Ontvangen 16 juli 2008
Met belangstelling heb ik kennisgenomen van de vragen en opmerkingen van de fracties van het CDA, de PvdA, de SP en de VVD. Graag ga ik in deze nota in op de vragen die zij hebben gesteld in het verslag.
De leden van de CDA-fractie constateren dat de richtlijn ook is toegepast op de BV en vragen waarom de richtlijn niet is toegepast op andere rechtsvormen, zoals coöperaties of de toekomstige maatschappelijke ondernemingen.
Zowel de derde richtlijn over fusie (richtlijn nr. 78/855/EEG) als de zesde richtlijn over splitsing (richtlijn nr. 82/891/EEG) geven uitsluitend regels voor NV’s. In Nederland zijn de NV en de BV in vele opzichten vergelijkbare rechtsvormen. Bij de invoering van de regeling voor fusie is deze ook ter beschikking gesteld voor BV’s. De voorschriften bij fusie over het vaststellen van de ruilverhouding van de aandelen en de verplichting tot een onderzoek van de accountant gelden zowel voor de NV als de BV. Dit geldt ook voor de regeling bij splitsing. Het ligt dan ook voor de hand de mogelijkheid die de richtlijn voor NV’s biedt om kosten te besparen op het onderzoek van de accountant naar de ruilverhouding, ook aan BV’s aan te bieden.
Fusie en splitsing zijn op basis van de wet ook mogelijk voor andere rechtsvormen (vgl. artikel 2:308 BW). Voor deze rechtsvormen is de onderhavige richtlijn echter niet relevant. Bij een fusie of splitsing van een NV of BV worden de aandeelhouders van de verdwijnende of splitsende vennootschap – in beginsel – aandeelhouder van de verkrijgende vennootschap (vgl. artikel 311 lid 2 en 334e lid 1 BW). Hiertoe moet de ruilverhouding van de aandelen worden vastgesteld, waarna deze beoordeeld wordt door een accountant. De richtlijn laat toe dat dit onderzoek van de accountant achterwege kan blijven. Bij andere rechtsvormen, zoals de coöperatie, zijn er geen aandeelhouders met aandelen. Wanneer een coöperatie fuseert met een andere coöperatie worden de leden van de verdwijnende coöperatie lid van de verkrijgende rechtspersoon. Vaststelling van de ruilverhouding van de aandelen is in die gevallen niet aan de orde.
De maatschappelijke onderneming is nog in wording. Zoals hiervoor is beschreven, is de richtlijn relevant voor kapitaalvennootschappen met een aandelenkapitaal. Indien de maatschappelijke onderneming als basis de rechtsvorm van een besloten vennootschap zou krijgen, zal gebruik kunnen worden gemaakt van de versoepeling die op grond van de richtlijn met dit wetsvoorstel wordt beoogd.
Voorts vragen de leden van de CDA-fractie of de richtlijn van toepassing is op alle soorten fusies en splitsingen van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
In titel 7 van boek 2 van het BW is de juridische fusie en de juridische splitsing geregeld. Een juridische fusie kent twee vormen: fusie door overneming, waarbij een rechtspersoon het vermogen van een andere rechtspersoon onder algemene titel verkrijgt, en de fusie door oprichting waarbij een door de fusiepartijen nieuw opgerichte rechtspersoon hun vermogen onder algemene titel verkrijgt. Bij beide vormen van fusie geldt in beginsel dat aan de aandeelhouders van de verdwijnende vennootschappen aandelen in de verkrijgende vennootschap worden uitgereikt. Hiervoor moet de ruilverhouding van de aandelen worden vastgesteld. De in de richtlijn geboden mogelijkheid om af te zien van het verslag en de verklaring van de accountant met betrekking tot de ruilverhouding van de aandelen (vgl. artikel 2:328 lid 1 eerste volzin en lid 2 BW) geldt in beginsel voor beide vormen van fusie.
