Vastgesteld 12 november 2013
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft op 9 oktober 2013 overleg gevoerd met Staatssecretaris Dekker van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over:
− de brief van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 26 september 2013 houdende de Voortgangsrapportage invoering referentieniveaus taal en rekenen 2013 (Kamerstuk 31 332, nr. 21);
− de brief van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 13 september 2013 inzake de openbaarmaking eindtoetsgegevens (Kamerstuk 33 157, nr. 52);
− de brief van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 23 april 2013 houdende een reactie op de brief van de VO-raad e.a. over implementatietraject referentiekader Nederlands en rekenen (Kamerstuk 31 332, nr. 20);
− de brief van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 19 december 2012 houdende de voortgangsrapportage implementatie referentiekader taal en rekenen (Kamerstuk 31 332, nr. 19);
− de brief van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 14 december 2012 inzake de resultaten European Survey on Language Competences 2011 (Kamerstuk 31 289, nr. 142).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Wolbert
De griffier van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, De Kler
Voorzitter: Jadnanansing
Griffier: Arends
Aanwezig zijn zes leden der Kamer, te weten: Beertema, Van Dijk, Jadnanansing, Van Meenen, Rog, Straus
en Staatssecretaris Dekker van Onderwijs, Cultuur en Welzijn, die vergezeld is van enkele ambtenaren van zijn ministerie.
Aanvang 15.06 uur
De voorzitter: Ik heet iedereen welkom. Iedere spreker krijgt vier minuten spreektijd en mag twee keer interrumperen. We zijn een halfuur later begonnen dan gepland, maar toch wil ik proberen om ongeveer 17.15 uur dit algemeen overleg af te sluiten. We hebben uiteraard tot 17.30 uur. We zullen kijken hoe het gaat.
Voordat ik de eerste spreker het woord geef, wil ik de woordvoerders een boek aanbieden. Het is een boek van Anja Vink en het heet: Van deze kinderen ga je houden. Ik vind het zelf een heel mooi boek. Wat wij in dit algemeen overleg bespreken, gaat uiteindelijk over de kinderen uit dit boek. Wij spreken vandaag over het belang van goed onderwijs voor deze kinderen. Het exemplaar dat ik nu in mijn handen heb, wil ik aan de Staatssecretaris geven.
Staatssecretaris Dekker: Ah, ik had het al.
De voorzitter: Dat dacht ik al. Alstublieft.
Staatssecretaris Dekker: Hartelijk dank. Wilt u ook Anja Vink namens mij bedanken?
De voorzitter: Ik vermoed dat ze nu kijkt. Anja Vink, je wordt bedankt door de Staatssecretaris.
Het woord is aan de heer Beertema.
De heer Beertema (PVV): Voorzitter. Ik denk dat ik namens de hele commissie spreek als ik zeg dat wij verheugd zijn dat onze Staatssecretaris hier toch weer behoorlijk fris en fruitig zit. Het is allemaal goed afgelopen, maar wat er met hem is gebeurd, was buitengewoon zorgelijk. We zijn heel blij dat hij hier weer in ons midden is.
De PVV heeft altijd sterk geageerd tegen de verloedering van de kwaliteit van de kernvakken taal en rekenen. Tijdens het kabinet-Rutte I is daaraan gehoor gegeven. De invoering van de referentieniveaus zien wij ook wel als een antwoord op die kritiek. De PVV is dan ook heel positief over de wet. Er is echter nog veel onduidelijkheid over de status van de centrale eindtoets in het primair onderwijs. Die centrale eindtoets wordt weer door het Cito ontwikkeld en wordt uitgevoerd door het College voor Examens (CvE). Die Cito-toets is door de Staatssecretaris en een meerderheid in de Kamer zo ver doorgeschoven in de tijd, dat die geen enkele invloed meer kan hebben op de keuze voor vervolgonderwijs. Daarvoor telt alleen het advies van de leraar. De uitkomst van die mooie centrale eindtoets is daarna hooguit nog een bevestiging van het advies. Als uit die uitkomst blijkt dat de leraar zich heeft verkeken, is het kwaad al geschied, want de leerling heeft zich dan al ingeschreven op bijvoorbeeld het vwo, terwijl hij veel geschikter is voor het vmbo. Als de centrale eindtoets in het primair onderwijs wél wordt ingezet als een determinatie-instrument voor het voortgezet onderwijs, komen we precies uit bij waar de PVV heen wil, namelijk een eenduidig instrument waarmee de scholen voor voortgezet onderwijs kunnen bepalen voor welke vorm van voortgezet onderwijs een leerling redelijkerwijs het meest geschikt is. Is de centrale eindtoets aan het einde van groep 8 het selectie-instrument voor het vervolgonderwijs, ja of nee? Op die vraag wil ik graag een klip-en-klaar antwoord van de Staatssecretaris.
Uit de rapporten en beleidsreacties kun je concluderen dat de scholen door de invoering van de referentieniveaus steeds meer aandacht besteden aan taal- en rekenonderwijs. Over de hele linie zien we een groei van de leeractiviteiten die zich daarop richten. Dat is volgens de PVV pure winst. De resultaten geven echter toch reden tot zorg. Dat geldt vooral voor de resultaten van de centrale rekentoets. Ik noem de cijfers. Op het vwo is 22% onvoldoende en op het havo is 72% onvoldoende. Generiek haalt nog geen drie vierde van de kandidaten het minimale rekenniveau.
De PVV-fractie is bang dat dit alles te maken heeft met de opkomst van het zogenaamde realistisch rekenen. Ook de toetsen zijn gebaseerd op dat realistisch rekenen. Ik noem het maar even het «nieuwe rekenen». Dit kenmerkt zich door redeneren en het is zeer talig. Het is zo talig dat leerlingen die de vaardigheid van close reading minder goed beheersen, absoluut in het nadeel zijn. Er zijn nogal wat leerlingen die dit minder goed beheersen. Er is niets mis met het inzichtelijk rekenen, maar richt alsjeblieft niet een hele rekenmethode in op basis van dat realistisch rekenen. Waarom zijn we zo doorgeslagen bij het afschaffen van het cijferen en het automatiseren? Leerlingen weten niet meer: 7 x 8 = 56. Ze moeten dat beredeneren, of erger nog, ze hebben daarvoor hun rekenmachientje nodig. Hoe is het mogelijk dat onder regie van het Freudenthal Instituut het cijferen is weggesaneerd? Laat de Staatssecretaris eens uitleggen waarom leerlingen geen tafels meer mogen leren. Waarom is de staartdeling afgeschaft? Wat zegt het de Staatssecretaris dat leerlingen in het mbo geen idee hebben van breuken en percentages? Wat is er misgegaan?
Ik citeer een eerstegraads lerares wiskunde op een gymnasium in Rotterdam. Zij heeft ook zelf een artikel geschreven. Zij zegt: ik vind het heel erg dat ik scholieren heb die 8 x 17 niet kunnen oplossen. We hebben het hierbij over een hartstikke goed gymnasium in Rotterdam. De lerares zegt: onze leerlingen zijn heel intelligent, maar ze missen de basisvaardigheden van het rekenen. Het gevolg is dat ze geen technische studie kunnen doen. We hebben technici nodig, maar om dat te worden, moet je kunnen rekenen. In de traditionele rekenmethode werd veel meer geoefend. Dat zien we gewoon verdwijnen uit het onderwijs. Waar nog wel wordt gecijferd, gebeurt dat stiekem, buiten de methode om, door eigenwijze scholen, of eigenwijze leraren die genoeg professionele trots hebben om hun manager of het Freudenthal Instituut te weerstaan. De lerares die ik noemde, zegt: we trekken ons eigen plan en doen het op de ouderwetse manier. Dat is tegenwoordig een kenmerk van een goede school. Zo'n school verzet zich tegen de ongepaste druk die wordt uitgeoefend door wat ik noem de broodprofeten van de zogenaamde onderwijsvernieuwingen, die hun onzalige werk kunnen doen onder de paraplu van kennisinstituten van de sectorraden en van de Onderwijsraad. Zo ging het met het competentiegericht leren en zo gaat het nog steeds met het realistisch rekenen. Aan het einde van de opleiding kunnen onze kinderen en jongvolwassenen niet meer schrijven, niet meer lezen en niet meer rekenen. Zo is het, voorzitter, ondanks het juichbericht in de NRC dat we zojuist kregen toegestuurd van wat volgens mij de afdeling Agitprop van de Minister is. In dat artikel staat dat het allemaal werkelijk geweldig meevalt.
De politiek mag zich alleen maar bemoeien met het wat, niet met het hoe. Dat is de mantra van Dijsselbloem. Het hoe zou door het veld moeten worden bepaald. Maar het is niet het veld dat het competentiegerichte onderwijs en het nieuwe rekenen heeft uitgerold. Nee, dat doet de subsidie slurpende kleilaag waar de grote denkers over het onderwijs hun goddelijke gang kunnen gaan. Hartelijk dank, links Nederland, zeggen wij dan. We moeten hierbij een uitzondering maken voor de Socialistische Partij, die wel de goede strijd strijdt. Ik vraag de Staatssecretaris om af te rekenen met het fundamentalistische realistisch rekenen. Breng er alsjeblieft elementen van het traditionele rekenen in terug. Als we dat doen, zullen we zien dat het verschijnsel dyscalculie snel afneemt, want in heel veel gevallen is dat gewoon een ander woord voor een gelegitimeerde verwaarlozing van het rekenonderwijs.
De heer Rog (CDA): Voorzitter. Taal en rekenen zijn ontzettend belangrijke basisvaardigheden die iedereen nodig heeft om fatsoenlijk maatschappelijk te kunnen functioneren. We moeten dus investeren in deze basisvaardigheden en in reken- en taalonderwijs. Maar is een rekentoets de oplossing voor het gebrek aan goed rekenonderwijs? De referentieniveaus zijn er om een goede doorlopende leerlijn mogelijk te maken, niet om rekentoetsen te maken. «Leerlingen en leraren in het voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs ervaren nog problemen bij de toegankelijkheid van de rekentoets», staat er in de brief van de Staatssecretaris. Iedereen met een taalbeheersing op niveau 3F weet dat de Staatssecretaris zich hier bezondigt aan het gebruik van een eufemisme. Meer dan 70% van alle leerlingen in het voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs scoorde een onvoldoende voor de rekentoets. Als de helft van die leerlingen nóg een onvoldoende op de eindexamenlijst zou hebben, is de schade die we in Nederland aanrichten niet te overzien.
Voor het CDA is het op basis van de uitkomsten van de pilot, en alle klachten die er uit het land komen, zeer de vraag of we er, met de kennis van nu, verstandig aan doen om vast te houden aan het vanaf dit jaar vermelden van de score voor de rekentoets op het diploma. Uit de brief van de sectorraden blijkt dat de deskundigheidsbevordering van leraren nog in volle gang is, nog los van de vraag hoe die rekentoets is vormgegeven. We kunnen toch niet verwachten van de leerlingen dat zij de gewenste niveaus wel beheersen als de deskundigheidsbevordering van de leraren nog niet is afgerond?
Het CDA wil geen openbaarmaking van de Cito-scores zonder context. Dat verplicht Cito nog niet om ook de rekentoetsen contextrijk te maken. De wiskundelerares Karin den Heijer – ik vermoed dat de vorige spreker ook aan haar refereerde – vat het duidelijk samen. Zij zegt: door onderwijsvernieuwers wordt het rekenonderwijs opgehangen aan verhaaltjessommen. Rekenen werd daardoor begrijpend lezen. Door druk van orthopedagogen, commerciële rekenexpertbureautjes en rekenconsultants komt er een enorme druk op wiskunde- en rekenleraren te staan. Ook leraren die hun leerlingen gewoon rekenen willen leren, ervaren die druk en zwichten voor de rekenvernieuwers, mede door de contextrijke rekentoets. Juist door die toets gaat dus ook het lesmateriaal de kant op van het realistisch rekenen.
Al deze consultants en flashy methodes kosten scholen duizenden euro's per jaar. Dit is pure geldverspilling. De prijs voor een ouderwets rekenboek is € 20; ik heb het vandaag nog even nagevraagd. Daarmee zijn hele generaties uitstekend opgeleid. Zij hebben uitstekend geleerd te rekenen. Dat hebben we afgelopen weekend weer gezien. Deze mensen kunnen wél rekenen. Is de Staatssecretaris het eens met veel leraren die zeggen dat de keuze voor de Cito-rekentoets feitelijk betekent dat de overheid scholen via deze omweg verplicht om te kiezen voor realistisch rekenen of rekenonderwijs met context, terwijl de methode bij wetenschappers en leraren zeer omstreden is? Is de Staatssecretaris het met het CDA eens dat de scholen de vrijheid moeten hebben om weer echt rekenonderwijs te geven?
Het CDA roept hier op tot het maken van een zorgvuldige afweging alvorens leerlingen bloot te stellen aan de slaag-zakregeling. Onderzoek dat is voorgesteld door de sectorraden en de stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) naar de haalbaarheid van de referentieniveaus, kan daarbij helpen. Is de Staatssecretaris daartoe bereid? Zijn de vastgestelde eindniveaus niet te veel een mal, die niet past voor de zwakkere leerlingen en niet uitdagend genoeg is voor excellente leerlingen? Is de Staatssecretaris bereid om het rekenonderwijs zelf onderwerp van onderzoek te maken? Is hij bereid om de mogelijkheid te onderzoeken om de taal- en rekentoets via certificaten een rol te laten spelen, zodat de vervolgopleidingen daarmee desgewenst hun voordeel kunnen doen zonder dat leerlingen per definitie zullen zakken als zij behalve een onvoldoende voor de rekentoets nog een andere onvoldoende hebben?
Ik dank de Staatssecretaris voor de toezeggingen die hij in zijn brief heeft gedaan. Ik heb een aanvullende vraag over de toezegging die hij mij heeft gedaan. Wordt het laten vallen van de tweede taal voor dyslectische leerlingen op iedere school uiteindelijk als een recht van die leerling gezien? Of is het nog steeds aan de school zelf om dat te bepalen? Kunnen wij op dat vlak een gelijk speelveld voor alle leerlingen realiseren?
De heer Beertema (PVV): De heer Rog vroeg de Staatssecretaris of de referentieniveaus wellicht te veel als mal gaan fungeren. Ik hoor hem zeggen dat de zwakkere leerlingen niet helemaal in zo'n mal zouden kunnen passen. Betekent dit dat het CDA eigenlijk af wil van die mal, van de referentieniveaus? Of wil het CDA dat er meer wordt gedifferentieerd binnen de niveaus?
De heer Rog (CDA): Daarover stel ik nu een vraag aan de Staatssecretaris. In die positie zit ik nu. Ik kan mij voorstellen dat meer differentiatie wenselijk is. Laat ik zeggen dat de reden dat ik deze vraag stel, daarmee te maken heeft.
Mevrouw Straus (VVD): Voorzitter. Taal en rekenen zijn basisvaardigheden die iedereen nodig heeft. In 2010 is de Wet referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen aangenomen. Inmiddels zijn we drie jaar verder. De invoering is vorig jaar een jaar uitgesteld, omdat scholen onvoldoende voorbereid zouden zijn. De VVD-fractie was toen al geen voorstander van dat uitstel. Het is ons ook niet duidelijk of door dit uitstel scholen hun zaakjes nu beter op orde hebben. Wat ons betreft gaan we de referentieniveaus nu volgens planning invoeren.
Niet alleen de planning staat voor de VVD, maar ook de normering. Het doel van de invoering van de referentieniveaus is het verbeteren van de kwaliteit van het onderwijs. Het naar beneden bijstellen van de norm is wat mijn fractie betreft dan ook niet aan de orde.
De VVD erkent echter wel dat er nog een paar problemen zijn bij de invoering. Zo zal een groep leerlingen mogelijk het niveau niet halen, bijvoorbeeld non-native speakers. Over hoeveel leerlingen hebben we het daarbij? Wat zijn de karakteristieken van deze groep? Graag horen wij van de Staatssecretaris of hij de groep in beeld heeft die het niveau wellicht niet zal halen. Als we die groep kennen, kunnen we gerichte maatregelen nemen. De mensen in die groep vormen toch een uitzondering op de regel? De regel moet immers zijn dat de kwaliteit van het onderwijs wordt verbeterd.
Uitstel is wat de VVD-fractie betreft dus geen optie, want daarmee worden alle leerlingen getroffen, dus ook de leerlingen die juist erg gebaat zijn bij de intensivering van taal- en rekenonderwijs. Uitzonderen is voor ons ook geen optie, want dan geef je de zwakke leerlingen vaak op zeer jonge leeftijd eigenlijk al op. Jij zult het toch niet leren, wordt dan tegen hen gezegd. Welke boodschap is dat?
Inzet is wat de VVD betreft de oplossing. Er moet extra inzet komen voor alle leerlingen, maar vooral voor de leerlingen die het echt nodig hebben. Dat is mogelijk. Van docenten krijg ik vaak te horen dat zij er juist naar snakken dat die referentieniveaus nu gewoon worden ingevoerd. Dan kunnen ze eindelijk eens serieus met lesgeven aan de slag. Onlangs sprak ik nog een docent Nederlands in het mbo. Hij zei: als ik twee uur per week krijg in plaats van het ene uur dat ik nu heb, krijg ik al mijn leerlingen op niveau.
De heer Van Meenen (D66): Ik hoor mevrouw Straus zeggen dat de docenten eindelijk serieus les kunnen gaan geven als de referentieniveaus er zijn. Werd er dan volgens de VVD tot nu toe niet serieus lesgegeven?
Mevrouw Straus (VVD): Het is een letterlijk citaat van een docent. Hij had het over serieus les gaan geven en bedoelde dat zijn vak serieus mee zou gaan tellen. Lessen die eigenlijk niet meetellen, leiden tot een heel ander soort inspanning, inzet en concentratie bij leerlingen.
De heer Van Meenen (D66): Ik meen dat er ook nog een examen Nederlands is. Dat examen doen alle leerlingen. Wat is daarvan dan nog de betekenis volgens de VVD-fractie en wat is de relatie tot de door mevrouw Straus zo hartstochtelijk bepleite referentieniveaus? Zijn dit echt twee verschillende zaken? Of moeten we er gewoon voor zorgen dat leerlingen op zo'n manier het examen Nederlands doen dat zo'n examen de garantie geeft dat de leerlingen die het halen, hun taal beheersen?
Mevrouw Straus (VVD): We discussiëren vandaag niet voor het eerst over dit onderwerp. Dit speelt al heel lang. Aanleiding waren de enorme zorgen over de afnemende resultaten van leerlingen bij taal en rekenen. Er is over dit onderwerp veel gediscussieerd en er is veel onderzoek naar gedaan, onder andere door de commissie-Meijerink. Uiteindelijk is ervoor gekozen om het op deze manier te doen en daar moeten we wat mij betreft nu bij blijven. Ik zeg niet dat we het niet kunnen hebben over de inhoud. Ik heb dadelijk ook nog wel een paar opmerkingen over hoe we het gaan doen. Ik zeg echter wel: we hebben samen de stip op de horizon gezet. Daaraan moeten we nu verder invulling geven.
