Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 23 november 2007 en het nader rapport d.d. 7 maart 2008, aangeboden aan de Koningin door de minister van Financiën. Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.
Bij Kabinetsmissive van 22 oktober 2007, no. 07.003434, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Financiën, in overeenstemming met de Minister van Economische Zaken, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot wijziging van de Kaderwet financiële verstrekkingen Financiën, in verband met de verzekering door de Staat van handelsrisico’s en de verbetering van het risicobeheer, met memorie van toelichting.
In het huidige stelsel van de Kaderwet financiële verstrekkingen Financiën vindt de exportkredietverzekeringsfacilitering door de Staat indirect plaats, in de vorm van herverzekering van door Atradius Dutch State Business N.V. (Atradius DSB) met ondernemers gesloten verzekeringen. Bij deze herverzekeringsactiviteiten zijn de ministeries van Financiën en van Economische Zaken, De Nederlandsche Bank en Atradius DSB betrokken. Thans wordt voorgesteld dat de Staat rechtstreeks voorziet in de exportkredietverzekeringen en derhalve rechtstreeks verzekeringsovereenkomsten sluit met ondernemers. Daarnaast voorziet het voorstel op een aantal kleinere punten in een verruiming van de mogelijkheid tot het verlenen van exportkredietverzekeringsfaciliteiten.
De Raad van State maakt naar aanleiding van het wetsvoorstel een aantal opmerkingen met betrekking tot het ontbreken van afwegingscriteria voor het verlenen van exportkredietverzekeringsfaciliteiten, de nakoming van Europeesrechtelijke verplichtingen, de beheersing van risico’s en de rechtsbescherming. Hij is van oordeel dat het voorstel in verband daarmee nader dient te worden overwogen.
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 22 oktober 2007, nr. 07.003434, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 23 november 2007, nr. WO6.07.0392/III, bied ik U hierbij aan.
1. Richtlijn 98/29/EG betreffende de harmonisatie van de voornaamste bepalingen inzake exportkredietverzekering op middellange en lange termijn (PbEG L 148)(de richtlijn) bevat gemeenschappelijke beginselen ter zake van exportkredietverzekeringen. Het gaat daarbij om de omschrijving van de risico’s, de omvang van de dekking, aansprakelijkheid, vergoeding van schade, premiestelling en het landenbeleid. In de bestaande Kaderwet financiële verstrekkingen Financiën (de Kaderwet) zijn de criteria voor de toepassing van het stelsel van exportkrediet(her)verzekeringen in een aantal artikelen geregeld. In artikel 3 is de herverzekering door de Staat geregeld, alsmede de toelating van verzekeringsmaatschapijen die in dit verband voor de herverzekeringsfaciliteiten in aanmerking komen. Op grond van artikel 3, tweede lid, respectievelijk artikel 6 van de Kaderwet worden in een ministeriële regeling de landen aangewezen en maximum bedragen opgenomen voor de verplichtingen die in het kader van de herverzekering worden aangegaan. In de Beschikking toelating kredietverzekeringsmaatschappijen, een ministeriële regeling op basis van artikel 3, derde lid, van de Kaderwet, zijn gedetailleerde criteria opgenomen waaraan een exportkredietverzekeraar dient te voldoen om voor de herverzekeringsfaciliteit in aanmerking te komen1. Het geheel vormt de implementatie van de richtlijn.
In het voorstel wordt een wettelijke grondslag gecreëerd voor het rechtstreeks door de Minister van Financiën, in overeenstemming met de Minister van Economische Zaken, met ondernemers afsluiten van exportkredietverzekeringen. Het voorstel bevat geen criteria aan de hand waarvan kan worden bepaald in welke gevallen de Minister van Financiën een dergelijke overeenkomst kan of zal sluiten en evenmin welke de voornaamste kenmerken van die overeenkomsten zijn. Ook bevat het voorstel geen grondslag om zulks bij lagere regels vast te stellen. Als gevolg van de voorgestelde wijzigingen met betrekking tot artikel 3 zullen de op het huidige artikel 3 gebaseerde bestaande ministeriële regelingen dan ook vervallen.
