Vastgesteld 5 maart 2008
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport1, belast met het voorbereidend onderzoek van voorliggend wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de in het verslag opgenomen vragen en opmerkingen afdoende door de regering worden beantwoord acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
Inhoudsopgave | blz. | |
1. | Algemeen | 1 |
2. | Het wetsvoorstel | 3 |
– achtergrond van een landelijke regeling en juridische context | 3 | |
– uitgangspunten voor de waardering van mantelzorgers | 4 | |
– uitvoering van de regeling en taak van de SVB | 6 | |
– de administratieve lasten voor de burger en bescherming persoonsgegevens | 6 | |
3. | Artikelsgewijs | 7 |
De leden van de CDA-fractie hebben kennis genomen van het wetsvoorstel Wijziging van de Wet maatschappelijke ondersteuning en de Wet werk en bijstand in verband met het verstrekken van een uitkering aan mantelzorgers. Deze leden waarderen dat er een basis is gevonden waardoor structureel uitvoering kan worden gegeven aan het amendement Van der Vlies c.s. (30 360, nr. 30) dat bedoeld is om de mantelzorger een financiële bijdrage te verstrekken. Dit mantelzorgcompliment wordt door het (maatschappelijke) veld zeer gewaardeerd. Genoemde leden vragen uitdrukkelijk om een werkbare en praktische uitvoering van de regeling.
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het voorliggende wetsvoorstel. Over het wetsvoorstel hebben genoemde leden nog een aantal vragen en opmerkingen.
De leden van de SP-fractie hebben met kritische belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel voor het mantelzorgcompliment. Mantelzorgers verdienen immers alle ondersteuning. De waardering van mantelzorgers is goed, maar ontslaat de overheid niet van verdere ondersteuning van mantelzorgers. Bijvoorbeeld door het bieden van voldoende respijtzorg en de uitbreiding van de mogelijkheden voor het nemen van zorgverlof. Mantelzorgers maken onder andere veel onkosten en reiskosten. Deze leden zijn daarom voorstander van een ruimere mantelzorgerstoeslag. In ieder geval zou er een veel ruimere definitie van de groep mantelzorgers moeten komen.
De leden van de VVD-fractie constateren dat een meerderheid in de Tweede Kamer bij de behandeling van het Belastingplan 2006 het amendement Van der Vlies c.s. (30 360, nr. 30) heeft gesteund dat erop was gericht een fiscale korting toe te kennen aan mantelzorgers. Hoewel deze leden grote waardering hadden en hebben voor de inzet van mantelzorgers en van mening zijn dat mantelzorgers ondersteuning zouden moeten krijgen, hebben de leden van de VVD-fractie dit amendement destijds niet gesteund. De motivering om tegen het amendement te stemmen lag in de inschatting dat een regeling als deze altijd bureaucratisch zou uitwerken. Beschouwend wat er nu voor ligt, kan worden geconstateerd dat genoemde leden dat destijds goed hebben aangevoeld. Daarnaast vreesde zij dat veel mensen die mantelzorg verlenen niet in aanmerking zouden komen voor een wettelijke regeling. Ook die vrees is het afgelopen jaar bewaarheid bij de landelijke regeling, de regeling selecteert mantelzorgers. Daardoor ontstaan er eerste- en tweederangs mantelzorgers en daar verzetten deze leden zich tegen. Een ieder die zich inzet voor zijn zieke en hulpbehoevende medemens moet kunnen rekenen op de waardering van de samenleving. Een financiële regeling is daarom niet de juiste manier.
De leden van de PVV-fractie hebben met interesse kennis genomen van het wetsvoorstel Wijziging van de Wet maatschappelijke ondersteuning en de Wet werk en bijstand in verband met het verstrekken van een uitkering aan mantelzorgers. Genoemde leden hebben nog wel aanvullende vragen en opmerkingen over het voorliggende wetsvoorstel.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het onderhavige wetsvoorstel. Zij zijn blij dat de landelijke regeling voor het waarderen van mantelzorgers hiermee een wettelijke basis krijgt. Voor deze leden is het van belang dat de uitkering goed bereikbaar is voor mensen die mantelzorg verlenen. De wijze waarop de wettelijke verankering van de regeling is vormgegeven geeft nog wel aanleiding tot het stellen van een aantal vragen.
