31 436
Wijziging van het Wetboek van Strafvordering, het Wetboek van Strafrecht en enige andere wetten in verband met het verbeteren en versterken van de vaststelling van de identiteit van verdachten, veroordeelden en getuigen (Wet identiteitsvaststelling verdachten, veroordeelden en getuigen)

nr. 4
OORSPRONKELIJKE TEKST VAN HET VOORSTEL VAN WET EN VAN DE MEMORIE VAN TOELICHTING ZOALS VOORGELEGD AAN DE RAAD VAN STATE EN VOORZOVER NADIEN GEWIJZIGD

a. Wijzigingen in het wetsvoorstel

– In artikel I was telkens in plaats van «Artikel 29a, tweede lid,» opgenomen: Artikel 27a, derde lid,.

– In artikel I, onder D, was in artikel 27a, eerste lid, in plaats van «In de gevallen, bedoeld in artikel 55c, tweede en derde lid,» opgenomen: In de gevallen, bedoeld in artikel 55c, eerste en tweede lid,.

– In artikel I, onder D, was in artikel 27a een derde lid opgenomen, dat luidde:

3. De verdachte is verplicht op bevel van een rechterlijk ambtenaar een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan te bieden en zijn medewerking te verlenen aan het nemen van zijn vingerafdrukken.

– In artikel I, onder D, luidde artikel 27b:

Artikel 27b

1. Onze Minister van Justitie kent aan de verdachte na de vaststelling van zijn identiteit een strafrechtsketennummer toe, tenzij aan hem reeds een strafrechtsketennummer is toegekend. Het strafrechtsketennummer bevat geen informatie over de verdachte.

2. De functionarissen en organen die zijn belast met de toepassing van het strafrecht, gebruiken bij het onderling uitwisselen van persoonsgegevens over verdachten en veroordeelden het strafrechtsketennummer. Het strafrechtsketennummer mag slechts worden gebruikt ten behoeve van het uitwisselen van persoonsgegevens van verdachten en veroordeelden ten behoeve van de toepassing van het strafrecht en de uitvoering van de Vreemdelingenwet 2000.

3. Het strafrechtsketennummer en de andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de vaststelling van de identiteit van verdachten en veroordeelden en die bij algemene maatregel van bestuur zijn aangewezen, worden in de strafrechtsketendatabank verwerkt. Onze Minister van Justitie is verantwoordelijke voor deze databank.

4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld voor het verwerken van de gegevens, bedoeld in het derde lid.

– In artikel I, onder E, luidde artikel 29a:

Artikel 29a

In alle gevallen waarin de verdachte wordt gehoord of een verhoor bijwoont en over zijn identiteit twijfel bestaat, is de rechter bevoegd de identiteit van de verdachte vast te stellen op de wijze, bedoeld in artikel 27a, eerste lid, eerste volzin, en tweede lid.

– In artikel I, onder H, luidde artikel 55c:

Artikel 55c

1. De bij of krachtens artikel 141 aangewezen ambtenaren nemen met het oog op het vaststellen van de identiteit van een verdachte die is aangehouden wegens een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, een of meer foto’s en vingerafdrukken.

2. De officier van justitie of de hulpofficier beveelt dat van iedere andere verdachte dan de verdachte, bedoeld in het eerste lid, over wiens identiteit twijfel bestaat of wiens identiteit onbekend is, een of meer foto’s en vingerafdrukken worden genomen.

3. De foto’s en vingerafdrukken, bedoeld in het eerste en tweede lid, kunnen ook worden verwerkt voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten.

4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld voor het verwerken van de foto’s en vingerafdrukken, bedoeld in het eerste en tweede lid.

– Artikel I, onder W, luidde:

In artikel 360, eerste lid, wordt «de artikelen 190, derde lid, en 290, eerste lid, tweede en derde volzin,» vervangen door: de artikelen 190, tweede lid, en 290, derde lid,.

– In artikel I, onder Y, was geen komma opgenomen na 190, eerste.

– In artikel II, onder B, was in plaats van «bij de naleving van de voorwaarden, bedoeld in artikel 14c, tweede lid, onder 5°,» opgenomen: bij de naleving van de voorwaarden, bedoeld in het tweede lid, onder 5°,.

– In de artikel III en IV was telkens in plaats van «Artikel 29a, tweede lid,» opgenomen: Artikel 27a, derde lid,.