Het voorgestelde wettelijke stelsel regelt aldus uitsluitend dat de Minister van Financiën exportkredietverzekeringen mag afsluiten met ondernemers. Daarmee wordt niet langer aan de uit de richtlijn voortvloeiende implementatieverplichting voldaan. De Raad adviseert het wetsvoorstel aan te passen om een juiste en volledige implementatie van de richtlijn te verzekeren.
1. De Raad constateert terecht dat het wetsvoorstel niet langer zorgt voor een grondslag voor de implementatie van Richtlijn 98/29/EG betreffende de harmonisatie van de voornaamste bepalingen inzake exportkredietverzekering op middellange en lange termijn (PbEG L 148). Ik voeg daaraan toe dat dit eveneens geldt voor richtlijn 84/568/EEG van de Raad van 27 november 1984 betreffende de wederzijdse verplichtingen van de voor rekening of met steun van de overheid handelende instellingen voor exportkredietverzekering van de Lid-Staten, of de in de plaats van dergelijke instellingen optredende overheidsdiensten, bij gezamenlijke verzekering van een transactie die een of meer onderleveranties uit een of meer Lid-Staten van de Europese Gemeenschappen omvat (PbEG L 314).
Om aan het door de Raad geuite bezwaar tegemoet te komen wordt op gelijksoortige wijze als in de huidige Kaderwet (artikel 3, vierde lid) aan artikel 3 van het voorstel een lid toegevoegd, dat erin voorziet dat Onze Minister ter uitvoering van dat artikel nadere regels kan stellen. In het nieuwe stelsel verzekert de Staat zelf en is er derhalve geen ruimte meer voor de toelating van een verzekeraar. Daarom zal – zoals de Raad terecht constateert – te zijner tijd het Toelatingsbesluit worden ingetrokken, waardoor niet langer op andere wijze aan de uit genoemde richtlijnen voortvloeiende implementatieverplichting wordt voldaan dan door toepassing van de daarin vervatte voorschriften bij de acceptatie van de individuele verzekeringen. Voor een meer generieke implementatie van deze richtlijnen (en eventuele toekomstige EU-regelgeving) zal op grond van dit nieuwe lid te zijner tijd bij de intrekking van het Toelatingsbesluit een vervangende regeling worden opgesteld.
2. Het voorstel bevat door de gekozen opzet geen waarborg voor objectiviteit en transparantie in de uitvoering van de Kaderwet ten aanzien van de ondernemers die het aangaat. Omdat niet duidelijk is aan de hand van welke criteria en in welke omstandigheden een ondernemer voor exportkredietverzekering als voorgesteld in aanmerking komt, kan dit tot rechtsonzekerheid leiden en aanleiding zijn voor gerechtelijke procedures. Ook zijn de keuzes die bij de uitvoering van het verzekeringsstelsel worden gemaakt uit budgettair oogpunt, alsook uit oogpunt van de controlefunctie van de Staten-Generaal onvoldoende (vooraf) inzichtelijk.
Verder wijst de Raad op de staatssteunaspecten1. Het voorstel bevat geen enkele waarborg om de toepassing van het stelsel van faciliteiten te verzekeren op een wijze die in overeenstemming is met de Europese staatssteunregels. In de memorie van toelichting bij de totstandkoming van de Kaderwet is gesteld dat de wet bij de Europese Commissie wordt gemeld. Uit de toelichting bij het onderhavige voorstel blijkt niet of dat met het thans voorliggende voorstel, dat een ingrijpende wijziging en uitbreiding van het stelsel inhoudt, ook gebeurt. In dit verband is voorts van belang dat met het stelsel wordt beoogd om die exportrisico’s te verzekeren die in de verzekeringsmarkt zelf niet goed verzekerbaar zijn. Een te ruimhartig aanbod van deze faciliteit zou meebrengen dat de overheid oneigenlijke concurrentie aangaat met reguliere exportkredietverzekeraars. Het stelsel bevat ook in dit opzicht geen waarborgen. De Raad adviseert om het wetsvoorstel aan te passen teneinde de objectiviteit, de transparantie en de kenbaarheid bij de toepassing van het voorgestelde stelsel te verzekeren. Voorts adviseert de Raad in de toelichting nader in te gaan op de staatssteunaspecten en het voorstel zonodig aan te melden bij de Europese Commissie.
