Vastgesteld 13 oktober 2009
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap1 heeft op 22 september 2009 overleg gevoerd met minister Plasterk van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over:
– de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 29 juni 2009 Eerst een bachelordiploma dan je masteropleiding (31 288, nr. 58).
Van het overleg brengt de commissie bijgaand stenografisch verslag uit.
De voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
Van Bochove
De griffier van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
De Kler
Voorzitter: Jan Jacob van Dijk
Griffier: Arends
Aanwezig zijn vier leden der Kamer, te weten: Besselink, Dibi, Jan Jacob van Dijk, Jasper van Dijk
en minister Plasterk, die vergezeld is van enkele ambtenaren van zijn ministerie.
De voorzitter: Ik heet de minister en zijn ambtenaren, de mensen op de publieke tribune en de Kamerleden welkom bij dit algemeen overleg. Ik zie dat er vier Kamerleden zijn. Ik sluit niet uit dat er nog een of twee Kamerleden zullen komen. Voor dit algemeen overleg staat weliswaar drie uur gepland, maar ik wil toch beginnen met een spreektijd van vijf minuten.
Mevrouw Besselink (PvdA): Voorzitter. Ik zal mijn uiterste best doen om aan uw verzoek te voldoen.
Voor de fractie van de Partij van de Arbeid is het erg belangrijk dat er mobiliteit is voor studenten. In het kader van de internationalisering kiezen heel erg weinig Nederlandse studenten ervoor om hun masteropleiding ergens anders te volgen dan hun bacheloropleiding. Wij vinden het van belang dat het makkelijker wordt om de masteropleiding ergens anders te volgen dan de bacheloropleiding. Om die reden kunnen wij ons dan ook vinden in het voorstel dat de minister heeft gedaan. Uit het vorige debat over de bachelor-masteropleiding bleek dat men vindt dat dit voor de studenten geen extra vertraging mag opleveren. Daarover werden zorgen uitgesproken. Was het wel goed genoeg geregeld? Waren er extra instroommomenten en extra herkansingsmomenten? Zouden studenten niet op een bijvak blijven hangen en dan een halfjaar of soms een jaar vertraging oplopen?
Het voorstel dat wij nu van de minister hebben gekregen, heeft voor de fractie van de PvdA over al die elementen helderheid gegeven. Hij heeft een en ander aangescherpt en er daarmee voor gezorgd dat die vertraging voor zover mogelijk niet zal plaatsvinden. De fractie van de PvdA kan dan ook instemmen met dit voorstel.
De heer Jasper van Dijk (SP): De fractie van Partij van de Arbeid heeft in december vorig jaar samen met de andere fracties een punt gemaakt van de instroommomenten. De minister zegt nu in zijn brief dat «waar mogelijk» met instroommomenten moet worden gewerkt. Dat is natuurlijk een beetje vrijblijvend. Hoe moet het nou met de studies waarbij dat niet kan en waarbij er dus maar één instroommoment is? Is een harde knip daar wel geschikt voor?
Mevrouw Besselink (PvdA): Hierover hebben wij ook in het vorige debat met elkaar gesproken. Het is niet bij iedere studie mogelijk om twee keer per jaar een instroommoment vast te leggen. Dat geldt zeker voor de kleine studies. Voor die studies geldt dan de uitzondering. Als je die studie gaat doen, dan weet je dat dus en dan moet de student daar zelf rekening mee houden. Hij weet dan dat er maar één keer per jaar een instroommoment is. «Waar mogelijk», voor de studies waarbij dat wel mogelijk is, zal er wel een extra instroommoment zijn. Dat vind ik echt een verbetering ten opzichte van de vorige keer. Ik acht studenten slim genoeg om daar zelf rekening mee te houden. Zij weten dan dat zij bij een studie met één instroommoment niet op een of twee vakken moeten blijven hangen.
De heer Jasper van Dijk (SP): Het gaat misschien wel om 40% van de opleidingen. Niemand weet het precies, maar dat kan een aanzienlijk aantal opleidingen betreffen. Mevrouw Besselink heeft daar de vorige keer een punt van gemaakt. Moet je daarvoor dan niet toch een oplossing bedenken? Ik denk bijvoorbeeld een uitstel van de invoeringsdatum of aan het vrijwaren van die studies van de harde knip.
