Vastgesteld 7 december 2016
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft op 17 november 2016 overleg gevoerd met mevrouw Bussemaker, Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, en de heer Dekker, Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, over:
– de brief van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 11 november 2016 inzake de stand van zaken invoering referentieniveaus taal en rekenen 2016 (Kamerstuk 31 332, nr. 77);
– de brief van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 4 november 2016 met de antwoorden op vragen van de commissie over het advies van de Raad van State inzake rekenen (Kamerstuk 31 332, nr. 76);
– de brief van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 18 december 2015 met een reactie op het verzoek van het lid Van Meenen, gedaan tijdens de regeling van werkzaamheden van 25 november 2015, over het advies van de Raad van State inzake de rekentoets (Kamerstuk 31 332, nr. 71);
– de brief van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 17 mei 2016 met de antwoorden op vragen van de commissie over het advies van de Raad van State inzake de rekentoets (Kamerstuk 31 332, nr. 73);
– de brief van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 9 september 2016 met de reactie op het verzoek van de commissie over het pleidooi van de NVvW voor een gezamenlijke aanpak voor goed en toekomstbestendig rekenonderwijs;
– de brief van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 8 juli 2016 met de antwoorden op vragen van de commissie over Vervolg beleid rekenen naar aanleiding van aangenomen moties (Kamerstuk 31 332, nr. 75);
– de brief van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 22 oktober 2015 inzake vervolg beleid rekenen naar aanleiding van aangenomen moties (Kamerstuk 31 332, nr. 70);
– de brief van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 14 juni 2016 over de stand van zaken met betrekking tot rekenen en taal in vo en mbo (Kamerstuk 31 332, nr. 74).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de commissie, Wolbert
De griffier van de commissie, De Kler
Voorzitter: Wolbert
Griffier: De Kler
Aanwezig zijn zeven leden der Kamer, te weten: Bisschop, Van Meenen, Rog, Siderius, Straus, Vermue en Wolbert,
en mevrouw Bussemaker, Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, en de heer Dekker, Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
Aanvang 11.33 uur.
De voorzitter:
Ik open de vergadering van de vaste Kamercommissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Op de agenda staat een algemeen overleg over de stand van zaken rekenen in het voortgezet onderwijs en het mbo. Ik heet de Minister en de Staatssecretaris en hun medewerkers van harte welkom, alsook de Kamerleden, de mensen op de publieke tribune en de mensen thuis. De spreektijd is vijf minuten per fractie. Ik geef de heer Van Meenen het woord voor een ordevoorstel.
De heer Van Meenen (D66):
Mijn spreektekst is beperkter dan vijf minuten en dat geldt ook voor die van de heer Rog. Ik stel voor dat u een kortere spreektijd hanteert en meer gelegenheid voor interrupties geeft. Ik heb dit niet met de collega's kunnen overleggen, want ze komen net binnen.
De voorzitter:
Ik vraag het uw collega's. Als u zich hebt voorbereid op vijf minuten spreektijd, is vier minuten 20% minder. Kunnen de leden zich vinden in het voorstel van de heer Van Meenen? Dan hanteer ik een spreektijd van vier minuten per fractie en één extra interruptie. Het voorstel om naar bevind van zaken te interrumperen, vind ik geen goed plan. We hanteren altijd twee interrupties per fractie; minder spreektijd en meer interrupties betekent drie interrupties per fractie. Mijn ervaring is dat we het anders niet halen in de tijd, zeker niet omdat er twee bewindspersonen bij het overleg zijn uitgenodigd.
De heer Van Meenen (D66):
Voorzitter. Rekenen en taal zijn belangrijk. Wat D66 betreft begint het met goed reken- en taalonderwijs en niet met een slechte rekentoets. De rekentoets wordt echter meer en meer een politiek prestigeproject. Het is een slechte toets die helemaal volgehangen wordt met pleisters om er geen Heel Holland Zakt van te maken. Zo geldt de rekentoets alleen voor het vwo, heeft men een voldoende vanaf een 5 en zijn er veel herkansingsmogelijkheden, met als resultaat dat afgerond 100,0% van de leerlingen in het vwo geslaagd is voor de rekentoets. Ik ben oprecht blij dat er geen leerling is gezakt door deze ondeugdelijke toets, maar krab me toch even achter de oren over de vraag waarvoor hij eigenlijk dient. De toets is een grote hoeveelheid gebakken lucht waar geen leerling wat aan heeft. D66 is er duidelijk over: stop met de rekentoets. Het is een slechte toets die niet toetst wat hij zou moeten toetsen. Hij maakt een onevenredig groot deel uit van het examen en wanneer hij volgend jaar deel uitmaakt van de kernvakkenregeling waarbij er maar maximaal één 5 gehaald mag worden voor de vakken wiskunde, Engels, Nederlandse taal of de rekentoets – zaken van compleet verschillende orde – gaan we echt een ramp tegemoet. Weliswaar zou minder dan 1% van de leerlingen dan door de rekentoets geen diploma halen, maar dat betekent nog altijd – althans, volgens de cijfers van de Staatssecretaris die wij verder niet kunnen nagaan – dat bijna 400 leerlingen er de dupe van worden. Deze leerlingen worden kansen ontnomen omdat het rekenonderwijs nog steeds niet op orde is, zoals ook gebleken is uit recent onderzoek van het LAKS (Landelijk Aktie Komitee Scholieren).
Helaas denkt de Staatssecretaris er compleet anders over. De rekentoets moet met stoom en kokend water worden doorgevoerd, maar datgene waar het om draait, het verbeteren van de kwaliteit van het rekenonderwijs, allereerst in het basisonderwijs, laat hij op zijn beloop. In september ontvingen we een brief van de Staatssecretaris met een reactie op het pleidooi van de Nederlandse Vereniging van Wiskundeleraren (NVvW) voor goed en toekomstbestendig onderwijs. Het betrof een zeer summiere reactie. De Staatssecretaris koppelt de suggestie van de NVvW vervolgens aan Onderwijs2032 en schuift haar daarmee op de lange baan. We weten dit sinds vanochtend, omdat toen het advies van de Onderwijscoöperatie over Onderwijs2032 is binnengekomen. Waarom moet het verbeteren van rekenonderwijs worden gekoppeld aan Onderwijs2032 en de rekentoets niet? Kan de Staatssecretaris reageren op de brief die de Nederlandse Vereniging van Wiskundeleraren aan de Kamer heeft gestuurd, waarin zij vraagt om op zeer korte termijn aan de slag te gaan met de voorstellen voor beter rekenonderwijs en deze niet te koppelen aan Onderwijs2032? In een eerdere brief van 12 mei van de wiskundeleraren wordt ook gesproken over afspraken om een alternatief uit te werken. Over welke afspraken en alternatieven ging het in deze brief? Worden deze afspraken nageleefd?
De Rekenagenda is niet medeondertekend door de wiskundeleraren in het voortgezet onderwijs en het mbo. Kunnen de Staatssecretaris en de Minister aangeven waarom deze leraren niet hebben getekend? Welke conclusies en consequenties verbinden de bewindspersonen hieraan?
Tot slot kom ik op het rekenen in het mbo. Slechts 48% van de leerlingen op mbo-4-niveau haalt een voldoende voor de rekentoets. De cijfers uit de pilots van de andere mbo-niveaus zijn zo mogelijk nog bedroevender. Een van de redenen hiervoor is het feit dat er op veel mbo-instellingen nog steeds geen rekenonderwijs wordt aangeboden. Kunnen we niet met een schone lei beginnen en bekijken op welke manier we het rekenonderwijs beter inbedden in de reguliere vakken en richten op de beroepenvelden? Op die manier sluit het beter aan bij de benodigde beroepsvaardigheden.
D66 zegt: stop met de rekentoets en met alle rekentoetsen die erop lijken.
De heer Rog (CDA):
Voorzitter. Ik heb de eer mede namens de ChristenUnie te mogen spreken.
Als ik moet uitleggen wat een tunnelvisie is, zal ik voortaan de Staatssecretaris en zijn rekentoets aanhalen. Hij focust zich namelijk niet op het rekenonderwijs maar enkel op de rekentoets. Helaas leidt dat tot nog meer teaching to the test en niet tot beter rekenonderwijs.
De Staatssecretaris heeft in de afgelopen periode laten zien dat hij oog heeft voor draagvlak in de onderwijswereld voor zijn beleid. Het lerarenregister is daar een voorbeeld van. Hij roemde het feit dat alle onderwijsorganisaties het lerarenregister steunen. Voor de rekentoets geldt echter dat alle onderwijsorganisaties, met uitzondering van de MBO Raad, aangeven dat de rekentoets weg moet. De Nederlandse Vereniging van Wiskundeleraren loopt hierin voorop. De Staatssecretaris geeft geen gehoor. Feitelijk voert hij de motie van mijn hand, waarin ik hem heb gevraagd in overleg te treden met de Nederlandse Vereniging van Wiskundeleraren, niet uit. Scherp gesteld is het een belediging voor de beroepsgroep en eigenlijk ook voor het parlement dat hij deze motie niet op een correcte wijze uitvoert.
De Staatssecretaris wil zijn Rekenagenda en de toekomst van het rekenonderwijs afhankelijk maken van Onderwijs2032, maar het is niet duidelijk wat er gaat gebeuren met Onderwijs2032. Duidelijk is wel dat we op dit moment een rekentoets hebben die omstreden is, ondeugdelijk wordt gevonden door wiskundeleraren maar wel meetelt bij het examen. Wat zeg ik? 45 rekentoetsvragen tellen even zwaar mee als zes jaar ploeteren voor Nederlands, Engels of wiskunde, waarvan het cijfer een combinatie is van het schoolexamen en het centraal schriftelijk eindexamen. De Staatssecretaris zegt: al zijn de vragen ondeugdelijk, al is er geen draagvlak, het cijfer voor de rekentoets moet even zwaar wegen als dat van de andere kernvakken. Wat het CDA betreft, stoppen we hiermee. We stoppen met de rekentoets en we stoppen onmiddellijk met hem te behandelen als kernvak, maar het liefst moet hij helemaal weg.
Ik heb een paar vragen voor de Staatssecretaris. Kan hij bevestigen dat de toetsen slechter worden gemaakt dan vorig jaar, maar dat er door de continue herhaling en de herkansingen uiteindelijk een beter percentage uitkomt? Heeft hij zicht op het aantal particuliere bureautjes dat veel geld verdient aan het klaarstomen van leerlingen via teaching to the test zodat ze uiteindelijk hun rekentoets halen? Ze krijgen dan niet beter rekenonderwijs maar kunnen wel de toets halen. Het LAKS geeft aan dat op vele scholen het rekenonderwijs eigenlijk niet bestaat. Kan de Staatssecretaris de cijfers van het LAKS bevestigen? Kan hij iets doen aan de informatievoorziening aan scholen? Ik ontvang klachten van ouders die van hun school te horen krijgen dat leerlingen die de overgang van mavo naar havo maken, zullen zakken voor hun eindexamen als ze geen 5 halen voor de rekentoets. Wat vindt de Staatssecretaris van de toets voor leerlingen met ernstige rekenproblemen? Ik voorzie grote problemen door de verscheidenheid van de problematiek en de eenvormigheid van de wijze van examinering. Gaat de Minister met de beroepsverenigingen in het mbo in overleg over goed rekenonderwijs? Hoe kijkt zij aan tegen de kritiek die daar leeft?
De heer Bisschop (SGP):
Voorzitter. In vier jaar tijd is het het onderwijs niet gelukt om de nooit gevraagde en toch geschonken rekentoets van tafel te krijgen. Inmiddels hebben we nog maar vier maanden te gaan tot de verkiezingen en kan elk kind op zijn vingers narekenen dat het in die vier maanden ook niet meer lukt. Ik zal dus niet meer stormlopen of wat dan ook.
Ik heb een paar vragen waarop nog steeds geen duidelijk antwoord is gekomen. In de eerste plaats het volgende. Waarom geven wij rekenen de status van een kernvak, net als Engels en Nederlands, terwijl het eigenlijk geen vak is? Is het niet een belediging voor volwassen vakken als Engels en Nederlands dat zo'n peuter met een volledig opgehoogd trappetje op hetzelfde niveau staat en zo'n enorm gewicht krijgt? Mijn tweede vraag in dit verband is: waarom wordt in het vmbo een afzonderlijke rekentoets opgetuigd terwijl de inhoud vrijwel volledig in het examen aan bod komt? Neemt de Staatssecretaris dit punt mee in zijn operatie «regels ruimen»? Die operatie omarmen we volledig als doelstelling, afgezien van de vormgeving misschien. Het zou mooi zijn als we daarin nog wat konden opschonen.
Volgens het kabinet was de bestaansgrond van de rekentoets dat de opgaven uit het blote hoofd moesten worden gemaakt. Hoofdrekenen moest weer in ere hersteld worden. Nu blijkt echter dat nog steeds 60% van de opgaven met een machientje gemaakt mag worden. Is dat niet bijzonder veel, gelet op de doelstelling? Het criterium lijkt ruimer dan indertijd door de commissie-Bosker is geadviseerd. Volgens deze commissie is een rekenmachine alleen toegestaan als dat in een dagelijkse context ook nodig zou zijn, maar volgens de nieuwste syllabus is een rekenmachine ook prima als de opgave in een dagelijkse context is geplaatst. Er zit toch wel een wereld van verschil tussen beide formuleringen. Ik hoor graag een reactie van de Staatssecretaris.
Draagvlak en eensgezindheid zijn broodnodig voor inhoudelijke verbeteringen. Ik geef onmiddellijk toe dat deze punten niet de sterkste van het onderwijsveld zijn, maar dat neemt niet weg dat ze wel van belang zijn. Bij de behandeling van het lerarenregister is juist benadrukt dat de beroepsgroep nu aan zet is. Is het in dit licht niet een beetje wrang dat juist de vakverenigingen zich niet met de plannen kunnen verenigen en op het zijspoor van Onderwijs2032 worden gerangeerd? Wat gaat het kabinet doen om ook ten aanzien van de toetsing meer op één lijn te komen met betrokkenen?
Het mbo verdient een eigen benadering en geeft nadrukkelijk aan behoefte te hebben aan een stok achter de deur. Opname in de zak-slaagregeling wordt echter op de lange baan geschoven. In het voortgezet onderwijs is met een vangnetregeling gewerkt. Waarom past het kabinet deze regeling niet toe op het mbo?
Het kabinet wil een extra toets maken voor leerlingen in het vmbo die 2F niet halen. Op papier zien de uitslagen er dan beter uit, maar hoe past dit in de lijn van de commissie-Meijerink dat álle leerlingen niveau 2F moeten kunnen halen? Het is een basale vaardigheid. Geven de percentages niet aan dat we veel meer in het onderhoud van vaardigheden moeten steken en dat we niet moeten vluchten in een nieuwe toets? 99% van de leerlingen haalt in groep 8 niveau 1F. Dit pleit niet zozeer voor een toets als wel voor gedegen en regelmatig rekenonderwijs.
Het kabinet geeft aan dat de verplichting tot deelname aan internationaal vergelijkend onderzoek nu niet aan de orde is aangezien het wetsvoorstel hierover stilligt. Dat ligt stil vanwege de pilots betreffende de diagnostische tussentijdse toets. De verplichte deelname aan internationaal vergelijkend onderzoek staat daar los van. Kan de Kamer erop rekenen dat deze verplichting hoe dan ook uit het wetsvoorstel verdwijnt, zoals in de aangenomen motie wordt verzocht?
De voorzitter:
Dank u wel.
De heer Bisschop (SGP):
Ik wilde nog vragen ...
De voorzitter:
Nee, dat kan niet.
De heer Bisschop (SGP):
… in de tweede termijn naar de bevoegdheid. Daar kom ik dan later op.
Mevrouw Vermue (PvdA):
Voorzitter. Afgelopen vrijdag ontving de Kamer een brief over de stand van zaken met betrekking tot rekenen en taal in 2016. Het moge duidelijk zijn dat op basis van de resultaten in 2016 ook komend schooljaar de rekentoets voor vmbo, havo en mbo wat de Partij van de Arbeid betreft niet meetelt voor het diploma. Hoewel er een stijgende lijn te zien is in de eindresultaten voor rekenen op de middelbare school, voldoen de eindcijfers nog niet aan de verwachting. Dat brengt me al snel op de vraag hoe het gesteld is met ons rekenonderwijs. Waar hebben de extra investeringen toe geleid? Hoe zorgen we dat alle toekomstige inzet daadwerkelijk leidt tot een verbetering van ons rekenonderwijs, want daar gaat het toch om? We willen allemaal dat de reken- en taalvaardigheid van jongeren op voldoende niveau wordt gebracht om te kunnen functioneren op de arbeidsmarkt en in de maatschappij. Een rekentoets mag niet verder worden opgetuigd tot een struikelblok zolang de investering in ons rekenonderwijs niet op orde is. Dat laatste is het geval. Zo concludeerde het LAKS vandaag nog dat slechts 50% van de scholen rekenonderwijs organiseert. Hoe kan dit? Wat gaat de Staatssecretaris hieraan doen?
Uit het rapport van Regioplan blijkt dat de scholen voor voortgezet onderwijs meer middelen hebben ingezet voor Nederlandse taal en rekenen dan de middelen die via de verschillende regelingen worden verstrekt. De middelen zijn besteed aan het gewenste doel, maar besteding garandeert niet dat er goede keuzes zijn gemaakt. Voor de vergroting van de kennis over rekenonderwijs die in de Agenda rekenonderwijs wordt aangekondigd, moet het kabinet nog een flinke slag maken. Dat geldt tevens voor de kennis van rekendocenten in het voortgezet onderwijs over de moderne rekendidactiek in het basisonderwijs en de diversiteit van leerlingen die worstelen met rekenachterstanden. Op welke manier leiden de extra investeringen tot een substantiële verbetering van ons rekenonderwijs? Waar is het geld gebleven dat hiervoor is ingezet? Wat is het effect? Het lukt blijkbaar niet vanzelf, dus wat gaan we eraan doen? In totaal namen 234 scholen deel aan het intensiveringstraject ter ondersteuning van scholen bij het verbeteren van rekenonderwijs. Is aangetoond dat de intensiveringstrajecten geleid hebben tot aantoonbaar betere resultaten op deze scholen? Is het wenselijk dat dit aantal scholen wordt uitgebreid? Hoe gaat de Staatssecretaris hiervoor zorg dragen?
De heer Van Meenen (D66):
Ik moet echt goed mijn best doen om de bijdrage van mevrouw Vermue niet te horen als een aanklacht tegen de scholen, want zo klinkt het wel een beetje. Voor het rekenonderwijs is het heel lastig om leerlingen voor te bereiden op een toets die eigenlijk helemaal niet over rekenen gaat maar over vraagstukken als «hoeveel huizen passen er in een luchtballon?» en dat soort flauwekul. Is mevrouw Vermue dit met mij eens? De toets is veel meer een leestoets, een taaltoets, dan een rekentoets. Dat is mijn eerste vraag.
Mevrouw Vermue (PvdA):
Het is juist belangrijk dat we investeren in goed rekenonderwijs en dat de rekentoets valide is en toetst op goede rekenvaardigheden. Ik hoop dat ik de heer Van Meenen op mijn pad vind om te bekijken hoe we gedurende de gehele schoolperiode het rekenonderwijs kunnen verbeteren.
De heer Van Meenen (D66):
Mevrouw Vermue vindt mij op dit punt niet op haar pad maar aan haar zijde. Zij vindt mij op haar pad als het plan gewoon doorgaat en de onzekerheid over de toekomst van de rekentoets blijft bestaan. Dat voel ik al aankomen. De Partij van de Arbeid zegt: nu is het nog niet zover, want de resultaten zijn nog niet goed, maar ooit zullen ze zo goed zijn dat we de rekentoets heel fijn kunnen invoeren. Is het inderdaad de ultieme droom van de Partij van de Arbeid dat de rekentoets uiteindelijk overal wordt ingevoerd?
Mevrouw Vermue (PvdA):
De heer Van Meenen focust sterk op de rekentoets. Het is echter belangrijker om te kijken naar verbetervoorstellen voor het rekenonderwijs. De rekentoets richt op dit moment geen schade aan. 100% van de leerlingen in het vwo is geslaagd. Wij zijn vorig jaar voor het voorstel gaan liggen om de zak-slaagregeling ook in het vmbo, havo en mbo in te voeren zolang het rekenonderwijs niet in orde is.