De heer Jasper van Dijk (SP): Het is duidelijk dat die rekentoets veel problemen oplevert. 70% van de leerlingen slaagt er niet voor. Dat is heftig. Er moet dus nog veel werk worden verzet. Vindt mevrouw Straus het in dat verband niet heel gek om de rekentoets in het schooljaar 2015–2016 verplicht te stellen, maar nu alvast op de cijferlijst te zetten? Het Landelijk Aktie Komitee Scholieren (LAKS) stelt dat een leerling er niet veel aan kan doen als hij een onvoldoende haalt, omdat zijn onderwijs er nog niet op is afgestemd. Is mevrouw Straus het daarmee eens?
Mevrouw Straus (VVD): Die leerling heeft eigenlijk gewoon een aantal jaren intensivering van het onderwijs gemist, zeker als hij al wat gevorderd is met zijn opleiding. Juist daarom pleit ik ervoor om die intensivering daadwerkelijk door te voeren op alle schoolsystemen. Ik zei zojuist ook al dat het niet zal leiden tot de gewenste intensiteit als je het voor spek en bonen laat meetellen. Dit is het onderwijs dat toe moet leiden naar de invoering van de referentieniveaus. We spreken hier over een kwaliteitsimpuls waarvoor een heel grote inzet nodig is van iedereen. Daarvoor is een formeel ijkpunt nodig. We moeten ervoor zorgen dat dit niet voor spek en bonen wordt gedaan. Als we dat niet doen, zal dat niet leiden tot de intensiteit en gezamenlijkheid die nodig zijn voor deze gezamenlijke inzet.
De heer Jasper van Dijk (SP): Mevrouw Straus heeft stevige taal voorbereid. Ik vraag haar echter om echt in te gaan op het punt dat ik maak. Ik zeg dat volgens mij de leerlingen gelijk hebben die zeggen dat het gek is dat de rekentoets nog niet goed is ingevoerd op de scholen en dat het onderwijs nog aan de rekentoets moet worden aangepast. Toch komt het snoeihard op zijn eindlijst te staan als een leerling voor die rekentoets bijvoorbeeld een 4 haalt. Met zo'n 4 op zijn eindlijst moet zo'n leerling zijn hele leven dealen. Heeft mevrouw Straus empathie voor zo'n leerling? Of blijft zij haar spierballentaal gebruiken?
Mevrouw Straus (VVD): Ik was in mijn spreektekst net aangekomen bij het paragraafje waarin ik hierop inga. In deze discussie zie ik heel veel parallellen met de paniekverhalen die wij hoorden bij de invoering, enkele jaren geleden, van de verscherpte exameneisen. In het onderwijsverslag stond toen: «Een positieve uitzondering op de dalende leerprestaties in het voortgezet onderwijs vormen de resultaten op het centraal examen in het voortgezet onderwijs in 2012. In alle schoolsoorten zijn deze, mede als gevolg van de nieuwe exameneisen, fors gestegen.»
De heer Jasper van Dijk (SP): Daarmee geeft u geen antwoord op mijn vraag, mevrouw Straus. Ik vroeg of u empathie met leerlingen hebt.
Mevrouw Straus (VVD): Ja, ik heb enerzijds empathie met leerlingen. Maar anderzijds blijkt uit dit citaat het resultaat. Dit citaat gaat gewoon over een feit dat de onderwijsinspectie heeft geconstateerd. Als je zaken daadwerkelijk serieus laat meetellen, zullen studenten zich meer inspannen. Dit hoeft uiteindelijk niet direct tot allemaal onvoldoendes te leiden.
De heer Jasper van Dijk (SP): Kortom, u hebt er lak aan. U zegt: zet het maar op de cijferlijst. Dat is de conclusie.
De heer Van Meenen (D66): Ik ga nog even door op dit punt. Ik ben het met mevrouw Straus eens dat leerlingen zich ernaar zullen gedragen als zaken serieus meetellen. Maar het punt is nu juist, dat het niet serieus meetelt, want het staat alleen maar op de lijst. Wat houdt dit «serieus meetellen» nu eigenlijk in en wat is de relatie met de opmerkingen van mevrouw Straus van zo-even?
Mevrouw Straus (VVD): Ik heb eerder al gezegd dat mijn fractie eigenlijk helemaal niet voor het uitstellen met een jaar was. Wat ons betreft waren die referentieniveaus direct echt gaan meetellen voor het examen. Maar goed, er is voor deze tussenoplossing gekozen. Ik heb vooralsnog geen argumenten gehoord om het maar helemaal niet te doen.
De heer Van Meenen (D66): Volgens mij geeft mevrouw Straus zelf precies het argument waarom wij het niet zouden moeten doen. Ik doel op het argument dat het niet meetelt. Het telt niet mee bij de beoordeling en bij het examen. Het heeft geen effect op de vraag of een leerling wel of niet is geslaagd. Dan vervalt toch elk argument om het op de cijferlijst te zetten? Als we dit op de cijferlijst zetten, kunnen we ook nog wel andere dingen verzinnen die we op de cijferlijst zouden kunnen zetten. Moeten we dan ook op de cijferlijst zetten dat een leerling weleens niet heeft opgelet, of dat hij altijd achter in de klas vervelend zat te doen? Moeten we dat ook allemaal op de cijferlijst zetten? Dat doen we niet, want dat telt allemaal niet mee voor het examen. Het gaat hierbij om een examen, dus we moeten wel serieus blijven. Is mevrouw Straus dus bereid om het voorstel rond de referentieniveaus echt serieus te nemen, en het cijfer nu dus niet op de examenlijst te zetten? De examencijferlijst is een serieuze lijst.
Mevrouw Straus (VVD): Ik zei zojuist al dat ik liever had gehad dat dit direct echt zou hebben meegeteld. Nu is er gekozen voor deze tussenoplossing. Ik snap dat de heer Van Meenen geen voorstander is van die tussenoplossing, maar ik zeg ook dat we er wel naartoe moeten dat dit in 2015–2016 daadwerkelijk wordt ingevoerd. Ik hoor wellicht straks in het betoog van de heer Van Meenen, of anders in dat van de Staatssecretaris de voordelen en de nadelen van het helemaal niet op de cijferlijst vermelden van dit resultaat. Mijn doel is echter, de invoering volgens planning te laten verlopen. De beste manier daarvoor is mijn manier.
De heer Rog (CDA): Ik leg mevrouw Straus het volgende voor. Ik ben zelf leraar maatschappijleer geweest, ook in de eindexamenklassen. Het prachtige vak maatschappijleer stond wel op de lijst, maar telde niet mee voor het eindexamen. Het was niet zo dat 72% van mijn leerlingen een onvoldoende scoorde. Is mevrouw Straus zich bewust van de gevolgen van het doordenderen met de toets? Nu wordt het resultaat op de lijst vermeld en later telt het mee bij de slaag-zakregeling. Wij moeten ons nu volgens mij focussen op de kennis die we nu hebben over de werking van de pilots en de kritiek op het rekenonderwijs. Wij moeten dat nu eerst met elkaar op orde hebben. Ik zeg: beter ten halve gekeerd dan ten hele gedwaald. Is mevrouw Straus dat met mij eens?
Mevrouw Straus (VVD): Over de rekentoets wil ik straks zelf ook nog een aantal vragen stellen. Ik zie dat er op dat vlak nog heel veel te doen is. Ik zeg nogmaals dat mijn doel is, dat de planning wordt gehaald. De invoering van de referentieniveaus in 2015–2016 moet niet worden vertraagd. Over de weg daarnaartoe is met mij nog te praten.
De heer Jasper van Dijk (SP): Aha!
Mevrouw Straus (VVD): Ik heb nog een aantal vragen, bijvoorbeeld over de rekentoets. Die is ook volgens mijn fractie inderdaad veel te talig. De VVD heeft hiervoor al vaker aandacht gevraagd. De rekenopgaves hebben vaak de vorm van hele verhalen waarin een som verstopt zit. De heer Beertema van de PVV heeft het daarover ook al gehad. Hiermee wordt niet zozeer de rekenvaardigheid getoetst, als wel de taalvaardigheid. Wat vindt de Staatssecretaris van de kritiek, die ook komt vanuit de beroepsgroep rekenen en wiskunde zelf? In hoeverre is die beroepsgroep daadwerkelijk betrokken geweest bij de totstandkoming van die toetsen?
Om de inzet en motivatie van leerlingen te bevorderen is het, zeker in het beroepsonderwijs, ook belangrijk dat taal en rekenen aansluiten bij de belevingswereld van de leerlingen. Een mbo-student elektrotechniek hoef je dus geen Joost van den Vondel voor te leggen, maar hij moet wel in staat zijn om technische teksten te lezen. In hoeverre wordt daarmee rekening gehouden, vooral bij de examinering?
Nu we aan de slag gaan met landelijke examens voor taal en rekenen, is het wellicht goed om daarbij direct ook te bekijken of het mogelijk is om toe te werken naar landelijke examinering van alle generieke vakken in het mbo. Dit is een al lang gekoesterde wens van de VVD. Nu ontwikkelen alle roc's eigen examens. Dat is ook nog eens een kostbare zaak. Ik hoor graag van de Staatssecretaris wat hij daarvan vindt.
Wij krijgen heel veel berichten van bezorgde ouders van kinderen met dyscalculie. Wellicht heeft dit inderdaad te maken met het feit dat het rekenonderwijs van tegenwoordig veel te talig is. We hebben echter ook gelezen dat de Staatssecretaris een masterplan over dyscalculie wil introduceren. Dat plan is echter pas in september gereed. Hoe past dat in de planning van de invoering van de referentieniveaus?
De heer Jasper van Dijk (SP): Het is goed om dit even precies af te ronden. Mevrouw Straus zei over de rekentoets op het laatst dat er met haar best te praten valt over de weg naar de definitieve invoering toe.
Mevrouw Straus (VVD): Ja.
De heer Jasper van Dijk (SP): Laten we dan even concreet worden. Is zij het met mij eens dat het vreemd is dat, op weg naar die invoering, het cijfer al op de cijferlijst wordt gezet? Ik vind dat geen goed idee. Valt daarover met mevrouw Straus te praten?
Mevrouw Straus (VVD): Ik hoor op dit punt twee argumenten noemen. Het eerste argument wordt ook door het LAKS gebezigd. Daar zegt men: het is eigenlijk niet goed om dat cijfer nu al op de cijferlijst te zetten, want daarmee worden studenten oneigenlijk benadeeld. Een tweede argument wordt door anderen ingebracht. Zij zeggen: door dit cijfer nu alvast op de cijferlijst te zetten, telt de toets al meer mee dan nu. Dat zou een impuls geven aan het versneld invoeren van de referentieniveaus. Ik ben uitgegaan van het tweede argument, maar ik ben bereid om tijdens dit debat te luisteren naar argumenten die mij ervan kunnen overtuigen dat ik meer op de eerste stelling moet letten.
De heer Jasper van Dijk (SP): Volgens mij biedt mevrouw Straus nu een opening. Volgens mij zou zij zelf nu ook kunnen bedenken dat het voor een buitengewoon serieuze invoering van de rekentoets niet nodig is om leerlingen te brandmerken met een cijfer, zonder dat zij goed zijn voorbereid op de toets waarvan dat cijfer het resultaat is. Dat is mijn conclusie.
Ik heb nog een laatste vraag aan mevrouw Straus. Zij zei ook dat het realistisch rekenen niet goed is. Volgens mij moeten we daarover ook concreet worden, want ik hoor meer woordvoerders daarop kritiek geven. Volgens mij moet de Kamer dat dan niet laten lopen, en op dit punt voorstellen doen. Is mevrouw Straus dat met mij eens? We kunnen niet zeggen: we vinden het niet goed, maar we laten het er verder bij zitten.
Mevrouw Straus (VVD): Bij de discussie over de invoering van de referentieniveaus is ook in de beroepsgroep zelf veel discussie ontstaan over de juiste toetsmethode. In het verlegde daarvan is de discussie ontstaan over het juiste onderwijs. Ik zie ook dat de rekentoetsen erg talig zijn. Kinderen, studenten en leerlingen die minder taalvaardig zijn, worden daardoor op achterstand gezet. Dat vind ik niet correct. Ik lees inderdaad ook dat de competenties van de volwassenen op het gebied van taal en rekenen in Nederland heel goed zijn. Dat hebben we gisteren mogen lezen in het rapport van de OESO. Blijkbaar is het taal- en rekenonderwijs dus in het verleden goed geweest en is het nu minder goed. De discussie daarover is interessant. Als uit die discussie uiteindelijk de conclusie wordt getrokken dat de achteruitgang van het rekenonderwijs te wijten is aan de invoer van een bepaalde rekenmethode, dan moeten we daar serieus naar kijken. Ik ben echter geen rekenleraar. Ik kan niet beoordelen of het een of het ander het beste is. Ik hoor alleen dat de discussie hierover momenteel binnen de beroepsgroep zelf wordt gevoerd. Ik vraag de Staatssecretaris wat hij hiervan vindt. Hij heeft hierover misschien nog veel meer informatie.
De heer Rog (CDA): Ik blijf getriggerd door wat mevrouw Straus zegt. Zij zegt dat het voor haar fractie enerzijds bijna een heilig streven is om in 2015–2016 dat cijfer op de lijst te hebben staan. Anderzijds deelt zij, net als veel andere fracties, de zorgen uit het veld over de kwaliteit van het huidige rekenonderwijs. De referentieniveaus zijn bedoeld om het onderwijs uiteindelijk goed te maken. Niet de toets, maar het verhogen van de kwaliteit is het doel. De toets is een afrondend gegeven. Stel dat het niet lukt om vóór het schooljaar 2015–2016 het onderwijs te verbeteren. Is mevrouw Straus dan bereid om zich opnieuw af te vragen of het wel verstandig is om een hele generatie scholieren op te zadelen met een wellicht laag cijfer en het mogelijk niet kunnen afronden van een opleiding in het voortgezet onderwijs?
Mevrouw Straus (VVD): Nee, daartoe ben ik niet bereid. Wij hebben dit nu een jaar uitgesteld. Ik zie echter niet dat scholen er in de tussentijd beter op voorbereid zijn geraakt. Als wij niet klip-en-klaar een einddatum noemen, ben ik bang dat de urgentie wegglijdt om hier daadwerkelijk werk van te maken. Ik vind het niet verstandig om dat risico te lopen.
De heer Rog (CDA): Ik constateer dat het hebben van de toets voor de VVD belangrijker lijkt te zijn dan het instellen van de referentieniveaus om het onderwijs te verbeteren. Daarmee is er een groot verschil van inzicht tussen het CDA en de VVD. Het is volgens mij van belang dat wij dit vandaag boven water krijgen in het gesprek met de Staatssecretaris. Wij moeten volgens mij ervoor openstaan, de fouten te erkennen die wellicht in het verleden zijn gemaakt. Misschien zijn er overhaast conclusies getrokken. Wij moeten nu beoordelen wat goed is voor de leerlingen en hoe wij het rekenniveau op orde krijgen. Dat moet volgens mij het doel zijn, niet het toetsen en het mee laten wegen van de cijfers vanaf een bepaald schooljaar. Ik concludeer dus dat er sprake is van een verschil van inzicht tussen de VVD-fractie en de CDA-fractie.
Mevrouw Straus (VVD): Wij zijn van mening dat het bij het verbeteren van de kwaliteit van het onderwijs niet gaat om een inspanningsverplichting, maar om een resultaatsverplichting. Daarbij past een toets.
De voorzitter: Mijnheer Van Meenen, ik zie dat u nogmaals wilt interrumperen, maar dat hebt u al twee keer gedaan.
De heer Van Meenen (D66): Ik was er niet bij toen er afspraken werden gemaakt over de regels, voorzitter. Ik wil het over het mbo hebben. Dat moet u aan uw hart gaan.
De voorzitter: U probeert nu op mijn gemoed te werken. Wij hebben afgesproken om twee keer te interrumperen.
De heer Rog (CDA): Twee keer voor de hele middag?
De heer Jasper van Dijk (SP): We willen u ook nog kunnen interrumperen, voorzitter. Kunnen we er een interruptie bij kopen?
De voorzitter: U had moeten opletten. 't Is een kwestie van rekenen hè! Twee interrupties is twee interrupties.
De heer Jasper van Dijk (SP): Touché.
De voorzitter: Mevrouw Straus heeft haar betoog afgerond. Het woord is aan de heer Van Dijk.
De heer Jasper van Dijk (SP): Het leven is hard, voorzitter.
Voorzitter. Taal en rekenen zijn ongelooflijk belangrijk in het onderwijs. Er zijn zorgen over de invoering van de referentiekaders. Dat blijkt ook uit de voortgangsrapportage. De resultaten voldoen nog niet aan de norm. Dat geldt vooral bij de rekentoets. Wij hoorden al dat circa 70% van de leerlingen een onvoldoende haalt voor die toets. Wat is de verklaring? De onderwijssector zelf stelt dat het onderwijs nog niet voldoende is aangepast op de examens. Daarom heeft de Staatssecretaris de invoering van de rekentoets twee jaar uitgesteld. Akkoord. Bovendien komt er een tijdelijke aanpassing van het niveau voor de zogenaamde bb-leerlingen in het vmbo. Het is de vraag of dit werkt. Waarom wordt er niet tot de invoering onderzoek gedaan om te achterhalen voor welke groepen leerlingen niveau 2F niet haalbaar is? Die suggestie wordt ook door de sector gedaan. Is de Staatssecretaris bereid om dat onderzoek te laten doen? We hebben immers nog even de tijd.
De Algemene Onderwijsbond vraagt wat de Staatssecretaris gaat doen voor leerlingen die dit niveau niet halen. Komt er een vangnet als zij de toets niet halen en daardoor problemen krijgen met hun vervolgopleiding? Ik hoor graag een reactie van de Staatssecretaris.
We hebben het al gehad over de cijferlijst. Mijn standpunt zal helder zijn. Ik vind het geen goed idee en niet eerlijk om dat cijfer nu wel op die lijst te zetten, terwijl leerlingen onvoldoende zijn voorbereid. Waarom houdt de Staatssecretaris daarmee geen rekening? Waarom laat hij dat cijfer niet pas bij de feitelijke invoering op de lijst zetten?
Ik kom op de discussie over het realistisch rekenen. Ik constateer dat een Kamermeerderheid hierover kritisch is, dus volgens mij moeten we op dat vlak vandaag zaken kunnen doen. Uiteraard gaan wij met belangstelling luisteren naar wat de Staatssecretaris hierover zegt. Mocht hij hier echter anders in zitten, dan kan de Kamer initiatieven nemen.
Verder speelt de openbaarmaking van de Cito-scores per school. Ondanks protesten mag RTL die cijfers openbaren. Inmiddels staan de scores per school online, inclusief een top 10. De site opent nu met een citaat van de Staatssecretaris. «Ik vind het goed dat ouders inzicht krijgen in de kwaliteit van scholen. Je moet wel uitkijken dat je je niet blindstaart op alleen Cito-scores.» In zijn brief schrijft de Staatssecretaris dat openbaarmaking eigenlijk werd afgedwongen, maar volgens mij vindt hij dit uitstekend. Openbaarmaking past immers heel goed bij zijn wens om scholen vergelijkbaar te maken. Scholen worden daarmee wel tot een soort competitie aangezet, want elke school wil uiteraard zo hoog mogelijk scoren. Daarmee worden scholen gereduceerd tot toetsfabrieken. Ze worden immers afgerekend op basis van dat ene Cito-cijfer. De Staatssecretaris waarschuwt dat men zich niet op dat cijfer moet blindstaren, maar is dat niet wat obligaat? Hij gooit de cijfers op straat en zegt vervolgens: kijk niet alleen naar de cijfers. De Staatssecretaris kan er toch van uitgaan dat veel ouders deze cijfers zullen gebruiken? Hij kan er toch van uitgaan dat niet alle ouders de tijd hebben om uitgebreid allerlei andere zaken te onderzoeken? Ik vind dit een zorgelijke ontwikkeling. Mijn fractie was dan ook tegen het verplicht stellen van de Cito-toets. Ik begrijp dat daarover in de Eerste Kamer nog veel vragen leven, dus wat dat betreft is er nog hoop.