– Artikel V, onder B, luidde:

Aan het slot van artikel 28, eerste lid, worden een volzin toegevoegd, die luidt: De identiteit van de veroordeelde wordt vastgesteld op de wijze, bedoeld in artikel 27a, eerste lid, eerste volzin, en tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. Artikel 27a, derde lid, van dat wetboek is van overeenkomstige toepassing.

– Artikel V, onder C, luidde:

Artikel 52 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid wordt na de tweede volzin een nieuwe volzin ingevoegd, die luidt: In het geval dat de veroordeelde wordt gehoord, wordt zijn identiteit vastgesteld op de wijze, bedoeld in artikel 27a, eerste lid, eerste volzin, en tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering.

2. In het vierde lid, wordt «De artikelen 21–26 van het Wetboek van Strafvordering» vervangen door: De artikelen 21–26 en 27a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.

– De aanhef van artikel VI, onder B, luidde: Artikel 28 wordt als volgt gewijzigd:.

– In artikel VI, onder B, was in artikel 28:

1. in het eerste lid na «de inrichting» opgenomen: , voorafgaand aan en na afloop van bezoek.

2. het tweede lid niet opgenomen.

3. in het derde lid in plaats van «Artikel 29a, tweede lid,» opgenomen: Artikel 27a, derde lid,.

4. in het zesde lid in plaats van «de persoonsgegevens, bedoeld in het derde tot en met vijfde lid» opgenomen: de persoonsgegevens, bedoeld in het eerste tot en met vierde lid.

– De aanhef van artikel VII, onder A, luidde: Artikel 22 wordt als volgt gewijzigd:.

– In artikel VII, onder A, was in artikel 22 in het derde lid, in plaats van «Artikel 29a, tweede lid,» opgenomen «Artikel 27a, derde lid,» en in het vijfde lid was in plaats van «de persoonsgegevens, bedoeld in het tweede tot en met vierde lid» opgenomen: de persoonsgegevens, bedoeld in het eerste tot en met vierde lid.

– In artikel VIII was in artikel 33:

1. in het eerste lid na «de inrichting» opgenomen: , voorafgaand aan en na afloop van bezoek.

2. het tweede lid niet opgenomen.

3. in het derde lid in plaats van «Artikel 29a, tweede lid,» opgenomen: Artikel 27a, derde lid,.

4. in het zesde lid in plaats van «de persoonsgegevens, bedoeld in het derde tot en met vijfde lid» opgenomen: de persoonsgegevens, bedoeld in het eerste tot en met vierde lid.

– In artikel X was in artikel 51a in het tweede lid, in plaats van «Artikel 29a, tweede lid, » opgenomen «Artikel 27a, derde lid,.» en in het vierde lid was in plaats van «de persoonsgegevens, bedoeld in het tweede en derde lid» opgenomen: de persoonsgegevens, bedoeld in het tweede lid.

– In artikel XI, onder D, was in artikel 39d in plaats van «de artikelen 4 en 6» opgenomen: de artikelen 4, eerste tot en met derde lid, en 6.

– Artikel XII luidde: Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

– Artikel XIII was niet opgenomen.

b. wijzigingen in de memorie van toelichting

– In paragraaf 1 luidden de tweede alinea en het begin van de derde alinea:

Hoofddoelstelling van het onderhavige wetsvoorstel is dan ook het versterken van een juiste, betrouwbare en zorgvuldige vaststelling van de identiteit van verdachten en veroordeelden in de strafrechtsketen. Dit houdt onder andere in dat de persoonsidentificerende gegevens die nodig zijn voor de uitvoering van de werkprocessen in de strafrechtsketen, betrouwbaar zijn en voor alle partners in die keten op een effectieve en efficiënte manier beschikbaar moeten zijn. Om dat te bewerkstelligen kent het wetsvoorstel vier doelstellingen:

1. het verruimen van de mogelijkheden van het gebruik van foto’s en vingerafdrukken voor het vaststellen van de identiteit van verdachten en veroordeelden en het stellen van regels over het verwerken van die gegevens,

2. de introductie van een identificatieplicht voor een verdachte ten opzichte van een rechterlijk ambtenaar en voor een gedetineerde verdachte of een veroordeelde ten opzichte van de directeur of hoofd van een inrichting of psychiatrisch ziekenhuis waar hij zijn straf of maatregel ondergaat,

3. het invoeren van een strafrechtsketennummer (SKN) als persoonsnummer voor de gehele strafrechtsketen, en het verplicht gebruik daarvan door alle partijen uit de strafrechtsketen,

4. het aanwijzen van de Minister van Justitie als ID-autoriteit voor de strafrechtsketen.

