Vastgesteld 11 november 2014
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport hebben op 24 september 2014 overleg gevoerd met Staatssecretaris Dekker van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over:
− de brief van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 15 november 2013 over de aanpak bewegingsonderwijs primair onderwijs (Kamerstuk 31 293, nr. 186);
− de brief van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 19 juni 2013 houdende de uitwerking van de ambitie in het regeerakkoord «Bruggen Slaan» over meer gymlesuren op school (Kamerstuk 33 400-VIII, nr. 152);
− de brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 18 juni 2012 houdende het verslag van een schriftelijk overleg over de ontwikkelingen van sport en bewegen in en rond het onderwijs (Kamerstuk 30 234, nr. 67);
− de brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 13 april 2012 over sport, bewegen en een gezonde leefstijl in en rond het onderwijs (Kamerstuk 30 234, nr. 65);
− de brief van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 3 maart 2014 houdende de evaluatie van de beleidsregel voor Topsport Talentscholen (Kamerstuk 31 289, nr. 185);
− de brief van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 21 december 2012 met de antwoorden op vragen inzake evaluatie leergang vakbekwaamheid bewegingsonderwijs (Kamerstuk 33 400-VIII, nr. 120).
Van dit overleg brengen de commissies bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Wolbert
De voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Lodders
De griffier van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, De Kler
Voorzitter: Wolbert
Griffier: De Kler
Aanwezig zijn zes leden der Kamer, te weten: Van Meenen, Van Nispen, Rog, Van Veen, Wolbert, Ypma,
en Staatssecretaris Dekker van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, die vergezeld is van enkele ambtenaren van zijn ministerie.
Aanvang 10.01 uur.
De voorzitter: Ik open dit algemeen overleg van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Het onderwerp van vandaag is het bewegingsonderwijs. Ik heet de bewindspersoon, de leden en de mensen op de publieke tribune van harte welkom.
De heer Van Veen (VVD): Voorzitter. Normaal gesproken ben ik sportwoordvoerder in de commissie voor VWS en doe ik wat dingen op het terrein van EZ, maar het is goed om ook een keer bij de commissie voor OCW te mogen zitten.
80% van de kinderen in het basisonderwijs krijgt minimaal twee uur per week bewegingsonderwijs. De scholen waarop dat gebeurt, verdienen volgens de VVD een groot compliment. Dit betekent echter ook dat een op de vijf scholen deze norm niet haalt. Daar zou dit AO volgens mij over moeten gaan. 400.000 basisschoolkinderen zouden wel willen bewegen, maar kunnen dit niet doen door falend schoolbeleid. Het zou goed zijn als ouders daar, via de medezeggenschapsraden, veel kritischer op zouden zijn, zodat er ook een soort zelfsturend vermogen ontstaat.
Uit onderzoek dat NOC*NSF heeft laten uitvoeren, blijkt dat ouders het bewegingsonderwijs, na lezen, schrijven en rekenen, het belangrijkste leerdoel vinden in het basisonderwijs. Waarom ziet 20% van de schoolbesturen dat niet? Waarom sluit de Staatssecretaris een bestuursakkoord met de PO-Raad als die zelf ook zegt dat slechts 80% of ruim 80% van de basisscholen zich bereid verklaart om zich in te spannen om aan die situatie in 2017 een einde te maken? En mag ik concluderen dat de Staatssecretaris die situatie tot 2017 gedoogt?
Intenties worden uitgesproken, maar acties blijven achterwege. Na alle toezeggingen en intenties is het nu zaak om handhavend op te treden. De onderwijsinspectie kan dat volgens mij vrij eenvoudig doen door een simpele vraag toe te voegen aan de reeks van vragen die zij tijdens de inspecties al stelt: wie geeft hoeveel uur per week gymles aan welke groepen op deze school?
Met die vraag lossen we, naast het kwantitatieve probleem, meteen het kwalitatieve probleem op. Ik zou het als basisschoolonderwijzer niet prettig vinden wanneer mijn directie mij zou vragen een gymles te geven aan mijn groep, terwijl ik daar niet bevoegd voor ben. Uit onderzoek blijkt dat 25% van de leraren die nu gymles geven in het basisonderwijs, niet bevoegd is. Daar schrik ik van. Dat zou je niet moeten willen en al helemaal niet moeten gedogen. De oplossing lijkt zo simpel. Per jaar komen er veel meer studenten van de academie voor lichamelijke opvoeding dan dat er banen zijn. Die mismatch begrijp ik aangezien we onbevoegde leraren voor een gymklas zetten. Waarom matchen we de vraag en het aanbod niet veel beter met elkaar? De VVD-fractie ziet daarom niet veel in het bijscholen van basisschoolleraren. Ze voelt veel meer voor matching, met als resultaat gemotiveerde alo-afgestudeerden voor de klas. Ik hoop dat de Staatssecretaris dat ook wil. Ik zeg daarom: gebruik een beetje geld om die matching op te zetten. Veel scholen doen dit al, soms met steun van de gemeente, maar laten wij er nu voor zorgen dat kinderen minimaal twee uur per week gymles krijgen en dat die gymles gegeven wordt door gemotiveerde leraren die hiervoor zijn opgeleid.
Nederland kent tientallen wethouders die het belang van sport en bewegen onderkennen. Op lokaal niveau kiest men ervoor om het combinatiefunctionarisgeld dat door VWS beschikbaar wordt gesteld, te gebruiken om gratis professioneel gymonderwijs op de basisschool aan te bieden. Ik was zelf ook zo'n wethouder. Het probleem is echter dat dit geld ook voor andere dingen gebruikt zou kunnen worden. Wanneer alle schoolbesturen het belang van bewegingsonderwijs zouden onderkennen en hun verantwoordelijkheid zouden nemen, zou het combinatiefunctionarisgeld nog effectiever ingezet kunnen worden om, naast bewegen en gym, juist het sporten te stimuleren. Voor de VVD zijn bewegen en sporten namelijk toch echt twee verschillende dingen.
De heer Van Nispen (SP): Voorzitter. We hebben het vandaag over gymles op school. Het voornemen in het regeerakkoord klonk zo mooi: het kabinet streeft naar meer gymlesuren per week in het primair onderwijs. Iedereen is het erover eens. Of het nu gaat om dit kabinet, politieke partijen, betrokken organisaties, leraren, ouders of kinderen, iedereen vindt meer gymles op school van groot belang. Er wordt al heel lang over bewegingsonderwijs gesproken, maar wat is er nu eigenlijk echt bereikt? Ik geef de stand van zaken. Bijna de helft van de basisscholen gebruikt geen vakleerkrachten; er staan zelfs onbevoegde leraren voor de groep. Een op de vijf scholen plant slechts één lesuur bewegingsonderwijs per week. Minder dan 5% van de scholen roostert de wenselijke drie uur per week in. Gemiddeld roosteren scholen per week nog geen twee lesuren van ruim drie kwartier in.
Het gesloten bestuursakkoord over bewegingsonderwijs is voor de SP teleurstellend. Het is niet ambitieus, het is te vrijblijvend en het komt te laat. Er verandert eigenlijk niets. Er wordt niet geïnvesteerd in uren en kwaliteit. Wat gebeurt er nu eigenlijk met scholen die de afspraken niet nakomen? Wat gaat de Staatssecretaris doen als de scholen de afspraken niet nakomen? En wanneer gaat hij iets doen? Dat is de vraag, want dit had eigenlijk allang geregeld moeten zijn. Waarom krijgen scholen drie jaar de tijd om ervoor te zorgen dat kinderen twee uur per week gaan gymmen? En hoe wordt dit gecontroleerd? Dat zie ik, tot mijn spijt, niet terug in het bestuursakkoord. Klopt het bericht dat er op dit moment vooral vakleerkrachten worden ontslagen? Klopt het dat de laatste twee jaar ongeveer één op de vijf vakleerkrachten is ontslagen vanwege de zogenaamde «stille bezuinigingen»? Het moet dus echt ambitieuzer en minder vrijblijvend dan is opgenomen in het akkoord dat met de schoolbesturen gesloten is. Waar blijven anders de mooie woorden uit het regeerakkoord? Anders zitten wij hier over drie jaar weer, constaterend dat er niets is verbeterd, want in de tussentijd krijgen 400.000 kinderen maar één uur per week gymles en met een beetje pech ook nog van een onbevoegde leerkracht.
De SP roept de regering vandaag op om echt werk te maken van goed bewegingsonderwijs. Dat betekent ten minste drie uur gymnastiekonderwijs per week door een daartoe opgeleide vakdocent op elke basisschool. Daarop moet bovendien toezicht worden gehouden door de onderwijsinspectie. Ik roep de Staatssecretaris vandaag dus op om het bewegingsonderwijs te regelen. Jarenlang is er gepraat over meer uren gym op school, maar er is te weinig aan gedaan. Iedereen hier is het met elkaar eens. Laten wij vandaag doorpakken en ervoor zorgen dat die extra uren door vakdocenten worden geregeld.
De heer Rog (CDA): Volgens mij zegt de heer Van Nispen iets wat wij delen, namelijk dat de ambitie omhoog moet en dat er meer uren gegeven moeten worden, zeker in de scholen waar nu het minimumaantal uren niet gehaald wordt. Als ik het goed heb gehoord, zegt de heer Van Nispen dat hij op iedere school ten minste drie uur bewegingsonderwijs wil. Dat lijkt mij een forse ambitie. Hoe gaan wij dat betalen? Ik zal straks ook een vraag stellen aan de Staatssecretaris over de bekostiging. Is dit volgens de heer Van Nispen in de huidige bekostiging mogelijk of kunnen wij van de SP verwachten dat er straks bij de begrotingsbehandeling extra geld bijkomt voor bewegingsonderwijs?
De heer Van Nispen (SP): Dat is een terechte vraag van de heer Rog. Wij moeten volgens mij eerst vaststellen dat de kost in dit geval weleens voor de baat zou kunnen uitgaan. De gezondheidswinst die wij kunnen boeken door kinderen goed te leren bewegen, zou op termijn weleens heel veel geld kunnen opleveren. Ik heb het dan over het probleem van te veel te dikke kinderen en de kosten die daarmee gepaard gaan. Iedereen heeft ongetwijfeld de tegenbegroting gelezen die de SP vorige week vol trots heeft gepresenteerd. Ik heb die nu ook bij mij. Iedereen die wil, kan een exemplaar krijgen, maar de tekst staat ook al een week op onze website. Wij investeren 450 miljoen euro in onderwijs. Dat heeft men ongetwijfeld gelezen. Die voorstellen hebben wij dus al gedaan. Ik denk dat het goed is om vast te stellen dat wij met z'n allen de ambitie wat betreft bewegingsonderwijs delen. Drie uur is inderdaad fors, maar het hangt ervan af hoe je dit organiseert. Dat is ook een antwoord op de vraag van de heer Rog. Doe je dat binnen onderwijstijd?
De voorzitter: Mijnheer Van Nispen, nu grijp ik in, want uw antwoord duurt bijna net zo lang als uw inbreng. U mag best uw zin afmaken, maar ik roep u op om het in het vervolg een beetje korter te houden.
De heer Van Nispen (SP): Het hangt ervan af hoe je het organiseert. Als je dit binnen onderwijstijd doet, kost het niet zo veel als wanneer je er een uur bovenop zou gooien. Dat is dus een kwestie van organisatie.
De heer Van Meenen (D66): Ik heb de tegenbegroting van de SP gelezen en daarin gaat men van -1 miljard naar plus 450 miljoen. Dat is op zich goed nieuws. Ik neem echter aan dat de heer Van Nispen het met mij eens is dat dit wel iets verder reikt dan de onderwijsbegroting, want ik geloof dat er ten minste iets van 9 miljard opgehaald moet worden door het anders organiseren van de belasting op vermogens. Ik schat dus in dat er zomaar een hele generatie basisschoolleerlingen overheen gaat voordat wij dit gaan doen. Dit is toch een beetje gratis bier. De heer Van Nispen verwijt het kabinet aan de ene kant dat er niet geïnvesteerd wordt, maar aan de andere kant neemt hij het de scholen kwalijk dat ze er niets mee doen. Ik twijfel een beetje over het resultaat op korte termijn voor de scholen van wat de heer Van Nispen zegt. Wat is nu exact de oproep van de heer Van Nispen tijdens dit debat aan de Staatssecretaris? Wat biedt de heer Van Nispen zelf?
De heer Van Nispen (SP): De heer Van Meenen vroeg een heleboel, dus ik zal proberen om kort te antwoorden. Allereerst moeten wij vaststellen dat de SP 450 miljoen investeert in onderwijs en dat is volgens mij meer dan D66, want de tegenbegroting van D66 heb ik nog niet gezien. De voorstellen over de belastingen worden vanmiddag besproken in een andere zaal en daarom mag ik daar nu helaas niet op ingaan van de voorzitter. Verder is de eis van de SP aan de regering heel concreet. Zij wil ten minste drie uur gymnastiekonderwijs door een bevoegde vakleerkracht en daarop moet toegezien worden door de onderwijsinspectie. Ik zei net tegen de heer Rog dat het ervan afhangt hoe je het organiseert. Als je dit binnen onderwijstijd doet, kun je een vakleerkracht aanstellen. De andere docenten zouden dan gedurende de tijd dat zij niet ingeroosterd zijn, andere taken kunnen verrichten, zoals zorgtaken of gespecialiseerd rekenonderwijs. Het is een kwestie van de boel organiseren. Nogmaals, het zal niet gratis zijn. Gratis bier is altijd leuk, maar daar pleit ik niet voor. Dit is niet gratis en daarom moeten wij ook bereid zijn om te investeren. De kost gaat in dit geval volgens mij voor de baat uit.