Er is ook kritiek op de standaardisatie. Die veroorzaakt dat er eenheidsworst ontstaat. Dit leidt tot «teaching to the test». Is dit ook niet in strijd met het pleidooi van de Staatssecretaris voor meer differentiatie? Enerzijds wil hij alle ruimte creëren voor excellentie, maar anderzijds moeten alle scholen door dezelfde molen met één en dezelfde toets. Ik hoor graag een reactie van de Staatssecretaris.
Ton Duif van de Algemene Vereniging Schoolleiders (AVS) zegt het helder: «Via door Jaap Dronkers aangeleverde ingewikkelde constructies worden appels en peren met elkaar vergeleken, een toversausje eroverheen en hup; we weten het onderscheid te maken tussen een goede en een slechte school. Misinformatie van een instelling die zich erop beroept informatie te verspreiden. Het hoeft geen betoog dat Cito-cijfers maar weinig zeggen over de schoolkwaliteit. Dat weten we allang, zelfs Cito zegt dit op zijn website.»
Er is ook nog een artikel van de zogenaamde «wiskundemeisjes», van 28 september. Zij constateren dat de gemiddelde score van de Cito-eindtoets in 2015 moet zijn opgehoogd tot 537. Is dat inderdaad het voornemen van het ministerie? Is dit realistisch, gezien het feit dat de gemiddelde score van de Cito-toets altijd, als een soort richtlijn, rond de 535 ligt? Een dergelijke doelstelling veroorzaakt wederom «teaching to the test». Ik hoor graag een reactie.
Wat vindt de regering ten slotte van de resultaten van onderzoek van Cito waaruit blijkt dat leerlingen niet beter Engels spreken dan in 2006, terwijl er sinds die tijd veel meer les in Engels wordt gegeven? Op jonge leeftijd blijkt het niet te werken. Engelse les voor jonge kinderen zou dus niet moeten worden uitgebreid. Is de Staatssecretaris het daarmee eens?
De heer Van Meenen (D66): Voorzitter. Het onderwijs moet beter! Ik hoor de Staatssecretaris echter vooral praten over hogere latten. Cito-scores moeten naar gemiddeld 537, de begroting. Er komen verder een verplichte rekentoets en een taaltoets, en het mbo krijgt een examen Nederlands. We vergeten echter dat het jarenlange training vergt om over een hogere lat te springen. Zonder goede aanloop zal het je nooit lukken om over die lat te komen.
Vandaag spreken we over het referentieniveau taal en rekenen en over de publicatie van de Cito-uitslagen. We zouden dit het algemeen overleg over «toetstirannie» kunnen noemen. Het kabinet gebruikt de score op één toets als maatstaf voor de waarde die onderwijs voor onze kinderen heeft. Dit is volgens D66 klinkklare onzin.
De voorzitter: Mijnheer Van Meenen, de heer Beertema wil u interrumperen.
De heer Van Meenen (D66): Nu al? Hij zal zijn steun aan mij willen betuigen.
De heer Beertema (PVV): Ja, nu al, want zelfs bij de inleiding van D66 begin ik al te steigeren. Wat dit betreft gaat D66 steeds meer lijken op de SP. Men wil niet meer toetsen en vooral niets meer in de openbaarheid brengen. D66 huilt mee met de wolven van de sectorraden en de kleilaag die nooit afgerekend wil worden. Ik hoor de heer Van Meenen zeggen dat het zielig is als de lat bij het taalonderwijs hoger wordt gelegd, en dat dat niet zou kunnen. De lat wordt echter niet hoger gelegd, want we hebben het hierbij over niveau 2F. Dat is het niveau dat leerlingen aan het einde van hun vmbo-opleiding zouden moeten hebben. Ik leg de heer Van Meenen voor dat we in het mbo niet meer van leerlingen vragen dan het bijhouden van het niveau 2F. Dat is echt een heel minimaal niveau. Vindt de heer Van Meenen nu echt dat daarmee de lat hoger wordt gelegd? Vindt hij echt dat leerlingen het mbo mogen uitstromen met een niveau Nederlands lager dan 2F? Als ze op dat niveau uitstromen, zijn ze functioneel analfabeet, kunnen we wel zeggen. Past dat bij het kosmopolitische wereldbeeld van D66? Zeggen de leden van de fractie van D66: die arbeidersjongens en -meisjes hoeven niet te kunnen lezen, want dat doet D66 wel voor ze? Kom nou toch, mijnheer Van Meenen.
De heer Van Meenen (D66): Ik ben blij dat de heer Beertema ook in dit AO weer kans heeft gezien om het woord «kosmopolitisch» te gebruikt. Ik heb het woord «grachtengordel» nog niet langs horen komen. Dat zal hij bij de volgende interruptie ongetwijfeld gebruiken. We krijgen het er allemaal gratis bij.
De heer Beertema (PVV): Vandaag heb ik geen speldje op.
De heer Van Meenen (D66): Nee, heel goed. Houden zo!
Uiteraard is het uitstekend als niveau 2F wordt gehaald, zowel op het vmbo als op het mbo. Je kunt je daarbij wel de vraag stellen waarom we dat niveau nog een keer toetsen op het mbo als de leerlingen op dat niveau het vmbo hebben verlaten. Als we dat gaan doen, weet ik nog wel een paar toetsen te verzinnen. We zouden het hele vmbo-examen nog een paar keer kunnen laten doen op het mbo.
Mijn punt is ook dat door de aandacht voor de algemeen vormende vakken op het mbo, de aandacht voor de b van het beroepsonderwijs aan het versmallen is. Daarover maak ik mij zorgen. Het invoeren van examens in algemeen vormende vakken op het mbo is heel leuk en aardig, maar wij moeten ons wel realiseren dat de aandacht voor en de focus op die vakken daardoor enorm zal versterken. Dat zei mevrouw Straus zojuist ook al. Ik maak mij zorgen over de beroepskwalificaties waarmee deze leerlingen het mbo zullen verlaten.
Ik heb ook nog een paar andere latten genoemd die hoger worden gelegd. Volgens mij is het knotsknettergek dat de overheid stelt dat ernaar moet worden gestreefd dat de Cito-score gemiddeld in Nederland naar 537 gaat. Gaat het volgende kabinet er 539 van maken? Gaan we net zo lang door tot iedereen in Nederland gewoon 550 haalt? Zijn we dan klaar? Is het land dan af? Dit is werkelijk gestoeld op de maakbaarheidsgedachte die thuishoort bij partijen die die gedachte in het verleden hoog in hun vaandel hadden staan. Ik had van de PVV op dat vlak toch een iets andere opstelling verwacht.
Ik ga dus gewoon lekker door met aan de orde te stellen dat het gaat om beter onderwijs. Toetsen zijn er om leerlingen verder te brengen, niet voor het afrekenen van scholen.
De heer Beertema (PVV): De heer Van Meenen heeft het over de algemeen vormende vakken. Die zouden niet passen in het beroepsonderwijs. Ik heb het helemaal niet over die algemeen vormende vakken. Ik heb het over technisch Nederlands en over technisch Engels. Ik heb al vaker gezegd dat niveau 2F het niveau is waarop je een eenvoudige menginstructie voor verf moet kunnen lezen. Elke schildersgezel moet zo'n instructie kunnen lezen. Als mijnheer Van Meenen dat ontkent, heeft hij nog nooit op de werkvloer rondgekeken.
De heer Van Meenen (D66): Ik heb jaren in het mbo gewerkt, maar niet zo lang als de heer Beertema; dat geef ik direct toe. Ik heb echter ook nog in wat andere sectoren rondgekeken. De heer Beertema zegt terecht dat leerlingen al op het vmbo niveau 2F moeten halen. Laat hem mij daarom eens uitleggen waarom we dat niveau nog een keer moeten examineren in het mbo. Misschien kan hij mij dat klip-en-klaar duidelijk maken.
De heer Beertema (PVV): Volgens mij is het de bedoeling dat tijdens de mbo-opleiding dat niveau 2F op z'n minst wordt vastgehouden. Zonder dat niveau kun je namelijk niet als burger in de maatschappij functioneren, maar ook niet als jong technicus binnen een bedrijf. Daarom is het van levensbelang om dat niveau vast te houden. Wat mij betreft is dat zo klaar als een klontje. Om dat niveau vast te houden, moet er les worden gegeven en aandacht aan het Nederlands worden gegeven. Het vergt ook creatieve docenten die in staat zijn om dat vak Nederlands en het vak Engels zo veel mogelijk te richten op de belevingswereld van de techniek. Zo moeilijk is dat niet. Er zijn in dit land prachtige voorbeelden van beschikbaar. Het is buitengewoon nuttig dat men dit blijft doen.
De heer Van Meenen (D66): Ik ben het helemaal eens met de heer Beertema: dit vergt goede lessen en goede docenten. Maar het vergt geen toetsing. Als je redeneert zoals de heer Beertema nu doet, kun je de Cito-toets aan het einde van de middelbare school ook nog wel een keer gaan afnemen. De kennis die in die toets wordt getoetst, moeten leerlingen ook allemaal vasthouden. Enfin, ik ga maar door met mijn betoog, voorzitter. Ik zal zo ook nog even een extra pilletje nemen tegen hoge bloeddruk. Dan komt het allemaal goed.
Ik kom eerst op de referentieniveaus. Het doel daarvan, namelijk betere beheersing van taal en rekenen door leerlingen, heeft de hartelijke steun van D66. Het is echter de vraag of je dat bereikt door alleen latten hoger te leggen. Volgens D66 is er geen toets nodig, maar beter onderwijs. Er is betere vroeg- en voorschoolse educatie nodig om achterstanden te voorkomen. Er is ook beter onderwijs nodig op de basisschool en in het reguliere curriculum op scholen voor middelbaar onderwijs. De lat moet niet hoger worden gelegd, maar de aanloop moet verbeterd worden.
Verder ontvangen wij veel klachten over de taligheid van de rekentoets – daarover is zojuist ook al het een en ander gezegd – en over de berekening van de uitslag van die toets. Niet het rekenen wordt getoetst, maar de vaardigheid van het begrijpend lezen. Deelt de Staatssecretaris deze kritiek en, zo ja, wat gaat hij daaraan doen?
De onderwijsraden pleiten voor een onderzoek naar de haalbaarheid van de referentieniveaus voordat een slaag-zakregeling wordt vastgesteld. Gezien de huidige slagingspercentages, steun ik dit pleidooi van harte. Is de Staatssecretaris bereid om dit te bezien? Wat gebeurt er verder voor de leerlingen met dyscalculie? Er is nog steeds geen enkel zicht op een oplossing op dat vlak.
Ondertussen dreigen de scores van de rekentoets wel op de diploma's te worden gezet. De belangrijkste reden daarvoor is, dat dit leerlingen en scholen zou stimuleren om goede resultaten te halen. Dit is toch geen serieus te nemen reden? Hierover hebben wij zojuist al een interruptiedebatje gevoerd. Ik verzoek de Staatssecretaris echt dringend om dit besluit te heroverwegen.
Ik kom op het examen Nederlands op het mbo; het is net al even aan de orde gekomen. Het mbo heeft niet voor niets de b van «beroepsonderwijs» in de naam staan. Ik vind taal belangrijk, ook voor het mbo. Maar met zo'n toets creëren we alleen maar struikelblokken. In plaats daarvan moeten we leerlingen verder helpen. Verder is dit examen problematisch voor enkele Engelstalige mbo-opleidingen. Heeft de Staatssecretaris dit bekeken? Wat gaan we daaraan doen?
Ik noem een paar koppen boven artikelen die zijn verschenen naar aanleiding van de publicatie van Cito-gegevens. «Limburg heeft de beste basisscholen.» «Katholieke scholen scoren slechter dan openbare scholen.» De kop «Beste Cito-school neemt geen Cito-toets af» staat er niet eens bij, maar die hadden we er ook nog bij kunnen zetten. De Cito-gegevens zijn lijstjes die geen recht doen aan de werkelijkheid, als ze al kloppen. Deze ranglijstjes hebben negatieve gevolgen. Scholen gaan focussen op de toets in plaats van op goed onderwijs. Onderwijs verwordt tot voorbereiding op de toets. Er ontstaan perverse prikkels bij de toelating tot basisscholen. Zeker in het kader van passend onderwijs is dat een buitengewoon zorgelijke ontwikkeling. Gestreste leerlingen en ouders gaan bovendien nog massaler aan de kalmeringsmiddelen. Ik zou willen dat de toets bijdraagt aan de diagnostiek van de leerling. In de praktijk werkt de toets echter eerder beperkend, omdat de uitslag niet wordt gebruikt ten behoeve van de leerling, maar als zogenaamd meetinstrument voor de kwaliteit van de school. Is de Staatssecretaris gelukkig met de manier waarop de resultaten naar buiten zijn gebracht? Moet dit niet anders, namelijk niet? Kunnen we de inspectie bijvoorbeeld laten onderzoeken wat scholen doen met toetsresultaten, in plaats van de inspectie te laten kijken naar de toetsresultaten zelf? Als ik het goed heb begrepen, is het zelfs zo dat de toetsresultaten moeten worden aangeleverd bij DUO. Ik vraag de Staatssecretaris wat daarvan de reden is. In ieder geval is het gevolg daarvan, dat de gegevens onder de Wet openbaarheid van bestuur vallen en dat ze dus gepubliceerd moeten worden. Waar zijn we mee bezig?
De voorzitter: Mijnheer Beertema, wilt u het voorzitterschap overnemen? U hebt toch al uw interrupties al gebruikt.
De heer Rog (CDA): Ik en mijn collega Van Dijk willen een punt van orde maken, voorzitter.
De heer Jasper van Dijk (SP): Vanwege de onduidelijkheid over het aantal interrupties en het belang van het debat, vraag ik om één interruptie extra. Mijnheer Van Meenen kwam bovendien wat later, dus hij wist al helemaal van niets.
De voorzitter: Ik heb keurig aan het begin van het AO gezegd dat iedere spreker twee keer zou mogen interrumperen. Ik zeg dat altijd, dus ik weet zeker dat ik het nu ook heb gezegd. Maar ik gun u uiteraard een derde interruptie.
De heer Jasper van Dijk (SP): Dit stellen wij bijzonder op prijs, voorzitter.
De voorzitter: Ja, maar omdat ik dit toesta, vraag ik wel om niet te heftig te interrumperen.
De heer Jasper van Dijk (SP): O, dit is een disclaimer. We zijn gewaarschuwd!
Voorzitter: Beertema
Mevrouw Jadnanansing (PvdA): Voorzitter. Inmiddels hebben alle kinderen kunnen profiteren van het beste taal- en rekenonderwijs vanaf de peuterschool tot in het eindexamenjaar in het voorgezet onderwijs. De versterkte focus op Nederlands en rekenen betaalt zich uit. Nagenoeg alle kinderen stromen met minimaal niveau 2F een beroepsopleiding in. Ik zie iedereen de wenkbrauwen fronsen, maar ik beschrijf het schooljaar 2020–2021. Pas dan stromen de kinderen in die gedurende hun volledige schoolloopbaan hebben kunnen profiteren van de extra aandacht die wij aan taal en rekenen hebben gegeven. Die aandacht is gerechtvaardigd. De commissie-Meijerink heeft laten zien dat het niveau van Nederlandse kinderen op deze basisvaardigheden ernstig is achtergebleven. Meer inzet op het gebied van taal en rekenen was en is noodzakelijk.
Er gebeurt heel veel in het onderwijs. Zowel op de basisschool als in het voortgezet onderwijs wordt hard gewerkt. Dat is de indruk die ik krijg op de werkbezoeken die ik afleg. Toch blijkt nog altijd een groot deel van die jongeren niet over de vereiste niveaus te beschikken. Op het mbo niveau 2 heeft twee derde van de jongeren niet het beoogde rekenniveau dat nodig is om een startkwalificatie te behalen. Het gaat hier echter niet alleen om jongeren op het vmbo of het mbo, ook op het vwo scoort bijna een kwart van de jongeren een onvoldoende voor rekenen. Op het havo is dat bijna drie kwart van de jongeren. Dat is schrikken, niet alleen voor de docenten, maar evenzeer voor de leerlingen en hun ouders. Er wordt zelfs gesproken over een dreigende rekenramp. De docente die ons een artikel heeft gestuurd, is al een paar keer genoemd.
Ik wil daarom dat de Staatssecretaris een plan van aanpak opstelt om het rekenniveau op korte termijn aan te pakken. De scholen zetten zich ervoor in, er zijn middelen en er is een goede wil, maar het niveau blijft nog altijd achter. Graag hoor ik van de Staatssecretaris hoe hij dit wil aanpakken. Wat gaat hij tussen nu en 2015 doen om ervoor te zorgen dat een overgrote meerderheid van de jongeren het beoogde taalniveau, en vooral het beoogde rekenniveau heeft? Ik maak mij net zoals het onderwijsveld en de werkgevers grote zorgen over de huidige situatie.
Bij een dergelijk plan van aanpak moeten scholen en docenten uitvoeriger worden betrokken. Ik hoor van de raden en van individuele docenten dat zij grote vraagtekens plaatsen bij de inhoud van de rekentoets en de invoering ervan. Wat vindt de Staatssecretaris van de kritiek op de inhoud? Graag hoor ik ook van hem hoe hij scholen en docenten betrekt bij het plan van aanpak en op welke manier hij hen ook daadwerkelijk betrekt bij de voorgenomen invoering van de referentieniveaus. Graag hoor ik daarbij een analyse van doel en middelen. Weerspiegelen de referentieniveaus daadwerkelijk de gewenste vaardigheden en het gewenste niveau? Hoe realistisch is de verwachting dat het niveau haalbaar is mede gezien de overige eisen die wij aan jongeren stellen en waar scholen dus verantwoordelijk voor zijn? Wil de Staatssecretaris in dat verband ook reageren op het verzoek van de gezamenlijke sectorraden om een grondig onderzoek naar de haalbaarheid?
Ik wil heel graag benadrukken dat kinderen naar de mening van de Partij van de Arbeid nooit de dupe mogen worden van het feit dat wij nu nog niet alle jongeren het rekenonderwijs hebben gegeven waar zij recht op hebben. Immers, pas in 2020 zal de eerste groep jongeren die hun hele schoolloopbaan van de aanbevelingen van de commissie-Meijerink hebben kunnen profiteren, in het mbo instromen. Wij hebben nu een groep jongeren waar wij aandacht aan moeten geven. Zij hebben recht op een zorgvuldige invoering, op realistische eisen en op een vangnet, voor als het echt niet lukt.
Ik vind het dan ook een interessant idee om in het mbo één diploma te introduceren met twee opties: wel of geen doorstroomrecht naar het hoger onderwijs. Daarmee wordt overigens duidelijk dat het vakdiploma is afgestemd op de wensen van de arbeidsmarkt. Graag hoor ik hierop een reactie.