De heer Van Meenen (D66):
Ik zou haast zeggen dat het een gotspe is, want dit is precies wat we allemaal willen. We vinden elkaar in de verbetering van het rekenonderwijs. Mevrouw Vermue gaat echter volstrekt voorbij aan het feit dat deze toets, zoals hij is ingericht, contrair is aan goed rekenonderwijs omdat hij zich niet richt op het rekenen maar op de verkeerde dingen. Zij krijgt straks antwoord van de Staatssecretaris op haar vraag of het resultaat is verbeterd op scholen waar een intensivering is geweest. Het antwoord is nee, dat is niet zo. Waarom trekt mevrouw Vermue niet de conclusie die de scholen absolute duidelijkheid biedt, namelijk dat we vanaf nu gaan investeren, beginnend in het basisonderwijs? Alle energie die we in de rekentoets stoppen, steken we in goed rekenonderwijs en we integreren het rekenen in de vakken in het voortgezet onderwijs. Dat is een heel helder beeld. Wat is daar volgens mevrouw Vermue op tegen?
Mevrouw Vermue (PvdA):
Wat is daarop tegen? Zoals ik al aangaf, richt de rekentoets op dit moment geen schade aan. Laten we met ons allen bekijken hoe we de kwaliteit van de rekentoets kunnen verbeteren. Dat is een goede vraag om aan de Staatssecretaris te stellen: hoe zorgen we voor valide, digitale rekentoetsen? Dat gaat een-op-een samen met de investering in vier, vijf of zes jaar lang voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs.
De heer Van Meenen (D66):
Het is eigenlijk te gek voor woorden dat het argument van de Partij van de Arbeid voor het handhaven van de rekentoets is dat hij geen schade aanricht. Dan weet ik er nog wel een paar. Dit kan toch niet bestaan? De Nederlandse Vereniging van Wiskundeleraren, een verstandig gezelschap dat met enig verstand over deze materie kan spreken, heeft al jaren geleden voorgesteld om te doen wat ik in mijn eerste interruptie zei: investeren in het rekenonderwijs, beginnend in het basisonderwijs, integreren in andere vakken en bevoegde rekendocenten in het voortgezet onderwijs. Zij stelde echter niet de rekentoets voor.
De voorzitter:
Wat is uw vraag?
De heer Van Meenen (D66):
Ik heb nauwelijks nog een vraag.
De voorzitter:
U mag ook een conclusie trekken.
De heer Van Meenen (D66):
De conclusie trek ik straks wel, want ik hoop dat mevrouw Vermue nog tot bezinning komt. Kan zij echt met droge ogen zeggen dat het argument om de rekentoets te handhaven, is dat hij geen schade aanricht?
Mevrouw Vermue (PvdA):
De heer Van Meenen haalt het onderwerp van motivatie aan. Er zijn tegenstrijdige berichten uit het veld. Er zijn docenten die oproepen om de rekentoets juist versneld door te voeren – die oproep heeft de Kamer afgelopen week gekregen – en er zijn docenten die de rekentoets helemaal willen afschaffen. Laten we eerst eens goed naar de kwaliteit van het rekenonderwijs kijken en daar gezamenlijk voorstellen voor doen. Op dat punt vind ik de heer Van Meenen aan mijn zijde, heb ik begrepen.
De heer Rog (CDA):
Het verhaal van mevrouw Vermue is curieus. Zij zegt dat er geen slachtoffers zijn en dat het dus geen probleem is dat de toets er is. Ik denk dat het om twee redenen wél een probleem is. Ten eerste heeft de toets in het vwo al slachtoffers gemaakt omdat havisten niet zijn doorgestroomd naar het vwo uit angst om de rekentoets niet te halen. Er zijn dus nu al slachtoffers. Ten tweede leidt het bestaan van de rekentoets uiteindelijk alleen maar tot teaching to the test en allemaal dure bureautjes die organiseren dat de test gehaald wordt. Denkt mevrouw Vermue met mij dat daardoor het rekenonderwijs verslapt – men is immers alleen maar bezig met de toets – en de kansongelijkheid wordt vergroot?
Mevrouw Vermue (PvdA):
Ik kan alleen maar vóór een goede doorstroming van havo naar vwo zijn, maar met teaching to the test ben ik het absoluut niet eens. Het is juist belangrijk, zoals ik al aangaf, dat we ervoor zorgen dat het geen teaching to the test is. Dat begint met voorstellen die ik van de heer Rog echt nog niet gezien heb. Gisteren stond er een prachtig opinieartikel van hem in de krant, waarin hij volledig focust op de rekentoets maar waarin ik geen voorstellen zie om het rekenonderwijs daadwerkelijk te verbeteren.
De heer Rog (CDA):
Als ik vragen stel aan mevrouw Vermue, wil ik wel antwoorden van haar krijgen. Die krijg ik niet. Zij wijst mij erop dat ik iets niet doe en ik wil graag de mogelijkheid om daarop te reageren. Met een motie die breed is aangenomen door de Kamer, heb ik juist aan de Staatssecretaris gevraagd in overleg te gaan met de Nederlandse Vereniging van Wiskundeleraren om het onderwijs te verbeteren. De Nederlandse Vereniging van Wiskundeleraren heeft daar uitstekende ideeën over. Ik zou willen dat de Staatssecretaris, die wij behoren te controleren, daarmee aan de slag gaat. Dat doet hij niet.
Is mevrouw Vermue het met mij eens dat de toets uiteindelijk leidt tot teaching to the test omdat jongeren die hun diploma willen halen hun best doen om de toets, die een zeer zwaar gewicht heeft, te halen terwijl het hun rekenvaardigheid niet verbetert?
Mevrouw Vermue (PvdA):
Als de heer Rog onze schriftelijke inbreng goed heeft bestudeerd, weet hij dat wij er ook groot voorstander van zijn dat de Staatssecretaris snel in goed overleg treedt met de Nederlandse Vereniging van Wiskundeleraren. Wat ons betreft wordt dat niet op de lange baan richting Onderwijs2032 geschoven en is juist het gezamenlijk overleg belangrijk om te bekijken hoe we de kwaliteit van het onderwijs kunnen verbeteren.
In antwoord op de vraag van de heer Rog of de toets leidt tot teaching to the test, zeg ik nogmaals: het gaat om kwalitatief goed rekenonderwijs en de verbetering van de toets als zodanig.
Mevrouw Siderius (SP):
De Partij van de Arbeid heeft altijd een behoorlijk grote mond over gelijke kansen voor leerlingen op doorstroming naar een hoger niveau. Richt de rekentoets in deze context niet juist schade aan? In het vwo is de rekentoets wel degelijk bepalend voor het behalen van het diploma. Hij is toegevoegd aan de kernvakkenregeling. Als een leerling slecht is in wiskunde en dus ook in rekenen en hij haalt voor beide een 5, dan zit hij gewoon met de gebakken peren. Waar blijft de Partij van de Arbeid dan met het creëren van gelijke kansen?
Mevrouw Vermue (PvdA):
In de strijd om de doorstroming vindt de SP mij compleet aan haar zijde. Maar juist daarom is het belangrijk dat scholen, meer dan nu het geval is ... Het LAKS gaf al aan dat 50% van de scholen rekenonderwijs aanbiedt. Hoe kan dat? Volgen de scholen periodiek vanaf het eerste leerjaar tot het einde van de schoolperiode in het voortgezet onderwijs hoe de rekenvaardigheden toenemen? Met inzicht in de verbetering van de rekenvaardigheden kan men bepalen waar extra aandacht naartoe moet. In dat geval zal de rekentoets nooit een drempel zijn om door te stromen naar het vwo.
Mevrouw Siderius (SP):
Mevrouw Vermue van de Partij van de Arbeid draait steeds hetzelfde riedeltje af. Ik zie dat ze een «van mening»-dingetje heeft met de argumenten en telkens in hetzelfde rondje draait. Daar worden we niet beter van. De vraag ging helemaal niet over doorstroming van havo naar vwo. De vraag ging over de kernvakkenregeling op het vwo waaronder de rekentoets straks valt. Daar zitten vier vakken in, waaronder wiskunde en de rekentoets. Als een leerling in beide niet goed is en voor beide een 5 haalt, kan hij zijn diploma op het vwo wel vergeten. Hoe kijkt de Partij van de Arbeid daar tegen aan? Wat gaat ze doen voor de leerlingen die slecht zijn in wiskunde en de rekentoets? Welke kansen geeft de Partij van de Arbeid?
Mevrouw Vermue (PvdA):
Ik zie de voorstellen van mevrouw Siderius voor het geven van meer kansen graag tegemoet. Ik kom er zo in mijn spreektekst nog op terug. Wanneer we op dit moment naar de resultaten kijken, haalt 100% van de leerlingen op het vwo de rekentoets. Naar verwachting haalt volgend jaar minder dan 1% die toets niet als de kernvakkenregeling is ingevoerd. Ik wil dat de Staatssecretaris goed in beeld heeft welke leerlingen het niet halen en waarom niet, zodat we al vroeg in de middelbareschoolperiode kunnen investeren in maatwerk. Geen kind mag de dupe worden van de kernvakkenregeling.
De heer Rog (CDA):
Mevrouw Vermue wil dat geen een kind de dupe wordt. Ik heb een vraag aan haar. Toen we in de Kamer spraken over het lerarenregister, schermde de Partij van de Arbeid met het brede draagvlak in het onderwijs. Vakbonden waren voor, Beter Onderwijs Nederland (BON) was voor, iedereen was voor. Ze vonden het lerarenregister allemaal geweldig. Jazeker, ook BON was voor. In het geval van de toets hebben we te maken met een situatie waarin álle onderwijsorganisaties in het voortgezet onderwijs tegen zijn. Allemaal, geen enkele uitgezonderd. De Nederlandse Vereniging van Wiskundeleraren loopt voorop en zegt letterlijk: geen cent meer naar deze toets. Kan mevrouw Vermue aangeven waarom zij het gehele onderwijsveld een klap in het gezicht geeft en er niet naar luistert, het de rug toekeert en doorgaat met de rekentoets van de VVD-staatssecretaris?
Mevrouw Vermue (PvdA):
Ik heb de oproep van het onderwijsveld gehoord, gelezen en gezien. Deze is er juist op gericht om ons rekenonderwijs te verbeteren. Men wil zich daar gezamenlijk aan committeren en doet dat door middel van de Rekenagenda. Niet alle partijen hebben deze medeondertekend. Daarom vind ik het belangrijk te bekijken hoe we het draagvlak kunnen verbreden. Maar dat is niet het argument om de rekentoets op dit moment af te schaffen.
De heer Rog (CDA):
Ik word hier een beetje narrig van. Een argument voor het lerarenregister was dat alle bonden en organisaties voor waren, maar nu zijn ze allemaal tegen. Ik vraag gewoon of de Partij van de Arbeid ineens op een andere manier naar het draagvlak kijkt, maar mevrouw Vermue reageert niet op mijn vraag. Ik vind dat ik een antwoord op die vraag verdien alvorens ik mijn vervolgvraag stel, want daar wil ik graag nog de mogelijkheid toe krijgen.
De voorzitter:
Mevrouw Vermue gaat over haar eigen antwoorden. Ik hoor haar ook een ander antwoord geven dan ze tot dusver deed, ik hoor geen herhaling, dus ik stel mevrouw Vermue nu eerst in de gelegenheid om de vraag te beantwoorden. Daarna kijken we verder.
Mevrouw Vermue (PvdA):
De heer Rog gaat in op het draagvlak. Het draagvlak moet gezocht worden via een gezamenlijke rekenambitie vanuit de Rekenagenda. Dat daar nog uitdagingen liggen, daar vindt de heer Rog mij aan zijn zijde.
De heer Rog (CDA):
We hebben hier helemaal niets aan. De Partij van de Arbeid heeft zich ingegraven. Het is allemaal prima. Ik heb een andere vraag.
De voorzitter:
Dat is dan uw derde interruptie.
De heer Rog (CDA):
Nee, ik heb geen antwoord gekregen.
De voorzitter:
Mevrouw Vermue gaat echt over haar eigen antwoorden en dat u dat frustreert – ik wilde bijna zeggen: dat snap ik – is uw eigen positie.
De heer Rog (CDA):
Wat u als mijn vervolgvraag telt, was gewoon een vraag om antwoord op mijn eerste vraag.
De voorzitter:
Ik zou u de gelegenheid hebben gegeven als ik vond dat mevrouw Vermue steeds dezelfde antwoorden gaf. Dat doet zij niet, zij geeft een ander antwoord. Ik heb er inhoudelijk geen verstand van, maar ik hoor haar andere dingen zeggen.
De heer Rog (CDA):
Het maakt me niet uit of u er verstand van hebt, het gaat mij erom dat ik een vervolgvraag heb gesteld om een antwoord te krijgen op mijn eerste vraag. Dat heb ik niet gekregen. Ik zou het dan op prijs stellen als ik een andere vervolgvraag mag stellen.
De voorzitter:
Nee. Als we steeds andere vragen stellen als het antwoord niet bevalt of niet in de lijn ligt met onze verwachtingen, dan kunnen we hier niet vergaderen en geen orde houden. Ik hoor mevrouw Vermue andere antwoorden geven en dus geef ik u geen gelegenheid ...
De heer Rog (CDA):
Om een vervolgvraag te stellen. Daar neem ik kennis van.
De voorzitter:
Natuurlijk mag u een vervolgvraag stellen ...
De heer Rog (CDA):
Dan begin ik nu aan mijn derde interruptie.
De voorzitter:
Graag, dank u wel.
De heer Rog (CDA):
Ik heb hier echt moeite mee, maar ik begin nu in alle rust aan mijn derde interruptie omdat de voorzitter mij geen kans geeft om gewoon een vervolgvraag te stellen.
De voorzitter:
Die hebt u tot twee keer toe gehad. Ga uw gang.
De heer Rog (CDA):
Kan mevrouw Vermue, die de rekentoets zo graag wil doorzetten in onder andere het vwo, mij uitleggen waarom zij het een goed idee vindt dat 45 vragen, waarvan een groot deel bestaat uit ingewikkelde teksten en plaatjes en instinkvragen, even zwaar tellen als een kernvak, bestaande uit een schoolexamen en een centraal schriftelijk examen?
Mevrouw Vermue (PvdA):
Welk signaal wil de heer Rog hiermee afgeven? Hij zegt dat hij aan goed rekenonderwijs niet dezelfde waarde toekent als aan alle andere vakken op de middelbare school. Hij schrijft in zijn opinieartikel dat dit betekent dat één enkele rekentoets net zo zwaar weegt als zes jaar ploeteren op wiskunde, Engels of Nederlands. Hij zou het met het LAKS eens moeten zijn dat er dan ook gewoon zes jaar goed rekenonderwijs moet worden gegeven en zou dan niet de rekentoets moeten bagatelliseren ten opzichte van andere vakken.
De heer Rog (CDA):
Ik vind dit echt onacceptabel. Er wordt gewoon geen antwoord gegeven. Ik vraag mevrouw Vermue om haar argumentatie op de vraag waarom de rekentoets met 45 grotendeels invalide vragen eenzelfde gewicht moet hebben als Nederlands, Engels of wiskunde. U staat mij niet toe om daarna door te vragen over een inhoudelijk antwoord en vindt het belangrijker dat ik er mijn tweede vervolgvraag over stel. Ik wil er echter gewoon een antwoord op hebben. Daar heb ik recht op. Alle scholieren, wiskunde- en rekenleraren en alle mensen die de PvdA terecht de rug hebben toegekeerd, verdienen een antwoord van de PvdA-vertegenwoordiger hier, die nul antwoorden geeft op terechte vragen en zorgen die er leven. Wat is het argument van mevrouw Vermue om de toets zo'n zwaar gewicht te geven? Op deze vraag krijg ik graag een antwoord.
Mevrouw Vermue (PvdA):
Volgens mij was het Staatssecretaris Van Bijsterveldt in het kabinet-Balkenende die de referentieniveaus voor taal en rekenen heeft voorgesteld. Zij hechtte er enorm veel waarde aan om daarmee te bekijken hoe we tot goede taal- en rekenvaardigheden komen, juist om ervoor te zorgen dat kinderen en jongeren straks goed voorbereid zijn op de maatschappij en over voldoende vaardigheden beschikken.
De voorzitter:
De heer Bisschop wil een vraag stellen.
De heer Rog (CDA):
Ik word aangesproken.
De voorzitter:
U wordt helemaal niet aangesproken. U hebt gewoon netjes een antwoord gekregen waarin mevrouw Vermue verwijst naar een Staatssecretaris en naar referentieniveaus. Ik heb daar geen persoonlijke feiten in kunnen constateren, meneer Rog, dus ik geef de heer Bisschop het woord voor een vraag aan mevrouw Vermue. Tenminste, ik neem aan dat u haar een vraag wilde stellen en geen punt van orde wilde maken, mijnheer Bisschop.
De heer Bisschop (SGP):
Nee, ik wil gewoon een voorzichtige eerste interruptie plegen. Maar ik begin met te constateren dat mevrouw Vermue inderdaad op absoluut meesterlijke wijze de antwoorden op de terechte vragen van de heer Rog omzeilt. Maar goed, de vraag die de heer Rog stelde, heb ik aan de Staatssecretaris gesteld, dus er komt straks wat meer licht op de zaak.
Mevrouw Vermue pleit voor de rekentoets en houdt daar op het krampachtige af aan vast. Tegelijkertijd pleit ze voor goed rekenonderwijs. Maar waarom beginnen we dan met de rekentoets? Dat is het paard achter de wagen spannen. We moeten toch eerst zorgen dat het rekenonderwijs op orde is? Mijn fractie heeft geconstateerd dat dat niet het geval is. LAKS signaleert dat ook. Dan is het op dit moment toch gewoon te vroeg voor zo'n verplichte rekentoets?
Mevrouw Vermue (PvdA):
Ik vraag me af wie er is begonnen over de rekentoets. Wat mij betreft zetten we op dit moment geen aanvullende stappen met de rekentoets en focussen we ons eerst, naar aanleiding van de signalen die afgelopen week naar ons toe zijn gekomen, op het rekenonderwijs dat echt dringend aandacht behoeft. Laten we daarmee eerst verdere stappen zetten voordat er überhaupt een afweging wordt gemaakt om een stap verder te zetten met de rekentoets.
De heer Bisschop (SGP):
Dit is een begin van een wat veelbelovender antwoord. Het zou ertoe kunnen leiden dat we op dit punt niet alleen een pas op de plaats maken maar dat we ook even het rekentoetsgebeuren parkeren en ervoor zorgen dat het rekenonderwijs goed in het curriculum wordt ingebed. Als we elkaar op dat punt kunnen vinden, houden we nu even op met de rekentoets en focussen we ons op het rekenonderwijs. Is dat een weg die we samen kunnen gaan, vraag ik mevrouw Vermue?
Mevrouw Vermue (PvdA):
We houden de rekentoets zoals hij in de huidige vorm wordt toegepast en vervolgens zetten we stappen om het rekenonderwijs te verbeteren. We komen dan op nieuwe overwegingen over de vraag wat het voor vmbo, havo en mbo betekent.
De heer Van Meenen (D66):
Ik ga er nu all in.
De voorzitter:
Als u het maar netjes houdt.
De heer Van Meenen (D66):
Zeker, u kent me, ik ben hier misschien wel de netste mens, in ieder geval de oudste. Ik ben nog opgevoed. Dat deden we nog in de jaren vijftig. Dit gaat niet van mijn tijd af.
De voorzitter:
Ga uw gang. Het gaat niet van uw tijd af. Stel uw keurige vraag.
De heer Van Meenen (D66):
Waarmee ik overigens niets zeg over de keurige opvoeding die de heren naast mij hebben genoten. Maar het moet scherp, want dit is de kern. Waarom is het rekenonderwijs niet op orde? Komt dat niet ook door de situatie zoals zij is en de grote onduidelijkheid over de toekomst? Het hangt gewoon in de lucht, het kan twee kanten op. Ik beloof het nu al: op 16 maart is de rekentoets gewoon weg. Die duidelijkheid kunnen we ook nu geven.