2. Anders dan de Raad ben ik van mening dat het voorstel voldoende waarborgen bevat voor de objectiviteit en transparantie in de uitvoering van de Kaderwet ten aanzien van de ondernemers die het aangaat, en dat de hoofdlijnen van het acceptatiebeleid voldoende kenbaar zijn. Zo zijn de dekkingsmogelijkheden met inbegrip van de standaard polisteksten en vrijwel het gehele landenbeleid (landenplafonds, signaleringsplafonds, gedekte percentages, zekerheidsvereisten, wachttermijnen, transferrisicodekking van de munteenheden) voor iedereen toegankelijk via de website van de uitvoerder. Bij de afweging of de Staat een risico in verzekering neemt staan de vragen centraal of de kredietgever betaling zal ontvangen en of de Staat – gegeven de internationale en nationale regelingen en beleidsvoornemens terzake – het betalingsrisico mag overnemen. Deze laatste afwegingscriteria vloeien voor een belangrijk deel voort uit internationale afspraken die objectief, transparant en voor eenieder kenbaar zijn. Waar geen objectieve criteria voor bestaan is de inschatting van het risico en van de kredietwaardigheid. Deze afweging wordt voor alle individuele transacties gemaakt op basis van de specifieke omstandigheden van het geval. Mede tegen de achtergrond van de veelal multi-interpretabele gegevens over de financiële positie van de debiteur en zijn land van vestiging, en gegeven de dynamiek van de internationale kapitaalmarkt dient de Staat bij deze beoordeling een zekere discretionaire bevoegdheid te hebben. Beperking daarvan zou al snel leiden tot aantasting van de contractsvrijheid van de Staat, of tot het ontstaan van een contractsverplichting, hetgeen alleen al om budgettaire redenen niet wenselijk is. Het huidige stelsel is flexibel en stelt de Staat in de gelegenheid om binnen door hem verantwoord geachte grenzen zijn dienstverlening aan de afnemers van de faciliteit te optimaliseren. Het door de Raad genoemde risico van gerechtelijke procedures over het acceptatiebeleid acht ik minimaal: in de laatste drie decennia hebben die zich in ieder geval niet voorgedaan.
Verder wijst de Raad op de staatssteunaspecten, onder verwijzing naar de memorie van toelichting bij de huidige Kaderwet waarin vermeld wordt dat de deze bij de Europese Commissie is gemeld. Die melding betrof echter een aanvullende implementatiemelding (in verband met de omzetting van hiervoor genoemde richtlijnen) en geen staatssteunmelding. Melding in het kader van staatssteun is ook niet aan de orde omdat het om onverzekerbare risico’s gaat, dat wil zeggen andere risico’s dan de commerciële risico’s die zijn genoemd in de Mededeling «Kort»2. De Staat dekt die commerciële risico’s dan ook niet. Van haar kant houdt de Europese Commissie geen staatssteuntoezicht op de onverzekerbare risico’s omdat deze buiten de definitie voor staatssteun vallen (er is geen dreigende concurrentievervalsing omdat er geen markt is, en dus geen concurrentie). De afbakening tussen verzekerbare en onverzekerbare risico’s wordt gereguleerd door de OESO-Consensus. Volledigheidshalve heb ik ter verduidelijking in de toelichting vermeld dat dit wetsvoorstel evenals het vorige wetsvoorstel zal worden gemeld in het kader van implementatie van EU-richtlijnen.
Voorts gaat de Raad in op de aanvullendheid aan de markt. Hierover zijn in internationaal verband gedetailleerde afspraken gemaakt. Ik voeg daaraan toe dat met enige regelmaat marktonderzoeken uitgevoerd worden naar de aanvullendheid op de markt. Laatstelijk was dat het «Groningen rapport» dat tevens aan de Tweede Kamer is toegezonden1.
Het voorstel bevat aldus voldoende waarborgen.