Mevrouw Besselink (PvdA): Ik ben er niet voor om die studies te vrijwaren van een harde knip. De heer Jasper van Dijk zegt dat het misschien wel om 40% van de opleidingen gaat, maar het gaat niet om 40% van de studenten. Het betreft immers juist de kleine studies. Ik denk dat je daar een beetje pragmatisch mee om moet gaan. Ik ben nog steeds van mening dat het van belang is om zoveel mogelijk instroommomenten te hebben. Als dat mogelijk is, gaan wij dat nu echt doen. Als dat niet mogelijk is, dan weet de student dat en dan kan hij daar rekening mee houden en ervoor zorgen dat hij zijn studieprogramma daar goed op heeft afgestemd.
De minister geeft aan dat in 2010/2013 met de invoering wordt begonnen. De minister zegt dat de studenten van het studiejaar 2009–2010 daar voor het eerst mee te maken krijgen. Waarom is daarvoor gekozen? Waarom is er niet voor gekozen om een jaar later te beginnen? Wat zijn daarvan de voor- en nadelen? Ik ben blij met de zorgvuldigheid.
De heer Jasper van Dijk (SP): Voorzitter. Wij spreken over de harde knip. Deze maatregel komt in een onrustige periode in het hoger onderwijs. De studenten voeren actie tegen de bezuinigingen. Er is een luide roep om extra investeringen en de minister doet zelf onderzoek naar het hele stelsel van hoger onderwijs. De invoering van de harde knip is omstreden. Ondanks het verzet van studenten en universiteiten wil de minister de knip van bovenaf opleggen. Meer universiteiten hebben gevraagd of zij niet zelf mogen bepalen hoe zij dat vormgeven. Daarnaast waarschuwt ook de Onderwijsinspectie voor studievertraging door de harde knip. Alles bij elkaar genomen, vind ik de argumenten vóór de harde knip nog steeds niet heel erg sterk. De minister wil dat er een bewust keuzemoment komt na de bachelorfase. Hoe komt hij erbij dat studenten nu niet goed kiezen?
Dat veel studenten kiezen voor een doorstroommaster kan ook wijzen op een succesvolle opleiding. De harde knip kan ertoe leiden dat studenten sneller voor de arbeidsmarkt kiezen. De arbeidsmarkt moet volgens de minister een serieuze optie zijn. Dat leidt wel tot minder masterstudenten, en minder masterstudenten kosten minder. Speelt dat ook een rol?
Minstens zo belangrijk is de vraag in hoeverre de wo-bachelor nu werkelijk opleidt voor de arbeidsmarkt. Ziet men dat ook zo in de samenleving en in het bedrijfsleven? Ik betwijfel dat. Het is ook de vraag of het wenselijk is. Is het niet ambitieuzer om ernaar te streven dat de student na zijn wo-bachelor zijn wo-master gaat halen?
Mevrouw Besselink (PvdA): Denkt de heer Jasper van Dijk dat de wo-bachelor ooit een arbeidsmarktrelevante opleiding wordt?
De heer Jasper van Dijk (SP): Ik sluit van tevoren niets uit. Als je op dit moment aan mensen in de samenleving, het bedrijfsleven of op de arbeidsmarkt vraagt wat men van de wo-bachelor vindt, dan luidt het antwoord dat de wo-bachelor geen volwaardige opleiding is omdat voor een volwaardige opleiding ook de masteropleiding moet worden gevolgd. Dat is voor mij een kernpunt in dit debat: is de timing van de minister wel goed? Is het wel goed om in de genoemde onrust ook nog eens de harde knip in het hoger onderwijs aan te brengen?
Mevrouw Besselink (PvdA): U geeft zelf aan dat het nog niet zou moeten gebeuren. Waar ziet u in dit voorstel dat een student per se de arbeidsmarkt op moet?
De heer Jasper van Dijk (SP): Dat lijkt mij evident. Het invoeren van een harde knip betekent dat een student na zijn bachelor niet verder mag als hij niet alle vakken af heeft. Ook als hij een of twee vakken nog niet af heeft, wordt hij dus in de wacht gezet. Dan wordt het voor een student natuurlijk verleidelijk om te denken: ga ik nu een jaar wachten met als gevolg minder studiefinanciering of ga ik dan maar een baan zoeken? Het weghalen van de huidige soepele doorstroom zal leiden tot minder studenten.