Wat mij enorm hindert – laat ik een net woord gebruiken – in de bijdrage van de Partij van de Arbeid, is het feit dat zij in deze overleggen voortdurend allerlei heel zoete, brave taal bezigt over maatwerk, over goed luisteren naar het onderwijs, over de docent die veel meer zeggenschap moet krijgen en over kinderen die kansen moeten krijgen. Dat alles wordt in de weg gestaan puur door de rekentoets. Ik wil nu echt niet meer van mevrouw Vermue horen dat we moeten werken aan goed rekenonderwijs. Nee, het gaat erom of dat goede rekenonderwijs gebaat is bij deze inferieure test die op geen enkele manier maatwerk levert en voor vwo- en havo-leerlingen dezelfde toets is. Hoe kunnen we dan nog de woorden «maatwerk voor leerlingen» en «op zoek gaan naar het talent van leerlingen» in de mond nemen? Wordt de exercitie die we hier meemaken, ingegeven door de dwang van de VVD? Dat is precies de reden waarom mensen zich afkeren van de politiek, zeg ik maar even in brede zin. Ze herkennen het originele geluid niet meer. Ja, ze horen wel een geluid van de Partij van de Arbeid, maar dat sluit op geen enkele manier aan bij waar de Partij van de Arbeid echt voor zou moeten staan, zoals maatwerk, kansen et cetera. Wordt dit punt keihard afgedwongen door de VVD, hoewel het niet in het regeerakkoord staat?
Mevrouw Vermue (PvdA):
Maatwerk en het bieden van kansen hebben ook te maken met kansen op de arbeidsmarkt na de schoolperiode. Wat betekent dit voor de rekentoets? Die moeten we juist overeind houden om ervoor te zorgen dat er de komende jaren aan kwalitatief goed onderwijs gewerkt blijft worden, om de kansen op de arbeidsmarkt overeind te houden en om jongeren daarmee echt vooruit te helpen.
De heer Van Meenen (D66):
Oké, nu gaan we naar de arbeidsmarkt. Dan zeg ik tegen mevrouw Vermue: er zijn tal van beroepen waarin rekenvaardigheid niet het eerste is waar ik aan denk. Mijn broer met Down wordt bijvoorbeeld enorm goed geholpen door mensen die hun hart helemaal hebben liggen bij mensen als mijn broer. Ik zou niet weten waarom zij een rekentoets moeten afleggen. Sterker nog, misschien wordt hun toekomst wel afgesneden. Ik denk aan de kunstensector, aan tal van sectoren, aan het profiel Cultuur en Maatschappij, waarin mensen een heel waardevolle bijdrage kunnen leveren. Ook zijn er tal van mbo-opleidingen waarin rekenvaardigheden volstrekt niet aan de orde zijn. Kan de Partij van de Arbeid mij nu eens één goed argument geven waarom deze waardeloze toets, die niet eens het predicaat «rekentoets» verdient, in de weg moet staan van de toekomst van zo veel jonge mensen.
Mevrouw Vermue (PvdA):
Als de heer Van Meenen mij mijn betoog laat vervolgen, kom ik nog op een aantal punten die aandacht vragen betreffende kwetsbare jongeren, jongeren die in ieder geval achterblijven met rekenvaardigheden. De heer Van Meenen kan mijn voorstel hierover tegemoetzien.
De voorzitter:
Mevrouw Siderius, wilt u ook een vraag stellen of een interruptie plegen? U wacht even af. Dan stel ik voor dat we mevrouw Vermue de gelegenheid geven haar betoog af te maken. U hebt twee minuten en twintig seconden van uw spreektijd gebruikt.
Mevrouw Vermue (PvdA):
Is de Staatssecretaris het met mij eens dat het gewenst is om al vroeg tijdens de middelbareschoolperiode het rekenniveau van scholieren in beeld te krijgen? Wordt de ontwikkelde databank met rekenopgaven als hulpmiddel benut op scholen? Daarmee kan bij aanvang en gedurende de schoolperiode periodiek bekeken worden waar de leerlingen staan en voor wie en op welk rekengebied extra aandacht nodig is. Het helpt leraren om aandacht op maat te bieden voor scholieren en hen geleidelijk op het gewenste rekenniveau te brengen. De motivatie onder leerlingen, studenten en docenten is een belangrijke factor om ons in te zetten voor een betere beheersing van rekenvaardigheden. Het is daarom belangrijk dat niet alleen bij leerlingen wordt bekeken in hoeverre ze rekenvaardigheden beheersen. Goed rekenonderwijs dient als een belangrijk kwaliteitselement te worden gewaardeerd. Wat is de rol van de inspectie bij de wijze waarop scholen invulling geven aan goed rekenonderwijs? Op welke manier volgen scholen de groei van rekenvaardigheden? Houden ze rekening met onderlinge verschillen tussen scholieren in de wijze waarop ze hun rekenonderwijs inrichten? Heeft de inspectie dit in beeld?
Tot slot heb ik een vraag die specifiek betrekking heeft op het mbo. De FNV pleit voor branchecertificaten in het mbo. Hoe kijken de bewindslieden, mede in het licht van het creëren van extra kansen voor jongeren in een kwetsbare positie, tegen dit voorstel van de FNV aan?
Mevrouw Siderius (SP):
Ik had na de antwoorden van mevrouw Vermue verwacht dat er nog allerlei voorstellen zouden komen, maar helaas. Dan ga ik nog even door op de vraag van de heer Van Meenen over leerlingen die bijvoorbeeld heel goed zijn in een bepaald thema. Ik heb een mbo-opleiding bezocht waar de leerlingen animaties en filmpjes maken. Hartstikke mooi, ik stond ervan te kijken wat deze jongeren kunnen maken. Hun rekenvaardigheden zijn echter niet zo goed. Het zijn geen kwetsbare jongeren, het zijn jongeren die zo aan de slag kunnen op de arbeidsmarkt. Als straks de rekentoets in het mbo wordt ingevoerd, hebben ze echt een probleem, want ze halen hun diploma nooit. Wat gaat mevrouw Vermue van de Partij van de Arbeid voor deze jongeren doen? Zij had een voorstel, zei ze net tegen de heer Van Meenen.
Mevrouw Vermue (PvdA):
Door de vele interrupties is mevrouw Siderius wellicht mijn voorstellen vergeten die ik voor de interrupties noemde. Mijn laatste vraag ging over het voorstel van de FNV om met branchecertificaten te gaan werken, zodat ook rekening kan worden gehouden met de exacte doelgroep waarover mevrouw Siderius sprak. Hoe kijkt de Minister tegen dit voorstel aan?
Mevrouw Siderius (SP):
Dan wil ik graag boter bij de vis. Stelt de Partij van de Arbeid voor om voor deze opleidingen, waarbij het vooral gaat om creativiteit en wat minder om rekenvaardigheden, de rekentoets gewoon te schrappen? Dat zou een mooi begin zijn.
Mevrouw Vermue (PvdA):
Nee, op basis van mijn inbreng van zojuist stel ik dat niet voor. Ik heb aan de Minister gevraagd hoe zij aankijkt tegen de branchecertificaten, waarmee wellicht op een andere wijze toch rekening kan worden gehouden met de doelgroep.
Mevrouw Siderius (SP):
Tot slot, concluderend ...
De voorzitter:
U zet uw derde interruptie nu in?
Mevrouw Siderius (SP):
Voorzitter, ik neem het mee in mijn spreektekst.
Mijn collega Jasper van Dijk voert normaal gesproken de debatten over de rekenramp en heeft dan altijd een mooie coalitie met D66 en het CDA. Hij zei tegen mij dat het altijd heel leuke debatten zijn. Ik moet echter constateren dat de sfeer hier niet optimaal is, laat ik het zo maar even noemen.
De voorzitter:
Het kan altijd erger. Ga vooral verder met uw betoog.
Mevrouw Siderius (SP):
Laten we blij zijn dat we niet in de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport zitten. Maar goed, er is wel een rekenramp gaande in Nederland, want als we de resultaten bekijken die de Staatssecretaris ons heeft toegestuurd, kan ik niet anders dan constateren dat ze belabberd zijn. In het havo haalt 40% van de leerlingen een voldoende voor de rekentoets, in het vmbo basis en kader 35% en in het mbo halen alleen studenten op niveau 3 met een krappe meerderheid van 52% een voldoende. Op de andere niveaus is het nog niet eens een derde. Dat is natuurlijk schokkend, zeker gezien het feit dat de cijfers geen realistisch beeld geven omdat ook de herkansingen van de leerlingen hierin zijn meegenomen. Er zitten leerlingen bij die misschien eerder zijn gezakt en nu de rekentoets wel hebben gehaald.
Het zal bekend zijn dat de SP geen voorstander is van de rekentoets in het voortgezet onderwijs. Wij willen goed rekenonderwijs. Wij vinden dat de rekentoets meer begrijpend lezen dan rekenen toetst. Wij zien dat het vaak niet het juiste meetinstrument is omdat docenten zich vooral richten op de toets en lesgeven richting de toets, teaching to the test. Dat is niet een juiste manier om leerlingen vaardigheden bij te brengen. Wat ons betreft stoppen we dus met deze waanzin, want die zorgt ervoor dat jongeren minder kansen krijgen. Ik heb dit net in een interruptie aangegeven en noemde ook het voorbeeld van de jongeren op de animatieopleiding. Ik wil de Staatssecretaris uitnodigen daar eens naartoe te gaan. Het is echt heel mooi wat deze jongeren maken, maar ze zullen hun diploma nooit halen. Het is zonde om de toekomst van deze jongeren al in de knop te breken.
Ik heb een aantal vragen over het mbo. Waarom wordt rekenen niet vakspecifiek aangeboden op het mbo en al helemaal niet in de beroepscontext? Zou het niet veel verstandiger zijn om voor bijvoorbeeld het profiel Zorg en Welzijn fictieve rekenopgaven te maken over het toedienen van injecties, de hoeveelheid medicijnen et cetera? Dat maakt het ook veel levendiger dan wanneer we elke mbo'er dezelfde rekenopgaven geven, zoals «hoeveel huizen passen er in een luchtballon?». Die vond ik wel bijzonder. Volgens mij is het antwoord nul, maar ik weet het niet precies. Oké, het is een heel grote luchtballon. Mbo-docenten geven aan dat rekenproblemen vooral ontstaan doordat de beschreven probleemanalyse heel warrig is. De studenten snappen het gewoon niet.
Ziet de Staatssecretaris een mogelijkheid om leerlingen met dyscalculie ontheffing te geven? De ER-toets die nu is geïntroduceerd, mag ook mondeling afgelegd worden. Dat is een en al gestuntel. Laten we tegen jongeren met dyscalculie zeggen dat zij de rekentoets niet hoeven te maken.
Ik kom op het vwo en het toevoegen van de rekentoets aan de kernvakkenregeling. De SP is daar niet blij mee, want 10% van de leerlingen loopt al een groot risico op het niet halen van de rekentoets omdat ze slecht zijn in wiskunde en de rekentoets. Als je voor beide een 5 haalt, ben je gewoon de pisang. Als de Staatssecretaris zo graag de rekentoets wil, waarom laten we deze dan geen onderdeel uitmaken van een combinatiecijfer, zodat gewisseld kan worden en een slecht cijfer voor de rekentoets kan worden opgehaald door een ander cijfer? Wat ons betreft schrappen we de rekentoets vandaag nog.
Mevrouw Straus (VVD):
Voorzitter. Iedereen heeft taal en rekenen nodig om iets van zijn leven te kunnen maken. Als je die vaardigheden niet hebt, sta je meteen op achterstand. Rekenen is net als taal een basisvaardigheid die nodig is om je weg te vinden in de maatschappij. Men heeft het nodig in zijn werk, de schilder om de kleur te mengen, de verpleegkundige om de dosis van medicijnen te kunnen bepalen en de caissière om de klant het juiste geldbedrag als wisselgeld terug te kunnen geven. Maar ook privé is het belangrijk dat men kan rekenen. Veel jongeren gaan bijvoorbeeld contracten op afbetaling aan maar overzien daarvan niet de consequenties en komen uiteindelijk in de schulden terecht. Ouders maken zich hier terecht zorgen over. Steeds vaker klimmen zij in de pen om mij te schrijven hoe belangrijk het is dat hun kinderen leren goed met geld om te gaan en daar hoort wat hun betreft ook rekenen bij. Mij raken deze berichten – ik begrijp immers de zorgen – maar soms lijkt het alsof mijn fractie hierin alleen staat in de Kamer. We laten onze jongeren in de steek als we de noodzaak om het rekenniveau waarmee ze het onderwijs verlaten te verbeteren, bagatelliseren. De VVD vindt het belangrijk dat we de zorgen van ouders wegnemen en jongeren een goed perspectief bieden. Daarom willen wij goed rekenonderwijs van het basisonderwijs tot en met het mbo.
De afgelopen jaren is er fors ingezet op beter rekenonderwijs, maar dit heeft nog niet tot het gewenste resultaat geleid. In het voortgezet onderwijs zien we dat het stap voor stap beter gaat, maar het LAKS stelt dat scholieren nog steeds vinden dat ze onvoldoende worden voorbereid op de rekentoets. Een peiling door het LAKS geeft aan dat slechts de helft van hen überhaupt rekenonderwijs krijgt. Dat vind ik, gezien het feit dat we hier nu al jaren over praten, een ernstige constatering. Ik hoor hierop graag een reactie van de Staatssecretaris.
Zoals de Kamer weet, vindt de VVD dat er een belangrijk middel ontbreekt om het doel van beter rekenonderwijs te bereiken, namelijk de optie om het resultaat te laten meetellen bij het eindexamen. Dat stimuleert niet alleen leerlingen om beter hun best te doen, maar dwingt ook scholen om er prioriteit aan te geven en dus wel rekenonderwijs te geven. Hoe zorgen we ervoor dat de druk op de ketel blijft om het rekenonderwijs te verbeteren? Deelt de Staatssecretaris het eindplaatje dat ik zojuist heb geschetst?
We zien dat de resultaten in het mbo nog steeds achterblijven bij die in het vo. Voor deze jongeren is het echter ook belangrijk dat ze goed kunnen rekenen. Er ligt in het mbo nog een extra belang voor de studenten die willen doorstromen naar het hbo. Als in het mbo onvoldoende aandacht wordt gegeven aan rekenen, heeft de student daar last van bij zijn overstap naar het hbo. Ik steun daarom het pleidooi van de docenten in het mbo om het meetellen van de toets als stip op de horizon, ook voor het mbo, overeind te houden. Deelt de Minister de mening van deze docenten? Kunnen de kwaliteitsafspraken in het mbo hierbij een rol spelen?
Er ligt nu een Rekenagenda waarin diverse partijen opnieuw met elkaar afspraken hebben gemaakt om het rekenonderwijs verder te verbeteren. De VVD vindt dat prima. Alle inspanningen om het rekenonderwijs te verbeteren, juichen wij toe. Wat me echter opvalt, is het feit dat het basisonderwijs ontbreekt in de Rekenagenda. Het basisonderwijs, waar de basis wordt gelegd voor goede rekenvaardigheden, mag niet ontbreken in deze discussie. Ik hoor hierop graag de reactie van de Staatssecretaris. Wat mij betreft gaat het onderwijs zo snel mogelijk aan de slag met deze agenda, maar wel met de rekentoets die uiteindelijk ook zal meetellen. Dat doen we niet omdat de leerlingen de dupe zijn van een toets, maar omdat de leerlingen uiteindelijk de dupe zijn van slecht rekenonderwijs.
De voorzitter:
Hiermee zijn we aan het einde gekomen van de inbreng van de Kamer in eerste termijn.
De vergadering wordt van 12.30 uur tot 13.00 uur geschorst.
De voorzitter:
Ik heropen de vergadering. We zijn toe aan de eerste termijn van de beantwoording door de bewindspersonen. Ik geef het woord aan de Staatssecretaris.
Staatssecretaris Dekker:
Voorzitter. Het is goed dat we spreken over rekenen. Rekenen is ongelooflijk belangrijk. Ik hoor niemand hier aan tafel dat ontkennen. We hebben het nodig op school, vaak ook bij andere vakken in het curriculum, we hebben het nodig bij een vervolgopleiding en vaak in het latere beroep. Zelfs in de paar beroepen waar dat misschien niet zo is – een aantal sprekers refereerde aan dans of heel creatieve beroepen – komen we het toch wel tegen in het dagelijkse leven. Iedereen moet vroeg of laat een keer een telefoonabonnement of een verzekering afsluiten en zien rond te komen met het salaris tot het einde van de maand. Een basisniveau van rekenen is dus ongelooflijk belangrijk. Dat is ook de reden waarom er de afgelopen jaren zo ongelooflijk hard aan getrokken is om het rekenonderwijs op een hoger niveau te krijgen. Toen de Kamer zo'n zeven jaar geleden sprak over de Wet referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen – dat was voor mijn tijd – was er echt een serieuze zorg over het niveau van taal en rekenen in Nederland. Eerlijk gezegd is die zorg bij mij nog niet volledig weggenomen. We mogen van de scholen verwachten dat ze de basisvaardigheden van alle leerlingen op een goed niveau brengen, zowel aan het einde van de basisschool als aan het einde van het voortgezet onderwijs, natuurlijk gedifferentieerd naar wat kinderen aankunnen.
Ik beantwoord de vragen langs drie lijnen. Als eerste de lijn over de toets en over de referentieniveaus zelf. Als tweede de ontwikkelingen en de verbeteringen die wij in het rekenonderwijs zien en ook in de ontwikkeling van leerlingen. Als derde de vraag die vaak is gesteld over het doorzetten van de verbeteringen, ook naar de toekomst toe, omdat we nog lang niet klaar zijn.
De voorzitter:
Kan ik met de leden afspreken dat ze na elk blokje de vragen over dat blokje stellen? Dan kunnen we het op die manier een beetje structureren. Twee interrupties zijn gebruikelijk. Als ik geen reactie van de commissieleden krijg, besluit ik dat u na elk blokje de vragen stelt en sta ik u twee vragen per fractie toe.
De heer Rog (CDA):
We mogen hier nog een paar uur met elkaar doorbrengen. Ik waardeer het als we drie interrupties krijgen.
De voorzitter:
Dat vind ik ook goed. Het was fijn geweest als u dat meteen had gezegd. Ik geef de Staatssecretaris de gelegenheid ...
De heer Rog (CDA):
Echt, werkelijk, voorzitter, u bent er voor ons, alstublieft!
De voorzitter:
Ja, ik ben er ook voor u. Daarom heb ik gevraagd of u met de orde akkoord kon gaan. Ik kreeg toen van niemand een antwoord, dus vandaar mijn opmerking. Het woord is aan de Staatssecretaris.
Staatssecretaris Dekker:
Laat ik beginnen met te zeggen dat de rekentoets geen doel op zich is. Het is een afsluiting om te bekijken of datgene wat wij van scholen verwachten – dat kinderen verder worden gebracht en goed onderwijs krijgen – uiteindelijk wordt afgenomen. Met een diploma stellen we vast dat leerlingen op een bepaald niveau hun vakken beheersen. De rekentoets is zeker niet mijn uitvinding of mijn prestigeproject, zoals de heer Rog aanhaalde. Ik neem hem graag mee terug naar de oorsprong van de rekentoets. In 2010 heeft de voltallige Kamer minus de SGP – de heer Bisschop komt de eer toe zeer consistent te zijn op dit dossier – ingestemd met het wetsvoorstel van Marja van Bijsterveldt, de partijgenoot van de heer Rog, en Sharon Dijksma. Ze waren toen beiden Staatssecretaris. De Kamer stemde ermee in referentieniveaus vast te stellen en dat deze tot een toetsing zouden leiden om te bepalen of de leerlingen het niveau hebben gehaald. Hetzelfde geldt voor de referentieniveaus zelf. Die staan niet in de wet maar in een algemene maatregel van bestuur (AMvB). Ook deze is in 2010 naar de Kamer gestuurd. Het is een heel dik boekwerk waarin tot in detailniveau staat wat de referentieniveaus op het terrein van taal en rekenen precies behelzen en wat we willen dat de kinderen kunnen en kennen. Ik constateer dat destijds door geen enkele partij is gezegd dat de referentieniveaus niet de bedoeling waren of dat men ze niet op die manier had voorzien.
