Ontvangen 5 oktober 2009
De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:
Na artikel 2.2 worden 9 artikelen ingevoegd, luidende:
1. Het is verboden een seriematig vervaardigd huisvestingssysteem voor dieren van bij algemene maatregel van bestuur aangewezen soorten of categorieën van dieren, voorhanden te hebben, ten verkoop in voorraad te hebben, te verkopen, af te leveren of te gebruiken.
2. Het verbod, bedoeld in het eerste lid, geldt niet indien een huisvestingssysteem is toegelaten.
3. Het verbod, bedoeld in het eerste lid, geldt eveneens niet ten aanzien van huisvestingssystemen die worden doorgevoerd of kennelijk bestemd zijn voor uitvoer.
1. Een huisvestingssysteem wordt slechts toegelaten indien op grond van de door de aanvrager overgelegde gegevens met redelijke zekerheid mag worden aangenomen dat het systeem geen schadelijke effecten heeft op het welzijn van dieren waarvoor het bestemd is, in een mate die niet aanvaardbaar is. Bij het bepalen van de mate van aanvaardbaarheid wordt mede rekening gehouden met de uit het betrokken huisvestingssysteem voortvloeiende gevolgen voor andere belangen dan het welzijn van dieren.
2. Over de toelating van een huisvestingssysteem beslist Onze Minister op aanvraag van de fabrikant, de importeur of een handelaar, gehoord de Commissie toelating huisvestingssystemen landbouwhuisdieren, bedoeld in artikel 2.2i.
3. Een aanvraag voor een toelating dient in ieder geval vergezeld te gaan van een door of vanwege de aanvrager opgestelde rapportage ter zake van dat huisvestingssysteem over de effecten op het welzijn van dieren waarvoor het bestemd is.
4. Een rapportage als bedoeld in het derde lid dient te zijn opgesteld in de Nederlandse taal en bevat in ieder geval:
a. een specifieke beschrijving van het huisvestingssysteem, waarvan onder meer deel uitmaakt een beschrijving van:
– de afmetingen en uitvoeringen van kooien, hokken en stallen alsmede hun vormgeving;
– de aard van de wanden en van het vloer- en grondoppervlak van kooien, hokken en stallen, in het bijzonder de daarvoor te gebruiken materialen;
– de inrichting van kooien, hokken en stallen, in het bijzonder de daarin aan te brengen voeder- en drinkwatervoorzieningen alsook voorzieningen die het voor het dier mogelijk maken soorteigen gedrag te ontplooien;
– de verlichting, luchtverversing en verwarming van kooien, hokken en stallen;
– de aanwezigheid en de aard van afrasteringen;
b. een specifieke beschrijving van de gevolgen van het huisvestingssysteem voor het welzijn van dieren waarvoor het bestemd is.
5. Onze Minister stelt regelen omtrent de behandeling van een aanvraag. Daarbij kan onder meer worden bepaald:
a. dat een aanvraag eerst in behandeling wordt genomen nadat een daarvoor vastgesteld bedrag is voldaan;
b. welke kosten van het onderzoek, voortvloeiend uit een aanvraag, ten laste van de aanvrager worden gebracht;
c. welke gegevens naast die als bedoeld in het vierde lid dienen te worden overgelegd;
d. in welke gevallen een aanvraag voor een toelating niet ontvankelijk wordt verklaard.
6. Aan een toelating kunnen voorschriften worden verbonden. Zij kan onder beperkingen worden verleend.
1. Huisvestingssystemen waarvan kan worden aangetoond dat zij vóór de inwerkingtreding van een maatregel als bedoeld in artikel 2.2b, eerste lid, voorhanden zijn, ten verkoop in voorraad zijn gehouden, zijn verkocht, zijn afgeleverd dan wel in gebruik zijn, zijn toegelaten voor een door Onze Minister vastgestelde termijn. Deze termijn kan verschillen naar gelang het huisvestingssysteem en naar gelang de in de eerste volzin genoemde handeling.
2. Onze Minister stelt regelen omtrent de wijze waarop dient te worden aangetoond dat huisvestingssystemen vóór de inwerkingtreding van een maatregel als bedoeld in artikel 2.2b, eerste lid, voorhanden zijn, ten verkoop in voorraad zijn gehouden, zijn verkocht, zijn afgeleverd dan wel in gebruik zijn.
1. Onze Minister kan een toelating intrekken, indien ter zake daarvan:
a. bij de aanvraag zodanig onjuiste gegevens zijn verstrekt dat, indien deze ten tijde van de toelating bekend zouden zijn geweest, de aanvraag zou zijn afgewezen;
b. blijkt dat zich zodanig schadelijke effecten voordoen dat, indien deze ten tijde van de toelating bekend zouden zijn geweest, de aanvraag zou zijn afgewezen;
c. een ander huisvestingssysteem is toegelaten dat uit een oogpunt van welzijn van dieren de voorkeur heeft en waarvan overigens het gebruik redelijkerwijs kan worden gevergd.
2. Onze Minister kan bepalen dat een huisvestingssysteem waarvan de toelating ingevolge het eerste lid is ingetrokken, nog gedurende een daarbij vast te stellen termijn voorhanden mag worden gehouden, ten verkoop in voorraad mag worden gehouden, mag worden verkocht, mag worden afgeleverd of mag worden gebruikt. Deze termijn kan verschillen naar gelang de in de eerste volzin genoemde handeling.
1. Er is een Commissie toelating huisvestingssystemen landbouwhuisdieren die is belast met de advisering van Onze Minister over de toelating van huisvestingssystemen en de intrekking daarvan.
2. Bij algemene maatregel van bestuur worden regelen gesteld omtrent onder meer de samenstelling en de werkwijze van de commissie, bedoeld in het eerste lid. Deze regelen hebben mede betrekking op de zittingsduur, de schorsing en het ontslag van de leden van de commissie.
Van een toelating of intrekking daarvan wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.
1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regelen worden gesteld betreffende het voorhanden hebben, ten verkoop in voorraad hebben, verkopen, afleveren of gebruiken van huisvestingssystemen die kennelijk in een proefstadium verkeren. Daarbij kan worden afgeweken van het bepaalde bij of krachtens deze wet.
2. Voor zover krachtens het eerste lid wordt bepaald dat proefnemingen slechts na daartoe gedane aanvraag kunnen worden toegestaan, kunnen de kosten voortvloeiende uit deze aanvraag ten laste van de aanvrager worden gebracht volgens door Onze Minister gestelde regelen.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regelen worden gesteld ter uitvoering van het bepaalde in de artikelen 2.2a tot en met 2.2d.
Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2.2a tot en met 2.2h geheel of gedeeltelijk van overeenkomstige toepassing is voor bij die maatregel aangewezen seriematig vervaardigde onderdelen van dan wel aangewezen seriematig vervaardigde voorzieningen binnen huisvestingssystemen.
In de voorgestelde Wet Dieren zijn artikelen 46 tot en met 54 niet overgenomen uit de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren. Deze betreffen de mogelijkheid regels vast te leggen omtrent de huisvesting van dieren. Indiener acht het van belang dat preventieve toetsing van huisvesting mogelijk blijft en stelt daarom voor de voornoemde artikelen op te nemen in het onderhavige wetsvoorstel. Hiermee beoogt indiener een extra waarborg in te bouwen voor het dierenwelzijn, alsook te voorkomen dat investeringen worden gedaan in de huisvesting die achteraf worden afgekeurd.
Van der Ham