De heer Van Meenen (D66): Ik ga eerst even in op de opmerking over de tegenbegroting van D66. In ons verkiezingsprogramma wordt 2 miljard geïnvesteerd in onderwijs. Bij de SP was dat -1 miljard, maar ligt er een papiertje waarop staat dat 450 miljoen geïnvesteerd zal worden. Dat is makkelijk opgeschreven, maar dat moet dan eerst nog maar eens even gebeuren. Dat is mijn probleem hiermee. Het is geen gratis bier, het is meer papieren bier. Het is makkelijk om tegen scholen te zeggen om het maar eventjes binnen de onderwijstijd te organiseren, want de onderwijstijd in het basisonderwijs is al overbelast. Wij vragen heel veel van scholen. Als wij dit echt willen, zal er bij de komende begrotingsbehandeling werkelijk iets moeten gebeuren. Mijn eigen inschatting is dat je ongeveer 50 miljoen euro kwijt bent, als je van gemiddeld twee uur naar drie uur moet. Dat moet de heer Van Nispen dan ook werkelijk willen doen, als hij zijn woorden waar wil maken.
De heer Van Nispen (SP): In mijn eigen berekening kwam ik uit op 75 miljoen euro. Maar goed, het maakt niet zo veel uit of het 50 of 75 miljoen is. Ik begrijp de tegenstelling die de heer Van Meenen zoekt eigenlijk niet. Hij verwijt ons niets anders dan dat wij in het verleden wilden bezuinigen op managementlagen in het hbo en mbo. Dat weet de heer Van Meenen heel goed. Het heeft echter weinig zin om daar nu weer over te spreken. Het gaat om de vraag of je dit wilt. Heb je die ambitie? Als je het wilt, moet er inderdaad geld tegenover staan. Ik heb gezegd dat de SP dat geld wil investeren. Laten wij dan ook niet een tegenstelling zoeken die er volgens mij op dit punt niet is.
Nu ga ik door met mijn betoog. Ik ben bij het onderdeel voortgezet onderwijs. Uit de recente nulmeting van het Mulier Instituut blijkt dat het sporten op school goed is geregeld voor het vwo, maar minder goed voor de vmbo-opleidingen. Kan de Staatssecretaris daarop reageren? Zal hij extra maatregelen treffen voor meer gymnastiekuren op vmbo-opleidingen? Ook toont de nulmeting problemen bij scholen die beschikken over onvoldoende accommodatiemogelijkheden. Kan de Staatssecretaris daar tevens op ingaan?
De heer Rog (CDA): Voorzitter. Op 20% van de scholen wordt minder dan twee uur per week gymnastiekles gegeven. Sterker nog, 400.000 kinderen krijgen slechts één uur per week gym. Slechts 5% van de kinderen – en dat is een heel beperkt aantal – krijgt drie uur per week gym, terwijl dat de ambitie is die wij het liefst zouden waarmaken. Wat het CDA betreft kan dit niet. De ambitie moet omhoog en wij moeten dit niet alleen scherper formuleren, maar ook beter handhaven. Hoeveel uren gym denkt de Staatssecretaris dat er op dit moment zouden kunnen worden gegeven op alle scholen volgens de huidige bekostigingssystematiek? Wat gebeurt er op scholen die minder dan twee uur gym geven? Zit de inspectie er bovenop bij die scholen? Volgen er sancties? Wat gaat de Staatssecretaris doen? Het gaat hier immers om de gezondheid van onze kinderen en om belangrijke vaardigheden die men nodig heeft in de rest van het leven. Je moet de kinderen niet alleen laten bewegen, maar ook leren bewegen. Bevoegde leraren en vakleerkrachten kunnen dit doen, maar ook breed opgeleide leerkrachten, mits in het curriculum voldoende aandacht is geschonken aan de bevoegdheid voor het bewegingsonderwijs. Wij weten dit al, want wij hebben deze discussie vaak gevoerd voor het voortgezet onderwijs. Daar is 20% van de leraren onbevoegd en de Staatssecretaris geeft de inspectie geen rol in dezen. Ook voor het bewegingsonderwijs in het basisonderwijs geldt dat meer dan 20% van de gymnastieklessen wordt gegeven door onbevoegde leraren en ook hier handhaaft de Staatssecretaris niet. Dat wil het CDA wel.
De heer Van Veen (VVD): Ik ben het wel eens met de heer Rog dat je gymles moet kunnen geven, als je via de pabo de extra module bewegingsonderwijs hebt gevolgd. Zou er niet een minimumaantal uren gym per week aan die leraar toebedeeld moeten worden, zodat hij zijn vaardigheden blijft ontwikkelen en trainen? Is de heer Rog het niet met mij eens dat het veel efficiënter zou zijn als een gediplomeerde alo-student daar zou staan, die een keer alles zou opbouwen en aan het eind van de dag zou afbreken en meerdere groepen zou zien? Ik zie toch een probleem op het vlak van de vaardigheden als iemand te weinig uren gym geeft.
De heer Rog (CDA): Ik snap deze redenering. Als ik mij zou voorstellen dat ik directeur van een school zou zijn, zou dit mijn voorkeur kunnen hebben, maar dan moet het ook maar net passen. Het CDA wil zich niet al te veel bemoeien met de wijze waarop scholen het bewegingsonderwijs inrichten. Ik wil wel ervoor zorgen dat er bevoegde leraren zijn. Dat wil ik voor de algemene vakken in het voortgezet onderwijs en in het mbo en dat wil ik ook voor het basisonderwijs. Ik vind dat belangrijker dan om vanuit de Haagse ivoren toren voor te schrijven dat het een vakleerkracht moet zijn, omdat ik mij kan voorstellen dat het op een aantal scholen op een andere manier beter geregeld kan worden, mits de leraren bevoegd zijn.
De heer Van Veen (VVD): Met dat laatste ben ik het misschien nog wel eens. Het gaat echter om de definitie van kwaliteit. Die kwaliteit krijg je aan de ene kant door een goede opleiding te volgen en aan de andere kant borg je kwaliteit door voldoende training en vaardigheden en met name doordat je voldoende uren geeft. Met dat laatste wil ik mij helemaal niet bemoeien, maar ik vind wel dat het geborgd moet worden en daarvoor zitten wij volgens mij in de Tweede Kamer. Wij vragen de Staatssecretaris vandaag om actie te ondernemen tegen scholen die het niet voor elkaar hebben. Volgens mij ontstaat er ook een gat als iemand bevoegd is, maar slechts één uur in de week lesgeeft.
De heer Rog (CDA): Dit vind ik een interessant punt. Daar was ik nog niet op ingegaan, dus ik dank de heer Van Veen dat hij mij daartoe de kans geeft via zijn vervolgvraag. Ik ben het met de heer Van Veen eens dat het goed is om een bepaald minimumaantal uren les te geven, zoals wij dat in het lerarenregister van bevoegde docenten vragen. Zij moeten voldoende vlieguren maken. Ik kan mij goed voorstellen dat dit in het lerarenregister wordt bijgehouden. Volgens mij is het ook een eis dat leraren die een gymbevoegdheid hebben, minstens 20% van de tijd besteden aan dat vak. Dat lijkt mij een buitengewoon realistisch minimum.
Ik hervat mijn betoog. Er zijn veel afgestudeerde alo-leerkrachten. Zij kunnen aan het werk, zou je denken. Ik waardeer het dat de Staatssecretaris een paar miljoen euro inzet voor het behalen van de bevoegdheid voor huidige leraren in het basisonderwijs, maar ik vraag de Staatssecretaris ook of hij mogelijkheden ziet om het vak gym, de bevoegdheid gym, op de pabo verder te stimuleren. Kan hij daarover in conclaaf gaan met zijn Minister? Bovendien zou de pabo door die specialisatie, namelijk dat je on top of het normale curriculum ook een gymbevoegdheid kunt halen, aantrekkelijk kunnen worden voor mannen. Dat is volgens mij ook een breed gedeelde ambitie.
Het CDA wil van de vrijblijvendheid af. De norm is minimaal twee uur gym en die norm moet je handhaven. Op 50% van de scholen zouden wij die drie uur moeten realiseren. NOC*NSF stelt dat ook. Dat is de ambitie, maar gaat de Staatssecretaris die norm handhaven? Wat gaat hij eraan doen om dit te realiseren?
Mevrouw Ypma (PvdA): Voorzitter. Fitte, gezonde kinderen zijn gelukkiger en goed en voldoende bewegingsonderwijs op de basisschool is daarvoor onmisbaar. Het levert een positieve bijdrage aan gezond opgroeien voor alle kinderen, ongeacht het inkomen van hun ouders. Het is leren doorzetten, verliezen, samenwerken in een team, genieten en even alles loslaten. Mijn kinderen vinden de gymles heerlijk. Ik ben dan ook een beetje teleurgesteld. De Staatssecretaris zei eind 2013 dat scholen het been echt moeten bijtrekken. Hij heeft een duidelijke ambitie gesteld in het regeerakkoord, namelijk ten minste drie uur per week gymles in het primair onderwijs.
In het bestuursakkoord is daar nog maar twee uur van overgebleven en nog steeds is het vrijblijvendheid troef, want minimaal twee uur is al jaren de opdracht aan schoolbesturen. In het regeerakkoord worden middelen vrijgemaakt voor drie uur bewegingsonderwijs. Waarom komen wij die belofte niet na? Waarom worden die twee uur niet gewoon verplicht? Wij moeten inderdaad streven naar drie uur in 2017 op minimaal de helft van het aantal scholen. De heer Rog zei dat ook al. Het moeten geen papieren ideeën blijven.
Ouders vinden bewegingsonderwijs van minimaal twee uur per week ontzettend belangrijk. 90% van de ouders onderschrijft dat doel. Waarom stellen wij niet gewoon twee uur gymles per week verplicht? Want inderdaad, 20% van de scholen komt nog steeds weg met maar één uur gymles per week. Het gaat daarbij om 400.000 kinderen. Slechts 5% van alle scholen realiseert drie uur per week bewegingsonderwijs en wat mij betreft kunnen wij weer terug naar die ambitie.
Ik wil ook nog aandacht vragen voor iets anders, namelijk de sportdeelname van kwetsbare kinderen. Een op de tien kinderen in Nederland groeit op in armoede. Dat zijn 340.000 kinderen. Zij hebben grote zorgen en groeien op in sociaal isolement. Wat ons betreft zouden wij de ambitie en zelfs de opdracht aan de combinatiefunctionarissen kunnen aanscherpen om juist deze doelgroep te bereiken.
De heer Van Nispen (SP): Ik ben het zeer eens met mevrouw Ypma van de PvdA. De ambitie zou drie uur moeten zijn. Ze pleit er nu voor om in ieder geval twee uur te handhaven. Dat zou volgens mij iets omhoog moeten. Maar goed, daar is over te praten bij de onderwijsbegrotingsbehandeling, bij budgetten et cetera. Ik heb echter wel een vraag over het hoe. Als ik het mij goed herinner, heb ik mevrouw Ypma in het nieuws vanochtend horen zeggen dat ingrijpen in de wet niet aan de orde zou zijn. Ik kan mij dit voorstellen, als het maar geregeld wordt. Mevrouw Ypma weet misschien ook hoe het in het voortgezet onderwijs is gegaan in het verleden. Uiteindelijk was er een amendement van de PvdA nodig om dit te realiseren. Dat zien wij terug in de nulmeting voortgezet onderwijs. Zouden wij misschien aan zoiets moeten gaan denken?
Mevrouw Ypma (PvdA): Op dit moment wil ik eerst de reactie van de Staatssecretaris afwachten. Waarom heeft hij daar niet voor gekozen? Ik stel nu drie dingen voor. Ten eerste mag de ambitie omhoog. In 2016 moet het al overal twee uur per week zijn en in 2017 moet de helft van het aantal scholen drie uur per week gym geven. Ten tweede vind ik dat de inspectie dit moet controleren en daarover moet rapporteren. Ten derde zou het wat mij betreft een verplicht onderdeel in Vensters voor Verantwoording po mogen zijn, zodat ook ouders kunnen zien welke scholen wel voldoende bewegingsonderwijs bieden en welke scholen niet.
De heer Van Nispen (SP): Daar ben ik het mee eens, maar ik vraag mij oprecht af op welke wijze een inspectie het streven naar iets kan controleren. Hoe kan zij controleren of er genoeg inspanningen worden verricht? Daar worstel ik mee. Hoe kunnen wij de norm zo vaststellen dat wij niet over drie jaar weer hier zitten en constateren dat het weer niet gelukt is, hoewel wij het weer geprobeerd hebben? Daar zoek ik naar.
Mevrouw Ypma (PvdA): Dan doen wij die zoektocht samen, mijnheer Van Nispen, want ook ik ben daarnaar aan het zoeken. Gelukkig zit hier iemand aan tafel die daarvoor heeft doorgeleerd en die een heel peloton aan ambtenaren heeft die hier heel veel van af weten. Ik wil dus echt eerst het antwoord van de Staatssecretaris afwachten, voordat wij voor de middelen kiezen om hetzelfde doel te bereiken.
De heer Rog (CDA): Ik heb slechts een korte vraag. Mevrouw Ypma sprak over Vensters voor Verantwoording. Ik had, eerlijk gezegd, in mijn tekst staan om aan de Staatssecretaris de suggestie te doen om daar eens over te praten met de VO-raad. Wil mevrouw Ypma dat vanuit Den Haag wordt opgelegd dat dit gebeurt? Ik dacht namelijk dat Vensters voor Verantwoording iets van de sector zelf was.
Mevrouw Ypma (PvdA): Als ik van de PO-Raad was, zou ik hier razend enthousiast op reageren, want volgens mij zijn ouders hier erg in geïnteresseerd. Mijn suggestie is dus om dit te bespreken met de PO-Raad en hem te vragen om dit zelf op te nemen, want het zijn zijn Vensters voor Verantwoording.