Ingevolge artikel 2:333 BW is echter voor sommige fusies het bepaalde in de artikelen 2:326 tot en met 328 BW over de ruilverhouding niet van toepassing. Artikel 2:333 lid 1 BW ziet op de situatie dat de verkrijgende vennootschap fuseert met een vennootschap waarvan zij enig aandeelhouder is of met een vereniging, coöperatie of onderlinge waarborgmaatschappij waarvan zij enig lid is. Artikel 2:333 lid 2 BW beschrijft het geval dat twee zustervennootschappen fuseren waarbij geen aandelen worden toegekend door de verkrijgende vennootschap. Ten slotte vermeldt artikel 2:333 BW het geval dat de verkrijgende rechtspersoon een vereniging, coöperatie, onderlinge waarborgmaatschappij of stichting is die alle aandelen heeft in de NV of BV waarmee zij fuseert. Omdat in deze gevallen geen onderzoek van de accountant naar de ruilverhouding van de aandelen behoeft plaats te vinden is de richtlijn voor deze gevallen niet relevant.
Onder splitsing wordt zowel zuivere splitsing als afsplitsing verstaan. Bij zuivere splitsing gaat het gehele vermogen van de rechtspersoon die bij de splitsing ophoudt te bestaan over op de verkrijgende rechtspersonen. Bij afsplitsing gaat het vermogen of een deel daarvan van de rechtspersoon over, maar houdt deze rechtspersoon niet op te bestaan. Bij beide vormen van splitsing van NV’s en BV’s geldt in beginsel dat de aandeelhouders van de splitsende vennootschap aandeelhouder worden van de verkrijgende vennootschappen. Ook hier moet de ruilverhouding van de aandelen worden onderzocht door de accountant (vgl. artikel 2:234aa BW) en zal gebruik kunnen worden gemaakt van de mogelijkheid die de richtlijn biedt om van het onderzoek af te zien.
Dit geldt ook voor de zuivere splitsing waarbij wordt afgeweken van het uitgangspunt dat de aandeelhouders van de splitsende vennootschap naar evenredigheid aandeelhouder worden van de verkrijgende vennootschappen. Bij de zogenaamde «ruziesplitsing» worden bepaalde aandeelhouders van de splitsende vennootschap aandeelhouder van onderscheiden verkrijgende vennootschappen (vgl. artikel 2:334cc BW). In dit geval kan niet alleen de verklaring van de accountant met betrekking tot de ruilverhouding van de aandelen achterwege blijven, maar ook de verklaring over de voorgestelde verdeling van de aandeelhouders, indien alle aandeelhouders daarmee instemmen.
Ingevolge artikel 2:334hh zijn de artikelen 334y tot en met 334aa met betrekking tot het vaststellen van de ruilverhouding en het onderzoek daarnaar van de accountant niet van toepassing wanneer bij de splitsing alle verkrijgende vennootschappen worden opgericht en de splitsende rechtspersoon daarvan bij de splitsing enig aandeelhouder wordt. Voor een dergelijke splitsing is de richtlijn niet relevant, omdat de desbetreffende accountantsverklaring voor dat geval dus niet verplicht is.
De leden van de CDA-fractie vragen zich af hoe aandeelhouders – met name de kleine aandeelhouders – aan informatie betreffende de ruilverhouding kunnen komen, indien de controlerende taak van de accountant verdwijnt.
Het afschaffen van de verplichte controle van de accountant op de ruilverhouding van de aandelen betekent niet dat er geen informatie omtrent de ruilverhouding ten behoeve van de aandeelhouders beschikbaar is. In het voorstel tot fusie of splitsing moet de ruilverhouding van de aandelen worden opgenomen (vgl. artikel 2:326/334y BW). Het bestuur stelt hierbij een toelichting op. Hierin wordt aangegeven volgens welke methode de ruilverhouding van de aandelen is vastgesteld (vgl. artikel 2:327/334z BW). Het voorstel moet bij het handelsregister worden gedeponeerd en ten kantore van de vennootschap ter inzage worden gelegd, waar ook de toelichting op het voorstel ter inzage moet liggen. De aandeelhouders kunnen kosteloos een afschrift krijgen van de toelichting (vgl. artikel 2:314/334h BW). De verplichting tot het opstellen van het fusievoorstel, met daarin de ruilverhouding, en de toelichting, met daarin de gehanteerde methode, blijft bestaan.