De voorzitter: Nee mevrouw Besselink, we doen het twee keer. De heer Jasper van Dijk vervolgt dus zijn betoog.
De heer Jasper van Dijk (SP): Dank u.
Ik vind de meerdere instroommomenten nogal vrijblijvend. De minister zegt dat het waar mogelijk moet, maar als het niet kan, kan het niet. Het is duidelijk dat veel studies zullen zeggen dat zij niet de mensen hebben om twee of meer instroommomenten te realiseren. Het lijkt mij heel belangrijk dat dit in ieder geval goed geregeld wordt. Ik beroep mij ook op de Onderwijsinspectie. Ik citeer uit Werken aan een beter rendement: «Twee instroommomenten voor de master lijken een minimale randvoorwaarde om al te veel studievertraging en het vergeten van parate kennis te voorkomen. Een bijkomende, maar niet onbelangrijke vraag is hoe bachelorafgestudeerden gedurende een tot vijf maanden in hun levensonderhoud kunnen voorzien. Zullen zij aantrekkelijk genoeg zijn voor een tijdelijke werkgever?» Hierop krijg ik graag een reactie.
Het mag duidelijk zijn dat ik de minister vraag om nog eens heel goed te bekijken hoe hij dit gaat doen met opleidingen die echt maar één instroommoment hebben, waardoor dit mogelijk tot een verlies van studenten zal leiden. Dit zijn talentvolle studenten die dan geen master meer gaan doen.
Op het punt van het tijdpad stelt de minister voor dat de huidige eerstejaarsstudenten met de harde knip te maken krijgen. Over drie jaar, in september 2012, zou die harde knip dan operationeel zijn. Is dat niet wat overhaast? De wet is nu niet ingevoerd, maar toch krijgt een student die vandaag studeert, over drie jaar te maken met de harde knip. Weten al die eerstejaarsstudenten dit wel? Wat gaat de minister doen om al die studenten te informeren dat zij niet verder kunnen als zij hun bachelor niet helemaal af hebben?
De instroomeisen voor de opleidingen zijn onduidelijk. Op de website studiekeuze123 zijn de instroomeisen niet te vinden. Ook veel websites van universiteiten missen deze informatie. Ook de studentenbonden, het ISO en de LSVB, dringen erop aan om de instroomeisen duidelijk te maken, zodat de student heel goed weet waar hij aan toe is.
Uitzonderingen op de harde knip moeten helder zijn. De minister wil alleen individuele omstandigheden meerekenen, geen algemene. Dat rijtje kennen we: ziekte, familieomstandigheden, handicaps en zwangerschap. Dat moet de instelling echter zelf vastleggen. Waarom regelt de minister dat niet? Nu kan voor de ene universiteit immers toch een andere uitzondering gelden dan voor de andere. Dat is voor studenten niet leuk, want zij weten dan niet waar zij aan toe zijn. Ook de medezeggenschapsraad, die dit dan moet goedkeuren, kan soms niet goed in staat zijn om hier een goed overzicht over te hebben. Hulp van de minister zou dus goed zijn.
Mevrouw Besselink (PvdA): Dit intrigeert mij. Ik ben het met u eens dat voor studenten helder moet zijn waar zij aan toe zijn, maar wilt u ook alle andere voorwaarden van de medezeggenschap terughalen naar de minister? Per universiteit zijn er immers allemaal afspraken die de minister nu niet regelt. Wilt u dat allemaal terughalen? En hebt u geen vertrouwen in de studenten in de medezeggenschap? U zegt immers dat zij dan niet weten waarop zij moeten controleren. Volgens mij weten de studenten in de medezeggenschap dat heel goed.
De heer Jasper van Dijk (SP): Ik heb heel veel vertrouwen in studenten, docenten en universiteiten. Daarbinnen kan ontzettend veel goed geregeld worden. Het is dus onzin om te zeggen dat ik alles naar de minister wil halen, maar het is natuurlijk wel opmerkelijk dat de minister centraal, vanuit Den Haag, op alle instellingen een harde knip wil regelen, terwijl zij uitzonderingen zelf moeten regelen. Die spanning wil ik toch even bij de minister neerleggen, want ik kan mij voorstellen dat studenten niet goed weten waar zij aan toe zijn. Je krijgt dan verhalen zoals: in Tilburg doen ze het zo en in Groningen doen ze het zo.