Er zijn veel vragen gesteld over het hoofdrekenen. Moest het niet alleen maar hoofdrekenen zijn? Daar is destijds niet voor gekozen. In de referentieniveaus staat meer dan alleen hoofdrekenen. Het is een combinatie van hoofdrekenen en de toepassing daarvan. Een aantal leden zegt dat het niet de bedoeling was dat de rekenmachine werd gebruikt. In de referentieniveaus, die in 2010 zijn vastgesteld door mijn voorgangers en waarover geen van de partijen in de Tweede Kamer op- en aanmerkingen had, staat letterlijk dat je bij sommige opgaven een rekenmachine kunt gebruiken. Dat is in feite wat we nu doen met de rekentoets. De rekentoets is niets anders dan een vertaling van de referentieniveaus in een toets aan het einde van het voortgezet onderwijs op de niveaus 2F en 3F om te bekijken of de leerlingen dat niveau hebben bereikt. We hebben daar stap voor stap naar toegewerkt. De heer Van Meenen zegt dat de toets onder stoom en kokend water moet worden ingevoerd. We zijn hier echter al zeven jaar mee bezig. Sterker nog, we hebben de invoering van de rekentoets, onder meer na opmerkingen van de Kamer, een aantal keren uitgesteld, omdat we zagen dat de leerlingen het niveau van rekenen nog niet werkelijk aankonden. We voeren de toets nu heel geleidelijk, stapsgewijs, in. We zijn begonnen in het vwo en daar zien we dat het heel goed gaat.
De heer Bisschop vraagt naar de verhouding tussen hoofdrekenen en de meer toegepaste opdrachten, waarbij men een rekenmachine kan gebruiken. Beide worden gevraagd in de referentieniveaus en beide moeten getoetst worden. De vraag of de toets een goede doorvertaling is van de referentieniveaus in de rekentoets, hebben we eerder aan een groep deskundigen gesteld. Deze heeft dat bevestigd met een paar mitsen en maren en een aantal aanbevelingen. De aanbevelingen hebben we doorgevoerd en vervolgens hebben we de commissie-Bosker gevraagd of het een goede vertaling was. Het antwoord daarop was ja.
Waarom maakt de rekentoets deel uit van de kernvakkenregel? Dat is een beslissing die de Kamer in 2009 in zeer brede meerderheid heeft genomen en in 2010 heeft vastgesteld in dezelfde wet waar ook het CDA, D66 en de SP destijds voor waren. De keuze is toen gemaakt en uiteindelijk in de wet beland. Er is wel wat voor te zeggen. We vinden rekenen echt een basisvaardigheid en willen dat alle kinderen het op een bepaald niveau beheersen. We hebben gezegd dat rekenen heel belangrijk is, net zoals we Nederlands, Engels en wiskunde heel belangrijk vinden. We hebben dus eindtermen vastgesteld voor het rekenen, een soort eindniveau. Dat doen we overigens bij heel veel andere vakken precies zo. We stellen de eisen voor het eindexamen vast en dan is het inderdaad de bedoeling – mevrouw Vermue zei dat heel goed in haar inbreng – dat leerlingen niet in leerjaar 5 of 6 pas beginnen met oefenen, vlak voor het eindexamen. De scholen moeten het terugvertalen naar wat er moet gebeuren, beginnend in de brugklas, en ervoor zorgen dat de leerlingen uiteindelijk bij het eindexamen en bij het maken van de rekentoets het niveau aankunnen. Rekenen is een onderdeel geworden van ons curriculum en destijds is de keuze gemaakt om het in de kernvakkenregeling op te nemen. Dat is ook de reden waarom het geen onderdeel is geworden van het combinatiecijfer. Mevrouw Siderius vroeg hiernaar. Door het onderdeel te maken van een combinatiecijfer maken we het minder belangrijk, want het cijfer kan sterk gecompenseerd worden door andere vakken in het combinatiecijfer. Als iemand een 10 haalt voor maatschappijleer en een 1 voor de rekentoets, staat hij gemiddeld toch een 5,5 en daarmee een 6. Maar daarmee kan hij nog steeds niet rekenen. Daarom is afgesproken dat voor rekenen een voldoende moet worden gehaald of in ieder geval een 5. In dat laatste geval mogen er geen onvoldoendes zijn voor de andere vakken in de kernvakkenregeling. Dat is de redenatie erachter.
De heer Bisschop vroeg of er geen overlap is met wiskunde. Ik sluit niet uit dat er hier en daar wel iets van overlap is, bijvoorbeeld in het vmbo, maar het is niet precies hetzelfde. In het vmbo mag je bij wiskunde voor alle vragen de rekenmachine gebruiken. Dat mag bij de rekentoets niet. In de rekentoets zit een onderdeel hoofdrekenen dat niet getoetst wordt met het wiskunde-examen in het vmbo. Het voegt dus wel wat toe wat betreft de basisvaardigheden rekenen die worden getoetst.
Er is gevraagd naar de gesprekken die zijn gevoerd met de Nederlandse Vereniging van Wiskundeleraren. Ik zal daar straks wat langer bij stilstaan als ik kom op de verbeteracties. Er bestaat met de Nederlandse Vereniging van Wiskundeleraren niet zo veel verschil van mening over de dingen die we nu in gang zetten om verbeteringen door te voeren, de dingen die helpen om het niveau van het rekenonderwijs in Nederland beter te maken. Waarom hebben de wiskundedocenten dan toch niet medeondertekend? Zij persisteren in het punt dat de toets volledig van tafel gaat en niet meer meetelt. Hun tegenvoorstel luidt dat er getoetst wordt aan het einde van de onderbouw. Dat is voor mij niet geheel onbespreekbaar, maar het vraagt om een ingreep in het curriculum. Dat houdt in dat we eerst naar het curriculum van rekenen en wiskunde moeten kijken. Kunnen we dat wellicht meer in elkaar schuiven of beter bij elkaar brengen en vervolgens met een andere vorm van examinering of toetsing komen? We kunnen nu niet een toets buiten werking stellen zonder het curriculum aan te passen. We moeten de referentieniveaus nog eens goed en serieus bekijken. Dat is wat mij betreft helemaal niet onbespreekbaar, maar het moet wel onderdeel uitmaken van een bredere blik op de curriculumherziening, want daar hebben we destijds heel zorgvuldig naar gekeken. De referentieniveaus zijn destijds met instemming van vrijwel de gehele Tweede Kamer vastgesteld. En met reden, want het niveau was te laag.
Ik geef nog even mee – niet om flauw te doen – waarom we destijds het rekenen geen onderdeel van wiskunde hebben gemaakt. De Nederlandse Vereniging van Wiskundeleraren heeft geadviseerd dat niet te doen. Wij zijn toen een iets ander pad ingeslagen met aparte referentieniveaus. We hebben het aan de scholen gelaten om het rekenen bij wiskunde onder te brengen, dan wel bij andere vakken, dan wel er een eigen standaardvak van te maken. We hebben dus het «hoe» overgelaten aan de scholen en het «wat» met ons allen vastgesteld. Nogmaals, ik wil er best nog een keer serieus naar kijken, maar dan moet ik beginnen met het bekijken van het curriculum. Dat is een iets ander traject dan de rekentoets helemaal los te laten terwijl we daar gewoon goede referentieniveaus voor hebben. Een aantal dingen die de Nederlandse Vereniging van Wiskundeleraren vraagt, kunnen al wel. Scholen kunnen er nu voor kiezen om rekenen onderdeel te maken van wiskunde. Ik heb zelf nog wat vraagtekens bij een toetsing halverwege het voortgezet onderwijs. Die kennen we eigenlijk niet. Wij schrijven alleen maar verplichte toetsing voor aan het einde van de basisschool en aan het einde van het voortgezet onderwijs, dus dat zou in dat opzicht wel een novum zijn. Vanuit het mbo en het vervolgonderwijs zijn er bezwaren opgekomen. Men vraagt zich af of de kennis niet te veel is weggezakt bij leerlingen die student worden in het vervolgonderwijs als halverwege het voortgezet onderwijs wordt getoetst en er geen onderhoud wordt gepleegd in de bovenbouw. Dat punt moeten we echt bekijken alvorens we kunnen zeggen of het interessant is of dat het een weg is die we zouden moeten inslaan. Het vraagt om diepere studie en meer doordenking in plaats van een simpele pennenstreek.
Ik kom bij het blokje over de ontwikkelingen en de resultaten in het voortgezet onderwijs.
Mevrouw Siderius (SP):
Ik heb een vraag over de kernvakkenregeling. In het vwo betreft het vier vakken. De Staatssecretaris noemde maatschappijleer, maar dat vak zit niet in de kernvakkenregeling. Het betreft onder andere wiskunde en de rekentoets en die vakken lijken heel veel op elkaar. Als je slecht bent in wiskunde ben je vaak ook niet al te best in de rekentoets. De Staatssecretaris zegt dat we dat destijds hebben besloten. Soms zien we dat iets in de praktijk niet werkt en moeten we het beleid misschien aanpassen. Waarom kiest de Staatssecretaris daar niet voor?
Staatssecretaris Dekker:
Ik houd alleen maar een spiegel voor. De Kamer heeft er destijds toe besloten, inclusief de SP, en daar was ook een reden voor. Wiskunde en rekenen hebben veel dingen gemeen en vallen misschien onder dezelfde paraplu, maar zijn wel twee verschillende onderdelen. Daarom worden ze los van elkaar getoetst. Ik vind ze beide heel belangrijk. Het zijn basisvaardigheden. Hetzelfde geldt voor talen, zoals Engels en Nederlands. Je mag niet voor beide talen een 5 halen, ook niet als je niet goed bent in talen. Zelfs kinderen die er heel veel moeite mee hebben, kinderen met dyslexie, worden niet vrijgesteld van de kernvakkenregel. We vinden al deze onderdelen zo belangrijk dat er voldoendes voor moeten worden gehaald. Er mag één 5 gehaald worden maar niet twee.
Mevrouw Siderius (SP):
De vraag is niet waarom we het destijds zo hebben besloten. De cruciale vraag is natuurlijk waarom we het beleid niet aanpassen als we zien dat het in de praktijk niet werkt. Laten we wel zijn. De Staatssecretaris zegt dat rekenen en wiskunde vergelijkbaar zijn met de talen, maar voor de andere drie kernvakken worden tentamens gedaan en die leveren een gecombineerd cijfer op. Voor de rekentoets heb je maar één kans. Als je een onvoldoende haalt, ben je gewoon de pineut. Waarom kiest de Staatssecretaris er niet voor om de rekentoets ook in een gecombineerd cijfer te pakken?
Staatssecretaris Dekker:
Mevrouw Siderius zegt dat we hebben vastgesteld dat het niet werkt. Ik heb dat niet vastgesteld, want we hebben nog niet één jaar gedraaid waarin rekenen onderdeel is van de kernvakkenregeling. Sterker nog, we zien dat de resultaten in het voortgezet onderwijs ongelooflijk verbeterd zijn. Die ontwikkeling zal alleen maar doorzetten als de rekentoets straks onderdeel wordt van de kernvakkenregel. Mevrouw Siderius heeft in die zin wel gelijk dat rekenen anders is dan bijvoorbeeld wiskunde, waarvoor men ook schoolexamens doet en het eindcijfer samengesteld is uit schoolexamen en centraal examen. Daar heeft ze een punt. We hebben dat voor de rekentoets wel gecompenseerd door wat meer herkansingsmomenten in te bouwen. Het is niet zo dat je pech hebt als je een onvoldoende haalt. De toets mag, net als het centraal eindexamen, een keertje overgedaan worden. Sterker nog, de toets mag zelfs drie keer overgedaan worden. Als iemand een keer een slechte dag heeft, of misschien twee slechte dagen, betekent dat niet dat hij het niet gehaald heeft. Wij toetsen of het niveau op orde is. Dat is wat anders dan in geval van het combinatiecijfer gebeurt. Het combinatiecijfer is het gemiddelde van heel veel andere vakken, zoals ckv en maatschappijleer. Als we rekenen daarin onderbrengen, neemt het belang ervan ten opzichte van het totale diploma ongelooflijk af, want dan kan men bij wijze van spreken met een 1 of een 2 voor rekenen nog een diploma halen. Dat doet geen recht aan het gevoel dat we destijds met elkaar hadden, en ik nog steeds heb, dat rekenen niet iets leuks is, als je het kunt, om erbij te doen, maar dat het tot de basis behoort.
De heer Van Meenen (D66):
Hoewel ik weet hoe het hier werkt, is het niet zo'n heel sterk argument om te zeggen dat de Kamer zeven jaar geleden heeft besloten om iets te gaan doen. Dat was ongeveer het moment dat ik besloot om naar de Kamer te komen, want het deugt niet als er hier zulke besluiten worden genomen. Ik reken dat overigens ook mijn eigen partij aan, want die heeft aan de wieg van het besluit gestaan. Ik zeg erbij dat de verwachtingen destijds heel andere waren dan die nu werkelijkheid zijn geworden.
Mijn vraag gaat over de relatie met de Nederlandse Vereniging van Wiskundeleraren. Daarover is al eerder een Kameruitspraak gedaan. Uit de woorden van de Staatssecretaris maak ik op dat hij een soort bereidheid heeft om naar het alternatief te kijken. Dat is fijn, want dat heeft de Kamer hem ook gevraagd. Hoe staat het ermee? Waarom gebeurt het niet? Hoe ingewikkeld het ook is, waarom vinden die gesprekken niet plaats? Waarom wordt niet serieus naar het alternatief van de Nederlandse Vereniging van Wiskundeleraren gekeken?
Staatssecretaris Dekker:
Die gesprekken vinden wel plaats. De heer Rog zei dat de motie niet wordt uitgevoerd, maar wij hebben meerdere malen overleg gehad met de Nederlandse Vereniging van Wiskundeleraren. Dat betekent niet automatisch dat we het op alle punten onmiddellijk voor de volle honderd procent met elkaar eens zijn. Dit is er een van. De Nederlandse Vereniging van Wiskundeleraren wil dat we nu stoppen met de rekentoets. Dat lijkt mij uitermate onverstandig. Voor mij is het een begaanbaar pad als de NVvW mij vraagt om nog eens fundamenteler naar het curriculum te kijken om te bezien of de referentieniveaus goed zijn en of we wiskunde en rekenen niet meer samen kunnen nemen, waar de NVvW aanvankelijk tegen was. Ik ben meer dan bereid daarnaar te kijken, maar het is wel onderdeel van een curriculumherziening. We hebben een curriculum dat we toetsen. Als het anders moet, moeten we naar het curriculum kijken. Daar begint het mee. Als we het curriculum hebben aangepast, kunnen we vervolgens ook de toets aanpassen.
De heer Van Meenen (D66):
Dit is een heel merkwaardige redenering, want de invoering van de rekentoets leidt op zichzelf natuurlijk al tot een curriculumherziening. Er gebeuren dan al dingen anders dan voorheen, want anders hadden we dit hele pad niet op hoeven gaan. Volgens mij gaat dat argument totaal niet op. Bovendien weten we sinds vanochtend hoe het ervoor staat met de curriculumherziening. Als we moeten wachten tot Onderwijs2032 iets geworden is, dan zijn we nog wel even bezig. Ondertussen dreigen leerlingen het slachtoffer te worden en blijft bovendien de onzekerheid boven de scholen hangen over de vraag hoe het nu verdergaat. Waarom luistert de Staatssecretaris niet naar een buitengewoon verstandig gezelschap van wiskundeleraren, dat naar de huidige praktijk kijkt en een integraal voorstel doet voor het curriculum, ook voor het basisonderwijs en de onderbouw van het voortgezet onderwijs? Als logisch gevolg daarvan zal de rekentoets verdwijnen. Dat is de vraag die de Kamer destijds aan de Staatssecretaris heeft gesteld heeft. We kunnen met elkaar praten en elke keer constateren dat we het niet eens zijn met elkaar. Waarom weigert de Staatssecretaris die kant op te bewegen en wat is ervoor nodig om dat wel te doen? Moet de Kamer het nóg een keer zeggen?
Staatssecretaris Dekker:
Ik heb geen uitgewerkt voorstel gezien van de Nederlandse Vereniging van Wiskundeleraren dat vraagt om nieuwe referentieniveaus of nieuwe eindtermen voor gecombineerd wiskunde-rekenen. De Kamer weet dat wiskunde niet in alle schoolsoorten een verplicht eindexamenvak is voor alle profielen. Ook daar moeten we dan opnieuw naar kijken. Dat is voor mij een begaanbare route. Ik heb aangeboden aan de Nederlandse Vereniging van Wiskundeleraren om erover door te praten, maar dan moeten we dat onderdeel van het curriculum bekijken. Het toeval wil dat we het curriculum in de volle breedte willen bekijken en herzien, en wat mij betreft beginnen we daar heel snel mee. Vandaag heeft de Kamer een aantal adviezen gekregen; ik hoop daarop rond de jaarwisseling een reactie te geven en kort daarna een eerste slag te maken. Laten we dan wiskunde en rekenen oppakken en bekijken wat de mogelijkheden zijn. Wat kunnen we doen voor een doorlopende leerlijn, waar zit overlap, hoe kunnen we dingen goed combineren, wat doen we met de toetsing aan het einde van het voortgezet onderwijs? Als we rekenen echter belangrijk vinden en dat hebben vastgelegd in het curriculum, moeten we daar in de tussentijd wel aan vasthouden.
Mevrouw Vermue (PvdA):
De Staatssecretaris deelt mijn mening dat het van belang is om al in de brugklas goed te bekijken hoe het gesteld is met de rekenvaardigheden van jongeren. Door de constatering van het LAKS krijg ik sterk de indruk dat scholen pas bij het afnemen van de eerste toets onderzoeken waar de scholieren staan. Weet de Staatssecretaris hoe scholen ermee omgaan en wat gaat hij eraan doen?
Staatssecretaris Dekker:
Ik vind het ronduit schandalig als scholen tot de eerste toetsafname wachten om te bekijken hoe de leerlingen ervoor staan. Laat ik dat hier maar zeggen. Ik ben heel kritisch op een aantal scholen die echt achterblijven met hun rekenonderwijs, ondanks het feit dat ze daar de afgelopen jaren geld voor hebben gekregen en dat het duidelijk is naar welke referentieniveaus ze hun leerlingen moeten brengen. Ze wachten tot het moment daar is en zeggen dan: hier is de toets. Dat vind ik echt niet kunnen. Het aantal scholen dat slecht of geen rekenonderwijs geeft, neemt overigens in rap tempo af. Heel veel scholen zijn te laat begonnen met het opkrikken van hun rekenonderwijs, maar in de afgelopen jaren zijn er wel forse slagen gemaakt. Dat verklaart ook waarom de resultaten wat omhooggaan. Scholen moeten eigenlijk al vanaf het eerste moment rekenonderwijs geven aan hun leerlingen. Dat kan op heel veel verschillende manieren, wat mooi is. Het kan onderdeel worden van wiskunde, er zijn scholen die een apart rekenvak hebben met een aparte rekendocent en er zijn scholen die het meenemen in een aantal vakken en in blokjes verdelen bij wiskunde, economie en aardrijkskunde. In het Nederlandse onderwijs laten we het «hoe» aan de scholen over, maar over het «wat» zijn we echt al zeven jaar duidelijk. Scholen moeten het been bijtrekken en gelukkig zie ik dat steeds meer scholen dit doen.
Mevrouw Vermue (PvdA):
De Staatssecretaris constateert met mij dat het schandalig is dat er scholen zijn die het naar alle waarschijnlijkheid niet doen. Dat brengt mij wederom bij de vraag hoe we het volgen. Hoe zorgen we ervoor dat scholen vanaf het begin aandacht hebben voor rekenvaardigheden?
Staatssecretaris Dekker:
We acteren op heel veel verschillende fronten. De Rekenagenda doet daar nog een schepje bovenop. Laat ik er een paar noemen. Heel expliciet is gevraagd wat de inspectie doet. De inspectie kijkt nu ook naar de resultaten van de rekentoets; deze tellen mee in het toezicht. Wij hebben in kaart gebracht welke scholen het goed doen – prima, lekker met rust laten – en welke scholen het minder goed doen. De laatste groep benaderen we heel actief met allerlei begeleidingsprogramma's. Gevraagd is of deze effectief zijn. Ja, wij zien dat scholen, als ze de begeleidingsprogramma's achter de rug hebben, het rekenonderwijs zwaarder optuigen en dat de resultaten van leerlingen er navenant op vooruitgaan.