Voorts is van belang dat het achterwege blijven van het onderzoek van de accountant naar de ruilverhouding van de aandelen en de daarbij behorende verklaring alleen mogelijk is, indien alle aandeelhouders van de betrokken vennootschappen hiermee instemmen. Wanneer een – kleine – aandeelhouder van mening is dat de toelichting van het bestuur niet voldoende basis biedt voor een oordeel over de ruilverhouding, kan de aandeelhouder zijn goedkeuring onthouden. In dat geval moet de vennootschap een accountant inschakelen om de ruilverhouding te beoordelen.
De leden van de CDA-fractie vragen of de verdwijning van de controlerende taak van de accountant ook gevolgen heeft voor andere belanghebbenden zoals werknemers en crediteuren.
De richtlijn ziet op de accountantsverklaring die wordt opgesteld ten behoeve van de aandeelhouders. Op basis van de ruilverhouding wordt vastgesteld hoeveel aandelen de aandeelhouders van de verdwijnende vennootschap in de verkrijgende vennootschap krijgen uitgereikt. De richtlijn tornt niet aan de voorschriften in de regeling voor fusie en splitsing die (mede) ter waarborging van de belangen van werknemers en crediteuren dienen, zoals artikel 2:314/334h BW (openbaarmakingverplichtingen), artikel 2:316/334l/334k BW (zekerheidsstelling ten behoeve van schuldeisers en verzet), artikel 2:322/334r BW (wijziging of ontbinding overeenkomst), artikel 2:334j BW (overgang rechtsverhouding) en artikel 2:334t (aansprakelijkheid voor schulden).
De leden van de SP-fractie vragen zich af of het afzien van het accountantsonderzoek en verklaring de deur openzet naar allerlei fraudeconstructies. Zij vragen om mogelijke fraudeconstructies te onderzoeken.
Naar mijn mening leidt het achterwege blijven van het onderzoek van de accountant niet tot specifieke fraudeconstructies. De verklaring van de accountant over de ruilverhouding van de aandelen dient ter voorlichting van de aandeelhouders. De accountant zal moeten verklaren of de ruilverhouding naar zijn oordeel redelijk is. De aandeelhouders moeten uiteindelijk besluiten tot fusie of splitsing, waarbij deze verklaring een rol kan spelen. Ook indien de accountant verklaart dat hij de ruilverhouding niet redelijk acht, kunnen zij tot fusie of splitsing besluiten (vgl. Kamerstukken II 1981, 16 453, nr. 6, blz. 8). In beginsel verandert dus alleen het verplichte karakter van het onderzoek en de verklaring van de accountant; indien alle aandeelhouders daarmee instemmen kunnen deze achterwege blijven. Het vervallen van het accountantsonderzoek zou alleen ten koste kunnen gaan van het inzicht van de aandeelhouders in de redelijkheid van de ruilverhouding. Aangezien zij echter allen moeten instemmen voordat de accountantsverklaring mag ontbreken, is ook hun belang gewaarborgd.
De leden van de CDA-fractie vragen wat de verwachting is ten aanzien van het gebruik van de regeling om af te zien van de accountantsverklaring en of de regeling daadwerkelijk tot een reductie van de administratieve lasten zal leiden.