Met de harde knip komt de masteropleiding volledig los te staan van de bachelor. Dit kan ook een voorteken zijn van een masteropleiding die je in de toekomst helemaal zelf moet betalen. Het is nu al mogelijk dat je voor sommige excellente masteropleidingen vijf keer het normale collegegeld moet betalen. Is de harde knip een opstap naar een master die niet door de overheid wordt bekostigd? Op die vraag krijg ik als antwoord graag een helder «ja» of «nee».
Ik rond af. De harde knip komt in een moeilijke tijd. Studeren wordt er niet leuker op. Het collegegeld wordt verhoogd, de tweede studie wordt duurder en vorige week zijn daar nieuwe bezuinigingen bij gekomen. De studiefinanciering wordt bevroren en de aanvullende beurs wordt met 50 mln. gekort. Een werkgroep gaat bekijken hoe je 20% van het budget bij het hoger onderwijs kunt wegsnijden. Als dat doorgaat, kan men van mij aannemen dat het dan pas echt onrustig wordt. Het is een slecht plan om studenten en het hoger onderwijs te laten opdraaien voor de crisis. Overigens: als de minister al op studenten wil bezuinigen, waarom dan niet ook op het Koninklijk Huis?
Hoe zit het met de motie-Hamer over de ambitie om Nederland qua kennis tot de top 5 van de wereld te laten behoren? Dat is prachtig. De minister ging daar vanmiddag buiten de Tweede Kamer al op in, maar hoe interpreteert de regering die motie? Gaat het om de top 5 qua onderwijsuitgaven of gaat het om een ranglijstje en is het daarmee dus meer een lege huls?
De voorzitter: Ik zou u willen vragen om uw betoog nu echt af te ronden, want ik heb al twee keer gehoord dat u zou gaan afronden. Bovendien zou ik u willen vragen om u aan de agenda van vandaag te houden. Op de agenda staat de invoering van de harde knip.
De heer Jasper van Dijk (SP): Daar ben ik het helemaal mee eens. De harde knip valt in een context te plaatsen. Het is op dit moment onrustig in het hoger onderwijs. De minister gaat het hele stelsel onderzoeken. Volgend jaar krijgen we misschien een heel andere indeling van universiteiten en hogescholen. Er zijn bezuinigingen. Juist om die reden zeg ik: nu geen harde knip. Wacht daarmee totdat het bachelor-masterstelsel werkelijk volwaardig is uitgegroeid.
Mevrouw Besselink (PvdA): U vertelde in uw betoog dat het pas echt erg wordt bij 20% bezuinigingen. Ik vraag me af of u weet dat we in een crisis leven en hoe de SP daarmee wil omgaan. Ik ben het met u eens dat we overal moeten bekijken waar er bezuinigd kan worden. We hebben nog niet gezegd waar er bezuinigd gaat worden. Hoe gaat de SP het eigenlijk oplossen? Gaat u alleen maar extra geld uitgeven?
De heer Jasper van Dijk (SP): Het is heel fijn dat mevrouw Besselink dat aan mij vraagt. Ik zal de tegenbegroting toelichten. De kern van de tegenbegroting van de SP is een beter Nederland voor hetzelfde geld. Wij gaan bezuinigen op de hypotheekrenteaftrek, op fiscale regelingen en op bureaucratie, maar niet op onderwijs. Dat accepteert de SP niet. Het zou mooi zijn als de Partij van de Arbeid mij dat nazegt.
Mevrouw Besselink (PvdA): Volgens mij hebt u zelf al verteld hoe geweldig de motie-Hamer was. Dank voor uw steun daarvoor.
De heer Jasper van Dijk (SP): Is dat een toezegging dat de PvdA geen bezuinigingen op onderwijs accepteert? Mag ik daar een «ja» of «nee» op?
De voorzitter: Zo werkt het spelletje hier niet, dat weet de heer Van Dijk ook. Ik geef het woord aan de heer Dibi.