De leden van de SGP-fractie hebben met waardering kennis genomen dat dit wetsvoorstel is ingediend. Gezien de betrokkenheid van deze leden bij de voorgeschiedenis van dit wetsvoorstel, hebben zij er met grote belangstelling naar uitgekeken. De basis voor dit wetsvoorstel was immers het waarderen van mantelzorgers vanwege de grote waarde die zij hebben voor de samenleving. Mantelzorgers hebben een bindende waarde en leveren een belangrijke bijdrage aan de onderlinge zorg in de samenleving. Om die reden hebben genoemde leden destijds een amendement ingediend dat hiervoor geld vrijmaakt. Zij betreuren het dat het zo ingewikkeld is gebleken om een sluitende regeling te maken. Mede in dat licht hebben zij nog enkele vragen en opmerkingen over het wetsvoorstel.
Achtergrond van een landelijke regeling en juridische context
In de afgelopen periode hebben weinig mensen een mantelzorguitkering ontvangen. De leden van de CDA-fractie vragen of de doelgroep nu maximaal wordt bereikt. In de memorie van toelichting wordt aangegeven dat de mantelzorguitkering in de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) zijn wettelijke basis vindt omdat het om mantelzorgers gaat en niet om zorgvragers. Dit lijkt haaks te staan op het feit dat de zorgvrager, de mantelzorger moet aanbevelen bij de Sociale Verzekeringsbank (SVB). Kan dit door de regering worden toegelicht? Voor de uitvoering van het mantelzorgcompliment is de Wet werk en bijstand (WWB) aangepast. Hierbij wordt een vrijstelling geïntroduceerd zodat iemand die een bijstanduitkering krijgt, niet gekort wordt op deze uitkering omdat het «compliment» niet van zijn uitkering kan worden afgetrokken. Er wordt een gedeelte zogenaamd «vrijgehouden», in de bijstand zit namelijk een inkomens- en vermogenstoets. Kan de regering toelichten of er nog andere uitkeringen zijn waar ditzelfde principe van toepassing is waardoor er eventueel gekort wordt op de uitkering? Volgens deze leden kan het namelijk niet de bedoeling zijn dat iemand die een mantelzorgcompliment krijgt, dit compliment vervolgens niet kan verzilveren.
De leden van de SGP-fractie hebben er kennis van genomen dat dit wetsvoorstel een wijziging van de Wmo beoogt en vragen de regering in hoeverre dit een volstrekt logische keuze is. Medegezien de door deze regering gewenste uitvoering waarin alleen zorgvragers met een indicatie voor extramurale zorg in aanmerking komen, zou het meer voor de hand liggen om deze regeling te verankeren in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Kan de regering toelichten wat de precieze bezwaren zijn tegen opneming in de AWBZ? Zou de regeling daardoor ingewikkelder worden? Ook in die wet kan immers erkend worden dat er mantelzorgers zijn? De redenering die nu gevolgd wordt om de regeling in de Wmo op te nemen is van geringe waarde als bedacht wordt dat ook de Wmo niet in de eerste plaats gericht is op mantelzorgers, hoewel ze daarin wel genoemd worden. De leden van de SGP-fractie vinden het opvallend dat in dit wetsvoorstel de concrete invulling wordt overgelaten aan een ministeriële regeling. In artikel 19, tweede lid, onderdeel c, wordt slechts de verplichting opgenomen om criteria te stellen. Hiermee komt de afbakening van wie precies een mantelzorger is, opnieuw als probleem naar voren. Waarom is het wel mogelijk om in een ministeriële regeling vast te leggen wie mantelzorger is en niet in de wet of via de eerder overwogen regeling via de gemeenten? Komen daarbij niet dezelfde vraagstukken aan de orde? Deze leden worden graag op de hoogte gebracht van de wijze waarop de regering deze afbakening precies denkt te gaan maken. Tevens wordt, door toepassing van een ministeriele regeling, de afbakening een bron van voortdurende discussie. Omdat er gemakkelijk gewisseld kan worden van criteria. Waarom is gekozen voor zo’n open benadering? Wordt de Kamer nog op de één of andere manier betrokken bij de afbakening? Wordt er richting de Kamer steeds gerapporteerd of wel de volledige €65 miljoen bij de mantelzorgers terecht komt? Tevens vragen deze leden aandacht voor de toegezegde evaluatie van de uitvoering van de regeling over 2007. Welke verbeterpunten komen daaruit naar voren en op welke manier worden deze verwerkt in dit wetsvoorstel? Ook vragen zij aandacht voor de voorlichting over de regeling voor mantelzorgers. Op welke manier worden de mensen die in aanmerking zouden kunnen komen voor deze regeling geïnformeerd?