Dit wetsvoorstel heeft in de vijfde plaats tot doel ook getuigen de verplichting op te leggen zich desgevraagd tegenover de rechter te legitimeren.

– In paragraaf 3 luidde het tekstblok dat begint met «Onder meer de eerdergenoemde steekproef»en eindigt met «bestaande «GBA»-identiteiten door meer dan een persoon worden gebruikt.»:

– Onder meer de eerdergenoemde steekproef heeft geleid tot het besluit alsnog bij wijze van inhaalslag van alle gedetineerden in Nederland de identiteit vast te stellen met behulp van vingerafdrukken. Besloten is te beginnen met die gedetineerden van wie ofwel geen vingerafdrukken in HAVANK bekend zijn, ofwel bij wier vingerafdrukken nog andere identiteiten in HAVANK geregistreerd zijn. Dit bleek ruim 20 procent van de gedetineerden (3700 van de 17 000) te betreffen. Van deze groep en van enkele duizenden gedetineerden die nadien zijn ingestroomd, zijn bij voorrang de vingerafdrukken genomen en gecontroleerd (in totaal circa 11 000 tegen eind september 2007). Hierbij is onder meer gebleken dat circa 900 dossiers nader onderzoek behoeven (stand eind september 2007). In ± 50 gevallen is (tot eind september) vastgesteld dat gedetineerden andere identiteitsgegevens gebruiken of opgeven dan die welke in de administraties zijn opgenomen. Tevens is op basis van aangetroffen vingerafdrukken komen vast te staan dat bestaande«GBA»-identiteiten door meer dan een persoon worden gebruikt.

– In paragraaf 4 was in het eerste tekstblok niet de zin opgenomen: Het voorstel van een rijkswet houdende wijziging van de Paspoortwet in verband met het herinrichten van de reisdocumentenadministratie bevat een aantal wijzigingen om de Paspoortwet in lijn te brengen met de genoemde Verordening.

– In paragraaf 5.2 luidde het laatste tekstblok:

