Vastgesteld 11 november 2008
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid1 heeft een aantal vragen voorgelegd aan de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid naar aanleiding van de brief van de minister van Buitenlandse Zaken van 23 april 2008 inzake voorlegging Notawisseling, ter stilzwijgende goedkeuring (Kamerstuk 31 448, nr. A/1).
De minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 10 november 2008.
Vragen en antwoorden, voorzien van een inleiding, zijn hierna afgedrukt.
Bij zijn brief van 23 april 2008 (Staten-Generaal, 2007–2008, 31 448, A en nr. 1) heeft de minister van Buitenlandse Zaken u ter stilzwijgende goedkeuring aangeboden de op 18 juli 2007 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen Notawisseling houdende wijziging van het op 30 juni 2000 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Nieuw-Zeeland (Trb. 2008, 3 en 42). Inmiddels hebben enkele leden van de Eerste Kamer gevraagd de verdragswijziging aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal te onderwerpen (Eerste Kamer, 2007–2008, 31 448, B).
Naar aanleiding van genoemde brief hebben de leden van de fracties van het CDA en de PvdA van de Tweede Kamer enkele algemene vragen gesteld over het socialezekerheidsverdrag met Nieuw-Zeeland. Deze vragen zal ik hieronder beantwoorden.
De leden van de CDA-fractie en PvdA-fractie hebben kennis genomen van de nota. Zij verzoeken de regering toe te lichten waarom deze nota pas na meer dan 9 maanden aan de Staten-Generaal wordt voorgelegd.
Ik ben het met u eens dat de aanbieding van de nota langere tijd op zich heeft laten wachten. Hierbij merk ik overigens op dat het tijdstip van aanbieding niet ten nadele van betrokkenen heeft gewerkt. De afhandeling van dit dossier was daarom niet aan een specifieke tijdslimiet gebonden. Het Nieuw-Zeelandse uitvoeringsinstituut brengt namelijk de vakantie-uitkering AOW niet in mindering op de superannuation, maar wil wel dat deze begunstigende contra-legempraktijk een juridische basis krijgt. Deze verdragswijziging formaliseert derhalve de feitelijke gang van zaken. Ook de verdragswijziging die het oog heeft op beëindiging van de uitbetaling van de toeslagen op grond van de Toeslagenwet in Nieuw-Zeeland heeft een overwegend formeel karakter, omdat er feitelijk geen toeslaggerechtigden in Nieuw-Zeeland wonen.
In de afgelopen jaren hebben verschillende leden van de Tweede Kamer impliciet hun verbazing uitgesproken over het feit dat Nederlandse AOW-pensioenen (bijna) in hun geheel in mindering gebracht worden op superannuation pensioen in Australië en Nieuw-Zeeland, die beiden vergelijkbare pensioenstelsels kennen en waar een redelijk groot aantal mensen met recht op een Nederlandse AOW uitkering wonen (zie bijvoorbeeld Kamervragen van de leden Meijer en Verbeet, vergaderjaar 2005/2006, nr. 1902, Kamervragen van de leden Omtzigt en Mosterd, vergaderjaar 2003/2004, nr. 610).
De leden van de CDA-fractie en PvdA-fractie vinden het vreemd dat de Nederlandse AOW in zijn geheel gekort wordt op de superannuation van Nieuw-Zeeland en dat Nieuw-Zeeland het recht heeft om belasting te heffen over de Nederlandse AOW. Kan de regering toelichten hoeveel AOW uitkeringen overgemaakt worden aan mensen woonachtig in Nieuw-Zeeland, hoeveel geld hiermee gemoeid is en hoeveel belasting de regering van Nieuw-Zeeland heft over deze AOW?
In zijn brief van 2 december 2002 (Tweede Kamer, 2002–2003, 28 278, nr. 7) is de toenmalige staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid uitvoerig ingegaan op de achtergronden van het Verdrag met Nieuw-Zeeland. Nieuw-Zeeland biedt al zijn pensioengerechtigden een inkomensgarantie (superannuation), gefinancierd uit de algemene middelen. Hiertegenover staat dat alle overige wettelijke ouderdomsuitkeringen op deze superannuation in mindering worden gebracht. Het AOW-pensioen wordt daarom volledig in mindering gebracht op de superannuation. Het ABP-pensioen is geen wettelijke uitkering en wordt daarom niet in mindering gebracht. Tegen het weglekken van de AOW is niets te doen. Het is immers een gevolg van de Nieuw-Zeelandse wetgeving.
Ik kan mij voorstellen dat dit weglekeffect, met name door de betrokken uitkeringsgerechtigden, onbevredigend wordt gevonden, hoewel zij hiervan per saldo geen nadeel ondervinden. Toch staan hier belangrijke voordelen voor Nederland tegenover, zodat over het geheel genomen, sprake is van een evenwichtig verdrag.