De heer Rog (CDA): Dat spreekt mij veel meer aan dan dat wij dat allemaal gaan opleggen. Wij zijn het daar dus helemaal over eens. De overheid heeft wel een middel, een instrument, om scholen op de huid te zitten als zij iets echt heel belangrijk vindt en dat is de inspectie. Is mevrouw Ypma het met het CDA eens dat de inspectie in dit verband wel een rol speelt in die zin dat zij moet volgen of die twee uur daadwerkelijk gehaald worden of niet?
Mevrouw Ypma (PvdA): Ik heb dit zojuist al in antwoord op een vraag van de heer Van Nispen gezegd. Ik herhaal het echter met alle liefde. Ik vind inderdaad dat de inspectie moet controleren en verantwoorden hoeveel uren gym er per school worden gegeven. Scholen komen er nu nog gewoon mee weg. 20% van de scholen geeft maar een uur per week. Vanochtend ontving ik een mail van een moeder die het er helemaal mee eens is dat wij meer aandacht besteden aan het bewegingsonderwijs, omdat haar kinderen vroeger twee uur bewegingsonderwijs per week kregen en nu nog maar één uur en omdat zij daar heel erg boos over was.
De heer Van Meenen (D66): Ik had het genoegen om mevrouw Ypma vanochtend vroeg al op de radio te horen. Ik ga ook even in op de inspectie. Mevrouw Ypma zei volgens mij letterlijk dat scholen een standje van de inspectie zouden moeten krijgen, als ze niet aan die twee uur zouden voldoen. Ik had graag iets meer beeld van wat ik mij daarbij voor moet stellen. Moeten ze drie rondjes om het schoolgebouw rennen met z'n allen of wat zal het worden?
Mevrouw Ypma (PvdA): Ik word ook altijd heel blij als ik met de stem van de heer Van Meenen op de radio wakker word. De inspectie heeft zo haar eigen manieren. Ik wil eigenlijk niet invullen wat de inspectie er precies mee moet doen, maar ik vind dat de inspectie er iets mee moet doen. Wij gaan in Den Haag niet over het hoe, maar over het wat. Het wat is: volgens mij moet het aantal uren bewegingsonderwijs op een school gecontroleerd worden en moet daarover ook gerapporteerd worden. Als een school minder dan twee uur bewegingsonderwijs aanbiedt, vind ik dat eigenlijk niet acceptabel. Dat moet meegewogen worden in het beoordelingskader.
De heer Van Meenen (D66): Ik ben het hier helemaal mee eens. Ik had ook geen enkele andere bedoeling dan mevrouw Ypma te laten weten dat het weer fijn was om met haar stem op de radio in de auto te zitten, overigens. Ik zat op dat tijdstip namelijk al in de auto.
De heer Van Veen (VVD): We hadden het net over een standje, zoals honderd regels op het bord. Het kan natuurlijk niet zo zijn dat mevrouw Ypma dan weer teruggaat naar de Staatssecretaris, die vervolgens namens de inspectie gaat rapporteren dat 20% van de scholen hun zaakjes niet op orde hebben en dat wij deze discussie dan over twee jaar volledig opnieuw gaan voeren. Ik had van mevrouw Ypma wel iets meer verwacht dan de opmerking: wij gaan niet over het hoe. Als wij niet over het hoe gaan, moeten wij ook niet zeuren over één of twee uur. Ik vind dat wij nu een heel duidelijke lijn moeten trekken, ook voor de Staatssecretaris en de PO-Raad. Het is twee uur en als een school daar niet aan voldoet, voldoet hij niet aan de norm en krijgt hij zwaardere sancties opgelegd.
Mevrouw Ypma (PvdA): Daar ben ik het nou helemaal mee eens. Ik ben dan ook benieuwd of de heer Van Veen ook vindt dat wij die twee uur gewoon verplicht moeten stellen.
De heer Van Veen (VVD): Wat de VVD betreft wordt die norm van twee uur verplicht gesteld. Volgens mij moeten wij aan de Staatssecretaris vragen wat hij eraan kan doen om dit nu voor eens en altijd goed te regelen. Anders komen wij nooit uit deze discussie.
Mevrouw Ypma (PvdA): Dan zijn we het eens. Volgens mij moeten wij dit iets beter aan de Staatssecretaris laten weten. De grote meerderheid van de Kamer vindt eigenlijk dat wij twee uur verplicht moeten stellen en dat wij moeten streven naar drie uur. Ik hoop dat de Staatssecretaris iets kan met deze interventies. Bedankt voor alle interrupties.
Ik ga verder met mijn betoog. Ik was bij de sportdeelname van kwetsbare kinderen. Ik zou graag willen dat de landelijke kaders voor de combinatiefunctionarissen zo worden aangepast dat ze meer gericht worden op de doelgroep van nog niet sportende kinderen. Zij moeten worden bereikt.
Mijn laatste punt is dat een op de drie kinderen geen zwemdiploma heeft. Er vindt minder zwemonderwijs plaats. Het is logistiek ook heel ingewikkeld en gaat gepaard met hoge kosten om dit binnen de school te regelen. Ik zou dit echter graag met de school regelen, want de school is nu eenmaal de enige plek waar men alle kinderen in Nederland ziet en bereikt. De ouders van sommige kinderen, met name van allochtone kinderen, hebben onvoldoende besef van het gevaar van open water. Dat geldt zeker voor mensen die hier niet zijn opgegroeid. Zij beseffen dat onvoldoende. Bovendien is een zwemdiploma kostbaar. Het kost ongeveer tussen de € 500 en € 1.000. Er zijn wel vangnetregelingen, zoals Jeugdsportfonds, maar daar zou meer gebruik van gemaakt moeten worden. Daarom is mijn oproep om ervoor te zorgen dat ook daar de combinatiefunctionarissen samen met de groepsleerkrachten bekijken welke kinderen niet sporten en welke kinderen nog geen zwemdiploma hebben. Bovendien moet ervoor gezorgd worden dat dit via Jeugdsportfonds – een leerkracht kan dit aanvragen – wordt aangevraagd voor de kinderen zonder zwemdiploma.
De voorzitter: De heer Van Nispen heeft nog een nabrander.
De heer Van Nispen (SP): Dit is geen nabrander, want mijn interruptie gaat over het zwemdiploma. Het is een groot probleem. Die analyse delen wij. In antwoord op Kamervragen van de SP antwoordde de Minister van Volksgezondheid recentelijk dat het de verantwoordelijkheid van de ouders zelf is en dat de ouders zelf vaker met hun kinderen moeten gaan zwemmen. Mevrouw Ypma heeft nu iets gezegd over de combinatiefunctionaris, maar zou het niet goed zijn om het schoolzwemmen weer verplicht te stellen? Geen kind van de basisschool af zonder zwemdiploma! Dat is toch veel eenvoudiger te regelen. En dan beschouwen wij het schoolzwemmen in groep 5 en 6 als een soort natte gymles.
Mevrouw Ypma (PvdA): Ik dank de heer Van Nispen voor deze vraag. Natuurlijk mag zwemmen ook gezien worden als natte gymles. Dat mag nu ook al. Daarover verschillen wij dus niet van mening. Het is natuurlijk wel zo dat heel veel ouders het zelf regelen en zelf met hun kinderen naar de zwemles gaan. Het zou ontzettend veel kosten – wij hadden het al over gratis bier – om het zwemonderwijs weer in te voeren. Daar zijn echt heel veel kosten mee gemoeid, evenals logistieke problemen. Het onderwijs is daar ook niet enthousiast over, want zwemonderwijs kost gewoon heel veel tijd en daarmee belast je het curriculum. Nogmaals, wat de PvdA betreft hoeft het niet binnen de school, maar wel met de school, omdat de school de enige instelling is die alle kinderen in Nederland bereikt.
De heer Van Meenen (D66): Voorzitter. Ik had iets voorbereid, maar dat schuif ik even terzijde, gezien de verstandige bijdragen van mijn collega's en alle zaken waar ik ook iets van vind. Ik begin maar eens even met de verplichting. Ik denk dat wij hier in ons enthousiasme over bewegingsonderwijs, dat mijn fractie volledig deelt, erg moeten oppassen dat wij weer in de oude valkuil vallen en dat wij dus direct weer het hoe en het wat door elkaar heen gooien en zeggen: het moet verplicht twee uur worden.
De heer Van Veen (VVD): Hier wil ik toch nu al op reageren. De discussie over het hoe en het wat is heel terecht. Zodra je een kind een iPad geeft en zegt dat het moet gaan lezen, kun je dat meten. Het gaat hier echter om bewegen. De heer Van Meenen moet mij eens uitleggen hoe je jezelf motorisch kunt ontwikkelen als je niet beweegt. Als wij het hoe en het wat niet aan elkaar koppelen voor dit onderdeel, zullen er dus altijd kinderen zijn die te weinig bewegen en niet de uren gebruiken die daarvoor staan. Zij zullen dus een achterstand hebben in alle cognitieve vaardigheden die D66 zo belangrijk vindt. Volgens mij moet de heer Van Meenen dat pad een keer verlaten.
De heer Van Meenen (D66): Dat onderwerp komt in de vaste commissie voor Onderwijs geregeld terug. Ik denk dat wij in dit verband een scherp onderscheid moeten maken tussen tijd en kwaliteit. Het is niet geregeld als wij zeggen dat er twee uur moet komen. Het gaat er ook om wat er in die twee uur gebeurt. Wellicht dat scholen heel andere oplossingen kunnen kiezen om hun leerlingen voldoende te laten bewegen dan dat zij het bewegingsonderwijs per se in twee lesuren geven. Ik geef de scholen graag de ruimte om dat in te vullen. Ik vind, net als alle collega's, dat er meer bewogen moet worden. Dat zijn twee verschillende dingen. Daar wil ik nog één keer op wijzen voordat wij opnieuw in de valkuil vallen dat wij denken dat wij het geregeld hebben met een urennorm. In de monitoring hebben wij gezien dat de kwaliteit ten minste net zo in het geding is. In de kwaliteit van de leerkrachten die dit doen en in de accommodaties waarin dit plaatsvindt, moet ook heel veel worden geïnvesteerd. Dat is de eerste opmerking vooraf.
De tweede opmerking is dat ik de Minister-President deze week heb horen zeggen dat dit kabinet alles aanpakt. Hij zei dit letterlijk, maar dan bedoelt hij niet het bewegingsonderwijs. Ik zie dat de voorzitter enigszins verbaasd kijkt.
De voorzitter: Nee, ik vraag mij alleen vanuit vergadertechnisch oogpunt gezien af of u nu gewoon doorgaat met uw betoog.
De heer Van Meenen (D66): Dit is mijn betoog.
De voorzitter: U was bezig met de beantwoording van de interruptie van de heer Van Veen. Hij wil graag reageren en daarom zat ik te bedenken waar ik hem zou kunnen laten interrumperen.
De heer Van Meenen (D66): Excuses, ik ben te enthousiast.
De heer Van Veen (VVD): Ik denk dat de heer Van Meenen het probleem niet oplost, want kwaliteit en kwantiteit gaan in dezen samen. Volgens mij was dat in de bijdrage van de VVD heel duidelijk. De VVD wil zowel kwaliteit als een minimale kwantiteit. Het is toch gek dat er scholen zijn die kiezen voor drie uur? Volgens de redenering van de heer Van Meenen lijkt het erop dat de scholen waar drie uur bewegingsonderwijs gegeven wordt, heel slechte leerkrachten hebben en dit gegeven compenseren door meer uren. Dat geloof ik niet. Ik denk dat wij het denken over bewegingsonderwijs moeten veranderen. Bewegen kun je niet doen zonder daar tijd in te stoppen. Dat moeten wij heel duidelijk tegen de Staatssecretaris zeggen.
De heer Van Meenen (D66): Misschien is het verschil kleiner dan de heer Van Veen denkt. Bewegen kost tijd, zoals al het leren tijd kost, en die moet er ergens zijn. Ik wil ervoor waken dat wij dat bewegen vastleggen in vaste lesuren waarbij wij ons al een voorstelling hebben gemaakt van de wijze waarop dat er uitziet, namelijk dat kinderen ergens in een gymzaaltje een uur lang iets aan het doen zijn. Daar zijn andere mogelijkheden voor. Daar wil ik alleen maar op wijzen, voordat wij hier een nieuwe norm introduceren. Ik denk dat wij de visie delen dat het zowel om tijd als om kwaliteit gaat, maar ik wil de scholen wel graag de ruimte geven voor de exacte invulling daarvan. Dat is mijn antwoord op de interruptie van de heer Van Veen.
Ik hervat nu mijn betoog. Ik zei al dat dit kabinet alles aanpakt, aldus de Minister-President, maar niet het bewegingsonderwijs. Sterker nog, in het regeerakkoord dat nu alweer een kleine twee jaar oud is, staat letterlijk: «Er wordt 344 miljoen geïntensiveerd in het primair en voortgezet onderwijs. De middelen worden vooral ingezet voor kwaliteitverbetering van leraren en schoolleiders. Daarnaast worden middelen aangewend onder andere ter financiering van de wens om ten minste drie uur per week gymnastiek in het primair onderwijs te geven binnen de bestaande onderwijsuren.» Dit is een beetje een schimmige tekst, maar je mag er toch uit opmaken dat er een soort ambitie is. Gisteren mochten wij constateren dat het plan van aanpak in het voorjaar van 2015 komt, maar ik vind dat niet getuigen van aanpakken. Er moet nu werkelijk iets gaan gebeuren. Ik ben daarom blij dat de nulmeting op initiatief van mijn collega Pia Dijkstra en mevrouw Bruins Slot van het CDA heeft plaatsgevonden. Mijn fractie zegt naar aanleiding daarvan ook dat er meer bewogen moet worden, maar dan moeten wij ook werkelijk durven te investeren. Wat is het de Staatssecretaris waard om dit binnen de middelen die er zijn of eventueel daarbuiten werkelijk mogelijk te maken voor scholen? Wij zien nu immers dat financiën het belangrijkste probleem zijn van veel scholen. Er zullen zeker scholen zijn die er vanwege hun profilering voor kiezen om sport hoog op de agenda te zetten, maar dan gaat dit wellicht nog steeds ten koste van andere zaken. Wat is het de Staatssecretaris dus waard om die wens uit het regeerakkoord ook werkelijk te vervullen?