De Raad voor de rechtspraak, de Nederlandse Vereniging van Rechtspraak en de Raad van Hoofdcommissarissen hebben hun zorgen geuit over de complexiteit van de te gebruiken procedures, apparatuur en systemen, en de impact die dit kan hebben op de organisatie en werkprocessen van de betrokken organisaties. Om die impact te bepalen en de werking van het protocol te testen in de praktijk, is of wordt een aantal pilots uitgevoerd (waarvan de bevindingen in kwantitatieve zin al in paragraaf 3 zijn verwerkt). De eerste is op 1 september 2006 van start gegaan in de Penitentiaire Inrichting Tilburg. De overige pilots zijn of worden uitgevoerd bij de Reclassering Breda, in het cellencomplex op Schiphol en in de politieregio’s Midden- en West-Brabant, Zuid-Holland-Zuid en Amsterdam-Amstelland. De pilot op Schiphol had een bijzonder karakter doordat op dit complex de hele keten is vertegenwoordigd. In de pilots wordt het protocol op uitvoerbaarheid en doeltreffendheid getest en worden de uitvoeringsconsequenties (de impact) van het werken volgens het protocol in kaart gebracht. Daartoe wordt gebruik gemaakt van apparatuur voor het nemen van foto’s, voor het scannen en controleren van identiteitsdocumenten en voor het afnemen en controleren van vingerafdrukken. Deze apparatuur is, hoewel primair ontwikkeld voor toepassing in de grensbewaking, gebleken goed te werken in de strafrechtelijke context. Wel is van belang op te merken dat documentscanners alleen succesvol kunnen worden ingezet als de kennis van de gebruikers van de apparatuur toereikend is. Apparatuur is niet leidend maar ondersteunend. Voor het maken van foto’s is gebruik gemaakt van digitale camera’s, waarmee goede resultaten werden behaald. Aan foto’s worden hoge eisen gesteld, teneinde het mogelijk te maken dat zij in de toekomst ook gebruikt kunnen worden voor geautomatiseerde gezichtsherkenning. De kwaliteitsnormen voor de foto’s zijn daarom gelijk aan of hoger dan de kwaliteitsnormen voor de foto’s voor de Nederlandse identiteitsdocumenten. Voor het afnemen van vingerafdrukken is gebruik gemaakt van apparatuur voor het digitaal scannen van de vingerafdrukken, in plaats van het traditionele proces waarbij inkt en papier worden gebruikt. De resultaten die hiermee zijn opgedaan, zijn bemoedigend. Het laat zich aanzien dat het digitaal afnemen van vingerafdrukken aanmerkelijk minder tijd vergt dan het afnemen van vingerafdrukken op basis van het traditionele proces. Tegelijkertijd wordt een kwaliteitsverbetering gerealiseerd doordat gebruik gemaakt wordt van software die de kwaliteit van de vingerafdrukken direct bij afname controleert. Ten behoeve van de pilot op Schiphol is een identificatiezuil ontwikkeld. Dit is een geïntegreerde voorziening waarmee zowel foto’s als vingerafdrukken genomen kunnen worden en waarmee een identiteitsbewijs gescand kan worden. Deze zuil is gebruikersvriendelijk, hoeft niet door specialisten te worden bediend en borgt dat het identificatieproces ordentelijk wordt doorlopen. Duidelijk is geworden dat het goed opleiden van personeel een cruciale factor is voor het succesvol implementeren van het vernieuwde identificatieproces. Het management speelt een belangrijke rol bij het consequent uitvoeren van het identificatieproces. In de opleiding en voorlichting zal dan ook aandacht geschonken worden aan de juiste «management attentie». Het is tot slot van groot belang dat er een goede ondersteuning in de «backoffice» beschikbaar is. Tijdens de pilots zijn daarvoor verschillende varianten beproefd. Op basis van die ervaringen zullen verschillende front- en backofficevarianten worden ingericht. De beschikbare kennis van het identificatieproces bij de vreemdelingenpolitie en bij de documentdeskundigen biedt daartoe goede mogelijkheden.

– In paragraaf 6.5.2 was niet de zin opgenomen: In het wetsvoorstel bestaat hierop één uitzondering. De identiteit van een (jeugdige) gedetineerde behoeft niet te worden vastgesteld voorafgaand aan en na afloop van bezoek, indien op hem voortdurend en persoonlijk toezicht wordt gehouden. Indien op een gedetineerde één op één toezicht wordt gehouden, is persoonsverwisseling immers nagenoeg uitgesloten.

– In paragraaf 6.7 was het tekstblok dat begint met «De functie van de minister van ID-autoriteit wordt tot uitdrukking gebracht»en eindigt met «alle functionarissen en organen die met de toepassing van het strafrecht zijn belast.» niet opgenomen.

– In paragraaf 6.8 luidde het tekstblok dat begint met «De tweede uitzondering houdt in dat de DNA-profielen van verdachten»en eindigt met «Het SKN zal de sleutel vormen tot deze gegevens en dient dus eveneens bewaard te blijven.»:

De tweede uitzondering houdt in dat de DNA-profielen van verdachten, conform de huidige systematiek voor het bewaren van DNA-profielen, vernietigd worden zodra er sprake is van een omstandigheid dat zij niet langer als verdachten van een strafbaar feit kunnen worden aangemerkt. Deze regel zal niet gelden voor justiële en strafvorderlijke gegevens. Sinds jaar en dag is het gebruikelijk dat deze gegevens bewaard blijven, ongeacht het feit of er van een dergelijke omstandigheid sprake is. De reden daarvoor is dat het bewaren van deze gegevens van belang kan zijn om op een later moment volledig inzicht te kunnen hebben in het strafrechtelijk verleden van betrokkene. Ook foto’s, vingerafdrukken en SKN’s die ten behoeve van de identiteitsvaststelling zijn genomen, worden uitgezonderd van de regel dat deze vernietigd dienen te worden zodra er sprake is van een omstandigheid dat betrokkene niet langer als verdachte van een strafbaar feit kan worden aangemerkt. Deze gegevens blijven relevant om zonodig achteraf ten overstaan van een rechterlijk ambtenaar te kunnen vaststellen dat de opgeslagen justiële en strafvorderlijke gegevens op de juiste persoon betrekking hebben. Wel zal er – in aansluiting op de huidige systematiek en naar aanleiding van het advies van het College bescherming persoonsgegevens en van de Nederlandse Orde van Advocaten in worden voorzien dat foto’s en vingerafdrukken, in het geval zo’n omstandigheid zich voordoet, niet meer gebruikt mogen worden voor de opsporing en vervolging van strafbare feiten, tenzij betrokkene verdacht wordt van een ander strafbaar feit of daarvoor veroordeeld is.