We mogen jongeren nooit in een positie brengen waarin hun de pas wordt afgesneden naar een startkwalificatie. We mogen geen groep van gedwongen schoolverlaters creëren, terwijl we nu net zo hard op weg zijn om het aantal vroegtijdige schoolverlaters terug te dringen.
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter: Enkele Kamerleden melden zich voor een interruptie.
De heer Jasper van Dijk (SP): Mevrouw Jadnanansing vroeg om een vriendelijke interruptie. Heeft zij ook een gesigneerd exemplaar van dit boek (Anja Vink – Van deze kinderen ga je houden)?
Mevrouw Jadnanansing (PvdA): Daar kan ik voor zorgen.
De heer Jasper van Dijk (SP): Nu de echte vraag.
We weten allemaal dat mevrouw Jadnanansing juist begaan is met de leerlingen aan de onderkant van het onderwijs. Dat is hartstikke goed. We weten dus ook dat de referentieniveaus en met name de rekentoets buitengewoon gevoelig liggen voor die jongeren. Mevrouw Jadnanasing vroeg al af of het niet goed zou zijn om dat goed te onderzoeken voordat je dat definitief gaat invoeren. Is dat een voorstel van de Partij van de Arbeid? Daarnaast wil ik nog heel graag een antwoord hebben over het realistisch rekenen. Is mevrouw Jadnanansing daar ook kritisch over? Voorts vraag ik haar om een reactie op de vermaledijde cijfers op de eindlijst voor invoering. Ik hoop dat zij de vragen nu goed heeft begrepen.
Mevrouw Jadnanansing (PvdA): Jazeker, dat heb ik. In rekenen ben ik minder goed, maar in taal ben ik behoorlijk. Ik heb de vraag dus goed begrepen.
Ik ga altijd uit van het belang van de jongeren. Zij hebben recht op goed rekenonderwijs. We kunnen jongeren niet straffen voor wat elders niet goed gaat. Over het vermelden van de cijfers heb ik met heel veel partijen gediscussieerd. Ik moet eerlijk zeggen dat ik er nog niet helemaal uit ben. Ik wil graag het antwoord van de Staatssecretaris hierop horen. In tweede termijn kom ik hierop terug. Ik ben zelf ook nog aan het nadenken: wat is hier wijsheid? Juist uitgaande van de meetlat, is het de vraag wat hier wijsheid is in het belang van de jongeren. Ik kom er straks dus graag op terug.
Over het realistisch rekenen zeg ik eerlijk dat ik denk dat wij niet degenen zijn die daarover gaan. De heer Van Dijk kan het daarover met mij oneens zijn. Dat is een vraag waar de deskundigen over moeten gaan. Dat denk ik echt. Ik meen niet dat wij als Kamerleden een discussie moeten gaan voeren over wel of niet realistisch rekenen. Misschien kunnen de docenten onder ons dat doen, maar ik vind niet dat ik dat hier moet doen.
De heer Jasper van Dijk (SP): Wij horen nu juist van deskundigen uit het onderwijs veel kritiek op het realistisch rekenen. Dat wil ik mevrouw Jadnanansing meegeven. Op het punt van de cijfers op de eindlijst zullen wij even wachten. Prima. Het doen van onderzoek naar de haalbaarheid van de referentieniveaus voordat feitelijke invoering plaatsvindt, lijkt mij prima uitvoerbaar. Deelt mevrouw Jadnanansing die wens?
Mevrouw Jadnanansing (PvdA): Ik heb de Staatssecretaris net zelf gevraagd hoe het daarmee zit. Ik zei al dat men in het veld enorm is geschrokken. Als al die sectorraden, bijna als na een polderoverleg, zeggen dat wij hier heel voorzichtig mee moeten zijn – is het zorgvuldig, is het haalbaar? – dan kunnen wij hier niet gewoon rustig achterover hangen en zeggen «ach ja, het gebeurt wel». Ik wil dus graag van de Staatssecretaris horen hoe hij daarover denkt.
De heer Van Meenen (D66): Net als mevrouw Jadnanansing heb ik gesproken over het middelbaar beroepsonderwijs. Zij heeft daarbij in mijn ogen een zeer terecht onderscheid gemaakt tussen niveau 4 van het middelbaar beroepsonderwijs, dat gericht is op doorstroming, en het eindonderwijs in het mbo. Mijn gedachte daarbij is om alleen een toets te reserveren voor de leerlingen die verder zullen leren. Voor de leerlingen van het eindonderwijs hoeven wij dat niet te doen, temeer omdat het niveau dat wij van hen vragen het niveau is dat ook van hen op het vmbo is gevraagd. Mag ik de woorden van mevrouw Jadnanansing nu zo verstaan dat zij dat ook voorstelt? Is dat het onderscheid dat gemaakt zou moeten worden tussen de leerlingen in het eindonderwijs, niveau 1, 2 en 3, en de leerlingen in niveau 4? In het laatste geval vindt dus wel een toets plaats, maar in de andere gevallen niet.
Mevrouw Jadnanansing (PvdA): Dat is een interessante kwestie, maar die sluit niet helemaal aan bij mijn opmerking. Wij zouden daar verder over moeten nadenken en over moeten praten. Ik zie voor me dat je wel getoetst wordt. Ook een vakman mag worden getoetst op kennis die te maken heeft met hetgeen hij straks moet gaan doen. Taal en rekenen zijn echt relevant als je straks een verpleegkundige wilt zijn. Ik vind dat je daarop getoetst mag worden. Ik zeg dus niet: toetsvrij. Misschien begrijp ik de heer Van Meenen niet goed, maar ik zou niet overgaan tot geheel toetsvrij. Ik zou wel toetsen, maar echt op vakmanschap aan de ene kant en aan de andere kant, bij het doorstromen, zou ik daar nog veel strenger in zijn.
De heer Van Meenen (D66): Voordat hier de indruk ontstaat dat ik niet zou willen dat op het mbo getoetst wordt, merk ik op dat ik vind dat dit natuurlijk moet wel moet gebeuren. Mijn stelling is dat je moet toetsen op het vakmanschap voor beroepsopleidingen waarvan de leerlingen niet doorstromen. Natuurlijk, bij een timmerman moet getoetst worden of hij een goed timmerman is et cetera, maar het gaat nu om de taaltoets, die wel of niet plaatsvindt. Mij lijkt dat mevrouw Jadnanansing een onderscheid maakt tussen eindonderwijs en doorstroomonderwijs. Mij vraag was of daarin het verschil zit voor de taaltoets: bij de een niet, bij de ander wel. Als dat niet zo is, waarin uit zich dan het verschil dat mevrouw Jadnanansing maakt?
Mevrouw Jadnanansing (PvdA): Ik denk dat wij langs elkaar heen praten. Ik denk dat ik de heer Van Meenen niet goed snap. Mijn voorstel is erg simpel, maar hij maakt het heel ingewikkeld. Laat ik het helderder maken en ingaan op mijn voorbeeld van de bloembinder. Dat heb ik hier de vorige keer echt zwaar verdedigd. Een jonge dame op het aoc kan fantastisch bloemen binden. Het is een blond meisje met blauwe ogen, maar zij is niet heel erg goed in Nederlands. Wat doe je dan? Zeg je dan tegen zo'n meisje: het is zielig voor je, maar je wordt lekker geen bloembinder? Of zeg je tegen deze jongedame: je krijgt wel het vakdiploma, jij wordt bloembinder en je kunt gewoon gaan werken, maar op dit moment ben je niet geëquipeerd om naar het hbo te gaan. Dat is wat ik voorstel. Ik zie de heer Van Meenen knikken. Waarschijnlijk zeggen we hetzelfde.
De heer Van Meenen (D66): Wij zijn er bijna. Het enige wat het diploma in de weg staat, is de taaltoets. Moet je dan tegen de bloembinder zeggen dat hij toch die taaltoets moet doen, of niet? Die taaltoets kan dan de garantie voor doorstroming zijn.
Mevrouw Jadnanansing (PvdA): De meetlat is in het belang van de jongeren. Als een jongere zo meteen gewoon kan gaan werken, zijn vak kan uitoefenen en zijn vakmanschap kan laten zien, dan kunt u met mij heel veel bespreken.
De heer Rog (CDA): Mevrouw Jadnanansing noemde het belang van de referentieniveaus. Is zij het met mij eens dat de referentieniveaus niet inhouden dat de huidige rekentoets wordt verplicht? Volgens de mensen die het werk doen, is die rekentoets geen rekentoets, maar een toets begrijpend lezen. Ik vind het heel geruststellend dat zelfs de Partij van de Arbeid niet vanuit Den Haag wil regelen hoe het rekenonderwijs eruit moet zien. De beroepsgroep zegt echter zelf dat hij nu gedwongen onderwijs in realistisch rekenen moet geven om maar aan die toets te kunnen voldoen. Men wil wel aan de referentieniveaus voldoen, maar niet per definitie aan de toets voor begrijpend lezen. Hoe kijkt mevrouw Jadnanansing daartegen aan?
Mevrouw Jadnanansing (PvdA): Klopt. Dit is een zeer heldere vraag: hoe kijk ik daartegen aan? Mevrouw Den Heijer, de dame die het artikel heeft geschreven en ons er daar echt op heeft gewezen – pas op, als wij het zo doen, wordt het een rekenramp – heb ik gisteravond gebeld. Ik heb lang met haar gesproken. Ik deel haar zorgen. Zij vertelde heel duidelijk hoe het eruit zien en wat het doel en de middelen zijn. Wij willen jongeren die op niveau kunnen rekenen. Dat is het doel, maar bereiken wij dat met hetgeen nu voorhanden is, met deze toetsen en met de niveaus die wij daaraan verbinden? Zij heeft mij er echt van overtuigd dat wij daar heel goed naar moeten kijken. Ik deel dus de zorgen die de heer Rog uitspreekt.
Mevrouw Straus (VVD): Ik wist dat mevrouw Jadnanansing een voorstel zou doen voor een plan van aanpak voor rekenen. De pers heeft daar vanochtend vroeg een bericht over gepubliceerd. Het is mij echter niet helemaal duidelijk wat zij precies met dit plan van aanpak wil. Voor het onderwijs is geld ter beschikking gesteld en er is tijd gegeven. Er is zelfs een jaar langer voor gegeven. Er is allerlei ondersteuning en er is allerlei onderzoek. Wat is er in de ogen van mevrouw Jadnanansing nog nodig zodat leerlingen de rekentoets straks wel goed kunnen maken?
Mevrouw Jadnanansing (PvdA): Dat is een terechte vraag. Mevrouw Straus wijst erop dat er al zo veel is en vraagt mij wat ik nog meer wil. Dat is juist mijn punt: er is al zo veel, maar kennelijk werkt het niet. Als wij moeten constateren dat twee derde van onze jongeren die rekentoets niet haalt, is er echt iets goed mis. De inspanningen die wij tot nu hebben gepleegd, zijn kennelijk onvoldoende. Anders zou het resultaat nu veel beter zijn. Als het zo is dat wij al heel veel geweldigs doen, dan hoor ik dat graag van de Staatssecretaris. Dan zou ik zeggen: een nietje door alle dingen die er al zijn, daarbovenop een plan van aanpak schrijven en dan zijn we er. Ik geloof daar echter niet in. Ik geloof niet dat twee derde van onze jongeren het zo slecht doet omdat wij zo fantastisch bezig zijn.
Mevrouw Straus (VVD): Dat snap ik en daar kan ik mevrouw Jadnanansing grotendeels ook in volgen. Zij vraagt de Staatssecretaris om een plan van aanpak. Zij heeft echter ook zelf met allerlei mensen gesproken. Wat mag in dat plan van aanpak in ieder geval niet ontbreken?
Mevrouw Jadnanansing (PvdA): Wat in zo'n plan van aanpak ieder geval niet zou mogen ontbreken is dat wij aan het veld zorgvuldig bekeken, haalbare en realistische eisen stellen. Laten wij alle dingen die er nu al zijn, eens langs die lat leggen: zorgvuldigheid, haalbaarheid en realisme. Als wij concluderen dat daaraan is voldaan, dan komt het in het plan van aanpak, samen met alle ideeën die er nu al zijn. Er hoeft niet heel veel nieuws bij. We praten heel veel met elkaar, maar het veld vraagt om doen.
Voorzitter: Jadnanansing
De voorzitter: Ik dank de heer Beertema voor de voortreffelijke manier waarop hij heeft voorgezeten. Wij zijn aan het einde gekomen van de eerste termijn van de Kamer. Mij blijkt dat de Staatssecretaris een schorsing van vijf minuten wenst.
De vergadering wordt van 16.12 uur tot 16.19 uur geschorst.
De voorzitter: Ik verzoek u allen weer plaats te nemen. Ik heropen de vergadering. Het woord is aan de Staatssecretaris voor zijn eerste termijn.
Wij hebben maximaal twee interrupties per woordvoerder afgesproken.
Staatssecretaris Dekker: Voorzitter. Normaal gesproken ben ik al heel erg blij dat ik zulke goede ambtenaren heb, maar zeker op een dag als vandaag is er nog wat extra teamwork omdat ik nu ook fysiek wat gemankeerd ben en niet alle vragen heb kunnen meeschrijven. Ik ben nu ook wat minder handig in het verschuiven van papier. Wij gaan ons best doen om de vragen die door de leden zijn gesteld, zo goed mogelijk te beantwoorden.
Om te beginnen ben ik er heel erg blij mee dat eigenlijk iedereen achter de tafel hier zegt dat taal en rekenen ongelooflijk belangrijk zijn. Beide zijn belangrijk op school, om de lessen te kunnen volgen, beide zijn belangrijk als je klaar bent met school, om je beroep goed te kunnen uit te oefenen of om goed te kunnen functioneren in de maatschappij en beide zijn ook belangrijk voor je vervolgopleiding. We kunnen ons daar allemaal iets bij voorstellen. Taal en rekenen kom je overal tegen, welk beroep je ook hebt. Je moet leren afrekenen en je moet begrijpen wat er op formulieren staat om ze te kunnen invullen. Dat geldt zowel voor het werk als voor thuis.
Precies om die reden hebben wij dan ook in 2010 wetgeving geïntroduceerd waarbij de referentieniveaus voor de verschillende schoolniveaus zijn vastgelegd. Die wet is toen breed aangenomen. Naar ik meen, hebben op de SGP na, alle partijen in de Tweede en Eerste Kamer voor deze wet gestemd. Daarmee werden niet alleen de referentieniveaus vastgelegd, maar werd ook bepaald dat een rekentoets onderdeel zou zijn van het examen in het vo en het mbo en dat het cijfer dat leerlingen daarvoor haalden, consequenties zou moeten hebben voor het slagen of zakken. Onze inzet is dus helder. Het is in het belang van de verbetering van de rekenvaardigheden van leerlingen dat wij die lijn vasthouden. Daarbij gaat het niet alleen om een verbetering van het onderwijs, maar ook om het toetsen van taal en rekenen aan het einde van het po, het vo en het mbo. De toetsen zijn daarbij geen doel op zichzelf, maar zij zijn wel een belangrijk instrument waarmee kan worden vastgesteld of de leerlingen het onderwijs hebben genoten waar ze recht op hadden en of zij voldoen aan het niveau, het diploma in ontvangst kunnen nemen en een vervolgstap kunnen maken naar het uitoefenen van het beroep of naar een vervolgopleiding.
Ik zeg dat nadrukkelijk omdat ik een aantal Kamerleden kritische noten hoor kraken over toetsen. Ik herinner hen eraan dat zij daar indertijd ook voor waren. Ik vind het ook heel belangrijk voor het onderwijsveld dat wij daar een beetje consistent in zijn. Het onderwijsveld wordt namelijk gek als wij het ene jaar roepen «we gaan referentieniveaus invoeren, die worden onderdeel van het examen en die gaan we toetsen», en twee jaar later roepen «doe het maar niet» of «doe het maar anders». We moeten de lijn vasthouden. Dit is belangrijk. Daar zijn we het gelukkig over eens, maar het is niet iets wat we nou even heel snel regelen. De verbetering van het taal- en rekenonderwijs is geen sprint, maar een marathon.
De proeven die zijn gedaan met het toetsen van taal en rekenen geven een wisselend beeld. Op alle fronten kunnen nog wel wat stappen worden gezet. In het voortgezet onderwijs wordt het taalonderwijs echt een onderdeel van het eindexamen Nederlands. Dat telt nu in die zin ook al mee. Dat wordt nu beter gemaakt dan bijvoorbeeld de rekentoets. Daar zit eigenlijk wel het grote pijnpunt. Dat doet zich in minder mate voor in het po, maar wel in het vo en het mbo.
De rekentoets deugt. De toetsen en de examens van het Cito zijn degelijk en de betrouwbaarheid daarvan is hoog. Ik constateer ook dat met de rekentoetsen de rekenvaardigheid wordt beoordeeld zoals bepaald in de referentieniveaus. Ook de referentieniveaus zijn heel mooi uitgewerkt. Naar ik meen, was het een boekwerk van 50 pagina's. Dat is ook aan de Kamerleden verstrekt. Daar hebben zij dus allen kennis van kunnen nemen. In de Algemene Maatregel van Bestuur hebben wij wettelijk vastgelegd en uitgewerkt dat het bij de referentieniveaus gaat om twee dingen. Het gaat om parate kennis en om het toepassen van die kennis. Het is niet het een of het ander; het is en-en. De leerlingen moeten zonder rekenmachine kale sommen kunnen maken: het traditionele hoofdrekenen. Er moeten echter ook opgaven zijn waarbij leerlingen iets in een context moeten kunnen uitrekenen. Ik vind dat niet onbelangrijk, want rekenen pas je bij een vervolgopleiding en in de maatschappij ook toe in een context: bij het wisselen van geld, bij een belastingkantoor, bij het rekenen met kortingen in de winkel, bij het plannen van een reis, het lezen van een treintabel en het aflezen van grafieken en tabellen. Daarbij gaat het in feite om de toepassing van cijfermatige kennis. Er wordt gediscussieerd over de vraag of dit nu traditioneel moet of meer toegepast of realistisch. Ik denk dat wij het in die context moeten zien. Ik denk dat het een en-enverhaal is. Wij vragen van leerlingen dat ze kunnen hoofdrekenen, maar wij vragen van hen ook dat zij dat kunnen toepassen.
Ik zie dat er veel misverstanden zijn over de taligheid van deze toets. Ik geef daarom toch maar twee voorbeelden uit een toets, die overigens openlijk beschikbaar is. Ik heb een voorbeeld van een kale rekensom en een voorbeeld van een meer toegepaste opgave meegenomen. We gaan even toetsen hoe dat gaat. Voorzitter, u mag bepalen wie de vraag beantwoordt. Er mag geen rekenmachine worden gebruikt. De eerste vraag komt uit een 2F-toets, waarmee het niveau aan het einde van het vmbo wordt bepaald.
4,5 : 0,5 = ....
De voorzitter: Mijnheer Beertema!
De heer Beertema (PVV): Dat is 2,25.
Staatssecretaris Dekker: Dat gaat niet goed. De heer Van Meenen mag het proberen.
De heer Van Meenen (D66): 9.
De heer Beertema (PVV): Leraar wiskunde!
De voorzitter: De heer Beertema zou dus gezakt zijn voor zijn 2F-toets.
Staatssecretaris Dekker: Dat zou kunnen natuurlijk. Dan een toegepaste toets. Het is hier immers veel gegaan over de taligheid van dit soort opgaven of sommen.