Ik ga heel graag opnieuw met het LAKS om de tafel. Over welke scholen zeggen de leerlingen dat ze onvoldoende zijn toegerust? Ik ontvang graag een overzicht met naam en toenaam, zou ik haast zeggen, dan kunnen we erachteraan. Ik wil de leerlingen steunen om het gesprek op hun scholen te entameren, het idee van horizontaal toezicht. Verdorie, ik begrijp wel dat ouders en leerlingen boos zijn en met de vuist op tafel slaan. Als de rekentoets straks immers onderdeel wordt van het eindexamen en het meetelt voor het diploma, dan mag je er toch op rekenen dat leerlingen er goed onderwijs in krijgen. De activiteiten op verschillende fronten, waaronder het benaderen van scholen in de trant van «hier staan jullie en dat kan beter» werpen steeds meer hun vruchten af. De kwaliteit van het rekenonderwijs gaat stapsgewijs steeds weer vooruit. De resultaten van leerlingen zijn steeds meer op orde. We zijn er nog niet, zeg ik onmiddellijk, anders had ik waarschijnlijk wel een voorstel gedaan om de rekentoets over de gehele linie bij alle schoolsoorten in te voeren. Dat doen we niet omdat het nog niet op alle fronten op orde is, maar we werken daar wel gestaag naartoe.
De heer Rog (CDA):
De Staatssecretaris gaat ondertussen gewoon door met de rekentoets die meetelt als kernvak en eigenlijk alleen op steun kan rekenen van de rekentoetscoalitie van PVV, VVD en PvdA. Hij biedt echter een muizengaatje om toch het gesprek over het rekenonderwijs aan te gaan. Daar ben ik blij mee. Ik citeer wat de Nederlandse Vereniging van Wiskundeleraren ruim acht maanden geleden heeft gesmeekt: «Om verder tijdsverlies te voorkomen, verzoeken wij u op de kortst mogelijke termijn met ons het alternatieve voorstel voor het voortgezet onderwijs verder uit te werken en te implementeren, waarbij u uiteraard op onze steun kunt rekenen.» In de tussentijd heeft de Staatssecretaris tégen de Nederlandse Vereniging van Wiskundeleraren gesproken en niet mét haar overleg gevoerd om het voorstel, dat er al een tijd ligt, te implementeren. Begrijp ik de Staatssecretaris goed dat hij nu wél in overleg gaat en dat hij rekenonderwijs en de borging daarvan in een vorm van toetsing oppakt?
Staatssecretaris Dekker:
Ik heb echt het idee dat ik tegen een muur praat. Ik vertel steeds dat we al overleg voeren met de Nederlandse Vereniging van Wiskundeleraren. Dan interrumpeert de heer Rog en zegt hij dat ik geen overleg heb gevoerd met de vereniging. Dat is gewoon pure onzin. Wij zitten wel degelijk met haar om tafel, we hebben alle verbetervoorstellen doorgesproken en ik heb ook het aanbod gedaan om fundamenteler naar het curriculum te kijken. Het enige waarin ik nu niet meega met de Nederlandse Vereniging van Wiskundeleraren is haar voorstel om de oude schoenen weg te gooien alvorens er nieuwe zijn. Als de vereniging de harde voorwaarde stelt om stante pede te stoppen met de toets alvorens we andere stappen zetten, dan ga ik daar gewoon niet in mee. De toets is een onderdeel van ons curriculum en toetst gewoon datgene wat we zeven jaar geleden met z'n allen hebben afgesproken.
De heer Rog (CDA):
Mijn vraag is of het voorstel van de Nederlandse Vereniging van Wiskundeleraren onderwerp van gesprek wordt en of de Staatssecretaris het gaat uitvoeren. In dezelfde geest is er een motie ingediend waarin de regering hiertoe wordt opgeroepen.
Staatssecretaris Dekker:
Die motie hebben we al uitgevoerd, want daarin is gevraagd om met de Nederlandse Vereniging van Wiskundeleraren in overleg te gaan en te komen tot voorstellen voor verbetering van het rekenonderwijs. Dat is exact wat we hebben gedaan.
Ik ga door naar de ontwikkelingen op het terrein van rekenen. Een aantal sprekers heeft al gezegd dat we er nog niet zijn. Daar ben ik het wel mee eens. Wij zien overigens dat het in het vwo goed gaat en dat vrijwel alle leerlingen het basisniveau halen. Dat doet mij deugd. Met vmbo-tl gaat het echt de goede kant op, ook als ik kijk naar het aantal leerlingen dat een 5 of hoger heeft. We zijn er nog niet helemaal, maar het niveau dat we met z'n allen beogen komt wel steeds meer in zicht. Ik hoop dat we die opgaande lijn vasthouden. In het bijzonder bij het havo en bij het kb-niveau en het bb-niveau in het vmbo moeten er nog wat meters worden gemaakt. Des te meer reden om vol te houden.
De heer Rog vraagt of het klopt dat er een verschil zit tussen de eindcijfers en de afnamecijfers. Het eindcijfer is het cijfer dat op de cijferlijst komt en in het vwo echt meetelt. Dit cijfer is het meest stabiel en betrouwbaar; het is namelijk de eindresultante die uiteindelijk meetelt. De vordering gaat de goede kant op. Per afname varieert het wat. Het is heel lastig om de afnameperiodes goed met elkaar te vergelijken, omdat iedereen die al een keer een voldoende heeft gehaald waarschijnlijk niet meer meedoet met de volgende afname. Bovendien zijn er leerlingen die soms een afnameperiode overslaan. Het is heel ingewikkeld om op basis van afnameperiode te bepalen of het de goede of de minder goede kant opgaat. De resultaten van de laatste afnameperiode moeten ons wel even alert maken, want er zit een lichte daling in. Dat kan met verschillende factoren te maken hebben. Het kan met de lichting leerlingen te maken hebben, maar misschien ook met het feit dat een aantal scholen even de voet van het pedaal heeft gehaald toen het meetellen van de rekentoets voor het diploma in het vmbo en het havo werd uitgesteld en de motivatie van leerlingen daar iets lager was. Maar goed, dat is speculeren en ik wil daarover nu geen definitieve conclusies trekken, maar we zitten er bovenop. Uiteindelijk bekijken we ieder jaar weer de eindcijfers. We moeten de opgaande lijn, die we nu al een aantal jaren achtereen zien, zien vast te houden.
Wat kunnen we doen om de verbeteringen verder door te zetten naar de toekomst? Er is in alle interrupties al heel veel over gezegd, ook over de samenwerking met de Nederlandse Vereniging van Wiskundeleraren en de positieve effectiviteit van de intensiveringstrajecten. Mevrouw Vermue heeft gevraagd of ik een databank nodig heb van leerlingen om te bekijken ... Ik zie haar kijken. Misschien heb ik het niet goed begrepen. Als dat het geval is, moet ze er maar op terugkomen in de tweede termijn. Het individueel volgen van leerlingen is niet iets wat we op landelijk niveau doen of wat de inspectie bijhoudt, maar het is natuurlijk wel iets wat scholen heel goed zelf kunnen doen en wat ze overigens ook steeds meer zelf doen. In het basisonderwijs wordt al heel goed gewerkt met leerlingvolgsystemen, die steeds meer geijkt zijn aan de referentieniveaus. Scholen zijn in staat om per leerjaar goed te volgen hoe leerlingen zich ontwikkelen. De staande praktijk in het basisonderwijs om met dat soort volgsystemen te werken en niet pas aan het einde van de rit te bekijken hoe leerlingen ervoor staan, wordt ook steeds meer ingevoerd in het voortgezet onderwijs.
De heer Rog heeft gevraagd hoe het zit met ouders die vragen hebben over de rekentoets. We doen steeds meer om daar zo transparant, helder en open mogelijk over te zijn. Zo zijn de resultaten van scholen inmiddels openbaar. Iedere ouder en iedere leerling kan zien hoe de eigen school het doet, wat ook input kan zijn voor een gesprek. Ook de websites van Steunpunt Taal en Rekenen (STER) en examenblad.nl, die veel geraadpleegd worden, bevatten heel veel informatie die ook voor ouders toegankelijk is. Ik zal nog een keer extra checken, desnoods in overleg met de organisatie Ouders en onderwijs, die nauw betrokken is en veel informatie biedt aan ouders, of we helder zijn over wat we van leerlingen vragen en over de vraag wanneer de rekentoets meetelt. Met de heer Rog vind ik het heel belangrijk dat we daar goede voorlichting over geven.
Mevrouw Straus vroeg naar het betrekken van het LAKS. Dat lijkt me heel relevant gezien de brief die het LAKS heeft gestuurd over de weliswaar heel kleine steekproef. Ik heb recentelijk nog een overleg met het LAKS gehad waarin deze geluiden ook over tafel kwamen. Misschien kan het een toevoeging aan de Rekenagenda zijn om concrete klachten van leerlingen over hun school mee te nemen en desnoods de scholen te benaderen.
De voorzitter:
Ik schors de vergadering voor de stemmingen. Na de schorsing vervolgt de Staatssecretaris zijn beantwoording.
De vergadering wordt van 13.43 uur tot 14.20 uur geschorst.
De voorzitter:
De Staatssecretaris was een heel eind op dreef met zijn beantwoording toen de stemmingsbel ging. Ik geef hem het woord.
Staatssecretaris Dekker:
Voorzitter. Mevrouw Straus vroeg hoe we de druk op de ketel houden in het gehele verbeteringsproces. We doen dat door aan de voorkant heel veel in te zetten op acties ter verbetering van het rekenonderwijs, ook door de inspectie handhavend en controlerend een steviger rol te geven. We geven ouders, leerlingen en ook scholen beter aan waar ze staan door de resultaten openbaar te maken. Het helpt ook dat het cijfer voor de rekentoets, ondanks het feit dat het nog niet meetelt voor het zakken of slagen voor het diploma, inmiddels op de cijferlijsten wordt meegenomen. Het is ook belangrijk voor het vervolgonderwijs te weten op welk niveau de kinderen staan. Men kan er eventueel rekening mee houden in het vervolgonderwijs. Uiteindelijk is het natuurlijk belangrijk dat we consistent zijn en naar een fase toewerken waarin de toets, ook voor andere schoolsoorten, een keer gaat meetellen. Het is dus echt van belang om ervoor te zorgen dat alle leerlingen op het juiste niveau komen.
Mevrouw Straus vroeg waarom het primair onderwijs niet is meegenomen in de Rekenagenda. Er is inderdaad een sterke focus op het vo, omdat dat samenhangt met de discussie rond de toets en het meetellen ervan voor het diploma. Ze heeft wel een punt dat we ook een keer goed moeten kijken naar het po. Het beeld van het po is goed. Vrijwel alle leerlingen halen het 1F-niveau. Mijn enige zorg betreft het aantal leerlingen dat ook het streefniveau haalt, het 1S-niveau. Dat aantal blijft achter. Ik heb SLO gevraagd om daar onderzoek naar te doen. Waar zit hem dat precies in? Deze analyse zal ons handvatten bieden om ook in het basisonderwijs, waar dat nodig is, te werken aan kwaliteitsverbetering. Want het probleem betreft niet alleen het vo of het mbo, maar begint natuurlijk al in de basis.
De heer Rog vroeg of we zicht hebben op de particuliere bureautjes. In principe hebben we dat niet. We zien natuurlijk, breder in het onderwijs, dat huiswerkbegeleiding en examentraining een markt vormen waarvan steeds meer leerlingen en ouders gebruikmaken. Dit geldt niet alleen op het terrein van rekenen maar ook op tal van andere terreinen. Het lastige is dat we ouders natuurlijk nooit kunnen verbieden om er gebruik van maken. Het enige wat ik kan doen, is ervoor zorgen dat het onderwijs van voldoende niveau is zodat de scholen uiteindelijk alle kinderen in staat stellen om een examen af te leggen. Daar blijf ik op hameren en daar moet ook de focus vanuit onze stelselverantwoordelijkheid op gericht zijn. Ik verbied huiswerkbegeleiding niet, maar vind wel dat scholen goed rekenonderwijs moeten aanbieden, zodat de kinderen in staat zijn om de rekentoets te halen.
Ik kom op de vraag over de ER-toets. Dat is de nieuw ontwikkelde toets voor kinderen met ernstige rekenproblemen of, in diagnostische termen, dyscalculie. We hebben daarmee voor het tweede jaar gedraaid en de ervaringen zijn eigenlijk goed. Het bijzondere van deze toets is dat hij aangepast is. Hij gaat uit van dezelfde referentieniveaus, maar neemt deze op een andere manier af waardoor het ook voor kinderen met dyscalculie haalbaar is en we toegaan naar allerlei verschillende niveaus. De mogelijkheid bestaat om de toets mondeling af te nemen. Docenten kunnen hiertoe besluiten als zij echt het gevoel hebben dat een schriftelijke toets of een digitale toets te ingewikkeld is voor het kind. Het afnemen van de toets gebeurt heel professioneel met twee examinatoren onder begeleiding van het CvTE (College voor Toetsen en Examens). Ook daarmee zijn de eerste ervaringen goed. Dat is ook de reden, zeg ik tegen mevrouw Siderius, waarom we kinderen met dyscalculie geen ontheffing verlenen. Zij kunnen in aanmerking komen voor de aangepaste toets. Het is eigenlijk naar analogie van wat we doen met kinderen die dyslexie hebben. Zij worden ook niet vrijgesteld van het examen Nederlands of Engels maar krijgen een aangepast examen zodat ze uiteindelijk wel op het niveau worden getoetst.
Tot slot vroeg de heer Bisschop naar het verplichten van scholen om deel te nemen aan internationale onderzoeken, zoals bijvoorbeeld PISA (Programme for International Student Assessment). Het is een onderwerp dat een beetje annex hieraan is. Over PISA is inderdaad een motie aangenomen en ligt er nog een wetsvoorstel. Ik heb in het kader van de DTT (diagnostische tussentijdse toets) al aangegeven dat ik aan het einde van de pilotperiode, eind 2017, de stand van zaken opmaak en bekijk wat we verder doen met het wetsvoorstel. Er ligt echter een aangenomen motie, waarmee ik zeker rekening houd. Als we goede afspraken maken met het onderwijsveld, denk ik dat er meer intrinsieke motivatie van scholen zou moeten en kunnen zijn om aan dit soort onderzoeken deel te nemen. Wellicht is een verplichting dan helemaal niet meer nodig. Ik kom daar eind 2017 op terug.
Mevrouw Siderius (SP):
Ik kom even terug op de leerlingen met dyscalculie. Ik vind de rekentoets echt een gedrocht. Sommige leerlingen die heel veel moeite met rekenen hebben, mogen de toets mondeling doen. Ik vraag me echt af op welke manier ervoor wordt gezorgd dat de toets dan het gewenste niveau heeft, want elke docent bekijkt het natuurlijk vanuit een ander perspectief. Het verbaast me dat in de brief van de Staatssecretaris helemaal niets staat over de resultaten van de toets. Nee, dat staat er niet bij in het staatje. De Staatssecretaris zegt dat het allemaal heel goed gaat met de toets. Nou, kom maar op met de cijfers.
Staatssecretaris Dekker:
Ik weet niet of het in de brief zelf staat. Ik kijk even opzij. Er wordt hier ja geknikt: het staat ook in de brief zelf. Anders staat het wellicht in de bijlage die erachter zit. Het betreft natuurlijk een klein aantal leerlingen bij wie de toets is afgenomen. Door de experts wordt ongelooflijk goed gewerkt aan de borging van het niveau. Om het niveau goed te borgen, wordt de toets door twee mensen afgenomen. De resultaten daarmee zijn goed.
Mevrouw Siderius (SP):
Er staat inderdaad een cijfer, maar er staat niet bij hoe vaak de toets mondeling is afgenomen, bij wie dit is gebeurd, onder hoeveel leerlingen et cetera. We kunnen dus eigenlijk helemaal niets met deze cijfers. Ik ben derhalve benieuwd ... Waarom kiest de Staatssecretaris voor zo'n omweg met mondeling gestuntel, nou ja, mondelinge afname bij leerlingen die heel veel moeite hebben met rekenen? Het zijn de docenten die beslissen of een leerling wel of niet voldoende rekenvaardigheden heeft. Hoe valide is dat? Ik denk echt dat we hiermee leerlingen maar ook scholen met een taak opzadelen. Ik begrijp er helemaal niets van.
Staatssecretaris Dekker:
Er is door zeer kundige mensen serieus en zorgvuldig gewerkt aan de ontwikkeling van de toets voor kinderen met ernstige rekenproblemen en dyscalculie. Daarvan is een eerste verslag gedaan. Er staat niet precies in wie de toetsen hebben gemaakt, maar dat staat ook niet bij de reguliere toetsen. Vanuit het oogpunt van privacy zou het gek zijn om precies te vertellen welke leerlingen de aangepaste toets gedaan hebben. Het gaat echter om het overall beeld en dat beeld is goed. De ervaringen die zijn opgedaan, ook met mondelinge toetsen, zijn goed. De kinderen die deze hebben gedaan, waren er vaak heel blij mee. Het is inderdaad aan de professionaliteit van de leraar om te beoordelen of een kind in staat is de reguliere toets te doen of de aangepaste toets als een kind echt leerproblemen heeft. Als het de aangepaste wordt, is het mogelijk om die eventueel mondeling te doen. Het gaat hierbij natuurlijk om uitzonderingssituaties.
De heer Van Meenen (D66):
Ik kom nog even terug op de gesprekken met de Nederlandse Vereniging van Wiskundeleraren. Ik heb hier een brief van die vereniging aan de Staatssecretaris die dateert van 12 mei 2016. Daarin wordt gerefereerd aan een gesprek op 5 maart 2015. Dat is dus meer dan anderhalf jaar geleden. In de brief staat dat in maart 2015 is afgesproken een traject te starten waarbij een alternatief voor de rekentoets zou worden uitgewerkt, zodat over een aantal jaren met de huidige digitale rekentoets gestopt kan worden. De Nederlandse Vereniging van Wiskundeleraren schrijft dat zij vervolgens geen gehoor meer heeft gekregen om over dit onderwerp te spreken. Uitgangspunt bij de overleggen was de huidige digitale rekentoets als middel om de rekenvaardigheid te verbeteren, dus niks alternatiefs. De wiskundeleraren hadden verwacht dat alternatieven voor de rekentoets ook onderwerp van gesprek zouden zijn. Zij betreuren het dat het overleg tot op heden nog niet heeft plaatsgevonden. Klopt het dat op 5 maart 2015 de afspraak is gemaakt om aan een alternatief voor de rekentoets te werken en zo ja, waarom gebeurt dat niet? Deze vraag heb ik al eerder gesteld maar ik heb er geen helder antwoord op gekregen. Nu is echter duidelijk dat die afspraak wel degelijk is gemaakt, althans dat is mijn vraag, en dat er sinds die tijd niets is gebeurd.
Staatssecretaris Dekker:
Wij voeren continu gesprekken met de Nederlandse Vereniging van Wiskundeleraren, niet alleen ik maar ook mijn ambtenaren die hier naast me zitten. In het gesprek van 5 maart waaraan gerefereerd wordt, heb ik precies hetzelfde gezegd als wat ik hier zeg. Ik wil heel graag naar het curriculum kijken, maar dan kijk ik fundamenteler en begin ik niet met de toets. De toets volgt altijd uit de referentieniveaus en uit het curriculum. Als de vereniging nu zegt dat rekenen moet worden meegenomen in wiskunde, in tegenstelling tot een aantal jaren terug toen ze zei dat het niet moest worden meegenomen in wiskunde, dan ben ik best bereid om dat te bekijken, maar dan moeten we fundamenteler naar het curriculum kijken. Dat is niet iets wat van vandaag op morgen is gedaan.
De heer Van Meenen (D66):
De Staatssecretaris draait er echt omheen. De vraag is heel eenvoudig. Is op 5 maart 2015 in een gesprek, waarbij de Staatssecretaris inderdaad zelf aanwezig was, afgesproken dat er een traject gestart zou worden? Ik kan de brief ook aan de griffier geven ter verspreiding, dan kan iedereen hem lezen. In de brief staat, ik citeer: «Er is toen afgesproken om een traject te starten waarbij een alternatief voor de rekentoets zou worden uitgewerkt, zodat na een aantal jaren met de huidige digitale rekentoets gestopt kan worden.» Ik ken heel veel wiskundeleraren en dat zijn geen grappenmakers of mensen die iets niet begrijpen of denken dat een rekentoets hetzelfde is als rekenonderwijs. Mijn vraag blijft dus of die afspraak gemaakt is. Zo ja, wat is er dan gebeurd? Als de Staatssecretaris zegt dat de afspraak niet gemaakt is, heeft de Nederlandse Vereniging van Wiskundeleraren hier massaal zitten slapen of het verkeerd begrepen.