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen in de memorie van toelichting dat het niet uitgesloten is dat in de toekomst de groep mantelzorgers die voor een uitkering in aanmerking komen wordt uitgebreid, waarbij met name gedacht moet worden aan mantelzorgers die zorg verlenen op terreinen die onder de Wmo vallen. Deze leden vragen hoe deze mogelijke uitbreiding zich verhoudt tot de keuze voor het Centrum indicatiestelling zorg (CIZ) en bureau jeugdzorg als gegevensverstrekkende instellingen. Waarom is niet gekozen voor een bredere formulering van artikel 19b, zodat in ieder geval ook gemeenten in het kader van de Wmo voor de functie van gegevensverstrekker in aanmerking zouden kunnen komen, zonder dat daarvoor opnieuw een wetswijziging noodzakelijk is?
Uitgangspunten voor de waardering van mantelzorgers
De leden van de CDA-fractie constateren dat de mantelzorguitkering alleen kan worden ontvangen als door de inzet van de betrokken mantelzorger beroepsmatige hulp of verzorging is vervangen. Of zoals in de memorie van toelichting staat dat het een aantoonbare besparing is van de AWBZ. Hoe verhoudt zich dat tot de wettelijke verankering in de Wmo of is het de bedoeling om de reikwijdte uit te breiden? Tevens wordt in de memorie van toelichting aangegeven dat de zorgvrager moet aangeven welke mantelzorger in aanmerking komt voor een uitkering. Deze leden vragen of de zorgvrager hiermee niet in een conflicterende situatie kan komen indien sprake is van meerdere mantelzorgers. Heeft een mantelzorger recht op het mantelzorgcompliment als deze zorg draagt voor een zorgvrager die een indicatie heeft voor verblijf in een instelling maar nog thuis woont in afwachting van plaatsing?
De leden van de PvdA-fractie vragen waarom 1 oktober 2008 als deadline wordt gebruikt voor het indienen van aanvragen voor het mantelzorgcompliment. Is het niet beter om de datum van het indicatiebesluit te gebruiken? Is het niet verstandiger om de ingangdatum per oktober 2009 te leggen, zodat er genoeg tijd is voor communicatie en voorlichting over de wetswijzigingen? Tevens vragen deze leden of er in het wijzigingsvoorstel nagedacht is over de positie van de mantelzorger. Deze is immers voor het verkrijgen van het mantelzorgcompliment afhankelijk van de zorgverlener. Als de laatste geen medewerking wil of kan verlenen, is er dan een (andere) mogelijkheid voor de mantelzorg om alsnog een compliment te krijgen?
De leden van de SP-fractie signaleren diverse knelpunten bij de uitvoering van dit wetsvoorstel, zoals:
– mensen die al jaren mantelzorg verlenen komen niet in aanmerking voor een mantelzorgerstoeslag.
– mensen die mantelzorg verlenen aan iemand met indicatie «verblijf», komen niet in aanmerking voor de mantelzorgcompliment. Echter de zorgvrager kan thuis blijven wonen juist omdat er mantelzorg voor handen is.
– soms wordt een indicatie niet afgegeven omdat er mensen in de naaste omgeving zijn die mantelzorg verlenen (gebruikelijke zorg). Deze mensen komen in deze regeling niet in aanmerking voor een toeslag, terwijl zij er wel voor in aanmerking zouden komen.
– de vrees van Zorgbelang Nederland is «Tegenwoordig wordt anders geïndiceerd dan vroeger. Op sommige punten is het strenger geworden, op andere punten soepeler. De kans bestaat dat mensen minder zorguren krijgen op basis van de nieuwe indicatie. De € 250 weegt hier dan niet tegen op. Zorgvragers moeten dat beseffen voordat ze het mantelzorgcompliment aanvragen».
– mensen met alleen een indicatie voor huishoudelijke verzorging of voor verblijf kunnen geen mantelzorger aanwijzen om in aanmerking te komen voor de waardering.
