Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 22 mei 2012
De Experimentenwet Bedrijveninvesteringszones (BIZ)1 is per 1 mei 2009 in werking getreden en is een instrument gericht op het stimuleren van het ondernemingsklimaat op bedrijventerreinen en in winkelgebieden. De wet maakt het mogelijk dat ondernemers gezamenlijk kunnen investeren in een veilige en aantrekkelijke bedrijfsomgeving, waarbij alle ondernemers meebetalen. Het instrument dat hiervoor wordt ingezet, is een gebiedsgerichte heffing die door de gemeente op verzoek van een (nader bepaalde) meerderheid van de ondernemers kan worden ingesteld. Tot 1 januari 2012 kregen ondernemers en gemeenten de gelegenheid om een nieuwe BIZ op te richten. Momenteel wordt de experimentenwet geëvalueerd. Op basis van de evaluatie wordt gekeken of het wenselijk is dat de BIZ een vervolg krijgt in de vorm van permanente wetgeving.
Tijdens de behandeling van de experimentenwet in de Tweede Kamer is destijds afgesproken dat u jaarlijks wordt geïnformeerd over het verloop van de experimenten. In de bijlage bij deze brief treft u het derde en tevens laatste monitoringsrapport aan2.
Hieronder zal ik kort ingaan op de achtergrond van de experimenten, de monitoringsopzet en de belangrijkste conclusies uit het derde rapport.
Achtergrond van de experimenten
De BIZ is in het buitenland (o.a. in de Verenigde Staten en in het Verenigd Koninkrijk) een beproefd instrument om gezamenlijke investeringen van ondernemers in hun bedrijfsomgeving te bevorderen en de lasten evenwichtig te verdelen. De investeringen die met een BIZ kunnen worden gedaan, kunnen een bijdrage leveren aan de aantrekkelijkheid en veiligheid van bedrijventerreinen en winkelgebieden. In Nederland is er gekozen voor een experimentele opzet in de vorm van een tijdelijke wet.
Een belangrijk uitgangspunt van de wet is dat de BIZ een initiatief voor en door ondernemers is. Dit sluit aan bij mijn beleid om ondernemers meer zelf aan het stuur te laten zitten.
Andere uitgangspunten zijn dat ondernemers zelf de beschikking krijgen over de opbrengst van de heffing, dat het gaat om activiteiten in aanvulling op de diensten van de gemeente en dat een BIZ alleen in werking kan treden als uit een draagvlakmeting onder alle ondernemers blijkt dat er sprake is van voldoende draagvlak. Hiertoe dient aan de volgende vereisten voldaan te zijn:
– de respons op de draagvlakmeting is minimaal 50%;
– minimaal tweederde van de respondenten is voor;
– de voorstanders vertegenwoordigen meer WOZ-waarde3 dan de tegenstanders.4
Op basis van deze uitgangspunten is de Experimentenwet Bedrijveninvesteringszones ontwikkeld.
Het doel van de experimentenwet is om gedurende enkele jaren uit te testen hoe BIZ in de praktijk werkt, om te bezien in hoeverre het instrument gewaardeerd wordt door ondernemers en gemeenten, en in welke mate de BIZ een bijdrage levert aan het lokale ondernemersklimaat en de leefbaarheid en veiligheid van bedrijventerreinen en winkelgebieden.
Begin 2011 is de periode om mee te doen aan de experimenten, conform de ruimte die de wet hiervoor biedt, bij Koninklijk Besluit met 8 maanden verlengd.
Met de verlenging kregen ondernemers en gemeenten tot 1 januari 2012 de tijd om een BIZ op te richten (de verordeningen dienen voor die tijd te zijn vastgesteld). Een verlenging was de wens van gemeenten en ondernemers en dit werd bevestigd door een brief van VNO-NCW, MKB-Nederland en de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG). Deze verlenging van 8 maanden laat de andere afgesproken data in de wet ongemoeid. De wet loopt nog tot 1 juli 2015.