Staatssecretaris Dekker:
Deze afspraak is toen niet gemaakt. Ik weet niet of er sprake is van een misverstand of toch van iets anders. Het is ook iets wat de Nederlandse Vereniging van Wiskundeleraren zelf aangeeft. Ik heb toen exact gezegd wat ik hier ook heb gezegd en dat is dat we met z'n allen een curriculum hebben vastgesteld. Hierin heeft ook de vereniging zelf een rol gespeeld, omdat zij destijds vond dat het rekenen niet een onderwerp van wiskunde moest worden. Toen zijn er aparte referentieniveaus gekomen. Nu waait de wind uit een andere hoek, ook bij de vereniging. Ik heb toen gezegd dat ik best bereid ben om ernaar te kijken, maar dat we dan fundamenteler naar het curriculum moeten kijken. Ik heb de vereniging uitgenodigd om hieraan mee te doen in de trant van: «U weet dat we in bredere zin bezig zijn met een curriculumherziening en het lijkt me heel goed dat we ook naar wiskunde en rekenen kijken. Als er dan een ander of aangepast of geactualiseerd curriculum uitkomt op het vlak van wiskunde, al dan niet gecombineerd met rekenen, dan kunnen we daar vervolgens de toets op aanpassen.» Dat is wat anders dan dat we aan de voorkant al hebben toegezegd dat we een andere toets maken. Er ligt nu eenmaal een curriculum op basis waarvan we de toets afnemen om vast te stellen of het niveau is bereikt.
De voorzitter:
De heer Van Meenen wil een tweede interruptie. Mijnheer Van Meenen, wilt u straks de brief aan de griffier geven zodat iedereen hem kan zien?
De heer Van Meenen (D66):
Zeker, voorzitter. 5 maart 2015 is anderhalf jaar geleden. In mei 2016 schrijft de Nederlandse Vereniging van Wiskundeleraren, refererend aan dat gesprek, dat sinds die tijd de verwachting die daar is gewekt, althans in haar ogen, niet is waargemaakt. Ik wil echt weten hoe het zit, want als het is zoals de vereniging hier schrijft, dan wordt er al bijna twee jaar niet gewerkt aan iets waar het gehele onderwijs op zit te wachten. Is er op het departement een verslag van dit gesprek? Zo ja, dan wil ik dat graag ontvangen.
Staatssecretaris Dekker:
Er wordt op ons departement niet van ieder gesprek een verslag gemaakt.
De heer Van Meenen (D66):
Mijn vraag is niet of er van ieder gesprek een verslag wordt gemaakt. Mijn vraag is of er van dit gesprek een verslag is gemaakt. Dat lijkt me wel, want als er afspraken worden gemaakt – er zijn meerdere afspraken gemaakt op dat moment – dan wordt daar een verslag van gemaakt. Als er geen verslag is gemaakt van de afspraken die met de Nederlandse Vereniging van Wiskundeleraren zijn gemaakt, is dat buitengewoon kwalijk. Dan was men blijkbaar al niet van plan om zich er überhaupt aan te houden. Is er een verslag? Zo ja, dan wil ik het graag ontvangen.
Staatssecretaris Dekker:
Er wordt hier nee geschud. Ik kan echt bevestigen dat van het overgrote deel van de gesprekken die wij op het ministerie voeren geen verslag wordt gemaakt. Dan hebben we ongeveer twee keer zoveel ambtenaren nodig als we nu hebben. Wij maken hierover goede afspraken. Van heel formele overleggen wordt een verslag gemaakt dat vervolgens aan alle partijen ter goedkeuring wordt voorgelegd en vastgesteld. Zo gaat dat weleens, maar met de Nederlandse Vereniging van Wiskundeleraren hebben we een open gesprek gehad. Ik heb daarin precies hetzelfde gezegd als wat ik hier vandaag heb gezegd. Dat aanbod staat nog steeds.
De heer Rog (CDA):
De Staatssecretaris houdt vast aan zijn toets en dreigt deze straks in andere onderwijsniveaus mee te laten tellen voor het examen. Tegelijkertijd geeft de Staatssecretaris aan dat het onderwijs nog lang niet overal op orde is. Kan hij nog eens ingaan op de vraag wat voor hem de rechtvaardiging is om de toets te laten meetellen, nu op één niveau, terwijl het onderwijs nog niet overal op orde is?
Staatssecretaris Dekker:
Dat verschilt per schoolsoort. Ook aan de hand van een bepaald niveau dat kinderen halen, zien we of het onderwijs op orde is. In het vwo gebeurt dat over de volle breedte, dus dat is mooi meegenomen. Daar kan de toets prima meetellen. Op een aantal niveaus is dat echter nog niet het geval is en moet men het been bijtrekken.
De heer Rog (CDA):
Het is interessant wat de Staatssecretaris zegt. Omdat in het vwo op dit moment niemand is gezakt, maakt het dus eigenlijk niet uit of het onderwijs op orde is. Met het aantal vijven dat nu gehaald is, zouden volgend jaar dus 300 leerlingen zakken, ook in het vwo. Ik vraag de Staatssecretaris ten principale: accepteert hij een situatie waarin het rekenonderwijs en dus de rekenvaardigheden van jongeren nog niet op orde zijn en zij wel worden afgerekend op een omstreden toets waar geen draagvlak voor is in het onderwijsveld?
Staatssecretaris Dekker:
Ik constateer dat het rekenniveau in het vwo wel op orde is.
De heer Rog (CDA):
Uit de brief van de Staatssecretaris blijkt dat 300 leerlingen waren gezakt als het een kernvak was geweest, wat het dit jaar wordt. Tegelijkertijd bevestigt hij aan mevrouw Vermue dat het onderwijs nog niet overal op orde is. Daar wil ik een antwoord op.
Staatssecretaris Dekker:
Het onderwijs is nog niet overal op orde maar ik constateer dat het in het vwo over de gehele linie goed op orde is. Er zijn in het vwo ook andere vakken waar sommige leerlingen weleens op zakken. Dat kan weleens gebeuren. Maar dat betekent niet onmiddellijk dat het niveau dan te hoog is of het onderwijs niet op orde. In het vwo zijn we inmiddels op het 3F-niveau beland, waarvan we hebben afgesproken dat het belangrijk is dat kinderen het aankunnen. Het is daar heel goed haalbaar.
De heer Bisschop (SGP):
Ik ga even in op de verplichte deelname aan het internationaal vergelijkend onderzoek. De pilots van de diagnostische tussentijdse toets draaien, maar die kwestie staat er eigenlijk een beetje los van. Kan de Staatssecretaris onomwonden toezeggen dat hij zonder meer voornemens is om de aangenomen motie uit te voeren? Is dat zijn intentie? Het antwoord zou ja moeten zijn, wat mij betreft, maar ik wil niets voorzeggen.
Staatssecretaris Dekker:
De vraag van de heer Bisschop naar mijn intentie kan ik met ja beantwoorden. Wat het resultaat betreft, wacht ik even af, omdat dat ook afhangt van de gesprekken die we op dit moment voeren met het voortgezet onderwijs. Ik vind het heel belangrijk dat ook Nederland in internationale onderzoeken meedoet en dat het niet steeds dezelfde scholen zijn die eraan meedoen. Het is belangrijk dat we als stelsel en als scholen in de volle breedte zeggen dat het goed is om te onderzoeken hoe het met het onderwijs in Nederland gaat. Dat kan op een andere manier dan met een generieke verplichting. Daarom heb ik de intentie om de motie uit te voeren. Dat is mijn inzet. De heer Bisschop en ik hebben weleens eerder gediscussieerd over zaken waarbij ik hem heel goed begreep. Soms was er echter iets meer tijd nodig om niet alleen de intentie maar ook het resultaat goed te krijgen.
De heer Bisschop (SGP):
Het staat scholen natuurlijk vrij om op vrijwillige basis mee te doen; het kan zelfs een onderdeel van hun eigen onderwijskundige aanpak zijn. Maar deelname als generieke verplichting opleggen gaat echt een stap te ver. De motie is daar eenduidig over. Ik twijfel niet aan de intentie van de Staatssecretaris, maar het resultaat zou net zo mooi moeten worden als de intentie.
Staatssecretaris Dekker:
Dat is ook mijn intentie.
Mevrouw Straus (VVD):
Ik kom even terug op de beantwoording door de Staatssecretaris van mijn vraag waarom het po ontbreekt in de Rekenagenda. Ik heb de brief over de Rekenagenda er even bij gepakt, waarin staat: «De invoering van een referentieniveau is bij uitstek een maatregel waarbij alle partners in de onderwijsketen een verantwoordelijkheid hebben (...)» In die zin vind ik het echt heel jammer dat het po ontbreekt. Ik ben blij te horen dat de Staatssecretaris nog nader onderzoek doet naar de vraag hoe we dit kunnen verbeteren. Ik zie graag dat het po sowieso aanhaakt bij de Rekenagenda. Kan de Staatssecretaris de PO-Raad vragen of deze nog iets heeft toe te voegen aan de Rekenagenda? Ik denk bijvoorbeeld aan de kwaliteit van de instroom. Wat is de beste voorbereiding in het basisonderwijs om het vervolgrekenonderwijs in het voortgezet onderwijs vorm te geven? Zijn er wellicht best practices, zowel in het po waar het vo van kan leren als in het vo waar het po van kan leren? Ik denk natuurlijk ook aan de doorlopende leerlijnen. Een deel van de discussie gaat over de plaats die het rekenonderwijs in het vo moet krijgen. Dat heeft ook te maken met de manier waarop het in het po wordt onderwezen. Is de Staatssecretaris bereid om in gesprek te gaan met de PO-Raad om te bekijken waar deze de Rekenagenda nog kan aanvullen of ondersteunen?
Staatssecretaris Dekker:
Ik vind dat een goed punt. Ik pak het op.
De voorzitter:
Hiermee zijn we aan het einde gekomen van de beantwoording door de Staatssecretaris. We gaan over naar de Minister.
Minister Bussemaker:
Voorzitter. Ik probeer de specifieke vragen over het mbo te beantwoorden. Voor zowel vo-leerlingen als mbo-leerlingen geldt dat taal en rekenen op orde moeten zijn, omdat deze vaardigheden van belang zijn voor een beroep, voor de samenleving en in het mbo ook voor de vervolgopleiding. Laten we niet vergeten dat de discussie over het rekenniveau voor een belangrijk deel is begonnen naar aanleiding van de klachten die door het vervolgonderwijs en in het bijzonder door het hoger onderwijs werden geuit over het rekenniveau. Het is daarom van cruciaal belang dat het onderwijs op orde is. In het mbo krijgen alle instellingen daar extra middelen voor. Ik zal zo op de vragen ingaan, ook over de relatie met de kwaliteitsafspraken. Ik maak echter eerst een paar opmerkingen in algemene zin.
Met het Nederlands gaat het heel goed in het mbo. De inspanningen van de afgelopen jaren hebben echt hun vruchten afgeworpen. De resultaten zijn omhooggegaan en steeds meer studenten verlaten het mbo met een niveau voor Nederlands waarmee ze goed in staat zijn om hun beroep uit te oefenen of om verder te studeren. De klachten uit het vervolgonderwijs en het hoger onderwijs betroffen ook het niveau van Nederlands. Met rekenen gaat het gewoon niet goed, daar draai ik niet omheen. Ondanks alle inspanningen vallen de resultaten tegen, die blijven echt achter. Omdat rekenvaardigheden in het mbo ook van groot belang zijn, hebben we met verschillende partijen de Rekenagenda gemaakt. Ik verwacht dat die de komende jaren bijdraagt aan het verbeteren van het rekenonderwijs en concrete handvatten biedt voor de verbinding tussen het rekenen en de beroepsinhoudelijke thema's van de opleiding.
Verschillende sprekers hebben gevraagd waarom het rekenonderwijs in het mbo zo achterblijft bij het vo. Wij hebben al eerder een belangrijke reden daarvoor aangegeven. In het mbo komen leerlingen of studenten die al in het vo, vaak in het vmbo, rekenen moeten hebben gehad. Als ze dat daar niet op het juiste niveau hebben gehad, moet het mbo het rekenen niet alleen onderhouden, wat de oorspronkelijke bedoeling was, maar moet het ook achterstanden inhalen en dus extra werk verzetten. Het repareren van achterstanden kan niet de bedoeling zijn. Dan komt het mbo in conflict met alle andere dingen die daar geleerd moeten worden. Het is dus van groot belang dat we de stappen in het vo zetten. Ik zie daarvoor brede steun in het mbo. Men vraagt ons daarmee door te gaan. Wat verder meespeelt, is het feit dat het lastig is om goede rekendocenten te vinden en dat veel studenten aangeven dat het rekenonderwijs dat ze krijgen hen onvoldoende voorbereidt op het rekenexamen. Deze conclusie moeten wij ons aantrekken, samen met de scholen. Een belangrijk onderdeel van de Rekenagenda is dus om ervoor te zorgen dat we het rekenonderwijs verbeteren. Daarnaast zien we dan dat voor specifieke groepen rekenen een grote uitdaging is. Ik ben het niet eens met mevrouw Siderius dat bijvoorbeeld studenten in creatieve vakken of zorg en welzijn, waar we die ontwikkeling ook zien, dan maar geen rekenen moeten doen. Ook voor die beroepen hebben studenten rekenen nodig. De Staatssecretaris heeft al aangegeven dat ze los van de beroepspraktijk ook een basisniveau nodig hebben om goed te kunnen functioneren in de samenleving. Dit vergt van ons, de scholen en de rekendocenten een specifieke aanpak voor deze groep studenten. Daarom ontwikkelen we voor hen nu specifieke methoden die nodig zijn om rekenvaardigheden te onderhouden en verder te verbeteren. Daar wordt aan gewerkt in het kader van de al genoemde Rekenagenda. Door onder andere deze problemen zijn de resultaten van studenten in het mbo nog niet voldoende, maar ik ga ervan uit dat het feit dat we hierin samen optrekken en stappen blijven zetten, verbetering zal opleveren. Ik zeg er wel bij dat het een kwestie van een lange adem is.
Mevrouw Siderius (SP):
Volgens de Minister zou ik hebben gezegd dat de SP vindt dat er op bepaalde opleidingen geen rekenonderwijs zou moeten zijn. Dat heb ik niet gezegd. Ik heb aan de Minister gevraagd waarom rekenen niet wordt aangeboden binnen een beroepscontext. Bij zorg en welzijn kan men bijvoorbeeld fictief rekensommen maken met het toedienen van medicijnen of milliliters injectievloeistof; ik noem maar even wat. Deze zaken sluiten aan bij het beroep dat een student in de toekomst wil doen. Dat maakt het wat leuker en studenten raken hierdoor meer gemotiveerd. Als rekenonderwijs wat beter wordt aangeboden, nemen ze het gemakkelijker op. Zo werkt dat nu eenmaal. Een docent die alleen maar praat, is voor studenten minder interessant dan wanneer ze zelf aan het bed mogen staan om handelingen te verrichten. Waarom wordt rekenen niet in de beroepscontext aangeboden?
Minister Bussemaker:
Die vraag is ook gesteld door de heer Van Meenen en de heer Rog en ik ben het daar volledig mee eens. Het is onderdeel van de Rekenagenda. We proberen te stimuleren dat rekenen veel meer wordt betrokken bij de beroepscontext omdat dat voor studenten veel stimulerender is en zij dan beter snappen waarom rekenen in hun geval van belang is. Dat lukt beter bij de opleidingen techniek en ook bij economie gaat dat redelijk goed, maar juist bij de opleidingen die ik net noemde, de sector zorg en welzijn, gaat dat nog niet vanzelfsprekend goed. We werken aan het ontwikkelen van specifieke lesmethoden. Overigens is het niet zo dat algemeen rekenonderwijs nooit motiverend is. Misschien herinnert de Kamer zich dat Diederick de Vries dit jaar de docent van het jaar in het mbo was. Hij geeft les in algemeen rekenen. Hij weet zijn studenten op een bijzondere manier te stimuleren door bijvoorbeeld met vlogs te werken en aan te sluiten bij zijn eigen praktijk. Als hij reist, presenteert hij een vlog over tijdsverschillen en over reisduur en vraagt hij aan zijn studenten hoe laat zij denken dat hij op de plek van bestemming aankomt. Hij weet op een enthousiasmerende manier studenten, niet alleen van zijn eigen opleiding maar ook in algemene zin, te interesseren voor rekenen.
Mevrouw Siderius (SP):
Het gaat dus om dit soort voorbeelden, waarbij een student inderdaad denkt dat hij er iets mee kan en dat hij er wat aan heeft in de toekomst. Als zo'n student straks naast het bed staat, weet hij wat hij moet doen. Motiveren is leuk, maar wil de Minister dan ook verplichten dat rekenen vakspecifiek wordt aangeboden? Of blijft hij erbij dat scholen hun eigen methodes kunnen ontwikkelen en dat deze toch een beetje afhankelijk zijn van de individuele leraar? Daar worden de resultaten in het mbo niet beter van. We moeten ervoor zorgen dat het in de brede context van het mbo een succes wordt.
Minister Bussemaker:
Door de Kamer wordt, terecht, veel verwezen naar het draagvlak voor het rekenonderwijs. Als we op dit punt allerlei verplichtingen opnemen, vergroot dat het draagvlak niet. Het is ook niet nodig, omdat we samen met de scholen en de rekendocenten werken aan de Rekenagenda. Daar zitten dit soort dingen allemaal in. Laat ik nog een voorbeeld noemen. Eerder dit jaar heb ik de prijs voor het beste rekenidee van mbo-docenten uitgereikt. De winnaar had een heel mooi idee, een combinatie tussen mens-erger-je-niet en monopoly, waarmee studenten op een speelse manier hun rekenen kunnen verbeteren. Een ander mooi idee is de rekenwandeling waarbij studenten met een app een wandeling maken en op bepaalde plekken een opgave oplossen. Wat ik niet wil, is tegen alle docenten zeggen dat ze door een hoepeltje moeten springen en dat ik dat ga afvinken als het mij een goed idee lijkt. Ik wil dat zij de eigenaar zijn van hun lesmethoden en dus stimuleer en faciliteer ik dat. We hebben daar een steunpunt en de Rekenagenda voor. We doen dat samen met de BVMBO (Beroepsvereniging opleiders mbo). Op die manier, in het besef dat het een kwestie van de lange adem is, wil ik verbeteringen blijven aanbrengen in het rekenonderwijs in het mbo.
De heer Bisschop heeft gevraagd naar het verschil tussen vo en mbo, ook in het kader van de eigen benadering. Ik ben het ermee eens dat het mbo een eigen benadering verdient voor rekenen. Deze is voor een belangrijk deel gekoppeld aan de beroepspraktijkvorming waar studenten mee bezig zijn en aan het opleiden voor een beroep. Nogmaals, ook dat motiveert studenten. De resultaten laten zien dat het laten meetellen van rekenen in het mbo op dit moment nog niet verantwoord is. Ik neem mijn verantwoordelijkheid door deze conclusie te trekken. Ik vind dat we er eerst voor moeten zorgen dat het niveau omhooggaat en dat studenten vinden dat ze voldoende goed onderwijs krijgen, voordat we volgende stappen zetten. Ik kom dan weer terug bij wat er gebeurt op het vo, want het helpt mij bij het mbo enorm als het rekenonderwijs in het vo op orde is. Daarom is ook geen sprake van het eerder voorgestelde vangnet in het mbo. Dat is conform de motie-Jadnanansing die in oktober 2015 door nagenoeg de gehele Kamer – ook hier was de SGP de uitzondering – is gesteund. We zien dat er nog specifieke problemen zijn in het mbo. Ik heb het rekenniveau van de leerlingen uit het vo al genoemd waardoor het mbo onvoldoende op orde is. Ook voldoende rekendocenten heb ik genoemd. Daar moeten we dus eerst aan werken.
Ik kom op de vraag van mevrouw Vermue en de heer Bisschop over de brief van de FNV en de vraag of de inhoud hiervan wel past bij het advies van de commissie-Meijerink. Laat ik vooropstellen dat ik het op een aantal punten echt eens ben met de brief van de FNV. Taal- en rekenvaardigheden zijn van wezenlijk belang voor werkenden en werkzoekenden op alle niveaus om zich hun leven lang te kunnen ontwikkelen. Ik ben het er ook mee eens dat scholen alles op alles moeten zetten om hun taal- en rekenonderwijs te verbeteren en daarbij de samenwerking moeten intensiveren met het beroepenveld om het onderwijs beter te laten aansluiten bij de praktijk. Waarover ik met de FNV van mening verschil, is het feit dat zij aangeeft dat er geen lager niveau dan 2F moet komen voor taal en rekenen en dat studenten die dit niveau niet halen geen diploma maar een certificaat zouden moeten krijgen. Studenten zouden dan wel moeten slagen voor een taal- en rekenexamen op het niveau dat voor de betreffende branche vereist is. Ik zie daarin een groot risico, omdat dat betekent dat we studenten alleen nog maar de gelegenheid geven om in die specifieke branche hun werk te vinden en zij daar waarschijnlijk hun gehele leven moeten blijven werken.