De heer Dibi (GroenLinks): Voorzitter. Feitelijk staat vandaag alleen de harde knip op de agenda, maar ik zeg er meteen achteraan dat de context waarin de harde knip wordt ingevoerd en waarover we vaak met de minister hebben gesproken vandaag de dag totaal anders is. De minister is voor een harde knip, wij waren tegen, tenzij aan strikte volwaarden zou worden voldaan. We vragen ons daarbij wel af of je dit vanuit Den Haag moet regelen, of dat je dit juist moet overlaten aan universiteiten en opleidingsinstituten zelf, zeker als je maatwerk hoog in het vaandel hebt staan. Op die vraag komen we later nog wel terug.
Het gaat GroenLinks erom, dat studenten geen studievertraging mogen oplopen. Tijdens het laatste debat ging de minister nog niet om. Toch bereikte ons even later het bericht dat de invoering zou worden uitgesteld en dat uitzonderingen mogelijk zouden zijn. Eigenlijk is de vraag alleen nog: zijn we al zover? Kunnen we de wet in het academische jaar 2009–2010, nu dus, wijzigen?
Graag breng ik de minister in herinnering dat ook hij van mening was dat je de harde knip pas moest invoeren nadat de maatregelen om studievertraging te beperken geëffectueerd zijn. Ik citeer een brief van de minister uit april 2007. De inspectie zei: «Daarbij adviseert zij instellingen die overwegen een harde knip in te voeren dit pas te doen nadat de maatregelen om studievertraging te beperken geëffectueerd zijn.» De minister schreef verderop: «Ik onderschrijf deze aanbeveling van de inspectie en ga ervan uit dat instellingen die het hier betreft op zorgvuldige wijze omgaan met het gesignaleerde vraagstuk.» Nu is echter het omgekeerde het geval. We gaan eerst de harde knip invoeren en vervolgens monitoren of er studievertraging wordt opgelopen. Volgens mij was dat niet de afspraak. Daarom breng ik de minister zijn uitspraak ook in herinnering. Voor GroenLinks blijft gelden: eerst regelen dat er geen onnodige studievertraging wordt opgelopen, dan pas de harde knip invoeren.
Bovendien is de situatie nu drastisch veranderd. Universiteiten moeten veel meer studenten opvangen. Bij de opening van het academisch jaar zei de minister dat het hoger onderwijs uit zijn voegen barst. Daarbij is het vooralsnog niet zeker dat universiteiten daar ook voldoende budget voor ontvangen. Ik ga nu niet in op de hele financiële discussie tussen de VSNU en de minister, maar net als de SP vraagt mijn fractie zich af of de timing van de invoer van de harde knip niet erg beroerd is. Door de enorme toestroom zullen de omstandigheden waaronder de harde knip succesvol kan worden ingevoerd verder weg zijn dan ooit. Immers, de collegezalen puilen uit. Dat zegt de minister zelf. De studentenbegeleiding zal daardoor onder druk komen te staan. Op de langere termijn wordt het allemaal nog veel spannender voor het hoger onderwijs, en wel om twee redenen. Ten eerste vroeg de minister zich bij de opening van het academische jaar af, zoals ik al zei, of het huidige stelsel nog wel houdbaar is. Zoals de minister weet, leeft er bij GroenLinks geen enkel taboe als het gaat om stelsels. Wij willen zeker nadenken over de toekomst. Als daar een stelselwijziging voor nodig is, dan is dat bespreekbaar. Uiteraard doen wij dat wel bewapend met lessen uit het verleden.
Wij vinden het dus prima dat er een commissie met deskundigen gaat kijken naar de toekomstbestendigheid van ons hoger onderwijs. Wij geven de minister daarbij wel drie overwegingen mee, maar daar komen wij nog op terug. Ten eerste willen wij geen financieel plafond, dus alle opties komen op tafel. Ten tweede betekent een toekomstbestendig stelsel een leven lang leren. Het gaat dus niet alleen om studenten die van het middelbaar onderwijs naar het hoger onderwijs gaan, maar ook om mensen die op latere leeftijd het hoger onderwijs ingaan. Ten derde mag de kloof tussen mbo en hoger onderwijs niet groter worden.