Opzet monitoring
De experimenten worden vanaf de start gevolgd om de ervaringen zo goed mogelijk in beeld te brengen. Het monitoringsrapport in de bijlage is door bureau Berenschot opgesteld in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en is tot stand gekomen in samenwerking met vertegenwoordigers van VNO-NCW en MKB-Nederland, de VNG en Kamer van Koophandel Nederland, welke in de begeleidingscommissie deelnemen.
Om het rapport op te kunnen stellen, heeft er documentonderzoek plaatsgevonden, zijn er enquêtes uitgezet onder de betrokken ondernemers en gemeenteambtenaren en zijn er gesprekken gevoerd met initiatiefnemende ondernemers en ambtenaren om de ervaringen met de wet te bespreken. Het nu voorliggende rapport geeft een indicatief beeld van de huidige ervaringen met de BIZ en is de derde in een serie van drie monitoringsrapporten.
De eerste is in april 2010 naar uw Kamer gestuurd, de tweede in april 20115. De monitoring levert informatie ten behoeve van de evaluatie die in 2012 plaatsvindt. Hieronder ga ik in op de belangrijkste conclusies uit het derde monitoringsrapport.
Belangrijkste conclusies derde monitoringsrapport
Aard en omvang van de BIZ-experimenten
Uit de monitor blijkt dat er veel animo is voor de experimenten. Het instrument wordt in grote en kleine gemeenten, winkelgebieden en bedrijventerreinen en door heel het land ingezet. Het aantal BIZ-en is in 2011 sterk toegenomen. Per 15 maart 2012 zijn er in totaal 108 BIZ-en in uitvoering. Dat wil zeggen dat er een (formele) draagvlakmeting heeft plaatsgevonden en dat daarbij voldoende draagvlak is geconstateerd onder ondernemers. Het aantal BIZ-en is hiermee bijna 2,5 twee keer zo groot als vorig jaar (ter vergelijking: 45 BIZ-en per 1 februari 2011). Bij aanvang van het experiment werd rekening gehouden met zo’n 30 zones.6
In 2011 is het slagingspercentage van de draagvlakmetingen gelijk gebleven aan 2010: ongeveer 60% heeft de eisen van de draagvlaktoets gehaald. Succesfactoren hiervoor lijken te zijn: de persoonlijke benadering van ondernemers, de faciliterende houding van de gemeente, het betrekken van eigenaren en dat er al sprake is van een (lichte) organisatiegraad onder ondernemers.
Bij de keuze van een heffingsmaatstaf wordt vaak aangesloten bij de bestaande bijdrage van ondernemers aan bijv. de ondernemersvereniging. Uit de cijfers die bekend zijn kan worden afgeleid dat bijna een derde kiest voor een vast tarief, bijna een derde kiest voor een tarief naar rato van de WOZ-waarde. Ruim één derde kiest voor een gedifferentieerd tarief.
Wanneer wordt gekeken naar de rechtsvorm van de BIZ-organisaties dan blijkt dat ruim 60% van de BIZ-en in uitvoering kiest voor een stichting en dat 40% kiest voor een vereniging. Voor een vereniging wordt gekozen vanwege de grotere betrokkenheid en de voorkeur voor de stichting komt voort uit de eenvoud ervan. De verhouding van de locatie van de BIZ-en is ten opzichte van vorig jaar vrijwel gelijk gebleven: twee derde van de BIZ-en vindt plaats in een winkelgebied en één derde op een bedrijventerrein. Reden voor deze wat scheve verhouding lijkt te zijn dat op een bedrijventerrein het gezamenlijk belang lastiger is te vinden dan in een winkelgebied.
Het totaal aantal locaties waar in meer of mindere mate is nagedacht over de invoering van een Bedrijveninvesteringszone sinds 1 mei 2009 staat op 234 initiatieven (dit is inclusief het aantal BIZ-en in uitvoering). De redenen waarom een initiatief uiteindelijk geen BIZ wordt, lopen uiteen. Er zijn initiatieven die de draagvlaktoets niet hebben gehaald en er zijn initiatieven die zijn gestopt voordat de draagvlaktoets heeft plaatsgevonden.