Het is moeilijk in te schatten in hoeverre in de praktijk van de regeling gebruik zal worden gemaakt. De regeling biedt aan de vennootschap de mogelijkheid om de lasten bij een fusie of splitsing te beperken; er is echter geen verplichting om van de regeling gebruik te maken. Ik wil de mogelijkheid van een kostenreductie niet aan de NV en BV onthouden. De Europese Commissie heeft aangegeven dat zij verwacht dat met name kleine vennootschappen met een gering aantal aandeelhouders gebruik zullen maken van de geboden mogelijkheid. Ik sluit mij daarbij aan. Deze aandeelhouders zullen vaak meer betrokken zijn bij de dagelijkse gang van zaken binnen de vennootschap en daardoor meer inzicht hebben in de waarde van de aandelen. Ook zal het eenvoudiger zijn om de instemming van al deze aandeelhouders te vragen.
De leden van de PvdA-fractie wijzen op het verschil in de kostenbesparing berekend door de Europese Commissie en de berekening in de Memorie van Toelichting. Zij vragen of zij de conclusie moeten trekken dat het deskundigenverslag iets anders is dan de accountantsverklaring. Welke berekening kan men als realistisch beschouwen voor de situatie in Nederland? Ook de leden van de SP-fractie vragen naar dit verschil in kostenberekening van de accountantsverklaring. Bovendien vragen deze leden wat gemiddeld genomen de totale kosten van een fusie of splitsing zijn.
De derde en zesde richtlijn schrijven voor dat een onafhankelijke deskundige die door de overheid of rechter is aangewezen het voorstel tot fusie of splitsing moet onderzoeken en een verslag opstelt, waarin hij verklaart of de ruilverhouding naar zijn mening redelijk is (artikel 10 van de derde richtlijn en artikel 8 van de zesde richtlijn). Deze taak is in Nederland toebedeeld aan de accountant in de zin van artikel 2:393 BW. Waar in de richtlijn verwezen wordt naar «deskundigenverslag» en zijn «verklaring» wordt voor de Nederlandse situatie gedoeld op het verslag en de verklaring van de accountant (vgl. artikel 2:328 en 334aa BW).
De Europese Commissie gaat er van uit dat het opstellen van een deskundigenrapport € 3500,– kan kosten, waarbij zij zich baseert op een Deense meting. Ook geeft zij aan dat het aantal fusies binnen de EU sterk uiteenloopt en dat niet zeker is hoe vaak zal worden afgezien van het onderzoek van de deskundige (SEC (2007) 298, p. 3–5). De cijfers in de Memorie van Toelichting zijn gebaseerd op de nulmeting die wordt gehanteerd om het effect van Nederlandse regelgeving op de lasten voor het bedrijfsleven te berekenen. Deze cijfers worden als meer realistisch voor de Nederlandse situatie beschouwd.
Op basis van bovengenoemde meting wordt overigens voor een fusie van de volgende gemiddelde kosten uitgegaan: opstellen fusievoorstel € 750, opstellen notariële akte € 900, deponeren stukken bij handelsregister € 120, opgave fusie aan register € 150, accountantsverklaring € 125, deponeren accountantsverklaring bij handelsregister € 45. Het is mogelijk dat de daadwerkelijke kosten afwijken van deze indicatie.
De leden van de PvdA-fractie vragen of de doelstelling om administratieve lasten te verminderen bereikt is? Voorts vragen zij of deze richtlijn voor de Nederlandse NV’s en BV’s een substantiële toegevoegde waarde heeft om de lasten te verminderen en of er andere redenen zijn dan de lastenverlichting, waarop deze richtlijn kan steunen?
De richtlijn maakt deel uit van het Actieprogramma ter vermindering van de administratieve lasten in de Europese Unie. Beoogd wordt bij te dragen aan het vergroten van de concurrentiekracht van Europese bedrijven en de verwezenlijking van de doelstellingen van de Lissabon-agenda (COM (2007) 91, p. 2). Zoals ook hiervoor is aangegeven, is het moeilijk in te schatten hoeveel vennootschappen in de praktijk gebruik zullen maken van de mogelijkheid af te zien van de accountantsverklaring. Het gaat om een mogelijkheid die de wet biedt om bepaalde kosten te besparen. De doelstelling is in die zin bereikt dat wanneer er geen behoefte bestaat aan het onderzoek van de accountant, de kosten die met het onderzoek gepaard gaan, bespaard kunnen worden. Indien de aandeelhouders die keuze maken is er sprake van een reële lastenvermindering.