3. Met het voorstel wordt de huidige uitvoeringsstructuur aanzienlijk vereenvoudigd. In plaats van een stelsel van herverzekering treedt de Minister van Financiën, in overeenstemming met de Minister van Economische Zaken, nu rechtstreeks op als verzekeraar voor exportkredietrisico’s. De huidige uitvoeringsstructuur, waarin de ministers van Financiën en van Economische Zaken, De Nederlandsche Bank en Atradius DSB actief zijn, wordt bovendien, zo blijkt uit een recente brief van de Minister van Financiën2, vereenvoudigd, waarbij in het bijzonder de taken van De Nederlandsche Bank, die voornamelijk bestaan uit het risicomanagement en de informatievoorziening ten behoeve van het risicomanagement3, worden beëindigd.
Voorts vindt met het voorstel een verruiming plaats van de mogelijkheden tot het verlenen van exportkredietverzekeringsfaciliteiten4.
Door van een herverzekeringsstelsel naar een stelsel van verzekeringen door de Staat te gaan, nemen niet alleen de eigen verantwoordelijkheid van, maar ook de risico’s voor de overheid toe. Deze risico’s kunnen een aanzienlijke omvang hebben. Weliswaar stelt de Minister jaarlijks vast tot welk bedrag ten hoogste verplichtingen kunnen worden aangegaan, maar met het voorstel wordt ook een actiever risicobeheer voorgesteld, waarbij bijvoorbeeld door obligoswaps de ruimte voor het verlenen van exportkredietfaciliteiten en daarmee het risico kan worden vergroot. Het door de Staat verzekeren van exportkredieten zoals in de voorgestelde wijziging van de Kaderwet wordt geregeld, kan bovendien politiek zeer gevoelig zijn.
Tegenover deze vergroting van de risico’s voor de overheid staat niet een versteviging, maar juist een verzwakking van het procedurele kader. Niet alleen bevat het voorgestelde wettelijke kader minder criteria voor de verlening van exportkredietverzekeringsfaciliteiten, maar ook de expertise van De Nederlandsche Bank wordt niet meer ingezet. Niet duidelijk is of de overheid zelf over voldoende expertise beschikt om ook zonder het risicomanagement van De Nederlandsche Bank een goede uitvoering van het stelsel te verzekeren. Als deze expertise elders moet worden ingehuurd, wordt de overheid mogelijk teveel afhankelijk van private partijen voor de uitvoering van het wettelijke stelsel.
De Raad adviseert in de toelichting nader op het vorenstaande in te gaan en zo nodig het voorstel aan te passen.
3. De Raad constateert terecht dat de huidige uitvoeringsstructuur met het voorstel aanzienlijk vereenvoudigd wordt, en ziet in het actieve risicobeheer tevens een verruiming van de mogelijkheden tot het verlenen van exportkredietverzekeringsfaciliteiten, welke volgens de Raad een vergroting van het risico kunnen betekenen. Een dergelijke verruiming en navenante vergroting van het risico doen zich niet voor. Het inzetten van instrumenten voor actief risicobeheer, zoals obligoswaps, leiden er juist toe dat risico’s van vergelijkbare omvang worden geruild en daardoor gespreid, waardoor zij per saldo verminderen. Actief risicobeheer vormt hooguit een indirecte verruiming van de mogelijkheden tot het verlenen van exportkredietverzekeringsfaciliteiten, omdat hierdoor tegen hetzelfde risico meer verzekerbaar is. Een ander voordeel van actief risicobeheer betreft de kostendekkendheid van de faciliteit, doordat de kans op schade-uitkering afneemt bij gelijke premieopbrengsten.