– In paragraaf 7.1 luidde het tekstblok dat begint met «Vingerafdrukken vormen op dit moment het meest effectieve en efficiënte instrument»en eindigt met «waarbij de vingerafdrukken worden ingezet ter vaststelling van iemands identiteit.»:

Vingerafdrukken vormen op dit moment het meeste effectieve instrument om de overheid bij de identiteitsvaststelling te ondersteunen. Een ander identificerend middel dan vingerafdrukken waarmee vergelijkbare resultaten kunnen worden behaald, is niet beschikbaar. Vingerafdrukken zijn immers uniek identificerend en bieden daarom een trefzeker en veel betrouwbaarder hulpmiddel dan documenten om de identiteit van de justitiabele vast te stellen. Bovendien kan met vingerafdrukken veel minder gemakkelijk worden gefraudeerd dan met documenten. In dit wetsvoorstel wordt het daarom als gerechtvaardigd beschouwd om de identiteit van een verdachte of veroordeelde primair te verifiëren met behulp van vingerafdrukken en secundair aan de hand van een identiteitsdocument, alhoewel in reactie op een opmerking daarover van de Nederlandse Orde van Advocaten onderkend wordt dat het nemen van vingerafdrukken een zwaardere inbreuk op de lichamelijke integriteit vormt dan het overleggen van een identiteitsdocument.

– In paragraaf 7.1. was het tekstblok dat begint met «Verder voorziet het wetsvoorstel erin dat in de andere fasen van de strafrechtelijke procedure»en eindigt met «Daarbinnen is de politie of de inrichting verantwoordelijk.» niet opgenomen.

– In paragraaf 7.1. luidde het tekstblok dat begint met «In de tweede plaats is het gebruik van de verkregen foto’s en vingerafdrukken slechts mogelijk»en eindigt met «of de tenuitvoerlegging van de straf of maatregel waarin dat noodzakelijk is.»:

In de tweede plaats is het gebruik van de verkregen foto’s en vingerafdrukken slechts mogelijk voor zover deze strookt met de doelen die in het voorgestelde artikel 55c, eerste tot en met derde lid, zijn omschreven. De doelen zijn het vaststellen van de identiteit van verdachten en veroordeelden en de opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten. Onder identiteitsvaststelling van een justitiabelen wordt tevens de verificatie van de identiteit van de verdachte of veroordeelde verstaan op de momenten in de strafrechtelijke procedure of de tenuitvoerlegging van de straf of maatregel waarin dat noodzakelijk is.

– Aan het einde van paragraaf 8 luidde het tekstblok dat begint met «In het Beleidsprogramma «Samen werken, samen leven» is aangegeven» en eindigt met «De grote complexiteit is reden om, zoals hierna in de toelichting op artikel XIII zal worden uiteengezet, het wetsvoorstel gefaseerd in te voeren.»:

Pas als het nieuwe HAVANK operationeel zal zijn, zal gewerkt kunnen gaan worden overeenkomstig de systematiek van het onderhavige wetsvoorstel. Zoals hiervoor is aangegeven, zal dit naar verwachting eind 2009 het geval zijn.

– In paragraaf 9 luidde de eerste alinea in de toelichting op artikel 27a, eerste en tweede lid:

Artikel 27a, eerste en tweede lid, Sv geeft aan op welke wijze de identificatie en verificatie van de identiteit van een verdachte plaatsvindt. Op andere plaatsen in het Wetboek van Strafvordering (zie bijvoorbeeld het bij artikel I, onder S, gewijzigde artikel 273, eerste lid, Sv) is de bevoegdheid voor de rechterlijk ambtenaar neergelegd de identiteit van de verdachte overeenkomstig deze artikelleden vast te stellen.