Een tweede punt zijn de accommodaties, die de heer Van Nispen van de SP ook al noemde. Ook vanuit mijn eigen ervaring kan ik zeggen dat gymnastiekaccommodaties op de agenda van veel gemeenten niet bovenaan prijken, ook niet als je dat beperkt tot de onderwijshuisvestingsagenda. Bovendien kiezen veel gemeenten ervoor om de sportaccommodaties uit te besteden. Dan komt er een andere partij die heel hoge huurprijzen vraagt aan scholen. Wellicht kan de Staatssecretaris daaraan aandacht geven, want dit kan onderdeel van het probleem dat die accommodaties te weinig beschikbaar zijn voor de hoeveelheid uren die wij willen realiseren.
Ik heb begrepen dat de Staatssecretaris de lerarenbeurs ook wil inzetten om meer bevoegde docenten in deze richting te krijgen. Dat heeft mijn hartelijke steun.
Er staat over dit onderwerp betrekkelijk weinig in het sectorakkoord. Hoe wil de Staatssecretaris de kwaliteit en de kwantiteit gaan monitoren?
Tot slot heb ik nog een opmerking over de beleidsregel voor Topsport Talentscholen. Uit de evaluatie is een aanbevelingen voortgekomen. Naar aanleiding daarvan zou de beleidsregel voor het nieuwe schooljaar 2014–2015 worden aangepast. Hoe staat het met die aanpassing?
De vergadering wordt van 10.42 uur tot 10.52 geschorst.
Staatssecretaris Dekker: Voorzitter. We hebben het vandaag over het bewegingsonderwijs. De leden hebben het belang van bewegingsonderwijs nog eens extra benadrukt en hun passie spreekt mij enorm aan.
Mevrouw Ypma en de heer Van Veen gaven al aan dat sport niet alleen leuk is. Sport leert kinderen, met name op heel jonge leeftijd, ook hoe je beweegt. De motorische ontwikkeling is naast de cognitieve ontwikkeling en de ontwikkeling van vaardigheden op school heel belangrijk. Beweging is goed voor je. Als je sport, blijf je langer fit en word je minder vaak ziek. Het is goed om dat al op een heel jonge leeftijd mee te geven. Sport gaat ook overgewicht tegen. Wij weten zelfs dat op een goede manier sporten ook helpt bij de rest van je prestaties. Met andere woorden, een school die zijn brede taak goed wil invullen en naar taal, rekenen, andere vakken en sociaalemotionele ontwikkeling kijkt, besteedt in mijn ogen ook tijd aan sport en beweging.
Als je dan de cijfers bekijkt, vind ik dat wij er niet goed voor staan. Ik kan allemaal voorbeelden geven van scholen waar het wel goed gaat en de heer Van Veen geeft terecht een compliment aan de scholen die het goed doen, maar er zijn 400.000 leerlingen die slechts één uur in de week gym krijgen. Dat vind ik simpelweg te weinig. 80% van de scholen geeft minimaal twee uur gymles, maar dat betekent dat 20% het niet doet. Die scholen moeten heel snel het been bijtrekken. Wij hebben in het regeerakkoord afgesproken dat wij naar drie uur in de week willen. Dat streven hebben wij ook in de bestuursakkoorden verwoord. Dan hebben wij nog een hele weg te gaan, want slechts 5% van de scholen voldoet aan die norm. Toen wij met de besturen van basisscholen en met de koepel, de PO-Raad, om tafel zijn gaan zitten en toen wij een set afspraken maakten over de tegenprestaties voor onze enorme investering in het basisonderwijs, was dit dan ook een van de heel harde punten die wij goed in de afspraken wilden vastleggen.
Verschillende leden hebben gevraagd hoe hard die norm is. De norm van twee uur in de week gym is wat mij betreft heel erg hard. Wij leggen die norm niet alleen vast in een convenant, maar maken daarover voor het eerst ook financiële afspraken. De Kamer heeft mij in andere debatten meerdere malen aangespoord om niet voor iedere beleidsdoelstelling een aparte financiële regeling te maken. Daaraan hebben wij voldaan, maar wij hebben voor de totale set aan afspraken wel een regeling. Dit is een van die afspraken en dit minimum is een harde norm. De onderwijsinstelling die daaraan straks niet voldoet, riskeert dat zij haar geld verliest. Voor het eerst zijn de afspraken niet alleen maar mooie intenties, maar zit er ook een financiële stok achter de deur. In die zin is de afspraak net zo hard als onze afspraak om het aantal academici in het onderwijs op te krikken, onze afspraken om het aantal onbevoegdheden terug te dringen en onze afspraken om de complexe vaardigheden van leraren, het kunnen differentiëren, op een hoger niveau te brengen. Daaraan zijn kwantitatieve doelstellingen verbonden en wat mij betreft zijn die hard. Daarbij hebben wij voor twee dingen gekozen. Wij leggen er een bodem van twee uur in, maar geven ook heel nadrukkelijk aan dat onze ambitie verder gaat en hoger ligt, namelijk op drie uur. Ik zal daarop straks wat dieper ingaan, maar niet voordat ik ook de kwalitatieve kant van de zaak heb belicht.
Het gaat in mijn ogen niet alleen maar om aantallen uren. Wij weten uit onderzoek dat het niet alleen belangrijk is om een aantal uren beweging per week te hebben, maar dat de kwaliteit van de les ook sterk bepaalt wat kinderen ervan leren. Ik vind het belangrijk dat er goede docenten voor de klas staan. Ook op dat gebied valt in mijn ogen veel te verbeteren. Het begint met een goede en vooral ook bevoegde leerkracht. Nu worden de lessen op een kwart van de scholen door onbevoegde leerkrachten gegeven. Daaraan moet een eind komen. Wij hebben niet alleen een ambitie voor het aantal uren in 2017, maar wij hebben ook afgesproken dat vanaf 2017 alle gymlessen op school door een bevoegde leerkracht worden gegeven, hetzij een vakleerkracht, hetzij een pabodocent met een brede bevoegdheid. Op de pabo bestaat de mogelijkheid om een post-initieel traject te doorlopen, waardoor je de papieren krijgt om dit goed te doen. Om dit mede te kunnen realiseren hebben wij de lerarenbeurs hiervoor opengesteld. Pabodocenten die graag gym geven maar nu niet de papieren hebben, willen wij in staat stellen om de papieren voor 2017 te halen.
Mevrouw Ypma (PvdA): Het onderwijs is zo goed als de leerkracht die voor de klas staat. Dat geldt natuurlijk ook voor bewegingsonderwijs. Ik onderschrijf dus de opmerkingen van de Staatssecretaris. Ik ben het ook eens met zijn voorstel om de lerarenbeurs hiervoor beschikbaar te stellen. Zou je dit ook niet weer onderdeel moeten maken van de initiële pabo, zodat er bevoegde en bekwame leerkrachten voor de klas staan?
Zouden wij bovendien geen steun moeten geven aan het voorstel van de KVLO, dat ook door NOC*NSF wordt gesteund, om mensen die pabo met een lo-bevoegdheid hebben gedaan en die minimaal een taakomvatting van 0,2 fte hebben, op te nemen in het lerarenregister?
Staatssecretaris Dekker: Hiermee gaan we direct de diepte in, maar laten wij dat maar doen, hoewel het straks ook nog even terugkomt. In de pabo is er juist voor gekozen om het bewegingsonderwijs uit het initiële onderdeel te halen. Het idee was dat het vaak om wat meer onderwijs en een wat langer traject vraagt, als je een goede bewegingsleerkracht wilt hebben. Daardoor paste het niet goed in het initiële deel. Het is er dus bewust bovenop gedaan. Als wij het weer terug in het initiële deel fietsen, krijg je een enorm overladen programma en gaat dat ten koste van heel veel andere belangrijke onderdelen. Daarnaast is het de vraag of iedere paboleerkracht bewegingsbevoegdheid moet hebben, want er zijn ook scholen die er heel bewust voor kiezen om daarvoor een vakleerkracht in te schakelen, een alo-docent. Dat vind ik soms ook echt lovenswaardig. In dat geval heeft niet iedere pabodocent een bewegingsbevoegdheid nodig, want dan draagt een gymleraar of -lerares hiervoor zorg.
Iedere leraar moet straks in het lerarenregister staan. Enerzijds moet je daarvoor je bevoegdheid hebben, een diploma. Anderzijds moet je je vakbekwaamheid ook bijhouden. Net als artsen, advocaten en architecten moet je blijven werken om aan te tonen dat je een vak mag geven.
Ik zal mijn beantwoording verder opdelen in een blok over kwantiteit en een blok over kwaliteit. Daarna heb ik nog een blokje voor de resterende vragen, bijvoorbeeld over schoolzwemmen, de combinatiefuncties en beweging in het voortgezet onderwijs. Dat laatste is in mijn ogen niet minder belangrijk, maar ik merk dat de nadruk in dit debat op het basisonderwijs ligt.
De voorzitter: Het is fijn dat u een doorkijkje geeft in de ordening van uw vragen, maar de heer Van Veen heeft nog een vraag en mevrouw Ypma heeft nog recht op een vervolgvraag. Ook de heer Van Nispen wil een vraag stellen.
Mevrouw Ypma (PvdA): Toen ik laatst bij een aantal pabo's was, sprak ik met heel veel studenten. Zij waren juist wel enthousiast over het idee om in ieder geval weer een gedeelte van het curriculum op te nemen in de initiële pabo. Vindt de Staatssecretaris dat misschien wel een goed idee?
Mijn tweede vraag was of je geen minimale omvang moet eisen, die 0,2 fte, om de kwaliteit van het vakonderwijs te borgen als leerkrachten zich in het lerarenregister registreren als leerkracht die ook een lo-bevoegdheid heeft.
Staatssecretaris Dekker: Het staat pabo's vrij om in de opleiding ook een onderdeel sport en beweging op te nemen. Iedere pabo maakt zijn eigen opleiding. Overigens doen veel pabo's dit al, maar het geeft niet onmiddellijk de benodigde brede bevoegdheid. Die vraagt om wat meer. Daaraan wil ik graag vasthouden, want anders wordt dat beetje extra wel heel erg dun. Als er pabo's zijn die dit interessant vinden, ben ik ook best bereid om daarnaar te kijken. We gaan nu aan de slag met de uitvoering. U bent allemaal kritisch en zegt: het zijn nog maar plannen en mooie intenties, maar hoe gaan we dat nou doen? We gaan straks met heel veel partijen om tafel zitten. Wat mij betreft nemen wij daarin de pabo's ook mee.
Ten tweede vraagt mevrouw Ypma of je geen minimale omvang of aanstelling moet vragen bij de registratie. Dan lopen wij al heel erg vooruit op de manier waarop wij straks met het register omgaan en op de eisen voor herregistratie. De Kamer heeft steeds benadrukt dat de herregistratie-eisen vooral uit de beroepsgroep zelf moeten komen, dat leraren de eisen moeten stellen waaraan je moet voldoen om je te blijven bekwamen. Ik ben wat voorzichtig om daaraan nu al bepaalde eisen te stellen, maar ik kan mij voorstellen dat er ook over zulke dingen wordt nagedacht als dit straks wordt besproken.
De heer Van Veen (VVD): Ik merk bij mezelf een bepaalde gretigheid om op allerlei onderdelen van het inleidende verhaal te reageren, terwijl ik mij realiseer dat er nog drie heel interessante blokken komen, maar de Staatssecretaris heeft wel een samenvatting gegeven van het bestuursakkoord. Er verandert dus eigenlijk niets tot 2017. Wat gaat de Staatssecretaris tot 2017 doen? Ik heb al een andere invulling van het lerarenpotje bepleit. Mij duurt 2017 veel te lang. Wij zijn al veel te lang bezig en hebben al veel te veel afspraken gemaakt. Wat doen wij met de kinderen die nu behoefte hebben aan goed onderwijs en met de scholen die dat op dit moment niet bieden? Ik vind dat de Staatssecretaris daaraan wel wat meer urgentie mag geven.
Staatssecretaris Dekker: Laat ik het misverstand wegnemen dat wij tot 2017 gaan wachten en er dan weer eens een thermometer in gaan steken, om dan misschien te moeten constateren dat er in al die jaren niets is gebeurd. Wij gaan hiermee aan de slag. Dit is een ambitie. Ik zie ook wel dat wij geen voortgang zullen maken als wij in de komende jaren niets extra's doen. Ik ben ook zo vrij geweest om alvast aan de slag te gaan en niet tot dit debat te wachten; ik hoop dat de Kamer mij dat vergeeft. Daarvoor heb ik in mijn departement een van de beste mensen vrijgemaakt. Die heeft laten zien dat je vaak ook met regionale partners moet samenwerken om resultaten te bereiken, met wethouders, met sportverenigingen in grote steden en met scholen. Diegene heeft ook successen neergezet met het terugdringen van het aantal leerlingen dat voortijdig de school verlaat, door echt te sjorren en aan die boom te schudden. Dat gaan wij hier ook doen, naar analogie van wat wij doen met cultuuronderwijs en cultuureducatie. Je ziet dat je meters gaat maken als je medestanders hebt. Dat is heel belangrijk. Zo zijn wij onlangs in Dordrecht geweest en hebben wij daar met de wethouder om tafel gezeten. Daar vindt men het ook belangrijk en wil men ook wat doen aan extra sport en bewegen. Laten wij die krachten bundelen, dan kunnen wij daadwerkelijk stappen maken. De boodschap die ik de heer Van Veen wil geven, is dat wij niet stil gaan zitten. Dit is een harde norm. In de aanloop naar 2017 zou je dan moeten zien dat wij de achterstand gaan inlopen bij de 20% scholen die er nu nog onder zitten. Als we volgend jaar niet het eerste stapje zetten en het jaar daarna nog een stapje, zul je er ook niet in slagen om het in één keer te dichten.