De Raad leidt uit een recente brief van de Minister van Financiën5 af dat bepaalde EKV-gerelateerde taken van De Nederlandsche Bank worden beëindigd, en acht niet duidelijk of de overheid zelf over voldoende expertise beschikt om ook zonder het risicomanagement van DNB een goede uitvoering van het stelsel te verzekeren. Ofschoon de terugtreding van DNB los kan worden gezien van de EKV-stelselwijziging – een verschuiving van de taken van betrokken partijen had immers ook onder het bestaande stelsel, of enkele jaren na inwerkingtreding van het nieuwe stelsel plaats kunnen vinden – heb ik in goed overleg met DNB gebruik gemaakt van het natuurlijke moment dat de stelselwijziging hiervoor biedt. De rechtstreekse afgifte van staatspolissen leidt immers tot een nauwere samenwerking tussen de Staat en de uitvoerder en minder overlap van taken en expertise dan in het huidige stelsel het geval is. Die expertise hoeft derhalve niet, zoals de Raad veronderstelt, bij externe partijen te worden ingehuurd, met alle gevaren van te grote afhankelijkheid van private partijen van dien, maar wordt nu intern beter aangewend. Dit sluit ook goed aan bij de plannen van het kabinet om (rijksbreed) te komen tot een efficiëntere overheid.
4. In het voorstel worden exportverzekeringsovereenkomsten voortaan rechtstreeks door de overheid met de desbetreffende ondernemers gesloten. Bij de totstandkoming van het bestaande stelsel van herverzekeringen is in de memorie van toelichting gesteld dat het denkbaar is dat de bestuursrechter zich – ondanks de deels privaatrechtelijke rechtsvorm – bevoegd zou kunnen achten te oordelen over geschillen tussen de Staat en Atradius DSB, maar dat het niet voor de hand ligt dat de kredietnemer of de verzekerde als direct belanghebbende zal worden aangemerkt1. In de toekomst kan het gaan om een geschil tussen de Staat en een ondernemer, bijvoorbeeld omdat de staat weigert om een exportverzekeringsovereenkomst aan te gaan. In de toelichting bij het onderhavige voorstel wordt geen aandacht besteed aan de mogelijke gevolgen voor de rechtsbescherming van de verandering van een stelsel van herverzekering naar een stelsel van verzekering door de Staat. De Raad adviseert hierop alsnog in de toelichting nader in te gaan.
4. De Raad verzoekt in te gaan op de mogelijke gevolgen voor de rechtsbescherming die met de stelselwijziging zouden samenhangen. Meer in het bijzonder memoreert hij dat bij de totstandkoming van de bestaande Kaderwet in de memorie van toelichting is gesteld dat het denkbaar was dat de bestuursrechter zich – ondanks de deels privaatrechtelijke rechtsvorm – bevoegd zou kunnen achten te oordelen over geschillen tussen de Staat en Atradius DSB, maar dat het niet voor de hand lag dat de kredietnemer of de verzekerde als direct belanghebbende zou worden aangemerkt. Ik ben van mening dat door het wegvallen van het «getrapte» systeem, dat inherent is aan het bestaande herverzekeringsstelsel, meer duidelijkheid ontstaat ten aanzien van de rechtsbescherming. Omdat de zelfstandige rol van de verzekeraar ten einde komt heeft de verzekerde (of diens financier) in het nieuwe stelsel uitsluitend nog met de Staat in zijn hoedanigheid van wederpartij bij een civielrechtelijke verzekeringsovereenkomst van doen. Eventuele geschillen tussen verzekerde (financier) en de verzekeraar (de Staat) kunnen in het nieuwe stelsel dan ook (uitsluitend) door de civiele rechter worden beoordeeld, en wel gedurende het hele proces van acceptatie2 tot incasso. Ik heb gevolg gegeven aan het advies van de Raad om hierop in de toelichting nader in te gaan.
5. Een gevolg van het voorstel is dat Atradius DSB niet meer op eigen titel exportkredietverzekeringsovereenkomsten sluit ter uitvoering van de door de overheid beschikbaar gestelde exportkredietherverzekeringsfaciliteiten, maar dat de overheid zelf deze overeenkomsten sluit met ondernemers. Het is de bedoeling, zo blijkt uit de toelichting, dat Atradius DSB daarbij als vertegenwoordiger van de Staat optreedt. De Raad stelt vast dat er in dat geval sprake is van het verlenen van een dienst door Atradius DSB, een private partij, ten behoeve van de Staat. De Raad wijst er in dit verband op, dat voor het sluiten van dergelijke dienstverleningsovereenkomsten in voorkomend geval de aanbestedingsverplichtingen van toepassing zijn die voortvloeien uit richtlijn nr. 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten (PbEG L 134). Voorts wijst de Raad op de uit de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen voortvloeiende verplichting om, in de gevallen waarin deze aanbestedingsverplichtingen niet bestaan, bij de verstrekking van overheidsopdrachten en concessies te voorzien in transparante en non-discriminatoire procedures3.