De leden van de CDA-fractie vragen wat de reden is voor de verplichte verklaring van de accountant dat de eigen vermogens van de verdwijnende vennootschappen tenminste even groot zijn als het nominaal gestorte bedrag op de aandelen met bijbetaling volgens de ruilverhouding. Zij vragen of het – gezien ook de beoogde flexibilisering van het ondernemingsrecht – in de rede ligt om deze verplichting ook af te schaffen.
Ik meen dat de leden van de CDA-fractie hier wijzen op de tweede accountantsverklaring die vervat is in artikel 2:328 lid 1, tweede volzin BW. Deze verklaring dient te waarborgen dat door de verkrijgende vennootschap geen aandelen worden uitgereikt voor een hogere waarde dan wat zij in ruil daarvoor krijgt. De verklaring ziet op kapitaalbescherming, overeenkomstig het bepaalde in artikel 2:94b BW over inbreng in natura na oprichting. Zonder dit voorschrift zou artikel 2:94b BW kunnen worden omzeild. Het vereiste van deze accountantsverklaring voorkomt dat de wet hier een leemte gaat vertonen (Kamerstukken II 1981, 16 453, nr. 6, blz. 8). Het voorschrift dient zowel de belangen van aandeelhouders als schuldeisers en afschaffing wordt daarom thans niet overwogen. De onderhavige richtlijn heeft op deze tweede accountantsverklaring geen betrekking.
De leden van de CDA-fractie vragen voorts of is overwogen de artikelen 2:327 en 2:334z te schrappen omdat voor de vereiste toelichtingen door het bestuur een beroep op de accountant moet worden gedaan?
In de genoemde artikelen wordt voorgeschreven dat het bestuur in de toelichting op het voorstel tot fusie dan wel splitsing moet aangeven welke methode gebruikt is voor het vaststellen van de ruilverhouding. Aangezien de ruilverhouding door het bestuur moet worden vastgesteld, is het voor de aandeelhouders van belang dat inzicht wordt geboden in de wijze waarop dit is geschied. Schrapping van deze artikelen wordt daarom niet overwogen. Wanneer het bestuur – ook door de aandeelhouders – in staat wordt geacht zonder accountant de ruilverhouding vast te stellen, zal het bestuur zelfstandig de desbetreffende toelichting kunnen opstellen.
De leden van de CDA-fractie constateren dat aandeelhouders ook buiten vergadering kunnen instemmen. Zij vragen hoe dit wordt vorm gegeven? Kunnen de aandeelhouders ook via «email» of andere technieken stemmen?
Gekozen is voor een formulering die de wijze waarop wordt ingestemd met het achterwege laten van het accountantsonderzoek vrij laat. Daarbij kan dus gebruik gemaakt worden van e-mail of andere technieken. Het enige vereiste dat de wet stelt is dat instemming van alle aandeelhouders wordt verkregen. Die instemming kan ook blijken buiten een aandeelhoudersvergadering om.
De leden van de CDA-fractie merken op dat de thans te implementeren wijzigingen in de derde en zesde richtlijn niet consistent lijken met de tweede volzin van artikel 10 lid 1 respectievelijk artikel 8 lid 1 van die richtlijnen. Zij vragen hoe deze inconsistentie wordt beoordeeld en of het noodzakelijk wordt geacht in Brussel aan te dringen op aanpassing van de richtlijnen? Ook de leden van de PvdA-fractie vragen of deze artikelen inconsistent zijn met het ter implementatie voorgelegde wetsvoorstel. De leden van de VVD-fractie vragen zich af of het wenselijk is dat met instemming van alle aandeelhouders kan worden besloten tot het aanstellen van één gezamenlijke deskundige.