De heer Van Veen (VVD): 81% van de scholen die de PO-Raad heeft gesproken, geeft aan bewegingsonderwijs heel belangrijk te vinden. Dat betekent dat 19% van de scholen hierop negatief heeft gereageerd. Dat is volgens mij de harde kern van scholen die gewoon niet willen veranderen. Ik vind dus wel dat wij moeten afspreken dat de maatregelen die genomen worden, er in 2017 in ieder geval toe geleid moeten hebben dat die 19% in de urgentie van bewegingsonderwijs op de basisschool begrijpt. De Staatssecretaris zegt dat wij veel met elkaar moeten overleggen, maar dat is de afgelopen periode ook gebeurd. Dat resulteert in 81% van de basisscholen die vindt dat bewegingsonderwijs belangrijk is. De Staatssecretaris heeft dus nog 19% praten te gaan om die scholen überhaupt het besef bij te brengen dat bewegingsonderwijs belangrijk is. Hoe gaat hij dat doen?
Staatssecretaris Dekker: Wij hebben een eerste stap gemaakt door daarover heel harde afspraken te maken. Dat lijkt voor de hand te liggen omdat wij het in het regeerakkoord hadden opgeschreven, maar dit was best even een stevig punt. Gym en beweging is nu het enige onderdeel waarover wij in detail met elkaar hebben afgesproken hoeveel uur eraan moet worden besteed. Dat doen wij niet met taal, rekenen, burgerschap, milieueducatie, cultuureducatie et cetera. Dit was dus ook een principieel punt in de besprekingen met het onderwijs, omdat wij hierbij afwijken van de bestaande systematiek, waarin wij ook qua tijdsinvulling veel vrijheid en ruimte aan het onderwijs bieden. Wij hebben nu gezegd dat de ondergrens van twee uur in 2017 door alle scholen wordt aangehouden. Dat betekent dat die 19% van de scholen het been moet bijtrekken. Het helpt daarbij als je het belang van bewegingsonderwijs inziet, maar zelfs als je dat niet inziet en andere dingen belangrijk vindt, moet je aan die twee uur voldoen.
Daarmee zijn wij eigenlijk al over de kwantiteit aan het praten. Hoeveel uren eis je, hoe hard zijn de afspraken, hoe ga je het monitoren en hoe ga je het handhaven?
De heer Van Nispen (SP): Ook op mij kwam de tekst van het bestuursakkoord erg vrijblijvend over. Het is goed dat de Staatssecretaris nu bevestigt dat dit heel harde afspraken zijn en dat de norm van twee uur echt hard is. Nogmaals, dat lees ik niet terug in de tekst van het akkoord. Ik blijf toch een beetje met mijn vraag zitten. Ik begrijp dat er veel overlegd moet worden en dat het niet morgen al geregeld kan zijn, gezien de achterstand, maar 2017 is pas over drie jaar. Dan willen wij iets geregeld hebben wat allang geregeld had moeten zijn en waarover al die jaren gepraat is. Waarom is dat pas in 2017?
Staatssecretaris Dekker: Ik vind dat wij die laatste stap moeten maken. Als dat in 2016 kan, vind ik dat ook goed, maar wij hebben nog wel even te gaan. De heer Van Veen gaf dat ook al aan. Een aantal scholen heeft daarvoor niet het personeel, een aantal scholen heeft er niet de ruimte voor, een aantal scholen vindt het minder belangrijk. Die laatste groep moeten wij wakker schudden, zodat zij het been bijtrekken. De ondergrens van twee uur is niet de enige doelstelling. Wij willen ook dat al het bewegingsonderwijs door bevoegde docenten wordt gegeven. Ook dat moet in de komende drie jaar gebeuren. Daarnaast is dit de bodem. Wij willen eigenlijk veel meer. Wij willen naar drie uur per week. Ik vind dit een heel goede ambitie. Wij hebben ook naar de haalbaarheid van het geheel gekeken. Dit is niet het enige wat op het basisonderwijs afkomt. Ik wijs slechts op het passend onderwijs; de heer Van Nispen hamert er namens de SP altijd op dat daar eveneens meer moet gebeuren, ook in termen van opleiding. Wij moeten bovendien veel doen aan de bekwaamheid van docenten. Laten wij in dit debat dus niet doen alsof meer bewegingsonderwijs de enige ambitie is die de komende jaren op het onderwijs afkomt. Ik vind dit heel belangrijk, maar er ligt heel veel op het bordje van het onderwijs. Ik vind dit een gepaste, haalbare ambitie.
De voorzitter: Ik kijk even naar de leden. Wij hebben nog een uur. De Staatssecretaris heeft gezegd dat hij de vragen gaat beantwoorden in drie blokjes: kwaliteit, kwantiteit en een blokje met overige vragen, onder andere over schoolzwemmen en combinatiefuncties. Laten wij afspreken dat wij eerst het blokje afwachten en daarna vragen stellen die daarover gaan.
Staatssecretaris Dekker: Ik denk dat ik in mijn reactie op de interrupties ook al een aantal dingen heb meegegeven.
In het kader van de kwantitatieve doelstelling is gevraagd waarom wij onderscheid maken tussen twee en drie uur. Daarachter zit wel een idee. In onze ogen moet het voor iedere school haalbaar zijn, ook qua beschikbaarheid van accommodaties, om in ieder geval die twee uur zeker te stellen. Ik denk dat de ambitie van drie uur op veel scholen ook haalbaar is, maar misschien niet op alle scholen. Er zijn scholen die krap zitten met hun gymzalen en die niet de accommodatie hebben voor drie uur. Zij kunnen wel twee uur of misschien tweeënhalf uur geven, maar drie uur zal lastiger zijn. Daar moet je maatwerk bieden; je moet rekening houden met die scholen. Je moet met de gemeente om tafel gaan zitten om te bekijken wat je kunt doen om sportaccommodaties meer te delen, wat je wellicht buiten kunt doen en wat je eventueel kunt doen aan extra investeringen in accommodaties; bij dat laatste kijk je wat verder dan 2017. Het heeft weinig zin om die norm van drie uur heel hard op te leggen, want dan gaan wij die in 2017 niet bereiken. Ik zou hiermee graag van onderop aan de slag gaan met gemeentes en sportverenigingen. Sportvelden en accommodaties van sportverenigingen zijn overdag heel vaak leeg. De sportvelden zijn niet altijd van de gemeente, maar waarom kun je niet met de sportclub afspreken dat je ze kunt gebruiken? Door zulke handige combinaties kunnen wij een enorme stap zetten.
Hoe hard zijn de afspraken? Kunnen wij die ook financieren? De heer Van Meenen vroeg hoeveel geld wij hiervoor over hebben. Er gaat 444 miljoen structureel in deze sectorafspraken zitten. Dat vind ik heel veel geld. De heer Van Meenen heeft steeds gezegd: zorg ervoor dat je dat niet allemaal verschot, maar maak op hoofdlijnen afspraken en geef dat geld breed aan het onderwijs. Uiteraard ga ik de scholen daar wel aan houden. Het zal heel erg verschillen. De ene school geeft nu al drie uur bewegingsonderwijs in de week. Die school zal zijn geld voor andere dingen gaan gebruiken, bijvoorbeeld voor de professionalisering van docenten of voor andere ambities die wij in het akkoord hebben afgesproken, bijvoorbeeld rondom ICT. Een andere school zal hier enorm het been moeten bijtrekken en zal misschien iets meer geld moeten aanwenden om ervoor te zorgen dat het sporten op niveau wordt gebracht. Ik vind 444 miljoen een hele hoop geld. Daarmee moeten wij deze ambitie echt kunnen waarmaken.
Hoe gaan wij dit volgen en bijhouden? Wij hebben in het bestuursakkoord afgesproken dat wij dit gaan monitoren. Vorig jaar heeft het Mulier Instituut een nulmeting gedaan en wij gaan periodiek bijhouden hoe het ervoor staat. In 2016 zal de onderwijsinspectie weer een breed, themagericht onderzoek doen, een periodieke peiling. Wij moeten dan echt voortgang zien.
Wat kun je op het individuele niveau van scholen doen? De onderwijsinspectie houdt risicogestuurd toezicht. Als iemand klaagt dat er een potje wordt gemaakt van het gymonderwijs en als dat signaal bij de inspectie binnenkomt, kunnen wij eropaf. Wij staan niet standaard met stopwatches naast de deur om precies te meten of op individueel niveau aan twee uur wordt voldaan. Zelfs als wij dat wel zouden doen, dan ontbreekt op dit moment nog de wettelijke basis om dit te handhaven. De heer Van Meenen wees daar terecht op. Wij maken afspraken over ambities op sectorniveau en ik ga ervan uit dat scholen daaraan gaan voldoen, maar het ontbreekt de inspectie aan een juridische titel om dat op individuele scholen af te dwingen. In de wet staat namelijk niet dat je minimaal twee uur gym moet geven. Daar zou je dan echt naartoe moeten, maar dat vind ik op dit moment niet wenselijk. Ik vind het ook niet nodig, want wij hebben heel goede afspraken gemaakt. Het zou ook vreemd zijn, want voor heel veel onderdelen in het curriculum maak je deze afspraak niet. Laten wij hier dus mee aan de slag gaan en laten wij het enthousiasme volhouden. Ik vertrouw erop dat wij dit gaan waarmaken. Als dat niet gebeurt, is er een financiële sanctie en verliezen scholen dit geld. Ik wil eerst zien hoe dit uitpakt, voordat wij dit soort verplichtingen ook nog eens in de wet gaan vastleggen.
Ik wilde nu verdergaan met het blokje over bevoegdheden.
De heer Van Meenen (D66): De Staatssecretaris zegt dat er 444 miljoen verbonden is aan het sectorakkoord. Mijn vraag wat het de Staatssecretaris waard was, ging vooral over de ambitie om van twee naar drie uur te komen. De 444 miljoen is er vooral op gericht om twee uur te realiseren. Daarin zit een soort doorkijkje, zo van «het zou toch mooi zijn als wij dat naar drie konden brengen». Hoe moet het onderwijsveld dit duiden? Wanneer voldoen zij aan de harde afspraken uit het akkoord?
Staatssecretaris Dekker: Er zit een ondergrens in het akkoord. Iedere school moet in 2017 twee uur bewegingsonderwijs per week geven. Die andere afspraak is wat mij betreft geen zachte afspraak. Ik wil daarin echt meters maken. Een deel van het geld dat wij de scholen geven, kan daarvoor ook worden gebruikt. Daarnaast hoeft niet alles wat je op scholen verandert, per se geld te kosten. Als je geen twee, maar drie uur per week gymles geeft, gaat dat misschien ten koste van een aantal andere zaken uit het curriculum, maar scholen hoeven geen extra uren les te gaan geven. Je maakt binnen de school de keuze om dat te doen. Ik wil ervoor waken om aan elke ambitie een enorm prijskaartje te hangen. Het is medeafhankelijk van de prioriteiten die op schoolniveau worden gesteld. Als scholen zeggen dat zij toch ook taal en rekenen moeten doen, zeg ik altijd: dat klopt, maar uit heel veel onderzoek weten wij dat de tijd die je in sport en beweging steekt, niet ten koste gaat van die andere zaken. Als kinderen een beetje fit zijn en ook wat aan lichamelijke beweging doen, zijn ze in de klas geconcentreerder en pakken zij de stof sneller op. Ik vertrouw bovendien op de professionaliteit van leraren. Dat doet de heer Van Meenen ook altijd. De vraag wat goed is, hoe je voor balans en de gewenste breedte in het onderwijs zorgt, wordt ook van binnenuit beleefd.
De heer Van Meenen (D66): Ik kan het niet sterker met de Staatssecretaris eens zijn. Wel voeg ik nog aan zijn woorden toe dat het ook van belang is dat ouders hierin een stem hebben. Ik had niet verwacht dat dat in dit debat weer aan de orde zou komen, maar nu kom ik dus toch weer op de medezeggenschap. Keuzes maken betekent ook financiële keuzes maken. Is dit niet weer een pleidooi om de ouders ook in positie te brengen en instemmingsrecht op de hoofdlijnen van de begroting te geven? Wij hoeven die discussie niet helemaal te voeren, maar …
De voorzitter: Dat lijkt mij ook, maar misschien kan de Staatssecretaris er een kort antwoord op geven.
Staatssecretaris Dekker: Ik vind het heel goed als ouders hierover meepraten. Ik weet niet of dat zich ook doorvertaalt in de begroting, want als je een meester of juf die voor de klas staat vraagt om een uur extra gym in de week te geven, zie je dat op de begroting niet terug. Dat maakt niet uit. Je hebt gewoon die meester of juf op je begroting staan. Dit gaat dus veel meer over de vraag hoe je de week indeelt, waar je je als school op profileert en wat je belangrijk vindt. Het is heel goed als daarover wordt meegepraat. Ik zou het ook heel goed vinden als scholen daarover verantwoording aflegden, bijvoorbeeld via de Vensters VO in het voortgezet onderwijs. In het primair onderwijs zijn de Vensters PO nog meer in ontwikkeling, maar scholen kunnen het op die manier laten zien. Wij hebben ook op dit terrein geen formele, juridische stok achter de deur, maar ik zou het heel goed vinden als scholen dit zelf oppakten. Ik zal dit meenemen in de gesprekken met de scholen.
