen dat de woorden «als bedoeld in artikel 3:160» van de Wft tot gevolg hebben dat artikel 212m van de Fw niet ziet op een noodregeling die is uitgesproken op grond van de – na 1 januari 2007 niet meer geldende – Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 (Wtv 1993). Een te strikte lezing zou ertoe leiden dat een op grond van de Wtv 1993 uitgesproken noodregeling na 1 januari 2007 niet meer zou kunnen worden omgezet. In die te strikte lezing zou er na de inwerkingtreding van de Wft geen geldende bepaling zijn die de omzetting van een vóór 1 januari 2007 uitgesproken noodregeling regelt. Deze te strikte lezing komt erop neer dat de bepaling die de omzetting regelde niet meer geldt – want opgenomen in de buiten werking getreden Wtv 1993 – terwijl de bepaling die inmiddels wel geldt – artikel 3:160 van de Wft – niet zou zien op een op grond van de Wtv 1993 uitgesproken noodregeling. Zoals gezegd: deze lezing is te strikt en daarom onjuist. Er is geen reden waarom een vóór 1 januari 2007 uitgesproken noodregeling na die datum niet meer zou kunnen worden omgezet in een faillissement. Een dergelijk gevolg zou geheel ongerijmd zijn en berusten op een misverstand. De verwijzing naar artikel 3:160 van de Wft moet veeleer worden opgevat als een verwijzing naar wetgeving inzake financieel toezicht in het algemeen. Teneinde het hierboven beschreven misverstand te voorkomen is destijds artikel 5a opgenomen in de Tijdelijke regeling invoering Wft en wordt thans artikel II, onderdeel C, opgenomen in dit wetsvoorstel.
De leden van de CDA-fractie en van de VVD-fractie maakten van de gelegenheid gebruik om vragen te stellen en opmerkingen te maken over mogelijke reparaties van twee artikelen van de Wft die niet in dit wetsvoorstel zijn meegenomen.
De leden van de CDA-fractie voegen naar het standpunt van de regering over de opmerking van het Verbond van Verzekeraars dat bij de oorspronkelijke behandeling van de Wft zou zijn toegezegd dat verzekeraars slechts één van de in artikel 4:63 opgenomen mogelijkheden behoeven aan te bieden aan hun cliënten voor het opzeggen van een verzekering binnen 30 dagen. De leden van de VVD-fractie verwoordden op hun beurt de stelling van het Verbond dat ambtelijk Financiën zou hebben gesteld dat bedoeld was dat verzekeraars slechts één van de twee mogelijkheden behoeven te gebruiken en dat zulks in het kader van de reparatie van de Wft zou worden aangepast.
Van een toezegging bij de behandeling van de Wft zoals door het Verbond van Verzekeraars gesuggereerd, is geen sprake. Tijdens de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel dat leidde tot de Wft heeft artikel 4:63 niet geleid tot enige discussie en zijn geen toezeggingen gedaan. Van een ambtelijke toezegging tot wijziging van dit artikel in de Reparatiewet is evenmin sprake.
Tijdens de ambtelijke voorbereiding van het onderhavige wetsvoorstel stelde het Verbond , naar aanleiding van een in een conceptversie van het wetsvoorstel opgenomen bepaling, de vraag aan de orde of de in het eerste lid van artikel 4:63 genoemde mogelijkheden voor verzekeringnemer om de verzekering schriftelijk of door middel van een duurzame drager op te zeggen, moeten worden gelezen als alternatief of cumulatief. Naar aanleiding van deze vraag is artikel 4:63, eerste lid, en de daarop betrekking hebbende toelichting aan een nadere beschouwing onderworpen. De conclusie luidde dat dit lid duidelijk weergeeft wat de bedoeling ervan is en dat wijziging derhalve niet nodig is. Door gebruik van het woord «of» staat vast dat beide opties de verzekeringnemer als alternatieven ter beschikking staan. In de toelichting bij de vierde nota van wijziging waarmee dit artikel in de Wft is ingevoegd, staat dan ook dat naast de schriftelijke opzegging ook opzegging door middel van een voor de verzekeraar beschikbare en toegankelijke duurzame drager mogelijk is. Voor de verzekeringnemer gelden de opties derhalve als alternatieven. De verzekeraar daarentegen moet beide opties aanbieden, zodat voor hem sprake is van een cumulatieve eis.
Benadrukt zij dat – los van de duidelijke bewoording van dit lid en de daarop betrekking hebbende toelichting – een andere uitleg ongewenste gevolgen zou kunnen hebben. Indien de verzekeraar zelf zou mogen beslissen dat verzekeringnemers uitsluitend kunnen opzeggen door middel van een duurzame drager, zou het deel van de Nederlandse bevolking dat geen of moeilijk toegang heeft tot moderne communicatiemiddelen, de mogelijkheid worden ontnomen die artikel 4:63, eerste lid, verzekeringnemers beoogt te bieden, te weten om schriftelijk op te zeggen. Onder duurzame dragers dienen immers in het bijzonder te worden verstaan computerdiskettes, cd-roms, DVD’s en de harde schijf van de computer waar elektronische post wordt opgeslagen.
De leden van de CDA- en de VVD-fractie vroegen op welke wijze in de Wft uitvoering is gegeven aan de biedplicht bij groepsmaatschappijen en of een zogenoemde «disaggregation rule» moet worden opgenomen die ertoe leidt dat groepsmaatschappijen niet automatisch worden geacht met elkaar samen te werken.
Een ieder die overwegende zeggenschap verkrijgt in een Nederlandse vennootschap waarvan aandelen of certificaten zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt (beursvennootschap) is op grond van artikel 5:70 verplicht een openbaar bod uit te brengen op de resterende aandelen. Door deze biedplicht wordt minderheidsaandeelhouders die zich geconfronteerd zien met een aandeelhouder met overwegende zeggenschap een reële uittredingsmogelijkheid geboden. Om te voorkomen dat de biedplicht eenvoudig kan worden ontweken is bepaald dat de biedplicht zich mede uitstrekt tot degenen die met desbetreffende aandeelhouder of certificaathouder in onderling overleg handelen. Van in onderling overleg handelen is, zo bepaalt de wet, onder meer sprake wanneer twee of meer rechtspersonen of vennootschappen die tot een groep behoren samen overwegende zeggenschap verwerven. De groepsmaatschappij die de meeste stemrechten kan uitoefenen is in dat geval verplicht een openbaar bod uit te brengen. De andere betrokken groepsmaatschappijen zijn dan uitgezonderd van de biedplicht. Indien twee of meer groepsmaatschappijen evenveel stemrechten kunnen uitoefenen rust de biedplicht, naar keuze, op een van de groepsmaatschappijen. Indien aan de biedplicht wordt voldaan door de gekozen groepsmaatschappij zijn de overige groepsmaatschappijen vervolgens vrijgesteld.
De in dit wetsvoorstel vervatte wijzigingen in de definitie van «personen waarmee in onderling overleg wordt gehandeld« (artikel 1:1 Wft) en in de bepaling betreffende de biedplicht (artikel 5:70 Wft) zijn uitsluitend redactioneel van aard. Voor het opnemen va een «disaggregation rule» in de door de CDA- en de VVD-fractie voorgestelde zin in aanvulling op het bovenbeschreven stelsel ziet de regering onvoldoende noodzaak.
Brief van de Minister van Justitie aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten Generaal, 2006/07, 30 800 VI, C.