Wat is de reactie van de regering op deze knelpunten en op welke wijze gaat de regering deze knelpunten wegnemen?
De leden van de VVD-fractie constateren dat er veel verschillende soorten mantelzorgers zijn. Het is bijzonder moeilijk om daar categorieën in aan te brengen. Zeker als de bedoeling van een regeling is om waardering voor de inzet uit te spreken. Dat is al pijnlijk duidelijk sinds het CIZ is begonnen met de toepassing van het document gebruikelijke zorg bij de indicatiestelling voor de AWBZ. Dit document heeft feitelijk genormeerd wat voor gezinsleden gebruikelijk is om voor elkaar te doen in geval van ziekte en een handicap. Het CIZ erkent iemand niet als mantelzorger wanneer hij of zij, naast zijn maatschappelijke carrière, de hele verantwoordelijkheid op zich neemt voor het huishouden en het gezin wanneer zijn partner langdurig ziek is. Voor de AWBZ is deze persoon geen mantelzorger. Veel mensen in een dergelijke situatie ervaren die afwijzing als een belediging. Zij ervaren hun inzet wel als meer dan gebruikelijk en zij voelen dat de samenleving geen enkele waardering heeft voor datgene wat zij doormaken. In het onderhavige wetsvoorstel staat deze groep mantelzorgers opnieuw met lege handen. Net als de mantelzorgers die zich jarenlang inzetten op een terrein dat nu (of in de toekomst) niet gezien wordt als AWBZ-zorg, maar voor de zorgvrager wel onontbeerlijk is. Daarbij valt te denken aan hulp bij het boodschappen doen, vervoer van en naar een ziekenhuis en ondersteuning op het terrein van welzijn en eenzaamheidsbestrijding. De belangrijkste en meest frustrerende onbezoldigde taak die mantelzorgers vaak op zich nemen is het coördineren van zorg, welzijn en dienstverlening. Zoals het regelen van en de afstemming met de verschillende hulpverleners (bijvoorbeeld tussen thuiszorg, therapie en ziekenhuisbezoek), de coördinatie met verzekeraars, indicatiestellers en gemeenten, het regelen van vervoers- en andere voorzieningen en het administratief bijhouden van de persoonsgebonden budgetten (pgb). Erkent de regering dat in de uitvoering van de verstrekking van een uitkering aan mantelzorgers er geselecteerd wordt tussen mantelzorgers en dit leidt tot eerste- en tweederangs mantelzorgers? Zo neen, waarom niet en hoe gaat de regering dit onbedoelde maar zeer kwalijke effect teniet doen? Erkent de regering dat er veel mantelzorgers automatisch buiten de regeling vallen omdat hun mantelzorgactiviteiten niet het pakket van de AWBZ omvatten, maar wel uiterst belangrijk zijn voor het functioneren van de zorgvrager? Ook wordt een mantelzorger uitgesloten wanneer de zorgvrager geen prijs stelt op AWBZ-zorg. Hoe gaat de regering dat oplossen? Is de regering van mening dat ook deze mantelzorgers een belangrijke en zware taak hebben en dat zij moeten kunnen rekenen op de waardering van de samenleving? Zo ja, wat gaat de regering doen om deze groep mantelzorgers te bereiken en zo neen, waarom niet? Tot slot, vragen deze leden of deze uitbreiding (van de Wmo) wordt meegenomen in de evaluatie van de Wmo.
Er wordt gesteld dat indien mocht blijken dat het aantal aanvragen te groot is om een bedrag van € 250 uit te keren, dit bedrag op dat moment neerwaarts kan worden bijgesteld. De leden van de PVV-fractie zijn van mening dat, indien het aantal aanvragen te groot is, het budgetplafond omhoog moet en niet de uitkering omlaag. Deelt de regering deze mening en zo neen, waarom niet?