De heer Rog (CDA): De Staatssecretaris heeft meermalen gezegd dat de twee uur nu echt een harde norm is. Hij heeft echter ook gezegd dat het binnen het huidige kader ingewikkeld is om dit door de inspectie te laten afdwingen. Hij heeft het bovendien gehad over de extra middelen die naar het p.o. gaan, waaruit kan worden geput om die uren daadwerkelijk te halen. Hoe zit de bekostiging volgens de Staatssecretaris nu in elkaar? Hoeveel uren gymonderwijs kunnen scholen op basis van de huidige bekostiging geven?
Staatssecretaris Dekker: Als ze zouden willen, zou dat de hele week kunnen zijn.
De heer Rog (CDA): Dat lijkt me niet.
Staatssecretaris Dekker: Nee? Nou, als je docenten hebt die ervoor kiezen om heel veel sport te geven, dan kan dat. Ik weet niet of dat verstandig is, want ik wil graag dat leerlingen ook leren lezen, schrijven en rekenen, maar ik zie geen enkele hobbel in de bekostiging om meer aandacht aan sport en beweging te besteden. De bottleneck zal dan zijn dat je in de knel komt met je accommodatie, want als je iedereen wilt laten sporten op een regenachtige dag, is de gymzaal al gauw bezet. Ik zie echter geen hobbels in de bekostiging. Wij hebben het daarin niet gecompartimenteerd, in de zin van «zoveel uur dit en zoveel uur dat». Naar die situatie zou ik ook niet toe willen.
De heer Rog (CDA): De Staatssecretaris geeft aan dat er wel financiële sancties kunnen worden genomen. Hoe ziet hij dat dan? Ik heb namelijk nog geen concreet antwoord. In de lumpsumbekostiging zit geld voor twee uur bewegingsonderwijs per week, maar als scholen dat niet halen, gaat er een bepaald bedrag vanaf omdat wij vinden dat het geld daarvoor zou moeten worden aangewend. Hoe wil de Staatssecretaris die sanctie inrichten? Hij zegt namelijk ook dat de inspectie dit eigenlijk niet kan afdwingen.
Staatssecretaris Dekker: De heer Rog vraagt nu naar de werking van de prestatiebox. Wij stellen een pot van 444 miljoen ter beschikking. Daarmee moeten scholen een aantal dingen realiseren. Als zij die niet realiseren, riskeren zij dat zij die 444 miljoen kwijtraken. Daarop komt het kort gezegd neer. Dit zal altijd in redelijkheid gaan. Stel dat acht van de tien afspraken wel worden gehaald en twee niet, dan zullen wij bekijken wat dat betekent. Dan komt misschien niet direct de volledige 444 miljoen in gevaar, maar wel een belangrijk deel daarvan. Wat mij betreft zijn dit harde afspraken. Het onderwijs moet laten zien dat de investering die wij de komende jaren in het onderwijs doen, ook echt tot een aantal veranderingen leidt. «Meer bewegen» is een van die veranderingen.
Voorzitter. Wij hebben het over het aantal uren gehad en dat is belangrijk. Ik vind het eveneens belangrijk dat het bewegingsonderwijs wordt gegeven door bevoegde docenten. Dat vind ik belangrijk bij alle vakken in het onderwijs. Ook op veel andere terreinen hebben wij nog een weg te gaan om onbevoegdheden terug te dringen.
De heer Van Veen heeft gevraagd of er sprake is van een matchingsprobleem. Wij hebben de lerarenbeurs opengesteld, zodat zittende pabodocenten de benodigde extra papieren kunnen halen, terwijl er misschien alo-docenten thuiszitten en graag aan de bak zouden willen. Formatief is dat voor scholen ingewikkeld, want je kunt eigenlijk alleen maar iemand aannemen als je een extra vacature hebt. Dat is niet voor alle scholen weggelegd. Sommige scholen zullen het dus moeten doen met de zittende leraren en zullen er vervolgens voor moeten zorgen dat de zittende leraren hun diploma halen.
De heer Van Veen (VVD): Ieder jaar komen er 200 alo-studenten van school die geen werk kunnen vinden. In mijn betoog heb ik aangegeven dat veel gemeenten daarmee nu heel goed omgaan. Zij zetten een combinatiefunctionaris in om die alo-studenten aan te nemen. Overigens doen niet alle gemeenten dat, want gelukkig is er in dezen heel veel vrijheid. Vervolgens detacheren deze gemeenten de alo-student bij de school. Daarmee kunnen zij meerdere schoolstichtingen of meerdere besturen afdekken. Dat zou een oplossing kunnen zijn. Enerzijds los je daarmee het probleem van ongediplomeerde leraren op, terwijl je daarmee anderzijds het probleem zou kunnen oplossen dat scholen te klein zijn om het goed te regelen. Dat laatste is namelijk een bestuursprobleem dat je als bestuurder gewoon moet kunnen oplossen. Samenwerken en zorgen dat er schaalvergroting plaatsvindt, dat zijn toch de zaken waarmee de Staatssecretaris naar de PO-Raad moet gaan? Hoe kan het dat gemeenten voor scholen een probleem aan het oplossen zijn dat zij zelf zouden kunnen aanpakken, waardoor meer kinderen gespecialiseerd gymonderwijs krijgen?
Ik wil ook nog één ding zeggen in reactie op de opmerking over bevoegde docenten. Ja, wij willen het ook heel graag geregeld hebben voor wiskunde, natuurkunde en andere moeilijke vakken, maar hier speelt ook een veiligheidsaspect mee. Op het moment dat een leraar niet het zelfvertrouwen heeft om gymonderwijs te geven, komen wij straks niet verder dan twee uur blokjes stapelen, rondjes rennen en over een bank heen springen; dat laatste wordt al gevaarlijk. Wij moeten fundamenteel anders gaan denken over de manier waarop wij gymonderwijs aanbieden aan basisschoolleerlingen.
Staatssecretaris Dekker: Volgens mij hebben de heer Van Veen en ik er geen discussie over dat gym door bevoegde docenten moet worden gegeven. Punt. Bij gym komt daar het veiligheidsaspect bij, dus dat is een extra argument om dit goed te regelen. Hij zegt dat er heel goede manieren zijn waarop scholen een vakleerkracht kunnen delen. In mijn ogen kan dat. Ik wil dat ook erg stimuleren, want het is niet voor iedere school weggelegd om een fulltime vakdocent aan te nemen, terwijl scholen zo iemand heel goed zouden kunnen delen. Ik wil wel uitkijken met zeggen dat gemeenten dat moeten gaan regelen via die combinatiefunctionarissen. Die waren namelijk iets extra's; geen substituut waarmee een gat kan worden gevuld dat door het onderwijs wordt achtergelaten. De combinatiefunctionarissen zijn bedoeld voor de aansluiting van het onderwijs bij sportverenigingen in de gemeente en in de regio. Ik zou het doodzonde vinden als die combinatiefunctionarissen de scholen in worden gehaald om de les te gaan geven die we eigenlijk graag van de meesters en juffen hadden gezien. Besturen kunnen wel proberen om een aantal vakleerkrachten over een aantal scholen uit te smeren. De heer Van Veen doelde daar al op. Ik ben het met hem eens dat je dat bestuurlijk wat handiger kunt regelen.
De heer Van Veen (VVD): Ik dank de Staatssecretaris voor dit antwoord, maar in het gesloten convenant of in het bestuursakkoord geeft de Staatssecretaris aan dat hij een kopgroep wil creëren van schoolbesturen en gemeenten, die daarin als voorbeeld voor andere kunnen fungeren. Is de Staatssecretaris het niet met mij eens dat gemeenten die de combinatiefunctionaris niet ten onrechte inzetten om gratis gymonderwijs aan scholen te leveren, juist moeten worden beloond? Wil hij niet samen met deze kopgroepgemeenten bekijken hoe de financiële middelen kunnen worden verlaagd, zodat er toch stiekem naar die 444 miljoen wordt gekeken? En wil hij die gemeenten dan ook niet belonen voor het risico dat zij hebben genomen door taken van het basisonderwijs over te nemen? Ik ben het eens met de Staatssecretaris, omdat ik zelf ook wethouder ben geweest. In die situatie ben ik eigenlijk oliedom geweest, maar toch won ik destijds de populariteitsprijs omdat ik professioneel gymonderwijs in mijn gemeente mogelijk heb gemaakt. Ik denk dat de Staatssecretaris hier dus echt meer op moet inzetten. Wil hij dat doen?
Staatssecretaris Dekker: Als wij aan de slag gaan met een kopgroep van voorlopers en pioniers, gaan we natuurlijk op zoek naar wethouders en gemeenten die daar graag zelf wat aan willen doen, ook in financiële zin. Ik zie veel wethouders die daar enthousiast aan meedoen, net als de heer Van Veen in zijn vorige leven. Ik was in mijn vorige leven zelf ook wethouder, zowel van onderwijs als sport. Ik zag dat in gemeenten waar zoiets belangrijk werd gevonden, vaak wat extra's kon worden gedaan. Hier in Den Haag hebben we heel veel gedaan voor schoolzwemmen en extra vakleerkrachten. Ik geloof dat dat nog steeds het geval is. Dat kan dus allemaal. Sport is daar overigens niet uniek in. Gemeenten doen soms ook wat extra's op het vlak van cultuur, achterstandsonderwijs et cetera. Op die manier kun je goede allianties aangaan. Dus ja, ik wil de heer Van Veen meegeven dat ik uiteraard op zoek zal gaan naar wethouders die dit, net als hij, enthousiast oppakken. Zo maak je wat beweging. Zo kun je dat ook aan de rest van Nederland laten zien, zodat men zich daar gaat afvragen waarom bepaalde gemeenten achterblijven, terwijl het ergens anders weer wel blijkt te kunnen.
De voorzitter: Ik geloof dat er ook nog andere oud-wethouders aanwezig zijn. In ieder geval zit de helft van de woordvoerders nu te glimmen.
De heer Van Nispen (SP): De Staatssecretaris heeft warme woorden gesproken over het belang van kwalitatief goede leraren, en van de vakdocent. Ik heb echter een vraag gesteld over het bericht dat ik kreeg over juist het ontslag in de laatste jaren van heel veel vakleerkrachten. Vele vakleerkrachten zijn ontslagen vanwege stille bezuinigingen. Schoolbesturen zaten met een financieel probleem en moesten vervolgens de vakleerkracht eruit gooien. Hoe verhoudt dat zich hiertoe? Op welke wijze gaan we dit terugdraaien? Gaan we die kwaliteitsslag maken? Dat is mij nog niet helemaal duidelijk.
Staatssecretaris Dekker: Het is altijd ingewikkeld om op individuele gevallen in te gaan. Inderdaad worden er weleens leraren ontslagen, ook niet-vakleerkrachten op het gebied van gym. Dat heeft te maken met de krimp die zich in een aantal gebieden in Nederland voordoet: minder leerlingen, kleinere scholen en dan ook minder leraren. Kijkend naar het gehele onderwijs, kan ik echter niet anders dan constateren dat er nog nooit zo veel geld naar het onderwijs is gegaan als volgend jaar het geval zal zijn en dat met dit sectorakkoord 444 miljoen extra in het onderwijs wordt gestoken om de ambities te realiseren. Dat moet dus ook een bijdrage leveren aan het binnenhalen van bevoegde docenten en helpen om docenten die nog niet bevoegd zijn, op dat niveau te brengen.
De heer Van Nispen (SP): Dat begrijp ik natuurlijk. Het is goed dat hier eindelijk geld voor beschikbaar is gesteld, na al die jaren dat daarover is gesproken. Toch snap ik nog niet helemaal hoe de Staatssecretaris er concreet op gaat toezien dat er van dat geld goed opgeleide docenten worden aangenomen, bij voorkeur alo-docenten, en dat dezen in ieder geval niet worden ontslagen. Hoe komen we af van die vrijblijvendheid, van die schoolbesturen die, vanwege krimp of om welke reden ook, de vakleerkracht doen sneuvelen die wij hier allemaal zo graag willen?
Staatssecretaris Dekker: Ik zou dat niet willen doen door mij op iedere school te gaan bemoeien met het personeelsbeleid en met wie er wordt aangenomen en wie er wordt ontslagen. Het is vrij eenvoudig. Ik ga in 2017 bekijken of op alle scholen inderdaad twee uur van die lessen wordt gegeven en of degenen die voor de klas staan, een bevoegdheid hebben. Dat was de bodem. Ik ga echter niet wachten tot 2017. In de tussentijd ga ik bekijken of we op koers liggen. Het lijkt mij goed om de Kamer jaarlijks te informeren over de voortgang met betrekking tot de doelstellingen in het bestuursakkoord. Dit is er een, er zitten er meer in.
De heer Rog (CDA): Een korte vraag over de verantwoordelijkheid van de Staatssecretaris zelf met betrekking tot de bevoegdheid en de kwaliteit van de leraren. We zijn het met elkaar eens dat de vakleerkrachten of breed bevoegde leraren in ieder geval bevoegd moeten zijn om gym of bewegingsonderwijs te geven. Ziet de Staatssecretaris voor zichzelf een rol weggelegd om de inspectie daarop te laten toezien? Dat is mijn concrete vraag. We hebben deze discussie eerder in het voortgezet onderwijs gehad. Het CDA vraagt vaak om een terugtrekkende beweging van de inspectie als het gaat om de vraag hoe er les wordt gegeven, maar wij vinden wel dat de overheid de verantwoordelijkheid heeft om erop toe te zien dat er bevoegde docenten voor de klas staan. Ik vind dat ook voor gym van belang. Kan de Staatssecretaris hier nog even op ingaan?