Hier ziet u een plaatje van een berg grind. Daar staat bij: dit is 4,5 m3. Hoeveel 1 m3 is, leer je op school. Dat is 100 liter. Nee, 1.000 liter. Sorry. Daarnaast staat een plaatje van een kruiwagen. Er staat dat in de kruiwagen 75 liter kan. Vervolgens staat er: deze berg grind wordt met volle kruiwagens afgevoerd. Hoeveel volle kruiwagens zijn dat? Ik kan verklappen dat dit een opgave is waarbij je je rekenmachine mag gebruiken. 4,5 m3 = 4.500 liter : 75 = 60 kruiwagens. Snelle rekenaars kunnen het misschien zonder rekenmachine.
Wat ik hiermee probeer duidelijk te maken, is dat het in de contextuele, talige opgaven gaat om het elementaire begrip van het Nederlands. Als je dit niet begrijpt, kan het zijn dat je die som niet kunt maken. De vraag is dan wel of je dan inderdaad het niveau hebt bereikt waarmee je het diploma van het vmbo hebt verdiend. Onder de opgaven in de rekentoets, die een combinatie zijn van hoofdrekenen en dit soort toegepaste sommen, zitten talige sommen, maar je hoeft geen afgestudeerd Neerlandicus te zijn om dat te begrijpen.
Is er dan geen discussie over? Ja, er is discussie over. Dat zie ik ook. Net als de Kamerleden heb ook ik het stuk in de krant gelezen. Het is ook een beetje de schoolstrijd binnen het rekenonderwijs: hoe moet je dat nou precies inrichten, hoe moet je dat nou precies doen? Bij eindexamens zie ik dit soort discussies ook regelmatig terugkomen. Ik zie het niet alleen bij het reken- en wiskundeonderwijs, maar bijvoorbeeld ook bij examens Nederlands. Ook daar ontstaan discussies over de vraag wat er nu precies wordt getoetst. Gelukkig zijn er bij het CvE (College voor Examens) en bij het Cito heel verstandige mensen die samen met leraren bekijken hoe zo'n toets tot stand moet komen. Er is nu een aantal jaren proefgedraaid met de rekentoets. Bij de totstandkoming van de opgaven en de norm worden ook docenten betrokken. Dat zijn de mensen uit de praktijk. Er zitten ook een aantal deskundigen aan tafel, maar wij houden ook enquêtes om een bredere groep daarbij te consulteren. Op basis daarvan worden de toetsen steeds weer aangepast. Naar aanleiding van de meest recente consultatieronde is de toets bijvoorbeeld wat korter gemaakt. Een van de reacties van de scholen was dat het aantal opgaven wel heel erg groot was. Naar ik meen, gaan we terug van 60 naar 50 opgaven. Ook is toen opgemerkt dat er onder leraren draagvlak was voor iets meer hoofdrekensommen. Er komen dus meer kale opgaven in de toets van volgend jaar. Dat aantal stijgt van 20 naar 30%. Het belangrijkste is echter dat de docenten erbij betrokken zijn. We moeten ons realiseren dat hierover altijd enige discussie zal ontstaan. Er zal altijd een soort schoolstrijd zijn waarbij wordt gezegd dat het beter is om het anders te doen.
Daar hebben wij overigens ook onderzoek naar laten doen door de KNAW, de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen. Wij hebben haar gevraagd of zij kan zeggen wie gelijk heeft in deze schoolstrijd. Het is belangrijk dat de KNAW, die daar in 2009 onderzoek naar heeft gedaan, heeft geconcludeerd dat het niet evident is dat de ene methode beter is dan de andere. Eén ding maakt wel echt verschil, en dat is de kwaliteit van de leraar. Een goede leraar die op de traditionele manier onderwijs geeft, behaalt goede resultaten en een goede leraar die in wat meer toegepast onderwijs realistisch rekenen geeft, behaalt ook goede resultaten. Hetzelfde geldt voor de slechte leraar: hij helpt zijn leerlingen met traditioneel onderwijs niet verder en met realistisch rekenen evenmin. Dat is niet het enige wat wordt gedaan. Dit veld is constant in ontwikkeling. De NWO (Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek) trekt dit lopende schooljaar en onderzoeksjaar weer een kleine 3 miljoen uit om verder onderzoek te doen naar rekenonderwijs: hoe geef je dat nu effectief vorm en hoe meet je nu uiteindelijk de vaardigheid die wij van onze leerlingen vragen?
Ik zeg nog even iets over de taligheid. Ik gaf net even een anekdotisch voorbeeld door twee opgaven te noemen. Wij zien dat ook weer terug in de scores, zo noem ik het maar even, in de manier waarop de opgaven zijn gemaakt: wie doet het goed en wie doet het niet goed? Het blijkt bijvoorbeeld dat er een heel sterke correlatie is tussen een goed resultaat op de rekentoets en de leerlingen die een exactevakkenpakket hebben en daarnaast wiskunde doen en het resultaat op de rekentoets en de leerlingen die geen wiskunde hebben of A/C in het profiel cultuur en maatschappij. Wij vinden dat ook zij elementair moeten kunnen rekenen. Daarom vragen wij van hen wel dat zij de rekentoets doen. Je ziet echter dat er een sterke evidentie is: wie wiskunde en exacte vakken heeft, maakt de rekentoets beter. Het is dus niet zo dat je die rekentoets even goed maakt als je goed bent in taal. Er is een grote correlatie tussen de rekentoets en de profielen die meer rekenen en wiskunde bevatten. Dat wilde ik zeggen over de inhoud van de toets.
Ben ik dan tevreden met de resultaten?
De heer Van Meenen (D66): Ik vraag de Staatssecretaris of wij ook over deze rekentoetsen kunnen beschikken. Blijkbaar zijn ze openbaar. Dit is dus geen interruptie, voorzitter, maar een verzoek om informatie. Wij hoeven die niet ter plekke te ontvangen. Ik vraag de Staatssecretaris om ons zo'n ding te sturen.
Staatssecretaris Dekker: De voorbeeldtoetsen zijn openbaar. Die kan de Kamer wat mij betreft gewoon krijgen. Sterker nog, dat wil ik heel graag, want dan maken we het concreet. Dan mag de heer Van Meenen er nog kritiek op hebben. Dat is prima, dan praten we er in de tweede ronde nog een keer over. Ik vind de kwestie van de taligheid meevallen.
Mevrouw Straus (VVD): Ik heb ook een feitelijke vraag. De Staatssecretaris refereert aan het onderzoek dat de NWO gaat doen naar beter rekenonderwijs. Wanneer verwacht de Staatssecretaris dat dit onderzoek klaar is? Kunnen wij dat te zijner tijd ook krijgen?
Staatssecretaris Dekker: Ik heb dat niet helemaal paraat. Mevrouw Straus weet dat wij de Kamer regelmatig een voortgangsrapportage sturen. Ik kan het in de volgende voortgangsrapportage meenemen. Misschien is het dan al beschikbaar. Als dat niet het geval is, kan ik de Kamer in ieder geval laten weten op welke termijn het er wel is.
De heer Beertema (PVV): Ik begrijp dat de Staatssecretaris nu klaar is met zijn deel over het realistisch rekenen. De Staatssecretaris moet maar zeggen of ik het juist heb, maar ik concludeer dat hij zich geen zorgen maakt over de taligheid of over het gebrek aan cijferen, over de staartdeling die verdwenen is, over de tafels die verdwenen zijn. Hij maakt zich ook geen zorgen over het feit dat de scholen waar het wel goed gaat, scholen zijn die buiten het curriculum om het ouderwetse cijferen, «het rekenen van opa», zoals het door Freudenthal nogal denigrerend wordt genoemd, blijven geven. De Staatssecretaris concludeert dat dat allemaal niet erg is, dat ze dat maar moeten doen, dat we het laten zoals het is en dat we er in het mbo 3 miljoen tegenaan gooien om te kijken of het nog iets anders kan. De strijd is daarmee gestreden, zegt de Staatssecretaris. Hij schaart zich aan de kant van «de Freudenthalers», zo zal ik maar zeggen.
Staatssecretaris Dekker: Dat laatste doe ik niet. Sterker nog, wij schrijven überhaupt niet voor hoe in het onderwijs invulling moet worden gegeven aan het curriculum. Ik wil het niet mooier maken dan het is, maar het onderwijs in Nederland kent een hoge mate van vrijheid en autonomie bij het kiezen voor methodes voor het geven van onderwijs. Dat maakt het voor leerlingen en ouders ook interessant, want dan valt er wat te kiezen. De ene leerling voelt zich meer aangesproken door de ene vorm van onderwijs en dit soort methodes en de andere leerling voelt zich meer aangesproken door de andere vorm van onderwijs en dat soort methodes. De effectiviteit daarvan houden we natuurlijk nauwgezet bij. We zouden niet 3 miljoen per jaar uittrekken voor onderzoek naar dit soort onderwerpen als wij daar niet in geïnteresseerd zijn. Ik verwacht ook dat het onderwijs met de uitkomsten van dat onderzoek iets doet. Het zou wel heel jammer zijn als dat niet het geval is. Bij het onderzoek waar ik zojuist aan refereerde, van de KNAW, was diezelfde vraag aan de orde: maakt het nou echt wezenlijk wat uit? Uit het onderzoek blijkt op dit moment, en daar houd ik mij maar even aan vast, dat het antwoord daarop eigenlijk ontkennend is. Het maakt niet uit. Het gaat om de kwaliteit van de docent. Die maakt uit. Een slechte docent die realistisch rekenen geeft, bereikt slechte resultaten. Ik heb het net al gezegd; ik wil niet in herhaling vervallen. Ik ben dus ook niet voornemens, dat ik zeg ik hier dan ook maar, om nu op basis van een soort gevoelen te zeggen dat het onderwijs heel anders moet worden ingericht. Onderzoek wijst immers anders uit.
De heer Beertema (PVV): Het gaat niet om een soort gevoelen, het gaat om een breed gedragen protest van de werkvloer. De autonomie van de scholen, waar de Staatssecretaris het over heeft, is niet bij die vakmensen belegd. Was dat maar zo, want dan was dat realistische rekenen, dat talige rekenen, nooit tevoorschijn gekomen. Dan was ook het competentieonderwijs nooit uitgerold. De politiek heeft gezegd dat zij alleen maar over het wat gaat, en niet over het hoe. Dat hoe hebben we echter wel uitbesteed aan de gesubsidieerde instituten waar we kennelijk niets meer over te vertellen hebben. De Staatssecretaris wil daar kennelijk ook niets over te vertellen hebben. Dat vind ik bijna verbijsterend. Dit doet geen recht aan de kritiek die op de werkvloer heel breed wordt gedragen. Wat dat betreft ben ik toch wel teleurgesteld.
Staatssecretaris Dekker: Ik wil niet vervallen in karikaturen.
De heer Beertema (PVV): Dit is geen karikatuur. Ik spreek vanuit het perspectief van de klas, van de onderwijsvloer. Iedereen die zegt dat ik daar een karikatuur van maak, nodig ik uit om eens met mij mee te gaan naar de scholen. Ik laat mij hier niet wegzetten als iemand die alleen maar karikaturen maakt. Kom op, zeg.
Staatssecretaris Dekker: Ik kom op scholen waar twee dingen worden gedaan. Daar wordt geoefend met hoofdrekenen, de harde sommen en de talige sommen. De staartdeling is helemaal niet verdwenen in het onderwijs. Gelukkig maar, zou ik haast zeggen. Ik kom regelmatig op scholen waar kinderen ook die nog gewoon leren. Ik vind dat heel erg belangrijk. Ik vind het echter ook niet gek dat er aandacht is voor de toepassing daarvan. Ik vind het juist wel goed dat wij experts hebben, een CvE en een Cito die worden geholpen door leraren. Het zijn de leraren zelf die daarbij de belangrijkste adviseurs zijn. Zij geven aan wat een goede mix is van die twee. Waarom zou je nou moeten kiezen tussen de ene of de andere school en het niet gewoon allebei goed doen? Ik wil dat leerlingen aan het einde van een vmbo goed kunnen rekenen. Ik wil dat ze kunnen hoofdrekenen en dat ze ook weten hoe dat moet worden toegepast. Laten we vooral inzetten op beide.
De heer Rog (CDA): De Staatssecretaris concludeert dat de rekentoets deugt. Dat is een duidelijk standpunt. Tegelijkertijd slaagt meer dan 70% van de leerlingen op het havo en het mbo daar niet voor. Dat is de eerste conclusie. De tweede conclusie is dat leraren in die beroepsgroep grote problemen hebben met het realistisch rekenen. Anders dan de Staatssecretaris hebben zij het gevoel dat zij zich op weg naar die toets – die toets lijkt belangrijker te zijn dan de weg daarnaartoe – moeten conformeren aan het realistisch rekenen. De Staatssecretaris zegt dat hij met leraren praat en dat hij hen er ook via het CvE bij betrekt. Is de Staatssecretaris bereid om een grondig debat met de sector te voeren, om onderzoek te doen naar die rekenmethodes en daadwerkelijk te onderzoeken welke invloed leraren hebben als zij gebruikmaken van de verschillende methodes? Ik vind niet dat wij hier moeten stellen dat een bepaalde methode niet gebruikt mag worden, maar ik vind het wel belangrijk om te achterhalen of al die leraren die ons benaderen en kritiek hebben op het realistisch rekenen, een punt hebben en in vrijheid voor een eenvoudig en goedkoop alternatief kunnen kiezen.
Staatssecretaris Dekker: Het antwoord daarop is: ja, dat kunnen ze. Mooier dan dat kan ik het niet maken. Overigens komen de vele berichten die de heer Rog hoort, bij mij niet binnen. Ik heb weet van een stuk in de krant, en er zullen er best nog een aantal te vinden zijn, maar ik krijg echt de indruk dat veel docenten in het voortgezet onderwijs vinden dat er wel sprake is van een goede balans. Ik weet zeker dat, als je ernaar zoekt, er ook hardliners te vinden zijn die menen dat het traditionele rekenen helemaal niks is en dat het allemaal toegepast moet zijn. Het gaat erom dat wij uitgaan van een goede mix van de twee. In mijn ogen zit dat op dit moment prima in de referentieniveaus. Ik vind dat de toetsen daar ook goed bij aansluiten.
De heer Rog vraagt mij of ik bereid ben om leraren daarbij te betrekken en of ik daar onderzoek naar wil doen. Ik vind dat dit constant moet gebeuren. Ik zal ook in gesprek gaan met het CvE en het Cito opdat dit op een goede manier gebeurt. Op dit moment heb ik echter geen aanleiding om eraan te twijfelen dat hier sprake is van een enorm groot probleem. Als dat anders is, mijnheer Rog, dan kom ik onmiddellijk bij u terug en dan denk ik dat wij een punt hebben, maar laten we het dan doen op basis van feiten.
De heer Rog (CDA): Het was de Staatssecretaris zelf die hier niet minder dan de term «schoolstrijd» gebruikte voor de verschillende opvattingen over het rekenonderwijs. Dat is geen lichte term. In mijn contacten met leraren ervaar ik het precies zoals de Staatssecretaris het benoemt: er is sprake van een schoolstrijd. Op dit moment kunnen we misschien een nog grotere ramp voorkomen. Laten wij dit momentum daadwerkelijk gebruiken om te kijken naar dat rekenonderwijs en laten wij daarbij het hele veld betrekken. Laten wij echt die discussie aangaan en werkelijk eens evidence-based – echt een term voor dit kabinet – bepalen welk effect welk type rekenonderwijs heeft. Ik denk dat wij het aan de leerlingen van de toekomst verplicht zijn om meer inzicht te hebben in de effecten van die verschillende typen rekenonderwijs, zeker als de eindtoetsen en de slaag-zakregeling er komen.
Staatssecretaris Dekker: De heer Rog en ik zijn het, denk ik, met elkaar eens. Ik zei net al iets over het onderzoek dat de NWO doet. Daarbij wordt geprobeerd om dit soort dingen in kaart te brengen. Dat leidt ook voortdurend tot aanpassing. Anders kunnen we ieder jaar bij het maken van de examens gewoon het kopieerapparaat aanzetten en net wat andere getalletjes invullen, en dat is dan weer het examen voor het volgende jaar. Men ziet dat de examens worden ontwikkeld aan de hand van de meest recente inzichten. Ik wil de heer Rog echter ook het volgende meegeven. Binnen een vakgebied worden wezenlijke discussies gevoerd. We moeten niet de illusie hebben dat wij die nu even een-twee-drie uit de weg gaan helpen. De vraag wat goed reken- of wiskundeonderwijs is, is altijd onderwerp van verschillende ideeën en verschillende discussies. Dat was zo in 2009, toen wij de KNAW daarnaar lieten kijken, en dat zal over vijf jaar nog zo zijn. Misschien is dat niet zo heel erg. Misschien is het wel goed dat er constant discussie is over de vraag hoe goed rekenonderwijs eruitziet. Laten wij geen definitief oordeel uitspreken aan de hand van een snel onderzoekje, maar hierbij continu de vinger aan de pols houden door die opdracht mee te geven aan degenen die de toetsen maken. Dat dient echt te gebeuren in samenspraak met docenten en daarnaar moet continu onderzoek plaatsvinden. In het komende jaar is daarmee weer een groot bedrag gemoeid. Laten wij er ook voor zorgen dat er vervolgens met dat onderzoek evidence-based iets gebeurt.
De heer Jasper van Dijk (SP): Het is opmerkelijk dat de hele Kamer, alle partijen, kritiek hebben geuit op het realistisch rekenen. Toch meent de Staatssecretaris het beter te weten en zegt hij dat de rekentoets nu prima in balans is. Dat heet «dissonantie». Ik ben het eens met degenen die zeggen dat je hier wel actie op moet ondernemen. Dat kun je niet wegzetten op onderzoeken die al lopen en dan volgend jaar wel verder zien. De Staatssecretaris mag hier best wat meer urgentie laten zien. Het is aardig, en misschien ook wel slim, om even de twee voorbeeldjes te noemen die hij vanochtend heeft uitgezocht, maar ik ben het eens met de heer Van Meenen als hij zegt dat wij natuurlijk die hele toets moeten zien. De kritiek is er in ieder geval al heel lang. Ik wil de Staatssecretaris vragen om hier serieus onderzoek naar te doen. Als hij dat niet wil, zou de Kamer dat moeten doen. Dat heb ik al aangekondigd. Hetzelfde geldt eigenlijk voor de haalbaarheid van de rekentoets in het algemeen, waar ik om gevraagd heb, en waar ook de sector om vraagt, in de aanloop naar de definitieve invoering. Misschien wil de Staatssecretaris daar ook op ingaan.
Staatssecretaris Dekker: Op dat laatste kom ik iets verder in mijn betoog zeker terug. Daarbij gaat het namelijk over iets wat net anders is. Het gaat daarbij over de haalbaarheid en niet zozeer over de betrouwbaarheid en de inhoud van die toets. Ik wil de Kamerleden vragen om ook zelf eens goed naar die toets te kijken. Het is openbare informatie. Als de heer Van Dijk vindt dat je afgestudeerd Neerlandicus moet zijn om dat te kunnen begrijpen, dan voeren wij wat mij betreft opnieuw discussie, maar ik ben die mening niet toegedaan. Ik vind dat toegepaste rekensommen eigenlijk dingen toetsen die iemand die straks een vmbo-diploma krijgt, gewoon nodig heeft in het maatschappelijk leven. Ik kan nog een aantal voorbeelden geven van dat soort contextuele rekensommen. Je hebt bijvoorbeeld een treintabel. Je gaat naar je werk. Je weet dat het met de trein 35 minuten duurt en dat je nog 5 minuten moet lopen. Welke trein moet je dan pakken om op tijd op je werk te zijn? Deze toegepaste opgaven zijn misschien geen staartdeling of een vermenigvuldigingstabel, maar wij mogen van leerlingen aan het einde van het vmbo toch vragen dat zij dit soort relatief eenvoudige toegepaste rekensommen kunnen maken.
