Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 13 oktober 2009
Op 23 september jl. heb ik samen met de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport overleg gevoerd met de vaste commissies voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Financiën en Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de voortgang van de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten. Tijdens dit overleg is ten aanzien van twee vragen toegezegd dat ik daar schriftelijk op zou reageren. Het betreft allereerst de vraag van mevrouw Van Miltenburg (VVD) om een schriftelijke uiteenzetting van de ingeboekte besparingen op de (voormalige) BU-maatregel en de WTCG-maatregel. Ten tweede heeft de heer Omtzigt (CDA) vragen gesteld over het Besluit tegemoetkoming specifieke zorgkosten.
Op beide vragen ga ik hierna gaarne in.
In het Coalitieakkoord is vastgelegd om de buitengewone uitgavenregeling in de inkomstenbelasting af te schaffen en een nieuwe regeling te introduceren voor chronisch zieken en gehandicapten. Hierbij is tevens een bezuinigingstaakstelling van € 400 miljoen ingeboekt. Daarnaast is tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen in september 2007 de motie Van Geel aangenomen die heeft geleid tot een additionele bezuiniging van € 250 miljoen. Mevrouw van Miltenburg heeft gevraagd of deze (totale) bezuiniging wel wordt gerealiseerd.
In 2007 werd duidelijk dat de nieuwe (specifieke) regeling voor chronisch zieken en gehandicapten niet op 1 januari 2008 gereed zou kunnen zijn. De bezuinigingstaakstelling van € 400 miljoen, die voorzien was voor 2008, is toen gerealiseerd door een versobering van de buitengewone uitgavenregeling, namelijk door de premies en de inkomensafhankelijke bijdragen in relatie tot de ziektekostenverzekering niet langer aftrekbaar te doen zijn. Deze versobering is opgenomen in het Belastingplan 2008.
De omzetting van de (versoberde) buitengewone uitgavenregeling met ingang van 1 januari 2009 heeft budgettair neutraal plaatsgevonden, met dien verstande dat daarbij wel invulling is gegeven aan de ingevolge de motie Van Geel vereiste nadere bezuiniging van € 250 miljoen. Het volledige overzicht van de besparingen als gevolg van de omzetting, rekening houdend met de besparing die de omzetting tot gevolg had op bijvoorbeeld de huurtoeslag, en van alle maatregelen die in het kader van deze omzetting zijn getroffen, waaronder begrepen de verschillende compenserende maatregelen om koopkrachtgevolgen waar mogelijk te mitigeren, is opgenomen in de brief van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 7 oktober 2008 (Kamerstukken II 2008/09, 31 706, nr. 10, blz. 7.
Termijnen in de tegemoetkomingsregeling specifieke zorgkosten
De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft op 22 september jl. het concept Besluit tegemoetkoming specifieke zorgkosten (hierna: TSZ-besluit) (29 689, nr. 274) ter kennisneming naar de Tweede en Eerste Kamer gestuurd. Hij heeft daarbij verzocht eventuele vragen en opmerkingen naar aanleiding van dit besluit binnen drie weken te stellen. Daarna zal het besluit voor advies naar de Raad van State worden verzonden. In genoemd algemeen overleg is door de heer Omtzigt de vraag gesteld of in het concept TSZ-besluit behandeltermijnen zijn opgenomen en of de huidige termijnen niet veel te ruim zijn.
In de «oude» tegemoetkomingsregeling buitengewone uitgaven (hierna: TBU-besluit) waren geen behandelingstermijnen opgenomen, waardoor de rechtszekerheid van belastingplichtigen onvoldoende gewaarborgd was. Daarom is, zoals in de brief van minister Klink van 23 juni jl. (31 301, nr. 41) reeds is aangegeven, in het concept TSZ-besluit een behandelingstermijn opgenomen van zes maanden, ingaande op het moment dat de aanslag inkomstenbelasting onherroepelijk is komen vast te staan. Door het opnemen van de behandelingstermijn van zes maanden wordt rechtszekerheid geboden aan de belastingplichtige (de overlijdensgevallen daar gelaten, zie hierna). Uiteraard is het streven om in de praktijk zo snel mogelijk na het onherroepelijk worden van de aanslag IB de tegemoetkoming vast te stellen.
Dit betekent dus dat de inspecteur de tegemoetkoming specifieke zorgkosten vaststelt uiterlijk binnen zes maanden na het onherroepelijk worden van de aanslag IB van de belastingplichtige. Of recht bestaat op tegemoetkoming specifieke zorgkosten en tot welk bedrag is namelijk afhankelijk van de definitieve gegevens omtrent onder meer de gecombineerde heffingskorting en de gecombineerde inkomensheffing van een belastingplichtige (en eventueel zijn partner). Uitgaan van voorlopige gegevens is geen optie omdat, als bij het opleggen van de definitieve aanslag wordt afgeweken van de voorlopige aanslag, de tegemoetkoming herzien zou moeten worden. Dit zou leiden tot meer rechtsonzekerheid bij de burger en bovendien tot dubbel werk en daarmee een administratief onnodig zware belasting. Daarnaast kan het betalingsproblemen opleveren.
In de praktijk is het zo dat elke maand de opgelegde definitieve aanslagen gequeried worden (uitgelezen worden) – dit is overigens in oude belastingjaren vier keer per jaar – waarna deze query door het TBU-systeem (straks TSZ-systeem) loopt. Daar wordt gekeken of recht bestaat op een tegemoetkoming. De doorlooptijd voor reguliere gevallen is derhalve 6 tot 8 weken (na definitieve aanslag IB). Uitzondering op deze regel zijn de mensen waarvan het rekeningnummer onbekend is en moet worden opgevraagd (hierbij is de doorlooptijd in principe één maand langer, mits ze binnen een maand de benodigde gegevens verstrekken) en gevallen waarbij het gaat om een overleden belastingplichtige. In geval van overlijden wordt een F-biljet uitgereikt, waarna een handmatige definitieve aanslag wordt opgelegd. Het probleem hierbij is dat deze definitieve aanslag bij een overlijden in 2009 pas in de loop van 2010 in het systeem van de Belastingdienst kan worden opgenomen (dit kan vanaf het moment dat de reguliere aanslagen over 2009 worden opgelegd). In deze gevallen wordt de termijn van zes maanden dan ook niet gehaald. Op dit punt wordt gezocht naar een oplossing. Deze is voor deze gevallen mogelijk toch gelegen in de voorlopige aanslag; deze wordt sinds 1 oktober jl. wel regelmatig in het systeem van de Belastingdienst ingelezen, dus over deze gegevens kan dus veel sneller dan pas na een jaar worden beschikt. Onderzocht wordt of mogelijk aan de hand van die voorlopige aanslag een tegemoetkoming kan worden toegekend. Alternatief is de tegemoetkoming vast te stellen op basis van de handmatige definitieve aanslag. Een en ander wordt thans onderzocht en vervolgens zal worden bezien of het besluit hierop aangepast moet worden.