Tegelijkertijd is het niet redelijk om in te blijven zetten op 2F voor Nederlands en rekenen, met name bij een groep mbo-2-studenten. Als een groep studenten het niet aankan, nadat een school het echt heeft geprobeerd, geeft het geen pas dat een onderwijssysteem studenten keer op keer laat zakken. Dat vergroot hun zelfvertrouwen niet en het belemmert hun motivatie om nog verder te gaan. De groep die het niet redt, moeten we wel zo klein mogelijk houden, omdat studenten 2F nodig hebben om nog naar mbo-3 te gaan of vervolgens naar mbo-4 of het hbo. Voor de groep die het niet redt, hebben we het aangepaste niveau 2A. Dat heb ik ooit in een brief over kwetsbare jongeren aan de Kamer gepresenteerd. Daarmee krijgen ze wel een en een diploma waarmee ze niet in één branche maar hopelijk ook in andere branches terechtkunnen. Misschien zijn ze op een later moment na enige werkervaring wel weer gemotiveerd en kunnen ze het aan om nog een hoger niveau te halen. Dit zien we bij veel mbo'ers. Ik wil dat stimuleren en dat doen we met heel veel initiatieven, ook met een leven lang leren. Op dat punt verschil ik dus van mening met de FNV. Als we immers de lijn van de FNV zouden volgen, lopen we het risico dat studenten zich te snel concentreren op de taal- en rekenvaardigheden die nodig zijn voor het beroep. Hierdoor krijgen de andere onderdelen van Nederlands en rekenen te weinig aandacht, waardoor de studenten met onvoldoende vaardigheden het onderwijs verlaten. Voor deze groep studenten die kwetsbaar is op de arbeidsmarkt, is het van het allergrootste belang dat ze een diploma hebben omdat ze anders als geen ander het risico lopen om helemaal aan de kant te belanden. Voor een heel groot deel zijn we het dus eens met de FNV en voor een klein onderdeel maken we een uitzondering door het niveau 2A te introduceren. Dat past naar mijn idee bij het advies van de commissie-Meijerink. Ik vind deze aanpak in ieder geval maatschappelijk zeer verantwoord.
De heer Bisschop (SGP):
Ik snap de pedagogische overwegingen die hieraan ten grondslag liggen. Het is cru, het is wreed als je te veel van leerlingen vraagt die structureel niet in staat zijn om aan bepaalde eisen te voldoen. Maar er zit een keerzijde aan. Als we op deze wijze de eisen verlagen, bevorderen we dan niet de laaggeletterdheid, zelfs functionele ongeletterdheid? Eigenlijk is 2F zo'n beetje de norm op het terrein van taal waaraan men moet voldoen. Het is de basis als men maatschappelijk volwaardig wil kunnen functioneren. De vraag die we ons moeten stellen, is of we op termijn het belang van de zwakke leerlingen dienen door nu met een soort tussenoplossing te komen, waarin we met scores en puntentoekenning de cijfers te beïnvloeden, en op termijn met een aangepast examen.
Minister Bussemaker:
Dit is een heel wezenlijke vraag van de heer Bisschop. Mijn conclusie was dat we hiermee de kwetsbare leerling uiteindelijk helpen om een startkwalificatie te halen en vandaaruit de stap naar de arbeidsmarkt te maken. Dat staat echter niet op zichzelf. Daar gaat een traject aan vooraf. Het betreft voor een deel misschien leerlingen die bijvoorbeeld eerder in het praktijkonderwijs hebben gezeten of in vmbo-bb en die dan gelukkig toch via verschillende wegen bij het mbo-2 uitkomen en daarmee een startkwalificatie kunnen behalen. Maar met dat diploma, ook als dat op een lager rekenniveau is, zijn we er nog niet. We zullen met name afspraken moeten maken met werkgevers, zodat deze groep jongeren nog ergens aan de bak komt. Ze hebben dan niet het niveau dat wij met elkaar hebben vastgesteld als wenselijk niveau voor iedereen, maar het is in ieder geval een niveau waarmee ze een startkwalificatie halen. Wij kunnen ervoor zorgen – nogmaals, er is heel veel meer voor nodig dan alleen een diploma – dat ze verder komen in het leven. Er gaat hier een heel wezenlijke discussie achter schuil, die we nu niet hoeven te voeren, over de vraag of een mbo-2-niveau überhaupt nog een startkwalificatie is op een arbeidsmarkt die zich zo snel ontwikkelt. Dat is een heel ingewikkelde vraag. Als we zeggen dat het eigenlijk hoger moet zijn, zeggen we tegen een heel grote groep jongeren dat ze het diploma nooit halen en het nooit gaan maken op de arbeidsmarkt. Dat gaat mij heel veel stappen te ver. In deze omgeving probeer ik het midden te zoeken tussen het bieden van een zo goed mogelijke basis om te kunnen functioneren in de samenleving en in de beroepspraktijk, en het zo goed mogelijk rekening houden met de groep leerlingen die het heel moeilijk vindt en die ook nog kwetsbaar is op de arbeidsmarkt.
De heer Bisschop (SGP):
Ik verbreed de discussie bewust even naar taal, omdat de Kamerbrief over de stand van zaken taal en rekenen vo en mbo op de agenda staat. Wat de Minister zegt, verbind ik met het probleem van laaggeletterdheid dat wij signaleren. Het betreft 2,5 miljoen mensen. Dat zijn enorme aantallen. Is het dan niet – daarom formuleer ik de vraag heel bewust pregnant – een vorm van dweilen met de kraan open om alleen deze route te kiezen? Ik vraag de Minister om alternatieven te blijven verkennen, zodat wij aan het begin van het traject heel bewust inzetten op het terugdringen van laaggeletterdheid of functionele ongeletterdheid.
Minister Bussemaker:
Ook daarover ben ik het helemaal eens met de heer Bisschop. Als hij daar suggesties voor heeft, houd ik me aanbevolen. Wat mij betreft geldt hiervoor eigenlijk hetzelfde als wat ik net zei. Ook als we ervoor kiezen om niveau 2A te introduceren, zijn we er niet mee klaar. De groep die al moeite heeft, ook met bijvoorbeeld taal, zullen we moeten blijven stimuleren om een hoger niveau hoger te halen. Nogmaals, daar hebben we werkgevers bij nodig, bibliotheken, welzijnsorganisaties en scholen zelf. Met een aantal initiatieven die we nemen in het kader van een leven lang leren en certificaten en dergelijke, hoop ik dat we eraan kunnen bijdragen om deze groep, die het misschien op een bepaalde leeftijd nog niet redt, na enige jaren werkervaring een volgende stap te laten zetten. Als dat niet kan, kunnen we in ieder geval nadenken over manieren om het behaalde niveau te onderhouden. Laaggeletterdheid ontstaat immers niet alleen als je geen goede taalbegeleiding hebt gehad in je jeugd, maar ook als je taal niet gebruikt. Dat geldt voor deze groep natuurlijk bij uitstek. Gelukkig zijn bibliotheken in Nederland zeer gemotiveerd. Ze hebben laatst nog een actieplan gepresenteerd in het kader van de gelijke kansen. Dat is voor deze groep heel belangrijk.
Mevrouw Straus stelde een vraag over de docenten in het mbo. Er wordt hard gewerkt aan het verbeteren van taal- en rekenonderwijs. De mbo-instellingen krijgen hiervoor extra middelen via het investeringsbudget van de kwaliteitsafspraken. In de kwaliteitsafspraken hebben alle scholen vastgelegd wat ze gaan doen aan het verbeteren van de kwaliteit van het rekenonderwijs. Uit de rapportage die hierover is opgeleverd door MBO in Bedrijf, dat naar de scholen gaat om te bekijken of ze goed op dreef zijn en wat ze doen aan de uitwerking van de afspraken, blijkt dat alle scholen hiervoor acties hebben opgenomen. Dit laat zien dat scholen het een belangrijk onderwerp vinden. MBO in Bedrijf voert ook met alle scholen gesprekken over de uitvoering van de kwaliteitsplannen. De scholen moeten zich verantwoorden voor de uitvoering van de acties en worden erop aangesproken als er onvoldoende werk van wordt gemaakt.
De heer Van Meenen heeft gevraagd waarom de Rekenagenda niet is meeondertekend door de BVMBO. We hebben lang met de BVMBO gesproken over de totstandkoming van de Rekenagenda. Voor de BVMBO was de ondertekening uiteindelijk geen optie zolang er in de Rekenagenda geen stip op de horizon staat over het moment waarop het resultaat van het rekenexamen meetelt. Daar zit dus een ingewikkeldheid. De Staatssecretaris heeft net uitgebreid gesproken over de Nederlandse Vereniging van Wiskundedocenten. Die gaat de ene kant op en de mbo-docenten gaan de andere kant op. Dat stelt ons voor een uitdaging. Ik probeer zo veel mogelijk samen op te trekken met de BVMBO, ondanks het feit dat ze niet heeft willen tekenen. In de Rekenagenda komen belangrijke punten van de BVMBO terug, bijvoorbeeld de Onderzoekspraktijk rekenen, die op dit moment gezamenlijk wordt uitgewerkt. Maar door het principiële punt, waarover ook een heel groot deel van de discussie van vandaag gaat, wilde zij een kant op waarvan ik de indruk had dat er geen draagvlak voor zou zijn in de samenleving en dus ook niet in de Kamer. Dan houdt het ondertekenen ergens op.
Nogmaals, ik hecht zeer aan het overleg met de docenten uit de BVMBO. We hebben regelmatig overleg, zeg ik tegen de heer Rog, en dan bespreken we bepaalde onderwerpen. Hoe staan we ervoor, op welke manier zorgen we ervoor dat er voldoende rekendocenten komen in het mbo en wat betekent dat voor het nascholingsaanbod? Dat zijn allemaal punten die van belang zijn bij de Rekenagenda en ook voor docenten zelf in het mbo. De ondersteuning van het Steunpunt Taal en Rekenen is een voorbeeld waarbij met kennisdeling via conferenties en consultatiebijeenkomsten samen wordt opgetrokken met de BVMBO. Dat geldt ook voor de Onderzoekspraktijk rekenen, waarmee we docenten handvatten bieden om studenten die niet goed zijn in rekenen toch goed onderwijs te kunnen geven, zodat ook hun rekenvaardigheden verbeteren. Soms kunnen we over een onderdeel – want daar komt het kort gezegd op neer – van mening verschillen. De BVMBO verschilt met ons van mening op het punt van het rekenexamen, maar dat neemt niet weg dat we bij het verbeteren van het rekenonderwijs op tal van punten samen optrekken met de BVMBO en dat ook blijven doen.
De heer Rog (CDA):
De Minister heeft het debat gehoord dat de Kamer met haar Staatssecretaris heeft gevoerd. Zij heeft van haar partijvoorzitter weleens het verwijt gekregen dat ze te veel bij de VVD op schoot zit, maar ik wil haar een vraag stellen over de kansenongelijkheid. Vindt zij in het licht van de kansenongelijkheid het beleid van haar Staatssecretaris acceptabel? Het onderwijs is nog lang niet overal op orde, terwijl leerlingen in het vwo nu wel afgerekend worden op een toets. Is dit haar beleid? Staat zij er ten volle achter?
Minister Bussemaker:
Daar kan ik heel kort over zijn, want de Kamer heeft een brief van ons beiden gekregen. Ik heb net een uitgebreid debat met de heer Bisschop gevoerd over laaggeletterdheid. Datzelfde geldt voor rekenen. In het kader van kansenongelijkheid – dat hoor ik docenten in de praktijk echt heel vaak zeggen – is het van het allergrootste belang dat degenen die het misschien niet allemaal van huis uit meekrijgen en niet op huiswerkbegeleiding kunnen worden gestuurd, op school goed rekenonderwijs krijgen. Dat is de kern van het verhaal en daar werken wij gezamenlijk aan.
De heer Rog (CDA):
Dat is inderdaad de kern van het verhaal en daar sluit de Minister zich kortheidshalve bij aan. Maar in werkelijkheid zien we dat tal van leerlingen zich bijvoorbeeld bij het LAKS hebben gemeld en aangeven dat bij hen het rekenonderwijs nog niet op orde is. Van ouders krijg ik werkelijk hartverscheurende mails over hun kind dat nu niet doorstroomt naar het vwo om de studie te kunnen doen die het zou willen. Alleen maar omdat een toets, die zeer omstreden is en waar geen draagvlak voor is in het voortgezet onderwijs, zo'n zwaar gewicht heeft gekregen. Wat vindt de Minister van deze beperking van kansen?
Minister Bussemaker:
Ik heb ook naar de beantwoording van de Staatssecretaris geluisterd. Hij heeft heel goed aangegeven wat er nog moet gebeuren om het rekenonderwijs in het vo te verbeteren en dat we ook op dat terrein stappen moeten zetten. Die stappen moeten we met elkaar zetten om ervoor te zorgen dat alle kinderen goed rekenonderwijs krijgen.
De voorzitter:
Er is behoefte aan een tweede termijn. De spreektijd is twee minuten per fractie.
De heer Van Meenen (D66):
Voorzitter. Het is misschien onverwacht, maar ik wil graag een VAO aanvragen. Dat is één. Twee: goed rekenonderwijs willen we allemaal. Elke keer als dat als argument wordt gebruikt om de tegenstanders van de rekentoets te wijzen op hun verkeerde gedachten, ergert me dat ongelooflijk. Dat wilde ik nog een keer kwijt. Het probleem is dat het goede rekenonderwijs gefrustreerd wordt door de rekentoets. Er zijn ook slachtoffers. Dat is in het debat al even aan de orde geweest. Het betreft leerlingen uit het basisonderwijs die een lager advies krijgen of leerlingen in het voortgezet onderwijs en het mbo die niet kunnen doorstromen. Als het allemaal terecht was en als het geen waardevolle burgers worden omdat ze die rekentoets niet zouden kunnen halen, was dat allemaal heel begrijpelijk, maar dat is niet zo. Er kunnen heel veel mensen in dit land uitstekend functioneren als zij niet gehinderd zouden worden door deze «rekentoets».
Wat betreft het mbo pleit ik opnieuw voor maatwerk. De Minister zegt dat je een telefoonabonnement moet kunnen afsluiten en daarom maar een rekentoets moet doen. Als die toets de doorstroom naar mbo-3 in de weg staat, dan moet het maar zo zijn. Dat is voor mij onaanvaardbaar. In het mbo is de situatie echt volstrekt onvergelijkbaar met het voortgezet onderwijs. Daarin hebben we een onderbouw waarin het rekenen in het wiskundeonderwijs kan worden geïntegreerd. De Nederlandse Vereniging van Wiskundeleraren wijst daar ook op. Die onderbouw is er niet in het mbo. In het mbo hebben mensen gekozen voor een beroep en zijn ze zeer gemotiveerd om alles te doen wat met dat beroep te maken heeft, ook als het rekenvaardigheden zijn. Maar waar dat niet zo is, moeten we ze ook niet onnodig in de weg zitten. Het is echter helder geworden vandaag: de rekentoets is een heilig doel geworden. Dat was hij al voor de VVD en de PVV, en vandaag neemt de Partij van de Arbeid er opnieuw geen afstand van. Dan rest ons nog maar één mogelijkheid en dat is hopen dat we op 16 maart kunnen constateren dat de rekentoets ten einde is gekomen.
Ten slotte kom ik terug op het gesprek met de Nederlandse Vereniging van Wiskundeleraren. Zij heeft inmiddels al gereageerd op het debat hier en zegt dat er wel degelijk afspraken zijn gemaakt in maart 2015, ook mondelinge afspraken. Dus daar ben ik nog niet mee klaar. Ik hoor graag nog één keer een reactie van de Staatssecretaris over wat er precies is afgesproken. Niet over wat hij allemaal zegt of wat hij nu vindt dat hij had moeten zeggen, maar over wat er echt is afgesproken en of hij zich daaraan houdt.
De heer Rog (CDA):
Voorzitter. Niemand verschilt van mening over het feit dat rekenvaardigheid van belang is en iedereen wil het rekenonderwijs verbeteren. We zien echter dat niemand denkt dat deze toets als doel van meerwaarde is. Ik wil graag nog een reactie van de Staatssecretaris over de peiling van het LAKS onder een aantal scholieren. Ik begrijp uit dit onderzoek dat van de 55 leerlingen die hebben aangegeven dat zij geen rekenonderwijs krijgen en niet voorbereid zijn op de rekentoets, er 37 vwo'ers waren. Het is dus gewoon niet waar dat het rekenonderwijs in het vwo overal van een acceptabel niveau is. Ik vind het ten principale fout dat we leerlingen afrekenen op een toets als het onderwijs niet op orde is.
Ik heb nog een vraag waar de Staatssecretaris nu geen antwoord op hoeft te geven. Ik vraag hem daar schriftelijk bij de Kamer op terug te komen. Ik wil graag een volledig feitenrelaas over de gesprekken die hebben plaatsgevonden met de Nederlandse Vereniging van Wiskundeleraren, een heel precies beeld van alle gesprekken in de afgelopen periode sinds hij met de vereniging in gesprek is. De informatie die wij krijgen is namelijk totaal anders dan die de Staatssecretaris hier meldt.
We voeren dit debat met de Staatssecretaris, maar hij lijdt aan een tunnelvisie. Het was al glashelder dat hij zou doorgaan met de rekentoets. Er is geen draagvlak voor, maar hij gaat toch door. Het enige interessante is de vraag wat de Partij van de Arbeid doet. Zit zij vast in de rekentoetscoalitie van VVD, PVV en PvdA en keert zij het onderwijspersoneel de rug toe, of gaat zij door de bocht? In de discussie over het lerarenregister stond de PvdA vooraan om met draagvlak te schermen. Hier is dat draagvlak er niet en toch lijkt de PvdA door te gaan. De kansenongelijkheid – we hebben het er uitvoerig over gehad – wordt geweld aangedaan met de rekentoets. Het rekenonderwijs is nog niet op orde. Luister naar het LAKS, zeg ik tegen mevrouw Vermue. Een examengewicht dat gelijk is aan een compleet vak met een volledig curriculum, een schoolexamen en een centraal schriftelijkexamen is disproportioneel. Luister daarnaar. Twee jaar geleden, zeg ik tegen mevrouw Vermue van de Partij van de Arbeid, was het één brief van één docent met belangen die maakte dat de Partij van de Arbeid door de pomp ging en accepteerde dat de rekentoets er kwam. Het gehele veld was tegen. Eén brief! Ik zal iedereen die mij benadert met brieven en met vreselijke verhalen over mensen die hun toekomst in duigen zien vallen door deze rekentoets, doorgeleiden naar mevrouw Vermue. Ik roep iedereen op om dat vooral te doen, zodat de Partij van de Arbeid hopelijk weer bij zinnen komt en zich losrukt uit de rekentoetscoalitie van VVD, PVV en Partij van de Arbeid.
De heer Bisschop (SGP):
Voorzitter. Kijk, kijk, de krijgsbanier geheven, opgeroepen voor een mail-, Twitter- en brievenbombardement. Dat is buitengewoon. Zo strijdlustig heb ik collega Rog nog niet gezien. Het moet wel heel diep zitten. Ik kan me daar wel iets bij voorstellen, maar wat mij betreft genoeg daarover.
Ik wil twee dingen nog even stipuleren. In de eerste plaats vind ik de wijze waarop de rekentoets een plek heeft gekregen in de zak-slaagregeling buitenproportioneel. Daar moet wat aan gedaan worden, wat mij betreft. Het is niet redelijk meer, zeker niet in verhouding tot de prestaties op andere terreinen die van leerlingen worden gevraagd. Mijn tweede punt is het puntje dat in de eerste termijn is blijven liggen. Hoe staat het feitelijk met de bevoegdheidsregeling ten aanzien van het rekenonderwijs? Ik wil daar graag helderheid over. Is deze voor alle sectoren inmiddels goed geregeld?
