Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 16 april 2010
De Experimentenwet BI-zones (BIZ)1 is per 1 mei 2009 in werking getreden en is één van de instrumenten gericht op het stimuleren van het lokale ondernemingsklimaat in winkelgebieden en op bedrijventerreinen. De wet maakt het mogelijk dat ondernemers gezamenlijk kunnen investeren in een veilige en aantrekkelijke bedrijfsomgeving, waarbij alle ondernemers meebetalen. Het instrument dat hiervoor wordt ingezet is een gebiedsgerichte heffing die door de gemeente op verzoek van een (nader bepaalde) meerderheid van de ondernemers kan worden ingesteld. Tijdens de behandeling van de wet in de Tweede Kamer is afgesproken dat u jaarlijks wordt geïnformeerd over het verloop van de experimenten. Hiertoe treft u in de bijlage het eerste monitoringsrapport aan.2 Hieronder zal ik kort ingaan op de achtergrond van de experimenten, de monitoringsopzet en de belangrijkste conclusies uit het rapport. Tot slot sta ik stil bij de verspreiding van de monitoringsresultaten.
Achtergrond van de experimenten
De BIZ is in het buitenland (o.a. in de Verenigde Staten en in het Verenigd Koninkrijk) een beproefd instrument om gezamenlijke investeringen van ondernemers in hun bedrijfsomgeving te bevorderen en de lasten evenwichtig te verdelen. De investeringen die met een BIZ kunnen worden gedaan, kunnen een bijdrage leveren aan de aantrekkelijkheid en veiligheid van bedrijventerreinen en winkelgebieden. In Nederland is er gekozen voor een experimentele opzet in de vorm van een tijdelijke wet. Belangrijke uitgangspunten van de wet zijn o.a. dat de BIZ een initiatief van ondernemers is, dat zij zelf de beschikking krijgen over de opbrengst van de heffing, dat het gaat om activiteiten in aanvulling op de diensten van de gemeente, en dat een BIZ alleen in werking kan treden als uit een draagvlakmeting onder alle ondernemers blijkt dat er sprake is van voldoende draagvlak. Hiertoe dient aan de volgende vereisten voldaan te zijn:
– de respons op de draagvlakmeting is minimaal 50%;
– minimaal tweederde van de respondenten is voor;
– de voorstanders vertegenwoordigen meer WOZ-waarde dan de tegenstanders.3
Met deze uitgangspunten is de Experimentenwet BI-zones ontwikkeld.
Het doel van de experimentenwet is om gedurende een aantal jaren uit te testen hoe BIZ in de praktijk werkt, om te bezien in hoeverre het instrument gewaardeerd wordt door ondernemers en gemeenten, en in welke mate de BIZ een bijdrage levert aan het lokale ondernemersklimaat en de leefbaarheid en veiligheid van bedrijvenlocaties. Ondernemers en gemeenten die mee willen doen aan de experimenten, hebben nog tot 1 mei 2011 de tijd om een BIZ op te richten (de verordeningen dienen voor die tijd te zijn vastgesteld). De wet loopt nog tot 1 juli 2015. Voor 1 januari 2013 zal een evaluatie plaatsvinden, waarna politieke besluitvorming plaats kan vinden over een eventueel vervolg en in welke vorm. Tot die tijd ontvangt u jaarlijks een voortgangsrapportage volgens onderstaande opzet.
Opzet monitoring
De experimenten worden gelijk vanaf de start gevolgd om de ervaringen zo goed mogelijk in beeld te brengen. Hiertoe heb ik bureau Berenschot ingehuurd om de monitoring van de experimenten vorm te geven. Het monitoringsrapport in de bijlage is door bureau Berenschot opgesteld in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken en is tot stand gekomen in samenwerking met vertegenwoordigers van MKB-Nederland, VNO-NCW, de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) en de Vereniging Kamers van Koophandel Nederland, welke in de begeleidingscommissie deelnemen. Om het rapport op te kunnen stellen heeft er documentonderzoek plaatsgevonden, zijn er enquêtes uitgezet onder de betrokken ondernemers en gemeenteambtenaren en hebben er sessies plaatsgevonden om de ervaringen met de wet te bespreken. Het nu voorliggende rapport is de eerste in een serie van drie monitoringsrapporten die de komende jaren opgeleverd zullen worden. Begin 2011 en 2012 volgen de overige twee rapporten. De monitoring levert informatie ten behoeve van de evaluatie die in de loop van 2012 plaats zal vinden. Hieronder ga ik in op de belangrijkste conclusies uit het eerste monitoringsrapport.
Belangrijkste conclusies eerste monitoringsrapport
Aard en omvang van de BIZ-experimenten
Uit de monitor blijkt dat er veel animo is voor de experimenten. Het instrument wordt in grote en kleine gemeenten, winkelgebieden en bedrijventerreinen en door heel het land ingezet. In totaal zijn er sinds de inwerkingtreding van de wet op 1 mei 2009 circa 60 BIZ-initiatieven gestart. De meeste van deze initiatieven bevinden zich nog in het beginstadium en zijn bezig met het realiseren van een BIZ. 20 gebieden zijn al wat verder gevorderd en hebben inmiddels een draagvlakmeting georganiseerd. Daarvan zijn er 8 initiatieven die doorgang hebben kunnen vinden en die begin dit jaar gestart zijn met de uitvoering (7 winkelgebieden en 1 bedrijventerrein). Het gaat om gebieden in de gemeenten Den Haag (3 stuks), Hoogeveen, Hilversum, Schiedam, Rijswijk en Zwolle.