De leden van de SGP-fractie vragen, gesteld dat de regeling toch wordt opgenomen binnen de Wmo, waarom niet wordt gekozen voor een regeling die tevens gericht is op mensen die intensieve mantelzorg verlenen binnen de wet. Omdat er mogelijk in de toekomst nog meer zorg wordt overgedragen naar de Wmo, zou het bereik van deze regeling immers steeds geringer kunnen worden. Wordt bij een eventuele systeemwijziging ook nadrukkelijk gekozen om deze regeling te laten gelden voor de over te hevelen aandachtsgebieden? Hetzelfde geldt nu reeds voor de huishoudelijke verzorging. Er zijn ook mensen die nu een mantelzorger hebben en daardoor de samenleving veel geld besparen. Is het niet logisch om dit wetsvoorstel ook ten minste van toepassing te laten zijn voor de huishoudelijke verzorging, omdat ook daarvoor een duidelijke indicatie gegeven wordt? De regering erkent in reactie op het advies van de Raad van State dat de groep mantelzorgers veel groter is dan alleen degenen die zorg verlenen die onder de AWBZ zou vallen. Hoe wordt voorkomen dat voortdurend frustratie zal ontstaan bij mensen omdat zij mantelzorger zijn maar niet in aanmerking komen voor de regeling? Zijn er ook objectieve rechtvaardigende criteria om dit onderscheid te maken? Voor zover het voorstel betrekking heeft op mantelzorg in het kader van jeugdigen, vragen de leden van de SGP-fractie of in deze gevallen niet bijna automatisch sprake is van mantelzorg. Het gaat immers om jongeren die nog thuis wonen? Op welke manier wordt in deze vastgesteld of er sprake is van (intensieve) mantelzorg?
Een van de elementen van deze regeling is dat slechts één mantelzorger een uitkering kan worden toegekend. Waarom is voor deze invulling gekozen? Indien bewezen kan worden dat meer personen zich uitermate inzetten als mantelzorger, zou het toch mogelijk moeten zijn om die personen ook in aanmerking te laten komen voor de tegemoetkoming? Tevens vragen deze leden aandacht voor mensen die volledig gebruik maken van mantelzorg en niet van professionele zorg. Op welke manier wordt via een zo eenvoudig mogelijke route ervoor gezorgd dat zij zonder grote administratieve lasten die altijd samenhangen met een indicatie, ook al betreft het een zogenoemde nul-indicatie, toch voor deze regeling in aanmerking komen?
Uitvoering van de regeling en taak van de SVB
De leden van de CDA-fractie vragen of het CIZ en het bureau jeugdzorg vooraf toestemming vragen aan de zorgvrager om de informatie over de geïndiceerde mantelzorg door te sturen naar de SVB. Wat gebeurt er als de zorgvrager niet reageert op het aanvraagformulier van de SVB om een mantelzorger voor te dragen?
De leden van de PvdA-fractie constateren dat voor het verkrijgen van het mantelzorgcompliment het CIZ en de bureaus jeugdzorg als gegevensverstrekker worden gezien. Indien een eventuele uitbreiding van de criteria plaatsvindt, is het dan ook mogelijk om andere instellingen en organen toe te voegen als gegevensverstrekker?
De leden van de PVV-fractie lezen in de memorie van toelichting dat het CIZ dan wel bureaus jeugdzorg de voor de uitbetalende organisatie (de SVB) noodzakelijke gegevens van de zorgvrager naar de uitbetalende organisatie zendt. Deze gegevens zijn: naw-gegevens, nummer van de cliënt, besluitnummer en duur van de indicatie. Bepalen het CIZ dan wel bureaus jeugdzorg of mantelzorgers aan de criteria voldoen om in aanmerking te komen voor de uitkering?
De leden van de SGP-fractie vragen de regering om een toelichting bij de keuze om de SVB deze regeling uit te laten voeren. De SVB is tot op heden voor zover deze leden bekend niet betrokken bij de uitvoering van de Wmo of de AWBZ, terwijl het CAK dit wel is. Verwacht mag worden dat het CAK reeds de infrastructuur heeft om op een goede manier deze zorgwetgeving uit te voeren. Is het dan niet logischer om dit kantoor de regeling uit te laten voeren? Wat waren de precieze verschillen tussen met name deze twee uitvoerende instanties? Ging het bijvoorbeeld enkel om het tijdig indienen van de offerte of was er ook sprake van duidelijke kwaliteitsverschillen?
De administratieve lasten voor de burger en bescherming persoonsgegevens
Wat is de reactie van de regering op het advies van Actal om de toename van de administratieve lasten voor mantelzorger en zorgvrager te compenseren, zo vragen de leden van de SP-fractie.