Een BIZ is een instrument voor en door ondernemers, daarmee is het ook aan de ondernemers om wel of geen meerwaarde te zien in het instrument. Soms zijn de gedeelde belangen te gering of zijn zaken al op vrijwillige basis goed geregeld.
Ervaringen van ondernemers en gemeenten met de wet
In het monitoringsrapport valt dit jaar op dat de waardering van ondernemers en gemeenten voor de BIZ als instrument is gegroeid ten opzichte van de voorgaande jaren. Het onderling vertrouwen tussen de gemeente en de ondernemers is verder toegenomen, de tevredenheid over de procedure die nodig is om tot een BIZ te komen is verder toegenomen (in 2011 is tweederde hierover (zeer) tevreden). Verder is de indruk dat ondernemers in vergelijking met vorig jaar meer aangeven dat ze (veel) resultaten van de BIZ zien in hun omgeving (50% in 2011 ten opzichte van 28% in 2010). De reden dat ondernemers nog geen resultaten zien van de BIZ kan gedeeltelijk verklaard worden uit het feit dat sommige BIZ-en pas kort in uitvoering zijn en sommige maatregelen zichzelf nog moeten bewijzen.
Ook geeft de meerderheid onder de ondernemers aan dat de verhouding tussen de kosten en de baten goed uitvalt. Reden hiervoor is dat, doordat iedereen meebetaalt, er meer budget is om goede dingen mee te doen. Verder wordt de eerlijke verdeling van de lasten genoemd, ook door degenen die voorheen niet bijdroegen aan bijv. de ondernemersvereniging.
Het afgelopen jaar lijken er nog weer meer leerervaringen op te zijn getreden in de toepassing van de experimentenwet. Tegelijkertijd blijven er ook punten die door ondernemers en/of gemeenten als lastig worden ervaren: zo vraagt de totstandkoming van een BIZ van alle partijen een grote tijdsinvestering. Hoewel veel gemeenten en ondernemers dit de moeite waard vinden, staat dit volgens sommige gemeenten niet in verhouding tot het bedrag dat aan heffingen wordt opgehaald. Verder geven een aantal, met name, gemeenten, aan dat er spanning bestaat tussen het heffingsinstrument (belasting) en de uitkering (subsidie) die vervolgens plaatsvindt, en het feit dat het gaat om eigen geld van ondernemers. Ook het schakelen tussen de verschillende rollen van de gemeente (zoals beleidsmaker, belastinginner, subsidieverstrekker en samenwerkingspartner) wordt als lastig ervaren.
Hoewel het monitoringsrapport een indicatief beeld schept van de ervaringen met de wet, lijkt de wet mede door het grote aantal nieuwe BIZ-en duidelijk in een behoefte te voorzien om goede initiatieven betaalbaar te maken en om de lasten evenwichtig te verdelen over alle ondernemers in een gebied.
Tot slot
Tot 1 januari 2012 kregen ondernemers en gemeenten de gelegenheid om een nieuwe BIZ op te richten door een BIZ-verordening vast te stellen. De bestaande Bedrijveninvesteringszones kunnen tot 2015 blijven bestaan.
Wanneer een wetsvoorstel is ingediend om de wet voort te zetten in permanente vorm, geldt er een overgangsbepaling waarmee de BIZ-heffing ook in de periode van 1 juli 2015 tot 1 januari 2018 kan blijven bestaan.
Afgelopen maart is gestart met de evaluatie van de experimentenwet. Het doel van de evaluatie is om antwoord te geven op de vraag of het wenselijk is om de Bedrijveninvesteringszone structureel mogelijk te maken in Nederland. Na de zomer, uiterlijk 1 januari 2013, zal ik, zoals afgesproken, het evaluatierapport evenals mijn inhoudelijk standpunt hierover naar Uw Kamer zenden. Daarbij zal ook worden ingegaan op een aantal punten die door ondernemers en gemeenten in deze voortgangsrapportage naar voren zijn gebracht.
De minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie M. J. M. Verhagen