Staatssecretaris Dekker: Ik vind dat voor alle vakken van belang. Ik denk dat het register, dat er in 2017 echt moet staan en moet gelden voor alle leraren, een uitstekend instrument is om dit te zekeren. Vanaf 2017 vragen we niet alleen aan alle docenten om ervoor te zorgen dat ze een diploma hebben; we vragen hun vervolgens ook nog om hun vak te blijven onderhouden, net zo goed als artsen en architecten dat doen. Als zij dat niet doen, lopen ze de kans dat zij op een gegeven moment hun registratie verliezen, net als in die andere beroepen. Het verlies van de registratie betekent voor mij dat men niet langer voor de klas mag staan.
Er zijn nog drie onderwerpen aangesneden: mevrouw Ypma had een vraag over het schoolzwemmen, er waren wat vragen over het basisonderwijs en het voortgezet onderwijs en, tot slot, enige vragen over de combinatiefunctionarissen. Laat ik met de eerste beginnen. Ik zie dat het overgrote deel van de kinderen in Nederland gelukkig gewoon nog een zwemdiploma haalt: 94% van de kinderen heeft minimaal één zwemdiploma op zak. Wat dat betreft gaat het dus heel goed. Soms gaat dat nog via het ouderwetse schoolzwemmen, maar heel vaak nemen ouders hun eigen verantwoordelijkheid in dezen. Mevrouw Ypma vraagt: stel dat scholen zien dat een kind geen zwemdiploma heeft en stel dat dat te maken heeft met de financiële situatie thuis; wat kunnen wij dan betekenen? Heel veel gemeenten hebben daar al regelingen voor getroffen via hun armoedebeleid, in de vorm van goedkoper of soms gratis sporten. Dit kan dus op lokaal niveau heel goed zijn geregeld. Daarnaast is er het Jeugdsportfonds. Ik ben best bereid om dat nog eens extra onder de aandacht van schoolbesturen te brengen. Als kinderen niet kunnen sporten en dat met een gebrek aan geld te maken heeft, wil ik dat het altijd mogelijk is om een beroep op dat fonds te doen.
Nu het basisonderwijs en het voortgezet onderwijs. De heer Van Nispen verwees naar het tweede Mulierrapport van afgelopen week, dus zeer recent verschenen, dat laat zien dat het in het overgrote deel van het voortgezet onderwijs gemiddeld wel goed is, maar dat het vmbo wat achterblijft. Een positieve noot vind ik wel dat er bij schoolleiders in het vmbo een grote motivatie bestaat om het op te krikken. Ik zou graag met het Platform VMBO rond de tafel gaan zitten om te bekijken wat er nodig is om ook op dit gebied meters te kunnen maken.
Tot slot de combinatiefunctionarissen. Ik vind hen nog steeds een heel mooi instrument: een soort oliemannetjes tussen scholen, sportverenigingen en gemeenten, die zorgen voor meer aansluiting. Dat geldt overigens ook op het gebied van buitenschoolse opvang; ook zo'n plek waar na schooltijd heel leuke en goede dingen kunnen worden gedaan op het gebied van sport, vaak in samenwerking met de verenigingen in gemeenten. Ik zou hen heel graag behouden. Ik ben er wel huiverig voor om dit weer te gaan toespitsen op een bepaalde categorie leerlingen. Ik vind namelijk dat het voor de beschikbaarheid van zo'n combinatiefunctionaris die kan zorgen voor aansluiting, niet veel moet uitmaken of iemand op een school in Amsterdam-West of Amsterdam-Zuid zit.
Mevrouw Ypma (PvdA): Volgens mij delen wij de urgentie nog niet helemaal. Jaarlijks verlaten zo'n 10.000 tot 15.000 kinderen de basisschool zonder zwemdiploma. Ik vind dat echt vreselijk veel. Ik vind dat een serieus probleem in Nederland. Dit alleen onder de aandacht brengen, vind ik echt veel te weinig. Ik wil een scherpere ambitie van de Staatssecretaris op dit gebied en roep hem daartoe op in deze eerste termijn. Bovendien is iedereen het er wel over eens dat één zwemdiploma weinig is. Toen mijn kinderen hun A-diploma hadden, konden ze nog echt niet goed genoeg zwemmen om zich te kunnen redden in open water. Nederland kenmerkt zich nu eenmaal door heel veel open water. Ik vind dit een levensgevaarlijke situatie.
Staatssecretaris Dekker: Ik denk dat er op scholen al heel veel gebeurt. Sterker nog, er zijn scholen die dat onderwijs gewoon nog verzorgen. Tegelijkertijd vind ik dat we ervoor moeten uitkijken dat we zeggen dat het de verantwoordelijkheid van scholen is om ervoor te zorgen dat 100% van de kinderen hun zwemdiploma hebben. Ik vind dat ook een verantwoordelijkheid van ouders. Je mag in Nederland van de ouders vragen, ook in de achterstandswijken van de grote steden, dat zij hun kinderen buiten schooltijd laten sporten, dat zij hen naar zwemverenigingen brengen en dat zij ervoor zorgen dat ze hun diploma halen. Scholen signaleren, trekken aan de bel, wijzen ouders op alle mogelijkheden om dit te doen, soms zelfs zonder een al te grote bijdrage, terwijl soms de financiële bijdrage geheel achterwege blijft. Ik vraag me af wat scholen op dat vlak nog meer kunnen doen. We moeten de ouders durven aanspreken om hun verantwoordelijkheid als ouders te nemen, zodat zij ervoor zorgen dat hun kind het diploma haalt.
Mevrouw Ypma (PvdA): Natuurlijk is voor de ouders de belangrijkste verantwoordelijkheid hiervoor weggelegd, maar het is simpelweg niet waar dat alle scholen hier aandacht voor hebben. Bovendien zou de opdracht van de combinatiefunctionarissen kunnen worden verscherpt, door hun op te dragen om hier aandacht aan te schenken. Als de betreffende gemeente of school niet zo'n combinatiefunctionaris heeft, is dit wellicht een taak van de school zelf. Ik ben het geheel eens met de Staatssecretaris dat je ze er niet verantwoordelijk voor kunt houden, maar ik vind echt dat er op dit gebied iets moet gebeuren.
Staatssecretaris Dekker: Dat er «iets» moet gebeuren, is voor mij enigszins vaag. Wat is dat «iets»? Ik ben best bereid om na te gaan bij de PO-Raad of dit bij scholen helder op het netvlies staat, maar ik krijg de indruk dat scholen hier al erg scherp op zijn. Als dat niet het geval is, wil ik het graag een extra keer onder de aandacht brengen, maar het gaat mij echt een stap te ver om tegen scholen te zeggen dat zij dit moeten zekeren. Als zij ouders hierop wijzen, als er gemeenten zijn die financieel een enorme tegemoetkoming doen, houdt het gewoon een keer op. Ik vind dat we ouders gewoon moeten aanspreken op hun verantwoordelijkheid, voor de opvoeding in brede zin maar ook voor dit onderdeel daarvan. We kunnen hun niet alles uit handen nemen.
Mevrouw Ypma (PvdA): Met alle respect, voorzitter, maar ik werd nu wel een beetje door de Staatssecretaris uitgedaagd.
De voorzitter: Ik vind deze derde trap in uw interruptie goed, maar dan moet u het wel kort houden.
Mevrouw Ypma (PvdA): Heel kort. Ik zeg niet dat dit binnen de scholen moet gebeuren, maar wel mét de scholen. Niet alle scholen wijzen ouders hierop en ook niet alle scholen vragen het Jeugdsportfonds aan. Ik vind echt dat met de PO-Raad moet worden besproken dat alle scholen ouders hierop gaan wijzen en bereid moeten zijn om via het Jeugdsportfonds middelen aan te vragen als dat nodig is, en dat vooral de combinatiefunctionarissen hiervoor moeten worden ingezet. Misschien gaat de Staatssecretaris daar straks nog op in.
Staatssecretaris Dekker: Als ik daarmee de zorgen van mevrouw Ypma kan wegnemen, ben ik best bereid om na te gaan of dit bij scholen helder op het netvlies staat en of zij voldoende bekend zijn met het bestaan van het Jeugdsportfonds en met de bestaande mogelijkheden, en of de combinatiefunctionarissen hier oog voor hebben. Dat is allemaal goed. Dat kunnen we natuurlijk altijd doen, want dat is ook niet zo erg ingewikkeld. Ik neem dit graag mee.
Ik was gekomen aan het einde van mijn betoog. Ik was niet van plan om nog uitgebreid in te gaan op de combinatiefunctionarissen. Ik heb nog wel een vraag vergeten. Misschien kan mevrouw Ypma daarop een interruptie plegen, over een onderwerp waarover ze meer wil horen. De heer Van Meenen had nog een vraag gesteld over de LOOT-scholen en de nieuwe beleidsregel. Gisteren heb ik nog met het bestuur van LOOT rond te tafel gezeten om een aantal punten te bediscussiëren. Ik vermoed dat de nieuwe beleidsregel per 1 januari 2015 van kracht kan worden. Het heeft enige vertraging opgelopen, omdat ik hier graag in onderling overleg goed uit wil komen.
De heer Van Meenen (D66): Ik heb ook nog iets gezegd over iets wat ik maar de «vercommercialisering van de sportvoorzieningen in gemeenten» zal noemen. Gemeenten gaan steeds meer uitbesteden aan partijen die deze zaken commercieel ter beschikking stellen, ook aan scholen. Ik vraag me af hoe de Staatssecretaris naar die ontwikkeling kijkt.
Staatssecretaris Dekker: Ik heb de indruk dat dat hier en daar wel gebeurt, maar dat de sportaccommodaties die echt commercieel kunnen worden gedraaid, zich beperken tot – soms – zwembaden, vaak in combinatie met fitnessruimtes. Daar valt geld op te verdienen. Voetbalvelden, gymzalen, de vaak wat grotere 25 en 50 meterzwembaden, zijn zo duur, dat ze voor particuliere partijen nauwelijks zijn rond te krijgen. Die moeten dus altijd met extra subsidie, vaak van gemeentelijke overheden. In die gevallen kunnen gemeentelijke overheden in mijn ogen altijd afspraken maken over de tarieven die scholen in rekening worden gebracht. Gemeenten die graag wat extra's doen op het gebied van sport en beweging zouden er dan voor moeten zorgen dat de tarieven niet al te gek zijn. Scholen hebben immers maar een beperkt budget en kunnen niet voor heel veel geld heel dure accommodaties huren.
De heer Van Meenen (D66): Ik denk dat de ontwikkeling eigenlijk zo is dat er steeds minder gymzalen worden gebouwd en dat het geld dat daar bij gemeenten voor is – misschien terecht – wordt gestoken in grotere voorzieningen met meer gebruikers. Het resultaat voor scholen is echter dat zij dan mede de hoofdprijs gaan betalen, net zoals de andere gebruikers. Ik begrijp dat dit niet zomaar vanuit Den Haag is te regelen, maar bij de volgende evaluatie of monitoring zou dit probleem moeten worden bekeken, als onderdeel van de problemen waarvoor we nu zijn geplaatst. Hoe zit het daar eigenlijk mee? In de monitors staat altijd heel duidelijk dat er een gebrek is aan accommodaties. Als een van de redenen daarvoor is dat ze onbereikbaar zijn vanwege de kosten, lijkt het mij belangrijk om dat gegeven boven tafel te krijgen.
Staatssecretaris Dekker: Dit is voor mij een nieuw signaal. Ik neem dit serieus en zal dit in de volgende evaluatie meenemen, zodat we kunnen bekijken of dit inderdaad een trend is die zich in die omvang voordoet.
Mevrouw Ypma (PvdA): Ik had gehoopt dat er nog iets zou komen over de combinatiefunctionarissen, maar dat komt niet. Daarom een heel scherpe vraag aan de Staatssecretaris: is hij bereid om de opdracht aan de combinatiefunctionarissen aan te scherpen, zodanig dat zij zich expliciet moeten gaan richten op de kinderen die nog niet of te weinig sporten, en om te inventariseren hoeveel kinderen aan het eind van groep vijf een zwemdiploma hebben en, als dat niet het geval is, ouders er dan op te wijzen dat hun kinderen gevaar lopen?
Staatssecretaris Dekker: Ik ben daar niet toe bereid, omdat ik vind dat combinatiefunctionarissen er zijn voor alle kinderen, en niet alleen voor kinderen met achterstanden.
Mevrouw Ypma (PvdA): Dat begrijp ik, dat ben ik met de Staatssecretaris eens en dat moet ook zo blijven. Maar in hun opdrachtomschrijving zou hier expliciet aandacht voor moeten zijn: ze moeten aandacht hebben voor alle kinderen, maar specifiek voor deze doelgroep. Is de Staatssecretaris dat wel met mij eens?
De voorzitter: Mevrouw Ypma wil een toezegging.
Staatssecretaris Dekker: Ik denk dat ik mevrouw Ypma ga teleurstellen. Ten eerste zie ik dat veel combinatiefunctionarissen hier al oog voor hebben. Ten tweede hebben we er destijds bij de bestuurlijke afspraken voor gekozen om specifieke aandacht niet in allerlei beleidsregels vast te leggen. Het gaat me echt te ver om deze tussentijds te wijzigen. Bovendien gaat mijn collega Minister Schippers over sport, dus zij is degene die deze beleidsregels bepaalt. Ook uit het oogpunt van collegialiteit zou ik het dus raar vinden om hierover in dit AO een toezegging te doen. Verder worden de beleidsregels geëvalueerd. Als de beleidsregels überhaupt moeten worden aangepast, zou ik daarom beter wachten totdat ze integraal tegen het licht worden gehouden. Ik zou dit niet als een soort extra opdracht meegeven.