De Raad adviseert op dit aspect in de toelichting nader in te gaan.
5. De Raad wijst erop dat voor het sluiten van dienstverleningsovereenkomsten ten behoeve van de uitvoering van de faciliteit in voorkomend geval de Europese aanbestedingsverplichtingen van toepassing zijn. In dit verband wil ik graag benadrukken dat de relevante aanbestedingsregels worden nageleefd en ik heb dit verduidelijkt in de toelichting.
6. Uitgaande van een privaatrechtelijke uitvoering van de wet (het sluiten van overeenkomsten), dient te worden opgemerkt dat de voorgestelde wettekst uitgaat van het sluiten van die contracten door de Minister van Financiën. Ministers hebben echter geen rechtspersoonlijkheid; die komt toe aan de Staat. De Minister heeft slechts vertegenwoordigingsbevoegdheid.
De Raad adviseert de tekst van het voorstel op dit punt aan te passen.
6. De Raad merkt tenslotte terecht op dat ministers geen rechtspersoonlijkheid hebben en dat die toekomt aan de Staat. De Minister handelt op grond van artikel 32 van de Comptabiliteitswet als vertegenwoordiger van de Staat. Daarom, en voor de inkadering van de bevoegdheden van de minister van Financiën en voor de consistentie van de wetstekst wordt de bestaande terminologie gehandhaafd. Ook onder de huidige Kaderwet was immers altijd duidelijk dat de Staat in herverzekering nam. Wel is in de toelichting verduidelijkt dat de Staat verzekert.
De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet niet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal dan nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.
Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.
De oorspronkelijke tekst van het voorstel van wet en van de memorie van toelichting zoals voorgelegd aan de Raad van State is ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.
Zie in de verband onder andere de Mededeling van de Commissie aan de lidstaten ingevolge artikel 93, lid, 1 EG-Verdrag (88, lid 1, EG) inzake de toepassing van de artikelen 92 en 93 van het Verdrag op kortlopende exportkredietverzekeringen (PbEG 1997 C 281), zoals nadien enkele malen gewijzigd.
Mededeling van de Commissie aan de Lidstaten krachtens artikel 93, lid 1 van het EG-Verdrag over de toepassing van artikelen 92 en 92 van het Verdrag op korte termijn exportkredietverzekeringen, 97/C 281, p. 3.
Insurability of export credit risks (2003), Alsem, K.J., Antufjew, J., Huizingh, K.R.E., Koning, R.H., Sterken, E., and Woltil, M., Universiteit van Groningen; Kamerstukken II 2002/03, 28 600, IXB, nr. 22. Tevens zij verwezen naar een uitgave van de credit notes over de risicodracht (juli 2004, http://www.atradius.com/nl/dutchstatebusiness/documenten/creditnotes/010creditnotesarchief. jsp).
Daarnaast speelt De Nederlandsche Bank, blijkens deze brief, een rol in het acceptatieschade- en incassoproces, alsmede in het internationale overleg.
Vergelijk de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel voor de Kaderwet financiële verstrekkingen Financiën (Kamerstukken II 1994/95, 24 176, nr. 3, blz. 6).
Bij acceptatie wordt weliswaar een besluit genomen, maar slechts ter voorbereiding van een privaatrechtelijke rechtshandeling, waartegen op grond van artikel 8:3 van de Algemene wet bestuursrecht geen beroep bij de bestuursrechter openstaat. Dit strookt ook met de contractsvrijheid van de Staat bij de EKV, en het feit dat hij geen contractsplicht heeft.
Zie o.a. zaken C-231/03, Coname, Jurispr. 2005, blz. I-7287, C-458/03, Parking Brixen, Jurispr. 2005, blz. I-8585, C-260/04, Commissie – Italië, Jurispr. 2007, blz. I-00 000, CC-507/03, Commissie – Ierland, Jurispr. 2007, blz. I-00000.