Mevrouw Vermue (PvdA):
Voorzitter. De Staatssecretaris gaf het al aan: de rekentoets is een afsluiting van een periode. Dat betekent dat de rekentoets een middel is en dat goede rekenvaardigheden het doel zijn. Het is van belang om te beginnen in de brugklas. Ik heb de Staatssecretaris gevraagd op welke manier hij de investeringen van de scholen controleert. Hij geeft aan dat de inspectie naar de resultaten kijkt en dat die een handhavende, een controlerende rol heeft. Is het niet veel belangrijker om te kijken naar de investering die scholen doen in goed rekenonderwijs? Kan de Staatssecretaris daar een toezegging op doen?
Ik kom nog even terug op het aandachtspunt van mevrouw Straus over het goed aansluiten van het po bij de Rekenagenda. Dat is een heel belangrijk punt, zeker omdat de onderwijsdidactiek in het po wezenlijk verschilt van die in het voortgezet onderwijs. Ik wil in het bijzonder vragen om daar nog extra de aandacht op te vestigen.
Wat betreft de inbreng van de heer Van Meenen en de heer Rog, wil ik graag nog aansluiten op de discussie over de Nederlandse Vereniging van Wiskundeleraren. De Staatssecretaris heeft in zijn inbreng al aangegeven dat de uitnodiging nog steeds staat. Betekent dit dat, als de Nederlandse Vereniging van Wiskundeleraren het verzoek doet om op korte termijn weer in gesprek te gaan, een gesprek nog dit jaar gepland kan worden?
Mevrouw Siderius (SP):
Voorzitter. Het is jammer dat dit debat vandaag helemaal niets uithaalt en dat de Partij van de Arbeid doorloopt op dit doodlopende pad. Het enige wat ze hier voorstelt, is een nieuw gesprekje. Ik word daar wel een beetje depressief van, moet ik bekennen.
De SP is tegen de rekentoets en dat blijft ze. Wij zullen dus ook zelf voorstellen indienen om een en ander te verbeteren, zoals een voorstel om de rekentoets uit de kernvakkenregeling in het vwo te halen. Als we leerlingen echt gelijke kansen willen bieden, moet de rekentoets niet in de kernvakkenregeling zitten.
Ik heb nog één vraag aan de Staatssecretaris over de mailtjes die ik krijg van ouders inzake de voorlichting van scholen over de rekentoets. Ik kreeg bijvoorbeeld een mailtje van een vader die een kind met dyscalculie heeft. Het kind zat op vmbo-niveau, had zich opgewerkt naar kader en zou van daaruit uiteindelijk kunnen doorstromen naar mbo-3-niveau. De mbo-school gaat dat niet doen. Het kind kan alleen maar instromen op niveau 2 want hij haalt de rekentoets op niveau 3 niet. Het vmbo zegt tegen hem dat hij minstens een 5 moet halen omdat hij het anders niet haalt en ook geen diploma krijgt. Dat is feitelijk onjuist. De rekentoets telt nog niet mee op het vmbo en het mbo. De vader had het idee gekregen dat zijn zoon vanuit kader alleen nog maar naar niveau 1 kon instromen omdat je daar geen diploma voor nodig hebt. Dat is echt niet de bedoeling. Hoe kan het dat dit soort mails nog in onze mailbox belanden? Op welke manier heeft de Staatssecretaris de voorlichting op de scholen ingericht? Ik mag hopen dat scholen ondertussen wel weten hoe het zit. Wat gaat de Staatssecretaris hieraan doen?
We moeten echt af van de rekentoets. Laten we nou eens investeren in goed rekenonderwijs en de toets even laten voor wat hij is.
Mevrouw Straus (VVD):
Voorzitter. Ik bedank de Minister en de Staatssecretaris voor hun antwoorden. Er zijn een paar mooie toezeggingen gedaan. Zo gaat de Staatssecretaris met het LAKS om tafel om te bekijken welke scholen onvoldoende rekenonderwijs aanbieden. Het is belangrijk om daarbovenop te zitten. Het is ook heel belangrijk dat de inspectie nu echt toezicht houdt op het rekenonderwijs en op de resultaten. Misschien kan de Staatssecretaris de inspectie vragen om de signalen over zaken die echt niet kunnen, zoals mevrouw Siderius net aangaf, mee te nemen in het inspectietoezicht, want scholen moeten eerlijke informatie geven over de rekentoets.
Tot slot bedank ik de Staatssecretaris voor zijn toezegging om met het po in gesprek te gaan om te bekijken waar het de Rekenagenda nog verder kan ondersteunen. Ik denk dat dit van toegevoegde waarde kan zijn.
Staatssecretaris Dekker:
Voorzitter. Er is discussie over de rekentoets, maar ik constateer dat deze deels het gevolg is van het feit dat een aantal partijen, die zeven jaar geleden volmondig ja zeiden tegen de rekentoets, de invoering van referentieniveaus en een verankering van taal en rekenen in ons curriculum, kennelijk 180 graden zijn gedraaid en plotseling iets anders vinden. Het is juist deze wispelturigheid die ongelooflijk slecht is voor het onderwijs. Als we met z'n allen ergens volmondig ja tegen zeggen, zou het goed zijn als we het onderwijs de tijd gunnen om daar een aantal stappen in te zetten.
De heer Van Meenen (D66):
Ik heb er al eerder iets over gezegd, maar als dat het voornaamste argument is, dan is er werkelijk een enorm gebrek aan echte argumenten. Bovendien is dit niet de eerste keer dat we erover spreken, we doen dat al vier jaar. De Staatssecretaris is al vier jaar bezig om deze heilloze weg op te gaan. Het is dus helemaal niet nieuw. Als hij echt gewild had, had hij al veel eerder kunnen ingrijpen. Hij heeft nog steeds niet het begin van een draagvlak bij het onderwijs gevonden. Iedereen is ertegen. Allemaal mooie woorden, ook vandaag weer, over betrokkenheid van dit en betrokkenheid van dat. Niemand in het onderwijs voelt zich erbij betrokken.
De voorzitter:
Wat is uw vraag?
De heer Van Meenen (D66):
Ik heb eigenlijk helemaal geen vraag. Ik erger me enorm aan dit wezenloze argument. De Staatssecretaris zou eens een argumententoets moeten doen.
Staatssecretaris Dekker:
Er zijn heel veel argumenten te geven waarom we moeten werken aan goed rekenonderwijs. Volgens mij hebben we die stappen ook gezet. Ik zie dat D66 een enorme draai heeft gemaakt, net zoals het CDA en de Socialistische Partij. Maar net zo goed als er destijds een meerderheid was om de rekentoets in te voeren, is er nog steeds een meerderheid om ermee door te gaan.
De heer Rog (CDA):
In de politiek maken we soms keuzes. We hebben, nadat er in het eerste decennium van deze eeuw een aantal alarmerende rapporten kwamen, gezegd dat er een rekentoets moest komen. Deze discussie hebben we hier overigens vier jaar geleden nadrukkelijk en uitgebreid gevoerd. Ik ben toen meteen degene geweest die zei: ja, ook mijn partij stond erachter, 148 stemmen in de Kamer. Alle partijen waren voor, behalve de SGP, die toen nog twee zetels had. Dat was toen. Er veranderen zaken in de samenleving, zeg ik tegen de staatsecretaris. We denken nu ook anders over privacy dan voorheen, toen de terroristische aanslagen in Europa nog niet hadden plaatsvonden. De VVD denkt ook anders over nivelleren dan voor de verkiezingen van 2012. Er veranderen dingen, soms onder coalitiedwang, soms doordat de samenleving verandert. De rekentoets in de vorm waarin hij verplicht werd, wordt door een heel groot deel van de Kamer al vier jaar benoemd als de toets waarvoor geen draagvlak is omdat het gehele onderwijsveld dat zegt. Wij luisteren daar allemaal naar. Alle partijen, behalve de PVV en de VVD; en de PvdA mag niet. Voor de rest staat iedereen er hetzelfde in. We moeten luisteren naar de zorgen uit de samenleving. De Staatssecretaris doet dat niet. Dat is prima, dan doet hij dat niet. Ik vind het helemaal niet prima, ik vind het erg. Ik wil dat hij ophoudt met het blijven verwijzen naar 2009 en 2010. We leven nu in 2016, bijna in 2017, en al vier jaar hebben we deze discussie met al vier jaar dezelfde partijen die zich daartegen verweren. Klaar.
Staatssecretaris Dekker:
Ik constateer dat een aantal partijen in deze periode inderdaad een draai hebben gemaakt, maar dat laat onverlet dat ik ook constateer dat hier in de Kamer nog steeds een meerderheid is om een aantal stappen te zetten en dat in zorgvuldigheid te doen. Ik erger me ook weleens een beetje aan wat de heer Rog zegt over deze Staatssecretaris zus en deze Staatssecretaris zo.
We hebben in deze periode inderdaad een aantal dingen in gang gezet, maar dit onderwerp is toch echt in gang gezet door mijn voorganger. En het was de partijgenoot van de heer Rog, Marja van Bijsterveldt, die hiermee begonnen is. Daar was een reden voor. We zagen toen dat het rekenonderwijs onder de maat was. Sterker nog, ik ben nog steeds niet tevreden over het niveau van het rekenonderwijs in sommige schoolsoorten en we moeten heel veel doen om stappen te zetten en het been bij te trekken. Ik hoor zo ongelooflijk weinig goede argumenten van de heer Rog en de heer Van Meenen voor een andere manier om het beter te doen, argumenten die bijdragen aan de verbetering van het rekenonderwijs.
Wat is er afgesproken met de Nederlandse Vereniging van Wiskundeleraren? Dat heb ik in eerste termijn al gezegd. Ik heb daar precies hetzelfde gezegd als wat ik hier heb gezegd: de rekentoets is voor mij geen doel op zich en hangt heel nauw samen met het curriculum. We hebben in 2010 afgesproken wat een aanvaardbaar en te ambiëren niveau is dat kinderen zouden moeten halen aan het einde van de basisschool en het einde van het voortgezet onderwijs. Ik vind het niet gek dat we dat vroeg of laat een keer afsluiten met een toets. Als wij nu vinden, of als de Nederlandse Vereniging van Wiskundeleraren nu vindt, dat we nog eens goed naar het curriculum moeten kijken of dat het na voortschrijdend inzicht wel een goed idee is om rekenen bij wiskunde te stoppen – destijds waren de wiskundeleraren hierop tegen – dan vraagt dat iets van de inhoud van die verschillende vakken. Daarover is met mij een heel goed gesprek te voeren. Dat heb ik de wiskundeleraren ook gezegd. Als we het curriculum wijzigen, wijzigt vroeg of laat ook de toets, maar wel in die volgorde. Dat is wat we hebben besproken met de Nederlandse Vereniging van Wiskundeleraren. Wat mij betreft is er helemaal geen geheimzinnigheid over. De NVvW komt regelmatig bij ons langs en ook sinds de datum van 5 maart 2015 zijn er verschillende gesprekken geweest. Dat is allemaal niet zozeer het probleem. De volgorde van wijzigingen heb ik met haar afgesproken. Dat is een iets andere interpretatie dan zij in haar brief geeft, namelijk dat het net lijkt alsof we aan de achterkant beginnen met de toets. Nee, het begint bij het curriculum – dat heb ik ook in mijn brief aan de Kamer geschreven – en als dat leidt tot een andere inhoud van de lesstof, dan zal op den duur ook een keer de toets veranderen qua aard en opzet.
De heer Bisschop heeft gevraagd of de bevoegdheden inmiddels zijn geregeld. Wij hebben, ook naar aanleiding van de brief over de bevoegdheden die ik heb gestuurd, een conversietabel opgesteld voor het vo om te bepalen wanneer men bevoegd is om rekenonderwijs te geven. Willen de scholen het als apart vak geven? Er zijn ook scholen die het integreren in de vakken. Als een leraar wiskunde, economie, scheikunde of natuurkunde heeft gestudeerd – het betreft met name de exacte wetenschappen – of als hij een extra post-hbo-module heeft gevolgd, kan hij voor ieder ander vak de bevoegdheid voor rekenen optoppen.
Mevrouw Vermue heeft een heel belangrijk punt ingebracht over de verschillen in didactiek. Het was een beetje annex aan het punt dat mevrouw Straus inbracht over het po. Wellicht kan er over en weer, tussen po en vo, van geleerd kan worden. Het is een verrijking voor de Rekenagenda.
Het bekijken van de investeringen in het onderwijs is zeker een heel belangrijk punt. We hebben er eerder een debat over gevoerd met de voorganger van mevrouw Vermue. De vraag was wat er gebeurd is met het extra geld dat naar het vo is gegaan. Er is onderzoek naar gedaan door Regioplan en dat is in juni naar de Kamer gestuurd. Daarin staat precies waaraan scholen het extra geld hebben uitgegeven.
Mevrouw Vermue (PvdA):
Wellicht moet ik mijn definitie van investeringen toelichten. De PvdA kijkt toch wat anders tegen investeringen aan, niet vanuit geld maar vanuit de inhoud. Volgen scholen hun leerlingen vanaf leerjaar 1 tot leerjaar 6 op rekenvaardigheden? Bekijkt de inspectie of 100% van de scholen rekenonderwijs geeft in plaats 50%, zoals het LAKS constateerde? Ik doelde veel meer op de inhoudelijke investeringen door scholen voor goed rekenonderwijs.
Staatssecretaris Dekker:
De inspectie houdt natuurlijk risicogestuurd toezicht en grijpt vooral in daar waar ze ziet dat de resultaten achterblijven. De signalen die wij nu horen, bijvoorbeeld van het LAKS, dat er niets aan wordt gedaan, zijn dermate serieus dat de inspectie die ook bekijkt in de primaire detectie. Het is niet zo dat de inspectie ieder jaar bij iedere school bekijkt of het rekenen wordt meegenomen. Ze doet het reguliere risicogestuurde toezicht, maar dat kan ze ook doen aan de hand van signalen dat er echt iets aan de hand is.
Mevrouw Vermue vroeg of de open invitation, de open uitnodiging, aan de Nederlandse Vereniging van Wiskundeleraren betekent dat er nog dit jaar kan worden gesproken. Ja, be my guest. Als ook aan die kant het idee bestaat dat er verschillende indrukken zijn, is zij meer dan welkom. Over het curriculum voor Nederlands is ook discussie. We moeten daar goed naar kijken, maar ook naar het toekomstige curriculum voor wiskunde en rekenen. Ik ga graag het gesprek aan met de vereniging.
Ik kom op de voorlichting op scholen. Mag ik vragen om de e-mail aan mij of een van mijn mensen door te sturen? De voorlichting moet gewoon goed op orde zijn. Van onze kant geven we alle input aan scholen om dat op een nette manier te kunnen doen. Ik ken de casus niet, maar het is natuurlijk ongelooflijk vervelend als er op basis van verkeerde voorlichting verkeerde keuzes worden gemaakt door leerlingen en ouders. Dat kan absoluut niet de bedoeling zijn.
De voorzitter:
Ik geef het woord aan de Minister.
Minister Bussemaker:
Voorzitter. De heer Van Meenen heeft gevraagd in hoeverre rekenen verbonden moet zijn met de beroepspraktijk. Het is wenselijk dat rekenen daarmee verbonden is, vooral omdat dat de motivatie van studenten vergroot. Het is naar mijn idee echter niet zo dat alleen het rekenonderwijs dat direct nodig is voor de beroepspraktijk, relevant is. Rekenonderwijs is ook van belang om te kunnen functioneren in de samenleving en ook om te kunnen doorstromen. Het vervolgonderwijs kijkt niet alleen naar dat specifieke beroep, want gelukkig mogen studenten ook door naar andere opleidingen in het hbo. Ze moeten wel enige verwantschap hebben en er wordt gekeken naar het rekenniveau. Ik vind het dus van belang om het te koppelen aan de beroepspraktijk. Ik vind vooral dat de voorbeelden en de manier waarop rekenen wordt gegeven de studenten moet interesseren en motiveren. Dat betekent dat aansluiten bij de beroepspraktijk één vorm is, maar ik heb net al een paar voorbeelden gegeven van hoe het op een andere manier kan. Dat is nu precies de kwaliteit van docenten.
Bij de opmerking van de heer Rog breng ik toch een kleine nuancering aan. Hij zegt dat alle leraren en het personeel tegen de rekentoets zijn. In mijn sector, het mbo – ik kan het niet mooier maken dan het is – roept zowel de MBO Raad als de BVMBO ons op om nu verdere stappen te zetten. Ik neem daar afstand van, want ik vind dat onverantwoord op dit moment. Daarmee ga ik misschien ook tegen de beroepsgroep in, maar wel vanuit een andere redenering. Voor deze complexiteit, waar we als politici allemaal in zitten, wilde ik nog even aandacht vragen.
De voorzitter:
Zijn er nog vragen blijven liggen?
De heer Rog (CDA):
Twee vragen. Ik heb gevraagd om een toezegging over een feitenrelaas van alle overleggen die hebben plaatsgevonden en over de vraag wat er is afgesproken met de Nederlandse Vereniging van Wiskundeleraren. Mijn tweede vraag betrof de reactie van de Staatssecretaris op het feit dat uit het LAKS-onderzoek blijkt dat 37 vwo'ers hebben aangegeven dat zij geen rekenonderwijs krijgen en niet voldoende worden voorbereid op de rekentoets.
Staatssecretaris Dekker:
Een feitenrelaas. Als de heer Rog wil weten wanneer er gesproken is met de Nederlandse Vereniging van Wiskundeleraren, kan hij van mij wel een overzichtje krijgen van de data. Als hij wil weten wat er is afgesproken – het zijn altijd gesprekken waarvan geen formeel verslag wordt gemaakt – wil ik best een impressie geven van de onderwerpen waarover we hebben gesproken. Dus dat krijgt hij.
Dan de inventarisatie van het LAKS. Ik kan deze pas goed beoordelen als ik daarover met het LAKS heb gesproken. Ik heb de inventarisatie nog niet serieus kunnen bekijken, maar ik zal met het LAKS in gesprek gaan en goed bekijken wat er aan de hand is. Ik kan dan ook navraag doen bij de scholen die het betreft.
De voorzitter:
Dan zijn we hiermee aan het einde gekomen van de beantwoording van de kant van de Minister en de Staatssecretaris. We hebben één toezegging genoteerd.
– De Staatssecretaris zegt een overzichtje toe van de gesprekken met de Nederlandse Vereniging van Wiskundeleraren.
De heer Van Meenen heeft aangekondigd een VAO aan te vragen. Mevrouw Straus, heb ik iets verkeerd gezegd?
Mevrouw Straus (VVD):
U bent twee andere toezeggingen vergeten. De allerbelangrijkste is dat de Staatssecretaris met de PO-Raad in overleg gaat om te bekijken hoe deze ondersteuning kan geven aan de Rekenagenda en de resultaten. De andere toezegging is dat de inspectie gevraagd wordt om toezicht te houden op rekenonderwijsresultaten en op signalen van ouders dat de informatievoorziening over de rekentoets niet adequaat is.
De voorzitter:
Formeel rekenen wij onder de toezeggingen alleen de afspraken waarvan een brief naar de Kamer gaat. U hoopt wel dat die komt, maar dat is niet de afspraak die gemaakt is. Als u dat alsnog wilt, vind ik het prima. Meestal zijn toezeggingen harde toezeggingen als er iets tastbaars naar de Kamer gaat.
Staatssecretaris Dekker:
Wij informeren de Kamer periodiek over deze dingen. Het lijkt mij goed om bij de volgende periodieke rapportage hieraan aandacht te besteden.
Mevrouw Straus (VVD):
Deze toezegging wil ik graag wat concreter, want ik wil echt heel graag na het gesprek met de PO-Raad een brief over de manier waarop deze de Rekenagenda kan ondersteunen. Als de Staatssecretaris die niet kan toezeggen, doe ik misschien wel mee aan het VAO.
Staatssecretaris Dekker:
Ik denk dat er meer nodig is dan één gesprek. Als we echt iets willen bereiken, vraagt dat een aantal gesprekken. We rapporteren halfjaarlijks, de eerstvolgende keer is voor de zomer. Mochten we veel eerder klaar zijn, dan antwoord ik de Kamer apart, maar anders denk ik dat ik met een goed plan kom voor de zomer.
De voorzitter:
Dat is dan ook een toezegging. We zijn daarmee aan het einde gekomen van dit algemeen overleg. Ik dank de Minister en de Staatssecretaris en hun ambtenaren, ik dank de leden en ik dank de mensen op de publieke tribune en thuis voor hun belangstelling.
Sluiting 15.32 uur.