Over de maand mei 2008 ontvingen 3501 gerechtigden een AOW-pensioen in Nieuw-Zeeland. Zij ontvingen totaal op jaarbasis € 12 623 040,– (inclusief vakantie-uitkering).
Wanneer het socialezekerheidsverdrag met Nieuw-Zeeland niet van kracht zou zijn, zou dit binnen het AOW-domein Nederland totaal ca. € 5 miljoen besparen. Deze besparing is als volgt samengesteld.
Op grond van de Wet beperking export uitkeringen kan zonder handhavingsverdrag aan ongehuwden alleen het gehuwdenpensioen worden geëxporteerd (= 50% van het minimumloon) in plaats van het ongehuwdenpensioen (=70% van het minimumloon). Ook de toeslag op het AOW-gehuwdenpensioen ten behoeve van de partner jonger dan 65 jaar kan niet zonder handhavingsverdrag worden geëxporteerd. Ook de toekenning van AOW-periodes voor 1957 vindt plaats op grond van het verdrag en zou dus zonder verdrag niet te hoeven worden uitbetaald.
Hier tegenover staat, dat Nieuw-Zeeland op grond van het verdrag verplicht is de superannuation naar Nederland te exporteren. Dit is een opmerkelijk onderhandelingsresultaat, omdat het immers gaat om een bijstandachtige uitkering, die zich in beginsel niet leent voor export. Naar Nederland teruggekeerde emigranten, die doorgaans geen of slechts een beperkt AOW-pensioen hebben opgebouwd, behouden daardoor het recht op Nieuw-Zeelandse superannuation, en komen daardoor niet ten laste van de Nederlandse schatkist. Dit voordeel voor Nederland kan als volgt worden berekend.
Nieuw-Zeeland betaalde per 30 juni 2008 aan 1055 personen in Nederland een superannuation. Op jaarbasis gaat het om een bedrag van totaal ca. NZ $ 7 880 000,– dat is ca. € 3 405 000,–.
De betaling van de Nieuw-Zeelandse superannuation leidt in ca. 700 gevallen tot een aftopping van de AOW-uitkering waardoor Nederland ca. € 946 000,– bespaart. (Nederland mag het AOW-pensioen op grond van het verdrag «aftoppen» als, zeer eenvoudig weergegeven, de hoogte van het daadwerkelijk ontvangen bedrag aan AOW plus superannuation hoger is dan het volledige AOW-pensioen.)
Geconstateerd kan dus worden dat het verdrag de lasten en opbrengsten evenredig tussen beide landen verdeelt.
In het belastingverdrag met Nieuw-Zeeland is geregeld dat in het geval betrokkene (ook) de Nieuw-Zeelandse nationaliteit heeft, Nieuw-Zeeland het recht heeft op de belastingheffing. In het geval dat niet zo is, heft Nederland. Het inhouden van belastingen dient overigens niet verward te worden met de inkomenstoets in Nieuw-Zeeland waardoor de AOW in mindering wordt gebracht op de superannuation. Het is niet precies bekend wat de belastingopbrengsten hiervan voor Nieuw-Zeeland zijn. Bedacht moet echter worden dat Nederland bevoegd is premie in te houden over de in Nederland uitbetaalde superannuation. Ook belastingtechnisch is er dus sprake van een zeker evenwicht.
Acht de Nederlandse regering het wenselijk dat de in Nederland opgebrachte AOW premies, die in Nieuw-Zeeland worden uitbetaald, onderworpen worden aan de belasting van Nieuw-Zeeland? Is dat niet onrechtvaardig ten opzichte van de Nederlandse premiebetaler?
De regering van Nieuw-Zeeland kort kennelijk 100% van de pensioenen op de Nieuw-Zeelandse superannuation. Waarom kiest de Nederlandse regering er niet voor om dit om te draaien in het sociale zekerheidsverdrag of ten minste de bespaarde Nieuw-Zeelandse superannuation gedeeltelijk terug te betalen aan de Nederlandse overheid?
Zoals hierboven aangegeven ben ik van mening dat er sprake is van een evenwichtig verdrag, waarbij de financiële lasten evenredig over beide landen zijn verdeeld.