De voorzitter: Wij gaan tot 17.30 uur door. We willen allemaal een tweede termijn. Ik vraag de leden om nog iets korter te zijn bij het stellen van de vragen en ik vraag de Staatssecretaris om nog iets korter te zijn bij het geven van het antwoorden. Ik zie dat de heer Van Dijk nog een vervolgvraag wil stellen.
De heer Jasper van Dijk (SP): De kritiek, die helemaal niet nieuw is maar al jaren wordt gegeven, is dat de rekentoets te talig is. Voordat je het weet, doe je bij wijze van spreken twee taaltoetsen. Dat mensen een spoorboekje moeten leren lezen, is prachtig, fantastisch, maar de kritiek vanuit het rekenonderwijs is veel fundamenteler. Maar goed, de Staatssecretaris is er tevreden mee. Daar zit natuurlijk ook de lastige discussie onder over de vraag of de politiek daar nu wel of niet over kan oordelen en of je dat niet aan deskundigen moet overlaten. Ik constateer dat de Staatssecretaris meent te kunnen zeggen dat hij de toets in balans vindt. Dat is een oordeel over de inhoud van die toets. Dan kunnen wij dat natuurlijk ook best. We moeten ook niet passief achteroverleunen als we constateren dat het met die toets niet goed gaat. Bij die vaststelling wil ik het laten. Ik zal daar in een VAO op terugkomen.
Mevrouw Straus (VVD): Ik wil mij niet met de inhoudelijke discussie bemoeien, want ik ben geen rekendeskundige. Ik zie wel dat er een spanningsveld is. Wat ik wel graag wil weten, is op welke manieren het veld erbij wordt betrokken en hoe met het veld wordt gecommuniceerd. Misschien kan de Staatssecretaris ons daarin tegemoetkomen, want dat geldt niet alleen voor rekenen, maar voor alle curricula en examens. Ik vind het heel erg belangrijk dat wij de docenten hier daadwerkelijk bij betrekken. Zij moeten echt het gevoel hebben dat hun reacties meetellen en worden meegewogen in de uiteindelijke afweging. Ik hoor ook vaak dat mensen het opgeven en niet meer meedoen aan de discussies omdat zij denken dat het toch niet helpt. Dat vind ik heel erg jammer. Als wij de professionaliteit van de leerkracht weer centraal willen stellen – in veel discussies komt naar voren dat wij dat ook graag willen – dan moeten we hun deskundigheid een prominente rol geven in de ontwikkeling van de curricula. De mensen die een ander geluid laten horen, wil ik vooral oproepen om zich te mengen in die discussies, zodat er inderdaad een gewogen oordeel kan zijn. Ik vraag dus eigenlijk of de Staatssecretaris ons informatie kan geven over hoe dat in elkaar zit: hoe wordt het veld betrokken bij de ontwikkeling van curricula en examens?
Staatssecretaris Dekker: Het antwoord daarop is «ja». Ik wil de indruk wegnemen die de heer Van Dijk schetst, namelijk dat dit mijn persoonlijke mening is. Dit is de mening die mij is verteld door de mensen die er verstand van hebben, die goed in het vak zitten en die weten hoe je toetsen en eindexamens maakt die op een betrouwbare manier een bepaald kennisniveau toetsen. Voordat we iets nieuws gaan optuigen, is het misschien goed dat ik inzichtelijk maak hoe dit soort dingen tot stand komt. Misschien moet ik daarbij niet alleen zeggen hoe zij tot stand komen, maar ook iets meer ingaan op de bevindingen van de KNAW in 2009. In die tijd heeft ook onderzoek plaatsgevonden: wat is daar nu precies uitgekomen, wat kunnen wij daarvan leren en wat kunnen wij daar vervolgens mee doen? Dan is de Kamer in ieder geval goed geïnformeerd over hetgeen er al allemaal gebeurt. Ik denk dat dit al heel veel is.
Ik ga nu over van de inhoud van de rekentoets, waar wij net een goed debat over hadden, naar de vraag of wij nu blij zijn met de resultaten daarvan. Ik ben daar nog niet tevreden mee; laat ik dat ook maar direct zeggen. De rekenresultaten in het vo en het mbo zijn zorgwekkend. Een serieuze inzet van scholen is geboden om dit te verbeteren. Ik zeg hier ook maar bij dat wij daarover afspraken hebben gemaakt met het onderwijs. Ik begrijp dat men mij ter verantwoording roept, maar ik doe hetzelfde bij het onderwijsveld. Jaar in, jaar uit geven wij het onderwijs extra geld om het reken- en taalonderwijs op een beter niveau te krijgen. Ik vind dat het ook onze taak is om te kijken of die belastinggelden goed worden besteed en of dat tot betere resultaten leidt. Ik ben daar dus wel wat kritisch over. De cijfers laten zien dat de verschillen tussen de scholen enorm zijn. Er zijn scholen die hun taal- en rekenonderwijs veel beter op orde hebben dan andere scholen met een vergelijkbare populatie. Dan is de vraag wat wij gaan doen. Gaan wij dan de ambities loslaten? Gaan wij dan uitstellen? Of geven wij die scholen een aantal jaren geld om dit goed op orde te krijgen en zeggen wij tegen hen dat wij nu gewoon verwachten dat er geleverd wordt? Ik zou kiezen voor het laatste. Tegelijkertijd zijn we ook reëel. Ik vind dat de resultaten op de rekentoets op dit moment nog niet dusdanig zijn dat wij deze met ingang van volgend jaar – dat was oorspronkelijk het plan – moeten laten meetellen met de slaag-zakregeling. De cijfers gaan vanaf volgend jaar wel meetellen. Alle leerlingen gaan in het laatste jaar een rekentoets doen. Zij krijgen daar een cijfer voor en dat cijfer wordt vermeld op de cijferlijst. Ik hoor hierover zorgen, ook van de Kamerleden, maar ik wil ook vragen om enig vertrouwen. We hebben de scholen een tijd lang gevraagd om dit op orde te brengen. De taaltoets, die echt al meetelt omdat het een onderdeel is van het examen, wordt echt al stukken beter gemaakt dan de rekentoets. Ik krijg echter ook de indruk dat het pas echt serieus gaat lopen, als dit serieus gaat meetellen. Dat gebeurt pas volgend jaar als het cijfer op de cijferlijst komt. Ik hoor de zorgelijke reacties van het LAKS en het onderwijsveld. Ze komen mij bekend voor. Ik geef een paar citaten uit kranten van enige tijd geleden: veel meer gezakten door exameneis. Het onderwijs zegt: wij kunnen geen ijzer met handen breken. De voorzitter van de VO-raad zegt: veel meer zakkers eindexamen. Bovendien stond er: ook het aantal zakkers op havo en vwo zal toenemen. Dit waren de alarmerende berichten toen wij vorig jaar de eindexamenniveaus verhoogden. Het is bekend wat het resultaat was: dit alles deed zich niet voor. Als het erop aankomt, kunnen leerlingen veel meer dan wij denken. Alleen moeten zij dan wel het idee hebben dat ze het voor het echie doen, dat het serieus is en ergens om gaat. Datzelfde geldt voor het onderwijs zelf. Wij hebben een enquête gedaan onder scholen. Scholen geven aan dat ze de pilot wel gedaan hebben, maar dat ze onvoldoende werk gemaakt hebben van serieus rekenonderwijs. Ik denk dat ze dat misschien pas gaan doen als het wel gaat meetellen. Ik denk ook dat het haalbaar is.
Afgelopen jaar hebben wij wederom de eindexameneisen verhoogd, nu met een slaag-zakregeling voor de kernvakken. Ook toen hoorden wij van het LAKS en van het voortgezet onderwijs dat het een slachting zou worden. Ik heb altijd gezegd: ik geloof dit niet. Binnenkort zullen de leden der Kamer van mij horen hoe dat heeft uitgepakt, maar ik ben daar zeer optimistisch over.
Over de rekentoets horen wij dezelfde geluiden: het kan niet; het niveau is te hoog; dit leidt tot slachtoffers; dit is het brandmerken van leerlingen. Ik ben daar echter niet van overtuigd. Ik denk dat dit pas echt gaat werken als wij ervoor zorgen dat het meetelt. Ik vind zelf dat wij een goede middenweg hebben gevonden. Van de ene kant telt het wel mee in die zin dat het resultaat gewoon op de cijferlijst staat, want dan doe je het ten minste ergens voor, en van de andere kant telt het nog niet dermate hard mee dat je er volgend jaar keihard op zakt. Dat kan ertoe leiden dat je een onvoldoende haalt en dat er een onvoldoende op je cijferlijst staat. Dat is heel vervelend, maar niet onoverkomelijk. Je kunt gewoon een vervolgopleiding gaan doen. Sterker nog, de vervolgopleiding weet daardoor misschien dat ze je moet bijspijkeren op het vlak van reken.
Ik kijk nog eens naar de cijfers. In de toekomst zal het ook mogelijk blijven om een onvoldoende te halen voor de rekentoets, namelijk een 4,5. Een 4,5 wordt een 5 en een 5 mag je in de kernvakkenregeling ook gewoon compenseren met voldoendes op andere vakken. Als je kijkt naar wie er een voldoende en wie er een onvoldoende heeft gehaald en in acht neemt dat je ook gewoon met een 5 voor de rekentoets je diploma kunt halen, dan zie je dat de cijfers niet zo ongunstig zijn. Dan zakt niet 70%, maar zou de meerderheid op dit moment in ieder geval een voldoende hoog cijfer halen – dat kan dus ook een 5 zijn – om het diploma te halen. Mijn oproep is om hiermee door te gaan. Sommigen, ook vanuit het onderwijs, suggereren om het nog eens uit te stellen. Ik geloof echter niet dat wij dan echt stappen voorwaarts zetten.
De heer Van Meenen (D66): Het is jammer dat ik hier maar één vraag over mag stellen. De Staatssecretaris vermeldt in ieder geval niet, dat er ook een corrigerend mechanisme in de vaststelling van cijfers zit dat er eigenlijk altijd toe leidt dat de slagingscijfers ongeveer hetzelfde zijn. Er wordt namelijk gewoon achteraf gecorrigeerd. Ik zie dat de Staatssecretaris nee schudt. Ik ben benieuwd wat zijn antwoord hierop is. Het is wel degelijk zo dat Cito na het examen berichten stuurt in de zin van: de correctiefactor voor deze keer is dit. Dat is bijna een knop in de hand van het ministerie om ervoor te zorgen dat dit soort wijzigingen tot een succes leidt.
Mijn vraag gaat echter over iets heel anders, namelijk...
De voorzitter: Erg slim, maar kunt u dan wel een heel korte vraag stellen? Eigenlijk was deze inleiding immers ook een vraag.
De heer Van Meenen (D66): Wij komen hier tot een belangrijk kernpunt. Wat is nu wel of niet meetellen? Meetellen is meetellen in de slaag-zakregeling. Dat zal zeker tot een bepaald gedrag van leerlingen en docenten leiden, want zo werkt het examen nu eenmaal. Dat is bepalend. In dit geval telt het cijfer dus niet mee, maar wordt het wel op de cijferlijst gezet. Dat is voor een leerling hetzelfde als zwaar meetellen, want die leerling neemt dat cijfer de rest van zijn leven mee. Het is dus de meest unfaire oplossing waarvoor je kunt kiezen. Staatssecretaris, ik wil niet zeggen «als u echt een vent zou zijn», want dat bent u, maar als u nu echt zou willen doorpakken, dan zou u het cijfer vanaf volgend jaar gewoon laten meetellen. Dan is er een rechtvaardiging om het op de lijst te zetten. Dingen die niet meetellen, moet je gewoon niet op de lijst zetten. Ik heb er eigenlijk niet eens een vraag over. Dit is gewoon een stelling. Er is al een VAO aangekondigd. Ik ondersteun dat. Ik vind dat de Kamer zich echt hierover moet uitlaten, want ik bespeur bij de Staatssecretaris een grote mate van weerspannigheid die mij echt verbaast.
Staatssecretaris Dekker: Ik ben het in dezen oneens met de heer Van Meenen. Ik vind dat het belangrijk is dat het vanaf volgend jaar gewoon gaat meetellen, maar dat wij het nog niet dermate zwaar laten meetellen dat je erop kunt zakken. Als wij dit het volgend jaar niet laten meetellen en het jaar daarop ook niet, gaat de hele ambitie weer op de lange baan. Dan is er geen prikkel voor leerlingen om het goed te doen, want waarom zou je een rekentoets afnemen als er toch niets met het cijfer gebeurt? Dat stelt de heer Van Meenen namelijk in feite voor. Ik vind het ook unfair naar alle scholen die nu al een paar jaar keihard hebben gewerkt om het rekenonderwijs goed te krijgen. Ik lees ook de brieven en ik hoor ook de geluiden van mensen die zich zorgen maken. Dat zijn de mensen die aan het woord zijn in de krantenberichten die ik zojuist aanhaalde. Toen wij vorig jaar zeiden – mevrouw Straus en de heer Beertema waren daar kritisch over – dat wij het cijfer nog even niet zouden laten meetellen in de slaag-zakregeling waren er ook scholen die bij ons aan de bel trokken. Zij zeiden: dat is lekker, wij zijn vanaf 2010 al keihard bezig om onze leerlingen op de rit te krijgen en nu wordt het op de lange baan geschoven. Tussen die belangen moeten wij schipperen. Ik vind dat wij een heel faire tussenweg hebben gevonden.
De heer Van Meenen (D66): Ik heb alle waardering voor scholen die alles in het werk gesteld hebben om hun leerlingen op de rit te zetten. Dat is dan ook het enige doel. Het zou heel erg zijn als die scholen daarmee zouden stoppen, omdat het niet op de cijferlijst komt. Als dat zo is, zijn die schoolleiders geen knip voor de neus waard, want het moet het streven van alle schoolleiders zijn om de leerlingen op de rit te zetten, bijna onafhankelijk van een vermelding. Het gaat mij nu niet om de schoolleiders, maar om de leerlingen. Zij hebben op dit moment op heel veel scholen nog niet het onderwijs gekregen dat ertoe leidt dat zij een voldoende kunnen halen voor die toets. Dat erkent de Staatssecretaris ook. Hijzelf heeft ons die gegevens aangeleverd. 70% op het havo haalt het op dit moment niet. Dat is niet omdat die toets zo onwijs moeilijk is, dat zal allemaal wel, maar omdat het onderwijs nog niet op orde is. Ik haal de woorden van mevrouw Jadnanansing aan: het mag niet zo zijn dat leerlingen slachtoffer worden van onderwijs dat nog niet op orde is. Dat zijn wij nu echter wel aan het doen, want ook een vermelding op de cijferlijst is een veroordeling. Daar zal naar gekeken worden. Daar komt aandacht voor. Ga de hele diepgang die wij in deze discussie gelukkig wel hebben, nog maar eens een keer uitleggen als leerling als je je ergens aanmeldt. Je kunt wel zeggen: ja, maar dat telt niet mee en het onderwijs was toen nog niet helemaal goed en zus en zo. Nee, het wordt gewoon een afrekening op basis van dat cijfer. Daar maak ik mij zorgen om. Ik maak mij geen zorgen om schoolleiders, maar om leerlingen en hun toekomst. Ik weet dat de Staatssecretaris dat ook doet en juist daarom begrijp ik echt niet dat hij dit gaat doen.
Staatssecretaris Dekker: Ik deel de zorg van de heer Van Meenen wel enigszins, maar ik ben het niet eens met zijn oplossing, namelijk dat je er helemaal niets mee moet doen. Leerlingen van 16, 17 of 18 jaar zijn niet op hun achterhoofd gevallen. Als je er niets mee doet, is één kwestie zeker: als je die leerlingen een toets laat maken waarvan ze weten dat het helemaal niet uitmaakt hoe ze die maken, waarom zouden zij dan überhaupt hun best ervoor doen? Dit is misschien ook een reden waarom die toets nu niet zo goed wordt gemaakt. Daar zijn misschien nog andere redenen voor. Dit zijn pilots. 80% van de leerlingen die deze rekentoets heeft gemaakt, zat in het voorlaatste jaar. Volgend jaar hebben de scholen alweer een jaar extra gehad om het rekenonderwijs op peil te brengen. Wij betalen scholen nu al een aantal jaren om goed rekenonderwijs op poten te zetten en ik hoop dat de heer Van Meenen het met mij eens is dat wij dan ook van ze mogen vragen dat zij dat doen. Wij moeten dan niet zeggen: wij weten het niet en wij schuiven het nog maar even op de lange baan.
Een cijfer dat op de cijferlijst staat, telt natuurlijk, ook al kun je er niet op zakken. Ik denk overigens dat het heel goed mogelijk is dat grote aantallen leerlingen gewoon voldoendes halen. Ik vond aardig wat de heer Rog, die jarenlang maatschappijleer heeft gegeven, aangaf. Zijn vak telde niet mee bij het zakken of slagen, maar het cijfer stond wel op de eindlijst. Volgens mij wordt je vak pas relevant als het cijfer in die zin mee gaat tellen. Ik geloof niet dat die rekentoetscijfers wezenlijk zullen verbeteren, zolang het cijfer niet relevant is, zolang het eigenlijk niet uitmaakt hoe je het op dat vlak doet. Wij moeten de vinger aan de pols houden. Ik gaf net aan het een en ander te doen. Ik heb daar ook plannen voor. Ik kom straks terug op de vraag van mevrouw Jadnanansing wat wij het komend jaar gaan doen om dit goed op de rit te krijgen. Ik zou het gewoon doodzonde vinden om dit nu weer te vertragen.
De heer Beertema (PVV): De Staatssecretaris en ik zijn het op dit punt helemaal eens. Ik deel de zorgen van D66 op dit punt totaal niet. Ik heb wel een andere zorg, namelijk de zorg die de Staatssecretaris zelf ook al een beetje aangaf toen hij vertelde over de onderwijsorganisaties die, zodra er iets verandert, als in een reflex altijd maar weer roepen: dit wordt een ramp, het wordt een slachtpartij enzovoorts. Ook daar heerst toch een beetje die D66-achtige cultuur van niet willen meten en vooral geen eisen stellen. Ik vind het buitengewoon zorgelijk dat, zoals ik lees in een van de rapporten over het speciaal onderwijs, daar het dubbele beeld ook naar voren komt: de invoering van de referentieniveaus leidt ook daar tot meer leeractiviteiten en bijna iedereen zegt daar dat dit niet haalbaar is. Er zijn echter ook altijd weer leraren die hier toch blij mee zijn, omdat zij de leerlingen altijd hebben ondervraagd. Voor een leraar is er niets erger dan zich te realiseren dat hij ondervraagt, dat hij geen eisen stelt. Is de Staatssecretaris niet bezorgd dat die watjescultuur niet veel teveel doorslaat, juist in al die onderwijsorganisaties? Ik bedenk nu dat er een nieuwe voorzitter van de VO-raad komt. Dat lijkt mij nu ook niet typisch de man die daar heel erg ambitieus...