In de genoemde artikelen is opgenomen dat een gezamenlijke deskundige kan worden aangewezen voor alle partijen bij de fusie of splitsing indien de aanwijzing, op gezamenlijk verzoek van deze vennootschappen, door de overheid of de rechter geschiedt. In de Nederlandse regeling is bepaald dat aanwijzing van eenzelfde persoon als accountant voor alle partijen bij de fusie of splitsing, goedkeuring van de voorzitter van de Ondernemingskamer van het gerechtshof te Amsterdam behoeft (vgl. artikel 2:328 lid 3 BW). Dit voorschrift vloeit aldus rechtstreeks voort uit de derde en de zesde richtlijn. Een versoepeling biedt de onderhavige richtlijn op dit punt niet. Het uitgangspunt blijft dus dat er afzonderlijke accountants door de besturen van de betrokken vennootschappen worden aangewezen, tenzij de rechter op verzoek van de vennootschappen de aanwijzing van een gezamenlijke accountant goedkeurt.
De leden van de CDA-fractie vragen voorts waarom in de artikelen 2:328 lid 6, 2:334aa lid 7 en 2:334cc BW gesproken wordt over «de» aandeelhouders, terwijl de richtlijn het heeft over «alle» aandeelhouders. Zij vragen zich af of het niet de voorkeur verdient nauwkeuriger bij de tekst van de richtlijn aan te sluiten.
Voor de formulering van de artikelen is aangesloten bij het wetsvoorstel ter uitvoering van richtlijn nr. 2005/56/EG over de grensoverschrijdende fusies van kapitaalvennootschappen dat op 24 juni 2008 door de Eerste Kamer is aangenomen. In artikel 2:333g van dat wetsvoorstel is een bepaling opgenomen die ziet op dezelfde mogelijkheid tot het achterwege laten van het accountantsonderzoek. De formulering van deze bepaling is tot stand gekomen bij nota van wijziging om tot uiting te brengen dat instemming van alle aandeelhouders is vereist, waarbij de wijze waarop deze wordt verkregen vrij wordt gelaten (Kamerstukken II 2006/07, 30 929, nr. 7, blz. 14 en nr. 8, blz. 2). Zowel in de richtlijn over grensoverschrijdende fusies als in de onderhavige richtlijn wordt beoogd dat alle aandeelhouders van alle betrokken vennootschappen instemmen met het achterwege blijven van het deskundigenonderzoek. Naar mijn mening is dit verwoord in de gebruikte formulering. Omdat hier uitdrukkelijk wordt gesproken over «instemmen» is het uitgangspunt dat besluiten worden genomen bij volstrekte meerderheid (vgl. artikel 2:120/230 BW) niet van toepassing. Het is dus niet nodig in afwijking van dit uitgangspunt te verwijzen naar «alle» aandeelhouders; de vereiste instemming van de aandeelhouders impliceert de instemming van alle aandeelhouders.
De leden van de VVD-fractie vragen naar de beweegredenen voor de verplichte accountantsverklaring op grond van artikel 2:328 lid 1, tweede volzin BW. Zij vragen of het de voorkeur verdient de mogelijkheid te scheppen af te wijken van deze verplichting met instemming van alle aandeelhouders?