– In paragraaf 9 was de tweede alinea in de toelichting op artikel 27a, eerste en tweede lid, niet opgenomen.

– In paragraaf 9 was de toelichting op artikel 27a, eerste lid, tweede volzin, niet opgenomen.

– In paragraaf 9 was in de toelichting op artikel 27b, tweede lid, niet opgenomen:

De gevallen waarin het SKN in het gegevensverkeer met de vreemdelingenketen mag worden gebruikt, zullen naar aanleiding van het advies van de Raad van State bij algemene maatregel van bestuur worden bepaald. Hierbij kan onder andere worden gedacht aan de beoordeling van een aanvraag voor een verblijfsvergunning of een ongewenstverklaring.

– In paragraaf 9 was in de toelichting op artikel 27b, derde lid, niet de alinea opgenomen die begint met «Uit de omschrijving van het doel van het gebruik van het SKN» en eindigt met «rechtstreeks van belang kan zijn voor de beslissingen die zij jegens hem dienen te nemen.»

– In paragraaf 9 was in de toelichting op artikel 29a, eerste lid, niet de alinea opgenomen die begint met «Artikel 257a, eerste lid, Sv kent de officier van justitie» en eindigt met «kan hij als een rechterlijk ambtenaar beschouwd worden.»

– In paragraaf 9 was de toelichting op artikel 55c, eerste lid, niet opgenomen.

– In paragraaf 9 luidde in de toelichting op artikel 55c, vierde lid, het tekstblok dat begint met «Het Wetboek van Strafvordering biedt geen grondslag voor het nemen van de vingerafdrukken van personen, die bijvoorbeeld als gevolg van een ramp zijn overleden» en eindigt met «onder verantwoordelijkheid van de burgemeester, vingerafdrukken kunnen worden genomen, indien dat noodzakelijk is.»:

Het Wetboek van Strafvordering biedt geen grondslag voor het nemen van de vingerafdrukken van ongeïdentificeerde personen, die overleden zijn als gevolg van bijvoorbeeld een ramp. Omdat deze vingerafdrukken louter ter uitvoering van de hulpverleningstaak van de politie worden genomen, ligt het in de rede dat die grondslag wordt gecreëerd in de Wet op de lijkbezorging en dat aansluiting wordt gezocht bij de regeling die in artikel I, onder G, van het voorstel van wet tot wijziging van de Wet op de lijkbezorging wordt getroffen. Bij dat artikelonderdeel wordt in artikel 21 van de Wet op de lijkbezorging een nieuw derde lid ingevoegd op grond waarvan bij een stoffelijk overschot waarvan de identiteit niet kan worden vastgesteld, onder verantwoordelijkheid van de burgemeester, celmateriaal wordt afgenomen ten behoeve van het bepalen en verwerken van zijn DNA-profiel. Ik zou mij kunnen voorstellen dat in dat artikellid tevens een wettelijke grondslag wordt gecreëerd op grond waarvan de vingerafdrukken van een ongeïdentificeerd stoffelijk overschot worden genomen, indien dat noodzakelijk is. Samen met de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zal ik dat bezien.

De DNA-profielen die op grond van het voorgestelde artikel 21, derde lid, worden bepaald, worden verwerkt in de DNA-databank vermiste personen. Ik stel me voor dat ten aanzien van de vingerafdrukken van ongeïdentificeerde stoffelijke overschotten voor een soortgelijke constructie wordt gekozen.

– In paragraaf 9 was in de toelichting op artikel I, onder I, luidde het tekstblok dat begint met «Dit gebruik past immers niet binnen de doelstellingen van dat wetboek» en eindigt met «onder verantwoordelijkheid van de burgemeester, handpalmafdrukken kunnen worden genomen, indien dat noodzakelijk is.»:

Dit gebruik past immers niet binnen de doelstellingen van het Wetboek van Strafvordering, maar veeleer, zoals ook bij de toelichting op artikel 55c, derde lid, Sv ten aanzien van vingerafdrukken is gesteld, binnen de doelstellingen van de Wet op de lijkbezorging. Ik zal met de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties bezien of in die wet een voorziening kan worden getroffen voor het gebruik van handpalmafdrukken voor de identificatie van personen in hulpverleningsituaties.

– In paragraaf 9 was de toelichting op de artikelen XII en XIII niet opgenomen.