De voorzitter: Wat is uw vraag, mijnheer Beertema?
De heer Beertema (PVV): Deelt de Staatssecretaris mijn zorg dat de onderwijsorganisaties in dezen meer een hindermacht zijn dan dat zij meewerken aan een ambitieuze onderwijscultuur?
Staatssecretaris Dekker: De heer Beertema kiest hierin zijn eigen woorden en ik deel de insinuaties die daarin gemaakt worden niet. Als wij zeggen dat wij de lat wat hoger leggen, krijgen wij inderdaad veel reacties vanuit het onderwijs in de trant van: dat kan niet, dat leidt tot een slachting, dat is niet haalbaar. Ik zie echter dat het in de praktijk enigszins blijkt mee te vallen en dat begint inmiddels ook onderlegd en bewezen te worden. Dat komt niet doordat de toetsen worden gecorrigeerd. Als ik verslag doe over het eindexamen van het afgelopen voorjaar, waarbij voor het tweede jaar op rij de eindexameneisen zijn verscherpt, zal ik precies uitleggen hoe de correctieregel werkt. Ik zie de mensen op de publieke tribune, die daar verstand van hebben, knikken. Wij zien echt dat het niveau al een aantal jaren achtereen aan het toenemen is. Wij moeten dus de ambitie hooghouden. Dat is in ieder geval mijn taak als Staatssecretaris.
De voorzitter: Ik kijk naar de klok. Wij hebben nog maar twintig minuten en nog heel veel te behandelen. Ik weet dat alle fracties een tweede termijn willen. Ik verzoek u allen dus om met rekenkundig inzicht kort, krachtig en snel verder te gaan. Dat moet lukken.
Staatssecretaris Dekker: Natuurlijk leven er zorgen bij de leden van de commissie. Ik deel die voor een deel. Dit betekent dat wij in de komende tijd niet op onze handen gaan zitten. Wij zeggen niet: wij voeren dit nu in en dan komt alles wel goed. Nee, wij gaan ook de zeilen bijzetten.
Ik ga nu kort in op de implementatiestrategie. Volgens mij is het heel belangrijk om het tempo en de ambitie helder vast te houden, om de boog gespannen te houden. Wij moeten dus niet de ambitie laten varen, maar juist een extra inspanning leveren om het rekenonderwijs op niveau te krijgen.
Mevrouw Jadnanansing vroeg naar een plan van aanpak. Ik denk dat ik het volgende kan doen; ik heb het een en ander ook al beschreven in mijn brief. Wij beginnen met steunpunten taal en rekenen. Wij gaan dit de komende twee jaar nog eens heel intensief erbij doen. Het College voor Examens heeft voorgesteld om wat meer te werken met voorbeeldtoetsen, zodat de scholen precies weten wat er van ze wordt gevraagd en leerlingen daarmee kunnen oefenen. Wij zullen de rekenresultaten ook iets meer gedetailleerd terugkoppelen, zodat scholen kunnen zien op welke onderdelen ze goed scoren en op welke wat minder. Zij kunnen daar hun voordeel mee doen voor hun eigen curriculum, hun eigen onderwijs. Ik heb bedacht – dat zou dan onderdeel zijn van het plan van aanpak – dat wij de Inspectie van het Onderwijs ook een rol daarin kunnen geven. Als wij willen dat het beter wordt en de Kamer mij kritisch aanspreekt, ga ik ook de scholen kritischer aanspreken als zij niet leveren. Het is niet mogelijk dat de ene school het wel goed doet en de andere niet. Dit betekent dat de ene school er wel werk van maakt en de andere niet, terwijl ze allebei geld krijgen. Laten wij dus vooral het onderwijs wat meer achter de broek aanzitten op dit punt.
Ik vind dat wij serieus moeten kijken naar de categorieën. Als wij namelijk gaan werken met de rekentoets en die bepalend wordt voor het überhaupt verkrijgen van een diploma, dan heeft die zeer vergaande consequenties. De leden spraken over uitval, maar ik wil niet dat 50%, 40% of 30% van de leerlingen straks het vo en mbo zonder diploma verlaat. De toets moet dus wel haalbaar zijn. Ik wil daarom kijken naar twee doelgroepen. De eerste doelgroep bestaat uit de kinderen met een aandoening, zoals dyscalculie. Op dat vlak doen wij al het een en ander. Mevrouw Straus vroeg hoe het zit met het masterplan. Wij hebben al protocollen. Het onderwijs werkt daar al sinds 2011 of 2012 mee. Wij gaan die wel intensiveren en dus versnellen. Dit is allemaal ruimschoots ingevoerd en doorgevoerd voordat de rekentoets in 2016 gaat meetellen voor de slaag-zakregeling. Je moet dan bekijken of je voor deze kinderen een aangepaste toets of een toets met een iets lager niveau invoert, waarmee die kinderen wel een diploma kunnen halen, maar dan met een aantekening op hun cijferlijst. Dat is belangrijk.
Wij moeten hierbij wel uitkijken, zodat straks niet 30% tot 40% van de leerlingen dyscalculie heeft. Van zoiets gaat altijd een aanzuigende werking uit. Wat dat betreft moeten wij ook kritisch zijn naar het onderwijs, want de inschatting is dat het daarbij gaat om 5% van de leerlingen. Wij moeten ervoor waken dat dit gaat exploderen, omdat scholen hun onderwijs niet op orde hadden en de leerlingen dan maar in die categorie schuiven.
De tweede doelgroep waar ik graag naar wil kijken zijn de leerlingen die nu naar de onderste trede van het vmbo gaan en vervolgens vaak naar de onderste trede van het mbo, leerlingen in het vmbo bb. Wij houden voor hen vast aan het 2F-niveau. Ook daar kan ik wel op terugkomen, als de Kamer vraagt om dit nader uit te werken in gesprekken met de sectorraden en met het onderwijs zelf in een soort aanvalsplan of plan van aanpak voor het komend jaar. Wij zien mogelijkheden om in de vraagstelling van die toetsen het een en ander te doen. Dit betekent niet dat wij de schaal veranderen. Soms zitten er in toetsen iets te moeilijke vragen die je beter kunt afstemmen op het niveau van die leerlingen, maar dan toets je toch op 2F-niveau. Mocht nu blijken dat het voor die doelgroep toch te moeilijk is, kun je nog bij de normering daarvoor corrigeren. Dan ga je onder 2F zitten, maar dat kun je pas doen als laatste redmiddel.
Onderzoek heeft zin als het gaat om het in kaart brengen van de precieze doelgroep binnen het vmbo bb die het wellicht nooit zal halen op dit niveau. Dat weten wij nu echt niet. Ik vind dit zeer relevant, ook in reactie op de brief die de sectorraden aan de Kamer en aan mij hebben gestuurd. Ik wil geen heel onderzoek naar alle referentieniveaus van po tot mbo, met alle verschillende niveaus daarbinnen. Dit is een specifiek onderzoek naar deze doelgroep. Ik denk dat wij nog iets kunnen leren van zo'n onderzoek.
Ik heb nu enkele contouren geschetst. Ik zal de Kamer verder informeren over de wijze waarop wij het verder doen. Ik zal hierover ook serieus in gesprek gaan, omdat mevrouw Jadnanansing zegt dat wij de ambitie niet op de lange baan gaan schuiven. Wij houden daaraan vast, maar dan moet er ook echt iets gebeuren in het onderwijs. Ik wil daar voor mevrouw Jadnanansing aan sleuren. Hiermee heb ik de vragen over de rekentoets beantwoord.
Er zijn ook andere vragen gesteld, bijvoorbeeld over de Cito-scores. Aan mij werd gevraagd wat ik daarvan vind. Ik heb in debatten en ook in de brieftekst aangegeven dat wij de Cito-scores niet uit eigen beweging hebben geopenbaard. Wij konden niet anders, omdat er een aanvraag lag op grond van de Wet openbaarheid van bestuur. Ik heb er heel bewust voor gekozen om in dat hele proces de uiterste zorgvuldigheid na te streven. Ik heb steeds rechtszaken afgewacht en niet al van tevoren de zaken geopenbaard. Ik had dat kunnen doen, maar ik heb dat niet gedaan. De rechter heeft in tweede instantie datgene aangegeven wat ik ook constateerde, namelijk dat wij niet anders kunnen. De rechter heeft RTL dus in het gelijk gesteld. Dat was de reden waarom de cijfers zijn gegeven.
Men heeft mij ook om een duiding gevraagd. Ben ik nu blij, boos of ongelukkig? Ik zit er redelijk neutraal in, moet ik eerlijk bekennen. Ik behoor niet tot de school die het vreselijk vindt dat deze Cito-cijfers openbaar zijn. Ik vind dat je ze wel met enig verstand moet bekijken. De kale Cito-cijfers zeggen namelijk niet zoveel. Daarvoor moet je ze eerst op een verstandige manier corrigeren. Heeft RTL dat op alle fronten even goed gedaan? Ik vind dat RTL daar een poging toe heeft gedaan, maar RTL is niet geslaagd met een tien. Er is echter wel een poging gedaan om de cijfers meer in perspectief te stellen. Dit is in samenwerking gebeurd met iemand die hier verstand van heeft. RTL heeft niet alleen de kale cijfers gepresenteerd. Ik druk mij voorzichtig uit.
Ik ben er een voorstander van dat ouders inzicht hebben in dit soort gegevens. Zeggen die Cito-cijfers alles over de kwaliteit van het onderwijs? Nee. Zeggen ze iets? Als je die corrigeert, ja! De cijfers zeggen iets over het niveau van de leerlingen aan het einde van het basisonderwijs. Ze zeggen iets over hoe ze het doen op het vlak van taal en rekenen als je bekijkt waar ze mee beginnen. Je moet dus ook altijd kijken naar de leerwinst, naar datgene wat de school heeft toegevoegd. Dan kunnen die cijfers iets – niet alles – zeggen over het niveau van taal en rekenen dat kinderen na acht jaar basisonderwijs hebben bereikt.
Ik ben dus een groot voorstander – gelukkig veel basisscholen zelf ook – van meer transparantie over de wijze waarop scholen het doen op tal van fronten. Daar zou dit onderdeel van moeten en kunnen zijn, maar niet het enige onderdeel. Daarom ben ik ook blij dat de PO-Raad zelf extra tempo gaat maken met de Vensters voor Verantwoording, zodat het veel transparanter is hoe scholen het op tal van fronten doen, waaronder de eindtoetscijfers. Ik denk dat dit een veel afgewogener beeld zal geven. Dat vinden wij belangrijk en daarom ondersteunen wij de PO-Raad daarin.
De voorzitter: Bent u klaar met dit kopje?
De heer Van Meenen (D66): Het is blijkbaar zo dat de cijfers aan DUO moeten worden geleverd. Een van de redenen waarom het WOB-verzoek succesvol is geweest, is dat er blijkbaar een levering aan de overheid plaatsvindt. Ik had de Staatssecretaris gevraagd om in te gaan op de vraag of de inspectie niet beter kan kijken naar wat de scholen met de scores doen dan naar de scores zelf. Daar heb ik nog geen antwoord op gekregen.
Staatssecretaris Dekker: Ik denk dat dit niet onmiddellijk soelaas biedt. Uiteindelijk maakt niet alleen DUO gebruik van die cijfers, maar ook de inspectie. Overigens wordt DUO ook gebruikt om die Vensters voor Verantwoording te vullen. De inspectie kijkt naar de resultaten, naar de eindscores. Dat is een indicator in het risicogestuurd toezicht. Als een school in een bepaalde wijk heel slechte resultaten bereikt wat betreft de eindscores, is dat voor de inspectie een aanleiding om eens langs te gaan. Ik vind dat niet zo gek. Ik begrijp niet waarom de ene basisschool – soms staan ze rug aan rug – veel betere resultaten behaalt dan de andere. Daar kan een goede verklaring voor zijn. Het is ook niet zo dat het een keihard «afreken-iets» is, maar het is wel een aanleiding voor de inspectie om daar te gaan kijken. Niet meer aanleveren bij DUO biedt geen soelaas, omdat de scores vervolgens toch aan de inspectie geleverd zouden moeten worden. Dan is de inspectie in het bezit van de cijfers en ook dan geldt de Wet openbaarheid van bestuur.
Alleen kijken naar wat een school met die resultaten doet, is mijns inziens onvoldoende. Ik vind dat wij best aan een basisschool mogen vragen wat men de kinderen aan het einde van groep acht geleerd heeft op het vlak van taal en rekenen. Waar staan die kinderen?
De voorzitter: Heel kort.
De heer Van Meenen (D66): Ja, maar het gaat wel ergens over.
De voorzitter: Ik ben het met u eens, maar de Staatssecretaris moet echt om 17.35 uur weg.
De heer Van Meenen (D66): Dat begrijp ik. Dan doe ik het ordevoorstel om het nu hierbij te laten en volgende week verder te gaan. Het kan niet zo zijn dat wij het verder maar laten gaan, omdat wij nog maar een paar minuten hebben. Daar is dit onderwerp echt veel te belangrijk voor; vandaar mijn ordevoorstel. Misschien kunnen wij daar aan het einde nog even op terugkomen.
De Staatssecretaris zegt letterlijk dat hij het terecht vindt dat de inspectie daarnaar kijkt, omdat het een indicatie van de kwaliteit van het onderwijs is. Daar gaat de discussie nu precies over. Uit alle reacties uit het veld, inclusief die van Cito zelf, blijkt dat dit geen indicator van de kwaliteit van het onderwijs is. De Staatssecretaris zegt terecht dat het over de toegevoegde waarde gaat. Daarom is het zo belangrijk wat er met die scores gebeurt. Kan een school ervan leren? Gebruikt de school dit als diagnostische toets voor haar leerlingen en zegt zij: wij zien dat onze leerlingen slecht scoren op een bepaald onderdeel, dus op dat vlak moeten wij ons onderwijs aanpassen. Dat maakt het onderwijs beter. Het onderwijs wordt echter niet beter van het publiceren van ranglijstjes. Dit beïnvloedt alleen maar foutief keuzegedrag en heeft perverse prikkels tot gevolg. Is de Staatssecretaris het met mij eens dat dit soort lijstjes leiden tot pervers gedrag?
Staatssecretaris Dekker: Ik ben het niet met de heer Van Meenen eens dat die lijstjes leiden tot pervers gedrag. Ik vind net zoals de heer Van Meenen dat het uiteindelijk gaat om de toegevoegde waarde van scholen. Er loopt een pilot. De Kamer krijgt daar tegen het einde van het jaar meer van te horen. De toegevoegde waarde breng je in kaart door te kijken waar kinderen aan het begin en aan het eind van de schoolloopbaan staan. Als je die twee punten met elkaar vergelijkt, zegt die eindtoets wel iets. Je moet hem echter in het perspectief en de context van de begintoets brengen.
Ik ben in verwarring. Ik ben heel erg voor transparantie. D66 is dat doorgaans ook. Ik heb hier het verkiezingsprogramma van D66 uit 2010 – dat dan wel – en citeer daaruit het volgende: «De onderwijsinspectie moet de prestaties van scholen ten opzichte van de centrale kwaliteitsnorm inzichtelijk en vergelijkbaar bekend maken, op gemeentelijk niveau (bij voorkeur via internet).» Het kan dat er een enorme wijziging heeft plaatsgevonden in de koers van D66 of dat de wereld in twee of drie jaar tijd helemaal is veranderd. Ik ben het met dit citaat in de basis eens. Ik vind dat ouders en leerlingen, als zij de belangrijke keuze moeten maken voor een school, het recht hebben om te weten hoe de scholen ervoor staan. Het gaat dan niet alleen om de eindtoets, maar om veel meer dingen. Werkelijk waar, ik zie niet in waarom wij ouders niet iets meer inzicht kunnen bieden in de wijze waarop het zit met die toegevoegde waarde van de school. Er zijn in Nederland topscholen en scholen die zich echt kunnen verbeteren. Ik vind dat ouders het recht hebben op die informatie.
De heer Van Meenen (D66): Voorzitter, dit is uitdaging. Vindt u het goed als ik daarop inga?
De voorzitter: Ja, natuurlijk, maar kort.
De heer Van Meenen (D66): In de afgelopen drie jaar, dus sinds 2010, is er heel veel veranderd. Er is de afgelopen jaren een sfeer ontstaan dat scholen afgerekend worden op dit soort toetsresultaten. De werkelijkheid is veranderd. Daar reageer ik op. Dat is het resultaat van de lijstjes die nu gepubliceerd zijn en gaan worden. Dat is de verandering in de werkelijkheid. D66 is nog steeds een voorstander van transparantie, ook naar ouders toe, vooral horizontaal op eigen initiatief van de scholen. Dat is een feit. Dat zal ook altijd zo blijven.
Staatssecretaris Dekker: Ik doe een rerun. Ik heb hier nu het verkiezingsprogramma van D66 van 2012. Ik citeer ook hieruit: «Om een bewuste schoolkeuze mogelijk te maken moet de onderwijsinspectie de prestaties van scholen inzichtelijk, vergelijkbaar en vrij herbruikbaar online publiceren.» Ik kan het niet duidelijker maken dan D66 in dit citaat. Het gaat er mij om dat wij dat nu niet plotseling allemaal weer overboord gooien. Wij moeten dit op een verantwoorde en zorgvuldige manier doen. Daar gaat het mij om.
De heer Van Meenen (D66): Precies, voorzitter, de prestaties van scholen moeten transparant in beeld gebracht worden. Een prestatie van een school is echter iets heel anders dan de gemiddelde Cito-score. Dat is het discussiepunt hier. De Cito-score zegt niets over de kwaliteit. De Staatssecretaris haalt meerdere keren Cito aan als een zeer deskundig en gerenommeerd instituut. Dat is het ook. Het Cito zegt letterlijk dat die toets dit doel niet dient en dat die niet geschikt is om de kwaliteit van scholen in beeld te brengen. Dat gebeurt echter wel. Dat is mijn punt. Dat heeft dus niets te maken met het verkiezingsprogramma van D66, want daar staat de juiste tekst in. Het gaat om de prestatie, dus om de waarde die de scholen weten toe te voegen. Dan weet de Staatssecretaris net zo goed als ik dat dit iets heel anders is dan het meten van het eindniveau.
De voorzitter: De Staatssecretaris reageert nog even kort. Daarna kunnen andere leden ook nog vragen stellen.
Staatssecretaris Dekker: Op het laatste punt ben ik het volledig met de heer Van Meenen eens. De kwaliteit is meer dan alleen het meten van het eindniveau. Om iets te kunnen zeggen over de toegevoegde waarde, moeten wij die wel in kaart brengen. Wij moeten die vaststellen, meten of wat dan ook. Ik vind het bovendien heel goed dat wij daar transparant over zijn. Laten wij dus bekijken hoe wij elkaar daarin kunnen vinden, als wij discussies voeren. RTL heeft dit gedaan op basis van een WOB-verzoek. Volgens mij is het heel belangrijk dat wij nu eens tegen het onderwijs zeggen dat het niet op alle gegevens moet blijven zitten. Ik vind dat er af en toe veel te terughoudend wordt gereageerd op wat wij naar buiten toe laten zien. Misschien heeft men een beetje koudwatervrees. Volgens mij is het goed als de politiek zegt dat ouders en leerlingen er recht op hebben om dat te weten. Dan moet de informatie betrouwbaar en valide zijn en transparant en zorgvuldig worden vastgesteld. Ik vind het niet erg om ouders die informatie te gunnen. Volgens mij vindt de heer Van Meenen dat ook niet.