De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat de erkenning van mantelzorgers het meest gebaat is met het erkennen dat de zwaarte van de zorg ook zit in praktische hulp. Want als er één groep in ons land bekend is met de bureaucratie rondom zorg en ondersteuning dan is het wel de mantelzorger. Des te schrijnender is het dat de regeling die gemaakt wordt om hen te waarderen een nieuwe loot aan de bureaucratieboom is. Genoemde leden erkennen dat dit onvermijdelijk is. Om de regeling beheersbaar te houden zullen er grenzen gesteld moeten worden aan deelname. Zij vinden het echter zeer teleurstellend dat hulp aan mantelzorgers ook de last voor mantelzorgers zal verhogen. De leden van de VVD-fractie geven de voorkeur aan dat mantelzorgers recht krijgen op persoonlijke ondersteuning van een mantelzorgmakelaar. Is de regering van plan om dit mogelijk te maken? De Wmo voorziet momenteel in mantelzorgondersteuning, maar het is de ervaring van deze leden tot nu toe dat gemeenten weinig oog hebben voor de praktische problemen waarmee mantelzorgers te maken hebben. Ieder voornemen om de bureaucratie te verminderen, sneuvelt in goede bedoelingen. Er zijn eenvoudigweg te veel regelingen om echt resultaat te kunnen boeken. In het verleden zijn er initiatieven geweest voor een participatiebudget. Hoe staat het met de ontwikkeling van die plannen? Eén regeling in plaats van vele kleine regelingen, zal de bureaucratielast pas echt verbeteren.
De leden van de SGP-fractie vinden het opvallend dat de uitvoeringskosten veel lager zijn dan aanvankelijk werd gedacht. In een eerder stadium is bij de alternatieven ook gesproken over hoge kosten bij de uitvoering. Om wat voor uitvoeringskosten ging het toen en is het denkbeeldig dat ook toen de kosten van de uitvoering veel te hoog zijn ingeschat?
Artikel I, onderdeel E, artikel 19a
In het eerste lid van artikel 19a wordt uitdrukkelijk gesproken over het «kunnen» verstrekken van een waardering. De leden van de SGP-fractie vragen waarom voor deze «kan»-bepaling is gekozen. Is het voornemen van de regering om in een later stadium te heroverwegen of er wel een tegemoetkoming dient te worden uitgekeerd? Zou het niet meer voor de hand liggen om te spreken over «verstrekt op verzoek»? Deze leden hebben tevens een vraag bij de redactie van het tweede lid. Daarin wordt eerst een mogelijkheid geboden om regels te stellen, terwijl in de volgende zin een verplichting wordt opgenomen voor een aantal onderdelen. Is het niet logischer om te kiezen voor «Bij ministeriële regeling worden regels gesteld die in ieder geval betrekking hebben op...»?
De inwerkingtredingsbepaling maakt het mogelijk aan de wet terugwerkende kracht te verlenen. De leden van de PVV-fractie vinden het wenselijk dat dit ook gebeurd, zodat het budget dat in 2007 is gereserveerd voor mantelzorgers, ook daadwerkelijk ten goede komt van de mantelzorgers.
Samenstelling:
Leden: Van der Vlies (SGP), Halsema (GL), Kant (SP), Snijder-Hazelhoff (VVD), Ferrier (CDA), ondervoorzitter, Joldersma (CDA), De Vries (CDA), Smeets (PvdA), voorzitter, Van Miltenburg (VVD), Schippers (VVD), Omtzigt (CDA), Koşer Kaya (D66), Willemse-van der Ploeg (CDA), Van der Veen (PvdA), Schermers (CDA), Van Gerven (SP), Wolbert (PvdA), Heerts (PvdA), Zijlstra (VVD), Ouwehand (PvdD), Agema (PVV), Leijten (SP), Bouwmeester (PvdA), Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU) en Vacature (algemeen).
Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Vendrik (GL), Van Velzen (SP), Neppérus (VVD), Vietsch (CDA), Sterk (CDA), Ormel (CDA), Van Dijken (PvdA), Verdonk (Verdonk), Dezentjé Hamming (VVD), Atsma (CDA), Van der Ham (D66), Çörüz (CDA), Gill’ard (PvdA), Smilde (CDA), Langkamp (SP), Vermeij (PvdA), Arib (PvdA), Kamp (VVD), Thieme (PvdD), Bosma (PVV), Luijben (SP), Hamer (PvdA), Ortega-Martijn (CU) en De Wit (SP).