Bij de Kamervragen van Meijer en Verbeet (vergaderjaar 2005/2006, nr. 1902) antwoordde de regering dat «Naar aanleiding van een verzoek daartoe heb ik bij schrijven van 11 juli 2006 mijn Nieuw-Zeelandse ambtgenoot geïnformeerd over het wettelijke karakter van de «tegemoetkoming AOW». Daarbij is aangegeven dat het antwoord op de vraag of de tegemoetkoming AOW op grond van de Nieuw-Zeelandse wetgeving in mindering mag worden gebracht op het Nieuw-Zeelandse pensioen naar onze mening niet tot de competentie behoort van de Nederlandse autoriteiten. Een kopie van die brief treft u bijgaand aan. Ik zal u van de reactie van de Nieuw-Zeelandse autoriteiten in kennis stellen».
Is het nu geregeld dat een tegemoetkoming AOW niet langer gezien wordt als een pensioen, zodat het niet gekort wordt op de superannuation?
De Nieuw-Zeelandse autoriteiten hebben laten weten dat de tegemoetkoming AOW op grond van de Nieuw-Zeelandse wetssystematiek gezien moet worden wordt als een wettelijk pensioen op grond van de New Zealand Social Security Act 1964 en daarom in mindering wordt gebracht op de superannuation. Nu de Nieuw-Zeelandse autoriteiten hebben bepaald dat de tegemoetkoming op grond van hun nationale wetgeving moet worden gekort, is het niet aan Nederland hierover een oordeel te hebben. De vakantie-uitkering AOW wordt daarentegen feitelijk niet in mindering gebracht op de superannuation. Dit wordt in de thans voorliggende verdragswijziging geformaliseerd.
Begrijpen de leden van de CDA-fractie en de leden van de PvdA-fractie het goed dat een pensioen van het ABP, in tegenstelling tot private pensioenen, onder omstandigheden gekort wordt op de superannuation? Acht de regering dit rechtvaardig? Zo ja, waarom? Zo neen, welke acties onderneemt de regering om dit private pensioen – het ABP is immers geprivatiseerd – niet langer in mindering te brengen op de superannuation?
Zie het antwoord onder vraag 1, het ABP-pensioen wordt niet in mindering gebracht op de superannuation.
Bij de goedkeuring van het nieuwe verdrag tussen Nederland en Nieuw-Zeeland heeft de Kamer de motie Hessels (Kamerstuk 28 278, nr. 8) aangenomen, waarin de regering verzocht werd «... de mogelijkheden te onderzoeken om (delen van) AOW-uitkeringen die niet tot een daadwerkelijke netto inkomensvooruitgang leiden, uit te sluiten van de AOW-franchise in de ABP-pensioenen...».
De regering antwoordde daarop dat het ABP het pensioenreglement niet wilde aanpassen en meldde vervolgend dat «Nu het niet mogelijk blijkt deze kwestie op te lossen door middel van aanpassing van het pensioenreglement van het privaatrechtelijke pensioenfonds ABP, zal ik deze kwestie bij de Nieuw-Zeelandse verdragspartner in de toekomst aan de orde stellen». (Kamerstuk 28 278, nr. 9). De leden van de CDA-fractie en de leden van de PvdA-fractie gaan er vanuit dat de regering bij de bespreking van deze nota dit onderwerp ter sprake heeft gebracht. Wat was daarbij de reactie van de regering van Nieuw-Zeeland?
Wij hebben de betreffende problematiek inderdaad bij onze verdragspartner aan de orde gesteld. De Nieuw-Zeelandse minister of Social Development heeft onlangs besloten ons verzoek niet te honoreren om de overgangsvoordelen-AOW van personen die ook een ABP-pensioen ontvangen van de inkomenstoets vrij te laten.
Samenstelling:
Leden: Van der Vlies (SGP), De Wit (SP), voorzitter, Van Gent (GL), Blok (VVD), Tichelaar (PvdA), Van Dijk (CDA), Smeets (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Omtzigt (CDA), Van Hijum (CDA), Timmer (PvdA), Koşer Kaya (D66), Jonker (CDA), ondervoorzitter, Luijben (SP), Ulenbelt (SP), Ortega-Martijn (CU), Blanksma-van den Heuvel (CDA), Van der Burg (VVD), Koppejan (CDA), Van Dijck (PVV), Spekman (PvdA), Thieme (PvdD), Karabulut (SP), Vos (PvdA) en Vacature (VVD).
Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Gerkens (SP), Sap (GL), De Krom (VVD), Heerts (PvdA), Smilde (CDA), Depla (PvdA), Aptroot (VVD), Sterk (CDA), Willemse-van der Ploeg (CDA), Dijsselbloem (PvdA), Pechtold (D66), Spies (CDA), Irrgang (SP), Lempens (SP), Cramer (CU), Biskop (CDA), Kamp (VVD), Joldersma (CDA), Fritsma (PVV), Tang (PvdA), Ouwehand (PvdD), Gesthuizen (SP), Heijnen (PvdA) en Weekers (VVD).