De heer Van Meenen (D66): Ik ook niet, maar dat is iets heel anders...
De voorzitter: En nu is het klaar. Ik geef het woord aan de heer Beertema.
De heer Beertema (PVV): Wij maken ons hier toch druk over niets. RTL wil over twee of drie jaar toch helemaal niet meer weten wat de resultaten zijn? Die zogenaamde «centrale eindtoets» – het is een heel gewichtige term – stelt voor de leerlingen zelf natuurlijk straks niets meer voor, want die hebben allang gekozen. Het is niet meer de Cito-toets die wij altijd gekend hebben. Er wordt alleen een heel duur systeem opgetuigd om een beetje de kwaliteit van de school te meten. De leerlingen hebben er niets meer aan. Die hebben allang een school geselecteerd. Dat hebben deze Staatssecretaris en de meerderheid van deze Kamer gewild. Vertrouw me, niemand is straks meer geïnteresseerd in de uitkomsten van de Cito-toets, want het gaat niet meer om de leerlingen.
De voorzitter: Kort!
Staatssecretaris Dekker: Ja, dit kan heel kort, maar ik denk dat de heer Beertema ook antwoord wil op zijn vragen uit de eerste termijn. Er komt een centrale eindtoets met, dankzij het amendement-Rog, de mogelijkheid voor scholen om een alternatieftoets te kiezen. Dat is heel vergelijkbaar met wat er nu is. In de huidige situatie maakt 80% van de scholen al vrijwillig gebruik van de Cito-eindtoets. De heer Beertema zegt dat de toets bepalend moet worden voor de volgende stap. Dan wordt het een soort eindexamen. De leerlingen kunnen misschien nog net niet zakken of slagen, maar het is een soort digitale formule: dit is de uitkomst van je eindtoets, dus jij gaat naar dat soort onderwijs, dus naar vmbo, havo of vwo. Ik vind dat een stap te ver gaan. Ik vind dat dit slechts een van de elementen is waarnaar gekeken moet worden in het totale advies over wat een kind gaat doen in het vervolgonderwijs. Onderwijs is meer dan alleen de eindtoets. Een kind gaat acht jaar naar de basisschool. De leraren die daar rondlopen, zijn doorgaans zeer competent. Zij weten veel meer over de dingen die je misschien niet meet met zo'n toets. In die zin kunnen zij een veel integraler oordeel geven. Dat is de reden waarom de meerderheid van de partijen heeft gezegd dat zij niet wil dat het schooladvies weer zwaarwegender gaat worden bij de overgang van het primair naar het voortgezet onderwijs. Het is echter lariekoek dat de Cito-toets of de eindtoets over twee of drie jaar volledig verdwenen of niets meer waard is.
De voorzitter: Het lijkt of de heer Van Dijk twijfelt of hij nog een vraag wil stellen. Het hoeft niet hoor!
De heer Jasper van Dijk (SP): Wij komen sowieso in tijdnood. Volgens mij moeten wij dus een ordedebatje houden.
De voorzitter: Als wij echt even ons best doen, kunnen wij in een kwartier klaar zijn.
De heer Jasper van Dijk (SP): Ziet de Staatssecretaris dat het heel anders kan uitpakken dan de door hem gewenste uitkomst? De Staatssecretaris zegt dat scholen geen koudwatervrees moeten hebben en dat zij meer informatie moeten geven. Volgens mij gaat het hier niet om scholen, maar om de media bijvoorbeeld. RTL bepaalt zelf wel op welke manier het de cijfers naar buiten brengt. Dan is het onvermijdelijk dat je top tien-lijstjes krijgt, waarbij een school gereduceerd wordt tot één cijfer. Ziet hij dat risico? Wat doet hij dan met zijn eigen wens dat scholen moeten differentiëren en aandacht schenken aan excellentie et cetera? Hij jaagt de scholen namelijk op om alleen maar één goede Cito-score te halen.
Staatssecretaris Dekker: De eerlijkheid gebiedt mij te zeggen dat er aan lijstjes en ranglijstjes altijd een risico kleeft. Ik kan dat in alle eerlijkheid niet ontkennen. Dat risico kun je echter enorm beperken. In Nederland rekenen wij niet af. Een school die boven of onder een bepaalde norm zit, krijgt niet meer of minder geld. Al het onderzoek laat ook zien dat het koppelen van bekostiging aan dit soort dingen, een groot risico met zich brengt. Dat doen wij dus niet in Nederland. Dit soort lijstjes is er ook in andere sectoren, bijvoorbeeld bij ziekenhuizen. Dat vinden wij allemaal veel minder dramatisch. Het is de vraag of daar nu net zulke rare dingen gebeuren. Ik denk dat heel veel mensen heel goed in staat zijn om hier met verstand mee om te gaan. De ouders die ik heb gesproken – ook in mijn kennissenkring – waren heel benieuwd hoe het staat met hun oude school of de school waar hun kinderen naartoe gaan. Men was ook reëel. De ene school krijgt een 7, de andere een 8. Hoe belangrijk is dat nou eigenlijk, vroeg men, want het is de school om de hoek. Het gaat ook om het gevoel dat je erbij hebt. Wij moeten ouders niet onderschatten. Ouders gaan hier doorgaans op een heel wijze en verstandige manier mee om. Zij selecteren scholen niet alleen maar op grond van een plekje in een eindlijst of op de Cito-score. Wij moeten dus waken voor de risico's, maar het feit dat er risico's aan kleven, betekent in mijn ogen niet dat wij het maar niet moeten doen. Wat misschien heel veel risico's wegneemt, is ervoor zorgen dat er goede, betrouwbare vergelijkingen komen. Wie kan dit beter naar buiten brengen dan het onderwijs zelf? Ik constateer dat dit in het basisonderwijs op dit moment eigenlijk nog niet of nauwelijks gebeurt. Er zijn enkele gemeentes en schoolbesturen waar dit wel gebeurt, zoals in Arnhem. Daar zit volgens mij een SP-wethouder die dit uitstekend doet. Hij laat de Cito-scores zien en hij weegt die af aan de hand van de leerlingen die er op een school binnenkomen. Hij compenseert dit alles. Hetzelfde gebeurt in Amsterdam. Hier in Den Haag krijgen ouders een gids waar ook iets in staat over de leeropbrengsten, als zij de keuze moeten maken. Dit kan op een heel zorgvuldige manier. Laten wij scholen vooral aanmoedigen om wat meer openheid van zaken te geven, want zij kunnen dit uiteindelijk op de meest zorgvuldige manier doen.
De voorzitter: U vervolgt uw betoog.
De heer Jasper van Dijk (SP): Nee, ik heb nog een tweede interruptie, tot slot. Deze discussie doet mij denken aan die over realistisch rekenen. Het onderwijs heeft daar heel veel zorgen over. Je hoort steeds vaker: teaching to the test. De Staatssecretaris meent dat het allemaal prima gaat. De scholen kunnen het allemaal wel goed bedoelen, maar het gaat erom wat RTL ervan maakt. Erkent de Staatssecretaris dat de scholen daar gereduceerd worden tot één cijfer?
Staatssecretaris Dekker: Nou, erkennen... Ik constateer dat RTL dit ervan gemaakt heeft. RTL heeft de Cito-scores gewogen en komt daarmee tot een bepaald cijfer. RTL laat ook precies zien hoe het dit heeft gedaan. Dit geeft volgens mij geen volledig beeld van de kwaliteit van scholen. Ik zie dagelijks dat media bepaalde bespiegelingen geven over de kwaliteit van ziekenhuizen, gemeenten et cetera. Is dit een halszaak? Moeten wij dit gaan verbieden? In mijn ogen niet. Dit gebeurt al jaren in het voortgezet onderwijs. Is dat desastreus geweest voor het voortgezet onderwijs? Ik geloof het niet. Als er zorgen zijn, bij het onderwijs en de leden der Kamer, zou ik haast zeggen: laten wij de klok niet terugzetten en doen alsof wij dit allemaal willen weerhouden, alsof wij erop willen gaan zitten en het vooral niet naar buiten willen brengen. Laten wij gewoon de ramen openzetten, de vensters openzetten, en de scholen uitdagen om zelf met een alternatief te komen. Laat de scholen zelf iets zeggen over leeropbrengsten en over de tevredenheid van leerlingen en ouders met de school. Dan moeten de scholen zelf laten zien hoe het staat met de veiligheid op de school. Ik vind dat heel relevante informatie waar ouders en leerlingen recht op hebben. Uit de voorbeelden die ik noem, is op te maken dat het om veel meer gaat dan alleen de resultaten op een eindtoets.
De voorzitter: Gezien de tijd moet u korter en krachtiger betogen, Staatssecretaris.
Staatssecretaris Dekker: Ik zal het kort en krachtig proberen te doen. Er zijn nog enkele zogenoemde «overige onderwerpen» waarover wij het zijdelings hebben gehad.
De heer Van Dijk vroeg hoe ik aankijk tegen het onderzoek van het Cito waaruit blijkt dat leerlingen niet beter Engels spreken dan in 2006. Het onderzoek door het Cito naar de vaardigheid Engels is ook gebruikt bij het opstellen van het plan van aanpak van Engels waar de heer Van Dijk aan refereerde. Uit dat onderzoek blijkt dat de spreekvaardigheid van leerlingen die vroeg vreemdetalenonderwijs hebben genoten, wel significant beter is. Er is een gemiddelde norm. Het maakt bij scholen die eerder met Engels aan de gang gaan, echt uit, maar daarbij gaat het om een beperkt aantal scholen. Dat zie je dus niet een-twee-drie terug in het brede Nederlandse gemiddelde. De groep leerlingen die alleen Engels heeft gehad in groep 7 en 8, is inderdaad niet vooruitgegaan zijn sinds 2006, maar dan hebben wij het over het gemiddelde. Wij moeten dus bekijken wat werkt. Dat is vroeg vreemdetalenonderwijs en daar investeren wij in. Wij zeggen ook niet dat iedere school dat moet doen. Het is optioneel. De scholen die de leraren daarvoor hebben, die daarin willen investeren, die het leuk vinden om daaraan te werken en die denken dat het zin heeft, kunnen van die ruimte gebruikmaken. Er is dus geen verplichting, maar wel ruimte voor scholen.
Mevrouw Straus vroeg of je niet beter alle generieke vakken in het mbo landelijk kunt examineren. Het is belangrijk om een knip te maken tussen taal en rekenen. In het mbo-4 is daar ook Engels bijgekomen. Die vakken zijn namelijk voor al die opleidingen zodanig gelijk dat je er een centraal examen voor kunt invoeren. Het antwoord op die vraag is dus «ja». De meer beroepsgerichte examens zijn vaak heel specifiek. Wij hebben ook zo vreselijk veel richtingen en opleidingen in het mbo dat dit haast ondoenlijk zou zijn. Ik denk dat wij zo een mooie balans hebben tussen de centrale examens voor de vakken die iedereen moet doen en de beroepsspecifieke examens die maar voor enkele gelden.
De heer Van Meenen en mevrouw Straus vroegen op welke wijze wij omgaan met mbo-studenten die non-native speakers zijn. Het mbo leidt op voor de regionale Nederlandse arbeidsmarkt. Werkgevers en het vervolgonderwijs moeten ervan opaan kunnen dat de taalvaardigheid van gediplomeerde mbo'ers op orde is. Het taal- en rekenbeleid in alle onderwijssectoren heeft als doel om deze vaardigheden op een basisniveau te brengen. De diplomaeisen voor Nederlands en rekenen gelden voor iedereen: voor allochtoon, voor autochtoon en voor studenten die nieuw zijn in Nederland. Het zou onverstandig zijn om uitzonderingen hierop te maken, omdat dit een negatief effect heeft op de civiele waarde van de mbo-examens. In de toekomst wordt het wel mogelijk gemaakt dat leerlingen die slechts kort in Nederland verblijven, een halfuur extra tijd krijgen bij het centraal examen.
Hiermee ben ik aan het einde van mijn betoog gekomen.
De voorzitter: Dit is was het einde van de eerste termijn. Ik kijk naar mijn collega's. Wij kunnen een heel korte tweede termijn van een minuut per fractie houden.
De heer Rog (CDA): Ik heb nog een vraag over de beantwoording. Ik geef toe dat dit ook ligt aan het 2F-niveau van de vraagsteller. Ik heb een vraag gesteld over het antwoord van de Staatssecretaris op mijn eerdere vraag. Ik hoop dat de ambtenaren van de Staatssecretaris mijn vraag begrepen hebben.
Staatssecretaris Dekker: Het antwoord ligt inmiddels onder mijn neus. De heer Rog vroeg hoe het zit met de tweede talen. Ik heb daar iets over geschreven in mijn brief. Hij vroeg ook of dit een recht is van leerlingen op alle scholen. Ik antwoord ontkennend op die vragen. Het is aan de school om een besluit te nemen over de vraag of men een tweede moderne vreemde taal kan laten vallen op het vwo. Dit moet wel steeds beredeneerd worden. Het moet gaan om leerlingen die daarvoor in aanmerking komen. Het is geen recht van iedere leerling. Het is een optie die scholen wordt geboden. Dit kan heel goed iets zijn waar scholen zich op profileren. Er zijn scholen die bijvoorbeeld meer kennis en expertise in huis hebben op het gebied van kinderen met dyslexie. Ik vind het goed dat ouders bij de keuze van een school niet alleen de resultaten van een school weten, maar ook weten wat de school op dat vlak kan bieden. Misschien moet men ook aan de voorkant helderheid geven over de vraag of dit tot de opties behoort. Ik zal in mijn gesprek met VO-raad bekijken of daar aandacht aan besteed kan worden.
De voorzitter: Dan is er een ordevoorstel.
De heer Rog (CDA): Sorry, voorzitter, ik heb alle respect voor uw haast.
De voorzitter: Ik heb geen haast. Ik kan tot 24.00 uur vannacht hier zitten.
De heer Rog (CDA): Ik wil even een vervolgvraag stellen, want dit is een relevant gegeven voor een aantal leerlingen. Het is helder dat alleen leerlingen met dyslexie, die een onnodige belemmering ervaren, uitgezonderd kunnen worden. Vervolgens kan de school voor leerlingen die aan dit criterium voldoen, toch besluiten om het niet te doen. Ik vind dat een ongelijk speelveld voor die leerling. Dat is een punt van zorg, want als een school niet heel precies is in de voorlichting aan de voorkant, kan dit betekenen dat een leerling tegen het einde van zijn schoolloopbaan tot de conclusie komt dat hij, terwijl hij aan de criteria voldoet, toch niet die extra taal kan laten vallen. Als dat de werkelijkheid is die de Staatssecretaris wil behouden, is dat een punt waar ik mogelijk op een later moment op wil terugkomen via een willekeurig parlementair instrument.
Staatssecretaris Dekker: Dit is een heel specifieke vraag. Ik kan die niet even uit de losse pols precies beantwoorden. Ik weet niet hoe vaak de conflictgevallen waar de heer Rog het over heeft, zich voordoen. Er zijn echter altijd manieren om in zo'n geval je gelijk te halen, bijvoorbeeld via een geschillencommissie of via een commissie gelijke behandeling. Ik hoop dat het overgrote deel van de scholen er gewoon voor zorgt dat dit soort problemen zich niet voordoet of dat zij die zelf oplossen. Voorzitter, misschien staat u het mij toe dat ik schriftelijk terugkom op deze specifieke vraag van de heer Rog.
De voorzitter: Die toezegging is er. Wij krijgen een nadere schriftelijke uitleg hierover.
De heer Van Meenen (D66): Ik doe een voorstel van orde. Volgens mij is het niet zinvol om een tweede termijn van één minuut te houden. Er zal ook nog een beantwoording moeten plaatsvinden. Mijn voorstel is om een VAO met iets langere spreektijd te houden, bijvoorbeeld vier minuten in plaats van twee minuten spreektijd per fractie. Kan dat?
De voorzitter: Volgens de griffier is dat waarschijnlijk niet mogelijk. Ik weet oprecht niet of wij een VAO met langere spreektijden kunnen hebben. Wat is in dezen wijsheid?
De heer Rog (CDA): Mag ik een suggestie doen? Wij zouden ook een VAO kunnen houden voorafgaand aan een tweede termijn van dit AO.
De voorzitter: Ik vind dat een goed plan. Als de leden het idee hadden dat ik zo'n vreselijke haast had, excuseer ik mij daarvoor. Ik heb geen haast, maar de Staatssecretaris moet weg. Dit is een heel belangrijk onderwerp. Ik zit ook graag aan de kant van de Kamer om dit met de Staatssecretaris te bespreken. Ik denk dat wij deze vergadering nu moeten sluiten en dat wij een wat korter AO, bijvoorbeeld van een uur, voor de tweede termijn inplannen en alvast een VAO aankondigen. Dit kunnen wij niet voor volgende week plannen, want de agenda zit propvol. Het zal dus na het reces plaatsvinden. Dat geeft ons tijd om nog zorgvuldiger naar alles te kijken.
De heer Van Meenen (D66): Ja, want wij krijgen ook nog materiaal toegezonden.
De voorzitter: Wij sluiten deze vergadering nu en zullen voor over twee weken een kort AO en een VAO inplannen. Tijdens dit AO zijn de volgende toezeggingen gedaan:
− De Kamer ontvangt voorbeelden van rekentoetsen.
− In de volgende voortgangsreportage invoering referentieniveaus taal en rekenen worden de uitkomsten van het NWO-onderzoek naar beter rekenonderwijs meegenomen. Als die uitkomsten nog niet beschikbaar zijn, zal de Kamer worden geïnformeerd wanneer ze zullen volgen.
− Als na het gesprek met het CvE en het Cito blijkt dat de rekentoetsen nog niet in balans zijn met betrekking tot de toetsmethode, zal de Staatssecretaris de Kamer informeren over de stappen die hij dan zal zetten.
− De Kamer wordt geïnformeerd over de manier waarop het veld betrokken wordt bij het ontwikkelen van curricula, examens en de taal- en rekentoetsen. Daarbij zullen ook de resultaten van het KNAW-onderzoek over de methode van rekenonderwijs aan de orde komen.
− In het verslag over de eindexamens van mei 2013 zal de Kamer binnenkort uitleg krijgen over de manier waarop de correctieregel van het Cito precies werkt bij het bepalen van de definitieve normering voor de eindexamens.
− De Kamer zal worden geïnformeerd over een plan van aanpak om het onderwijs voldoende op peil te krijgen zodat leerlingen goed worden voorbereid op de reken- en taaltoetsen. Daarin zal onder andere aandacht zijn voor de rol van de Inspectie van het Onderwijs als scholen geen goede resultaten boeken op die toetsen.
− Eind dit jaar ontvangt de Kamer de resultaten van de pilots leerwinst.
− De Staatssecretaris komt schriftelijk terug op de vraag van het lid Rog over dyslexie en het laten vallen van een tweede taal; is dat een recht van de leerling of is het aan de school om hier een beslissing over te nemen?
Ik dank de mensen op de tribune, de ambtenaren, de Staatssecretaris en mijn collega's.
Sluiting 17.46 uur.