Zoals reeds hierboven is aangegeven, ziet de accountantsverklaring die is opgenomen in artikel 2:328 lid 1, tweede volzin BW op kapitaalbescherming. Zij beoogt dezelfde waarborg te geven als de accountantsverklaring die op grond van artikel 2:94b BW nodig is bij inbreng in natura na oprichting. Ook in dit geval mag de vennootschap geen aandelen uitreiken voor een hoger nominaal bedrag dan de waarde van wat zij in ruil daarvoor verkrijgt (Kamerstukken II 1981, 16 453, nr. 6, blz. 8). Dit voorschrift in de fusieregeling heeft dus een specifieke functie die vergelijkbaar is met artikel 2:94b BW. Net zoals dit laatste artikel kan zij daarmee dienen ter bescherming van de belangen van aandeelhouders en schuldeisers. De aandeelhouders van de verkrijgende vennootschap moeten erop kunnen vertrouwen dat aandelen worden verkregen tegen een reële waarde. Dit is van belang voor de financiering van ondernemingsactiviteiten en voor de verdeling van rechten en bevoegdheden binnen de vennootschap. Het bedrag dat de aandelen vertegenwoordigen is deel van het vermogen waarop schuldeisers hun vorderingen kunnen verhalen (vgl. Kamerstukken II 2007/08, 31 220, nr. 7, blz. 6).
Anders dan de accountantsverklaring omtrent de ruilverhouding, die in hoofdzaak van belang is voor de aandeelhouders, is deze tweede verklaring ook van belang voor schuldeisers en dient zij ter waarborging van de regels van kapitaalbescherming. Ik ben daarom van mening dat het voorschrift niet door de aandeelhouders ter zijde moet kunnen worden gesteld.
De leden van de VVD-fractie vragen of de wetstechnische punten waar de Gecombineerde Commissie Vennootschapsrecht in haar advies op wijst, worden overgenomen. Ook vragen de leden om een reactie op het commentaar van deze commissie dat er in de praktijk geen sprake zal blijken te zijn van de met het wetsvoorstel beoogde lastenverlichting.
De Gecombineerde Commissie heeft aangegeven de voorkeur te geven aan aansluiting bij de richtlijn en daarom te spreken over de instemming van «alle aandeelhouders» in plaats van «de aandeelhouders». Ik heb reeds in antwoord op de vraag van de leden van de CDA-fractie aangegeven dat ik aanpassing van het wetsvoorstel met betrekking tot dit punt niet nodig acht.
In antwoord op de vraag van de Gecombineerde Commissie of met rechten van certificaathouders, vruchtgebruikers en pandhouders rekening moet worden gehouden, merk ik het volgende op. Het recht om in te stemmen met het buiten toepassing blijven van het accountantsonderzoek naar de ruilverhouding kan niet door de aandeelhouder en door een ander worden uitgeoefend. Het is dus niet nodig dat zij beide instemmen.
Om te bepalen welke persoon instemming dient te verlenen wordt aangesloten bij het huidige wettelijke systeem dat bepaalt wie bevoegd is zijn stem op een aandeel uit te brengen. In beginsel zijn alleen aandeelhouders gerechtigd hun stem uit te brengen op een aandeel, ook wanneer daarop vruchtgebruik of pandrecht is gevestigd, of wanneer certificaten van aandelen zijn uitgegeven (vgl. artikel 2:88/197 lid 2, 2:89/198 lid 2, 3:247 en 2:118 BW). Binnen de grenzen van de wet is afwijking van dit uitgangspunt mogelijk (vgl. artikel 2:88/197 leden 3 en 4 en 2:89/198 leden 3 en 4 en 2:118a BW). Hierbij wordt tevens opgemerkt dat in de regeling van fusie en splitsing specifiek aandacht wordt geschonken aan de belangen van pandhouders en vruchtgebruikers (vgl. artikel 2:319 en 334o BW).
Op de vraag of in de praktijk wel sprake zal zijn van een lastenverlichting, aangezien het bestuur voor het opstellen van de toelichting een beroep zal moeten doen op een accountant ben ik reeds ingegaan. Indien het bestuur de ruilverhouding zelfstandig kan vaststellen en de aandeelhouders van mening zijn dat een beroep op de accountant achterwege kan blijven, kunnen op grond van dit wetsvoorstel de kosten voor het accountantsonderzoek bespaard worden.