Ervaringen van ondernemers en gemeenten met de wet
Ondernemers en gemeenten geven aan dat de BIZ als instrument gewaardeerd wordt en zijn enthousiast over het principe. De wet voorziet duidelijk in een behoefte om goede initiatieven betaalbaar te maken en de lasten evenwichtig te verdelen over alle ondernemers in het gebied. Andere voordelen die genoemd worden, zijn een grotere betrokkenheid van ondernemers bij het gebied en een toegenomen begrip en verbeterde samenwerking tussen ondernemers onderling en tussen ondernemers en de gemeente.
Tegelijkertijd zijn ondernemers en met name gemeenten over het algemeen kritisch over de inspanning die de opzet van een BIZ kost. Dat is op zich begrijpelijk. De ervaring in het buitenland leert dat de oprichting van een BIZ vaak minimaal een jaar in beslag neemt. Bovendien gaat het om een nieuw instrument in Nederland waar nog geen ervaring mee is opgedaan. Naar verwachting treden hier nog leereffecten op. Tegelijkertijd geven ondernemers en gemeenten over het algemeen aan dat het de moeite van de inspanning waard is.
In de praktische toepassing van de wet wordt een aantal elementen uit de wet gesignaleerd die discussie opleveren. Het gaat om de volgende punten:
– De reikwijdte van de activiteiten die onder een BIZ kunnen vallen. In de wet (art. 1) staat dat het moet gaan om: «activiteiten die gericht zijn op leefbaarheid, veiligheid, ruimtelijke kwaliteit of een ander mede publiek belang in de openbare ruimte».
– De hoogte van de heffing en of er wel of niet gedifferentieerd moet worden.
– De vraag of vastgoedeigenaren in geval van leegstand in de heffing betrokken dienen te worden.
De wet biedt op deze punten bewust ruimte voor keuzes en de gedachte hierachter is dat het is aan lokale ondernemers en gemeentebestuurders is om hier binnen de kaders van de wet over te beslissen. Het is in die zin – vanuit experimenteel opzicht – goed dat hier discussie over ontstaat. Ik realiseer me echter dat het voor initiatiefnemers niet altijd makkelijk is om hier keuzes in te maken en hier overeenstemming over te krijgen. Ik heb dan ook veel bewondering voor de eerste initiatiefnemers die (binnen de kaders van de wet) het wiel dienen uit te vinden. Tegelijkertijd is het vanuit het oogpunt van maatwerk in mijn ogen wel wenselijk dat ze die ruimte hebben.
Als laatste punt geven ondernemers aan dat de draagvlakeisen hoog zijn. Dit punt is tijdens de behandeling van de wet in de Tweede Kamer uitgebreid aan de orde geweest. Naar mijn idee heeft dit geleid tot evenwichtige draagvlakeisen: ambitieus en toch realistisch. Tot nu toe heeft 40% van de initiatieven die een draagvlakmeting hebben georganiseerd, aan de gestelde draagvlakeisen voldaan. Daaruit blijkt inderdaad dat de eisen inderdaad een flinke uitdaging vormen, maar in de praktijk wel haalbaar zijn. Bovendien kunnen initiatieven die het niet gered hebben een nieuwe poging wagen, eventueel met een aangepast plan. Ik heb begrepen dat een aantal initiatieven die het in eerste instantie niet hebben gered, inderdaad een nieuwe poging overwegen.
Aanbevelingen
Op basis van de monitoringsresultaten doen de onderzoekers de volgende aanbevelingen aan de initiatiefnemers van een BIZ:
– Investeer in persoonlijk contact met ondernemers (bijvoorbeeld via ambassadeurs).
– Formuleer scherpe doelstellingen en zorg voor een goede focus (niet teveel wensen in één keer).
– Zoek aansluiting bij initiatieven, doelen en activiteiten waar al draagvlak voor bestaat.
– Zorg voor een fonds (vanuit de gemeente) voor de financiering van aanloopkosten, die mogelijk later teruggehaald kunnen worden uit de heffing.
– Besteedt aandacht aan de wijze van communicatie: duidelijk en herkenbaar. Zorg bijvoorbeeld voor een duidelijk herkenbaar stemformulier en een helder overzicht van de kosten en opbrengsten voor ondernemers.
Verspreiding monitoringsresultaten
Om ondernemers en gemeenten te ondersteunen met de (verdere) invoering van BIZ, is er door de VNG een modelverordening opgesteld, die inmiddels aan de hand van de eerste ervaringen is geactualiseerd. Daarnaast is er een centrale website www.biz-nl.nl waar ondernemers en gemeenten terecht kunnen voor informatie, een stappenplan, handige documenten, voorbeelden en (veelgestelde) vragen. Deze site is een initiatief van de VNG, MKB-Nederland, VNO-NCW en het Ministerie van Economische Zaken. Op deze site kunnen initiatiefnemers van een BIZ en de betrokken gemeenteambtenaren zich ook aanmelden om mee te doen aan de monitoring. De website is geactualiseerd naar aanleiding van de ervaringen van het afgelopen jaar. De informatie uit deze monitor zal breed verspreid worden via deze website, een elektronische nieuwsbrief en via intermediaire organisaties zodat nieuwe initiatieven en nog lopende initiatieven er hun voordeel mee kunnen doen.
Ook de komende jaren zullen we de vinger aan de pols houden en ik ben benieuwd om te zien hoe de experimenten zich verder zullen ontwikkelen, of de gewenste leereffecten op zullen treden en welke bijdrage de experimenten zullen leveren aan het lokale ondernemingsklimaat. In het voorjaar van 2011 zult u verder worden geïnformeerd over de voortgang.
De minister van Economische Zaken,
M. J. A. van der Hoeven