De voorzitter: Daarmee zijn we gekomen aan het einde van de beantwoording in eerste termijn. We hebben tijd voor een korte tweede termijn, dus laten we dat vooral doen.
De heer Van Veen (VVD): Voorzitter. Ik dank de Staatssecretaris voor zijn reactie op de vragen die ik hem heb gesteld. Ik zei al tegen de Staatssecretaris dat ik gretig ben, dat ik wil dat er nu eindelijk iets wordt vastgelegd en dat het duidelijk is waar dit gaat eindigen. Ik heb het gevoel dat we weer heel veel intenties delen, dat we weer met elkaar in gesprek gaan, maar dat ik maar moet afwachten of in 2017 die doelstelling wordt gerealiseerd, vooral omdat de Staatssecretaris aangeeft dat de onderwijsinspectie eigenlijk helemaal geen handvatten heeft om ook maar iets uit te richten tegen scholen die de norm niet gaan halen. In de Kamer kunnen we dan wel zeggen dat die twee uur hard zijn, maar de onderwijsinspectie zal dan zeggen dat ze niet weet wat ze moet doen. Het lijkt me daarom in ieder geval verstandig om aan dit AO een VAO te koppelen, zodat we dit door middel van een motie wellicht alsnog onder de aandacht van de Staatssecretaris kunnen brengen.
De heer Van Nispen (SP): Voorzitter. De voordelen van beter bewegingsonderwijs zijn genoemd. We moeten kinderen leren bewegen. We moeten de gezondheidsproblemen tegengaan die door te weinig beweging ontstaan. Inderdaad blijkt uit onderzoek dat de leerprestaties daardoor verbeteren. Er is dus alle reden om hier werk van te maken. Wat in het regeerakkoord staat, is een mooi streven. In het regeerakkoord daarvóór, uit 2010, stond letterlijk hetzelfde, en wat erover in het regeerakkoord van Balkenende IV stond, was ook identiek. Daarom blijft bij mij de vraag hangen waarom het nu wel zou lukken. Dit ligt eigenlijk in het verlengde van wat de heer Van Veen net zei. Hoe vrijblijvend is dit nu? Ik wil de Staatssecretaris, die er veel vertrouwen in heeft dat het in 2017 goed zal komen, heel graag geloven, maar toch blijft dit bij mij hangen. Ik begrijp dat scholen de ruimte moet worden gegeven en dat het via afspraken goed zal moeten komen. Maar de SP-fractie vindt dat het vrijblijvende er echt af moet. Het streven moet echt drie uur per week worden. Twee uur is voor mij echt te weinig, dus laten we beginnen met te kijken naar 2,5 uur. Je zou bijvoorbeeld in een aantal jaren drie uur kunnen geven en in weer andere twee uur; ook dat is een optie. De vakdocenten moeten tevens zijn gewaarborgd, maar op dat punt ben ik ook niet gerustgesteld. Er worden vakdocenten ontslagen. Mij is nog niet duidelijk hoe de onderwijsinspectie in de gaten gaat houden of die gymlessen allemaal inderdaad door vakdocenten worden gegeven. Ik hoor van ons allemaal goede intenties, maar hoe gaan we dit echt verzekeren en vastleggen?
Nog een laatste, korte opmerking. Ik hoorde de Staatssecretaris zeggen dat we dit niet hard moeten opleggen, omdat we het op die manier niet gaan bereiken. Waar komt dat vandaan? Als je iets in een wet vastlegt, zouden scholen dan gaan tegenwerken omdat ze voelen dat wij hen tegen de haren in strijken? Dit is mij niet helemaal duidelijk. Ik verwijs nogmaals naar de discussie in het voortgezet onderwijs hierover. Daar is een amendement van de Kamer aan te pas gekomen, maar volgens de nulmeting is het voor havo en vwo nu in ieder geval goed geregeld. Daarom vraag ik de Staatssecretaris of dit geen reden is om de Wet op het primair onderwijs op dit punt aan te scherpen.
De heer Rog (CDA): Voorzitter. Het is duidelijk: er is een breed draagvlak voor voldoende uren gym in het basisonderwijs door bevoegde leraren. Verder is er de harde norm van twee uur en een scherpe ambitie om ten minste 50% van de scholen die drie uur te laten geven. Ik proef dat de Staatssecretaris dit in zijn geheel onderschrijft en daarvoor zijn instrumenten zal inzetten.
Ik ben er echter nog niet voldoende van overtuigd dat de Staatssecretaris, vanuit zijn verantwoordelijkheid en mogelijkheden, alles in het werk zal stellen om ervoor te zorgen dat er het nodige gebeurt met betrekking tot de bevoegdheid van de leraren. Hij lijkt dit volledig te laten afhangen van wat er in het lerarenregister gebeurt. De Staatssecretaris is verantwoordelijk voor wat er in het basisonderwijs gebeurt. Ik vind dat de Staatssecretaris meer ambitie kan tonen en ook zijn rol moet oppakken om er via de inspectie op toe te zien dat bevoegde leraren die uren gaan lesgeven. Hij lijkt het volledig te willen laten afhangen van wat er in het lerarenregister gebeurt. Om die reden overweeg ik daarover een motie in te dienen.
Mevrouw Ypma (PvdA): Voorzitter. Je leert met sporten vaardigheden die een beroep doen op dezelfde hersengebieden als die voor taal en rekenen. Dat betekent dat sport- en gymonderwijs niet ten koste gaat van ander onderwijs, maar juist aan taal en rekenen bijdraagt. Als je voldoende bewegingsonderwijs krijgt, is dat dus niet alleen goed voor je lijf, maar ook voor je geest. Daarom steun ik de woorden van de heer Van Veen. Ik denk echt dat een ruime meerderheid – ik heb het namelijk ook de SP en het CDA horen zeggen – er voorstander van is om een wettelijke basis te organiseren, waarmee de inspectie ook echt kan handhaven. In tegenstelling tot de Staatssecretaris vertrouw ik er niet zo op. We hebben hier namelijk in de afgelopen tien jaar al op vertrouwd. Natuurlijk hulde voor de afspraken die hierover zijn gemaakt. Het sectorakkoord is uitstekend. Ook hulde voor alle scholen die dit wel uitstekend organiseren, zoals ik van verschillende mensen heb gehoord. Maar we kunnen die sectorafspraken een steun in de rug geven door er een wettelijke basis voor te maken, om ervoor te zorgen dat die 19% van de scholen die het been moeten bijtrekken, dat ook echt zullen doen. De Staatssecretaris kan dat voorkomen door hier ter plekke zijn standpunt aan te passen. Hij hoort dat hiervoor een meerderheid in de Kamer bestaat, dus hij kan nu zeggen dat hij hier zelf mee zal komen. Zo niet, dan zal ik graag, en wellicht met anderen, de motie van de heer Van Veen steunen.
Ik ben wat teleurgesteld over de ambities met betrekking tot de groep kwetsbare kinderen, die 340.000 kinderen die al opgroeien in een moeilijke situatie en die we niet of onvoldoende bereiken. Ook zijn er per jaar 10.000 tot 15.000 kinderen die het basisonderwijs verlaten zonder zwemdiploma. Ik ben van plan om tijdens het VAO ook op dat punt een motie in te dienen, zodat de combinatiefunctionarissen hun rol hierin gaan oppakken. Volgens mij is dat het minimale wat wij kunnen doen.
De heer Van Meenen (D66): Voorzitter. Ik vind dit eigenlijk heel erg. We zijn met elkaar, ook de commissie voor Onderwijs, een weg ingeslagen naar een nieuwe situatie: we gaan investeren in het onderwijs. Dat gebeurt zowel via het sectorakkoord als via het herfstakkoord. Dat is het grote verschil met de vorige kabinetten. We zeggen nu niet alleen dat we het willen, we willen er ook écht in investeren. Tegelijkertijd willen we de scholen ruimte en vertrouwen geven, en leggen we dat vast in ruime afspraken. Maar nu, bij de eerste de beste gelegenheid, gaan we toch weer remmen en gas geven tegelijk. We gaan nu weer een urennorm instellen. Ik roep mijn collega's op om dat vooral niet te doen. Laten we eerst kijken naar de uitwerking. Het geld is nu binnen, het moet nog gebeuren. We constateren allemaal dat er op dit moment een probleem is. Ik denk dat de Staatssecretaris hier verstandige woorden over heeft gezegd. Ik hoop dat we dit niet nu weer meteen in een norm gaan vertalen.
Ik ben blij met de toezeggingen van de Staatssecretaris op een aantal punten. Ook ik blijf mijn zorgen behouden, maar ik vind dat wij nu vooral de uitwerking van de afspraken moeten volgen; worden die door de scholen waargemaakt? Inderdaad kan er bij het aanspreken van scholen hier en daar een tandje bij worden gezet, maar ook bij het aanspreken van gemeenten om de optimale faciliteiten te bieden en om te investeren in de kwaliteit van de docenten. Nogmaals, het gaat niet alleen om tijd, maar ten minste ook om de kwaliteit van wat er in die uren gebeurt. Ik heb geen aanvullende vragen, maar ik wilde deze hartenkreet wel even kwijt.
De voorzitter: De Staatssecretaris heeft geen behoefte aan een schorsing, dus we gaan in één keer door.
Staatssecretaris Dekker: Voorzitter. De commissie vraagt mij vooral hoe ik ervoor ga zorgen dat deze plannen, die naar mijn indruk op een brede meerderheid kunnen rekenen, ook echt werkelijkheid worden. Met andere woorden: hoe zorgen we ervoor dat er ook een resultaat komt, en dat je er niet zoals in het verleden na een aantal jaren achter moet komen dat een gemaakte afspraak niet is gerealiseerd? Ik wil de commissie erop wijzen dat wij deze afspraken echt voor de eerste keer zo hard maken. Ze stonden niet in het vorige bestuursakkoord. Het is ook voor de eerste keer dat dit gepaard gaat met extra geld: 444 miljoen. Dat geld is niet alleen voor deze doelstellingen, maar voor een reeks doelstellingen, en toch is het extra geld. Verder zijn die afspraken zo hard, dat scholen riskeren om het geld kwijt te raken als dit niet wordt gerealiseerd. Zo hard zijn de afspraken nog niet eerder geweest. Dit alles speelt in combinatie met deze gretige commissie. Ik breng graag de zorgen van de Kamer over, evenals de wens dat er nu toch echt eens wat gaat gebeuren. Ik denk dat dit signaal van de Kamer belangrijk is. Het is trouwens ook de ambitie van deze Staatssecretaris om niet over drie jaar terug te moeten komen met het verhaal dat we eigenlijk geen meter verder zijn gekomen. Dit is een goede combinatie om nu echt wat in beweging te zetten. Ik wil het onderwijs de kans geven om te bewijzen dat het dit echt kan. Ik ben het met de heer Van Meenen eens dat dit ene, aparte onderdeel niet nu in de wet moet worden vastgelegd. Ik vind dat heel fundamenteel, want dan zou je zoiets doen voor één vak, maar voor heel veel andere vakken dus niet. Ik sprak recent met de vaste commissie voor Cultuur, waarin werd geopperd om minimaal zoveel uur aan cultuur te doen. Waarom zou je dat wel doen voor één vak, maar niet voor taal, rekenen, burgerschap et cetera? Als we al de wens zouden hebben om meer in detail vast te leggen wat we willen van het onderwijs, dan moeten we dat volgens mij integraal doen, en een en ander afwegen in de volle breedte van het curriculum. In dat geval stel ik de commissie voor om dit debat te voeren als ik later in het jaar zal komen met mijn brief over hoe we het curriculum tegen het licht kunnen houden. Het zou niet mijn voorkeur hebben om er nu één thema uit te pakken en dat wettelijk in detail te regelen, bovenop de strakke afspraken die we al hebben gemaakt.
Geloof ik dat het kan? Ja, ik geloof dat het kan. De heer Van Nispen wijst op het voortgezet onderwijs. Ook daar wordt niet gewerkt met wettelijke regels voor aantallen uren sport. Er wordt gewerkt met een adviestabel, die aangeeft wat wij graag zouden zien. Heel veel scholen pakken dit gewoon netjes op en geven daar invulling aan. Dat is vooral ook omdat alles wat in de commissie is gezegd over het belang van sporten en bewegen, over hoe dat kan helpen bij het leren van andere vakken, ook voor heel veel docenten natuurlijk niet nieuw is. We moeten er echt van uitgaan dat veel leraren en schoolleiders dit ook inzien en dat zij de beweging ondersteunen die wij allen hebben ingezet en die wij hebben vastgelegd in het bestuursakkoord. Ik gun hun graag de mogelijkheid om dit te laten zien.
Er zijn verder wat moties aangekondigd. Ik zie die graag tegemoet.
De voorzitter: Hiermee zijn we aan het einde gekomen van dit overleg. Ik heb twee toezeggingen genoteerd, die ik nu zal voorlezen.
De Staatssecretaris zegt toe, de Kamer jaarlijks te informeren over de stand van zaken betreffende de uitvoering van de afspraken in het bestuursakkoord. De ontwikkelingen rond het bewegingsonderwijs maken daar expliciet onderdeel van uit.
In de volgende monitor bewegingsonderwijs zal ook aandacht worden besteed aan de kostenfactor van sportfaciliteiten.
Ik constateer dat er een VAO zal worden aangevraagd, met de heer Van Veen van de VVD als eerste spreker. Ik dank de Staatssecretaris, de leden en de mensen op de publieke tribune voor hun belangstelling en sluit deze vergadering.
Sluiting 12.04 uur.