Een andere verandering is veel onheilspellender. Er gaat een andere commissie tegelijkertijd aan de slag met een enorme bezuinigingsoperatie. Ik probeer de harde knip in de context te plaatsen van allerlei andere veranderingen in het stelsel van hoger onderwijs. Het gaat om een besparing van 20%. Hoe verhouden deze twee commissies zich tot elkaar? Beide moeten vlak voor de zomer klaar zijn. De ene commissie mag in vrijheid nadenken, terwijl de andere commissie verplicht moet komen met een bezuinigingsvoorstel. Hoe is de verhouding tussen al deze maatregelen, ook in relatie tot de harde knip en de enorme toestroom van studenten? Eigenlijk vraag ik de minister om in dit debat wat politieke sturing te geven. Of is de minister van Financiën de echte minister van Onderwijs, zoals wel vaker in het verleden naar voren is gekomen?
Ik hoop dat de minister vandaag in vorm is en dat hij beide commissies meegeeft waarmee ze aan de slag moeten gaan. Hij moet het niet aan de ambtenaren overlaten.
De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): Voorzitter. Wij hebben indertijd de BAMA-structuur in het leven geroepen, omdat wij de onderlinge vergelijkbaarheid van diploma’s wilden bewerkstelligen, met name in het hoger onderwijs. Ook wilden wij zorgen voor meer mobiliteit, dus dat je de bachelor op de ene plek zou kunnen doen en de master op de andere plek. Om die reden hebben wij de BAMA-structuur in het leven geroepen. In 2007 hebben wij een eerste discussie gehad over de vraag hoe wij daar precies mee moesten omgaan. Toen zeiden wij dat het stelsel nog niet helemaal was volgroeid. Op termijn zouden wij moeten nadenken over het vraagstuk van de doorstroommasters en de harde(re) knip. Op dat moment leek het ons verstandig om daar nog even mee te wachten, omdat het stelsel nog niet klaar was. Dat werd toen onderschreven door de minister.
Tegelijkertijd werd toen gezegd dat het verstandig zou zijn om de doorstroommaster overeind te houden. In de praktijk kwam het steeds vaker voor dat je al mocht beginnen met een masteropleiding wanneer je één, twee, drie of vier vakken nog niet had afgerond. Dat begon op twee terreinen te knellen. Ten eerste: in hoeverre kun je een opleiding gaan vervolgen, terwijl je een aantal basisvakken nog niet helemaal hebt afgerond? In hoeverre kun je dan op een succesvolle manier die master vervolgen? Ten tweede: hoe geef je studenten optimale keuzevrijheid? Hoe zorg je ervoor dat zij de master kunnen kiezen waarvan zij denken dat die voor hen van belang is? Je wordt bijna gedwongen om toch een doorstroommaster te gaan doen. De SP zegt dat dit aangeeft dat het een goede opleiding is, maar dat vraag ik me nog maar af. Wanneer je die keuzevrijheid ernstig gaat beperken, lijkt het mij verstandig dat wij toch eens gaan nadenken over de vraag of het niet beter is om een hardere knip neer te leggen. Ik zeg met opzet een «hardere knip». Wat mij betreft is de hoofdregel dat je eerst je bachelor moet hebben afgerond voordat je met je master gaat beginnen. Er zijn echter een paar uitzonderingen mogelijk waarmee je clement zou moeten omgaan. Daarvoor zou een hardheidsclausule in de wetgeving moeten worden opgenomen. Er is ook min of meer toegezegd dat er een hardheidsclausule in de wet komt waarmee universiteiten en instellingen kunnen afwijken van hetgeen min of meer is geformuleerd in de hoofdregel. Moeten wij hier in de Kamer volledig vastleggen welke situaties dat zijn? Nee, ik ben niet van mening dat wij dit hier volledig moeten vastleggen. Dat zou ook te veel de vrijheid van instellingen inperken om maatwerk te kunnen leveren in bepaalde situaties. Standaardsituaties zijn ziekten, persoonlijke omstandigheden in de familie of zwangerschappen. Je zou echter ook kunnen nadenken over een situatie waarin mensen bijvoorbeeld een excellente prestatie op een ander terrein hebben geleverd. Ik denk dan aan een bestuurslidmaatschap of andere zaken. Dit zou ook kunnen worden meegenomen in de beoordeling van de universiteit op dat moment.
Als er een hardere knip in het leven wordt geroepen, zou dat ook disciplinerend kunnen werken voor de studenten. Zij zullen dan, met name in de zomer, een slag harder willen doorploegen om ervoor te zorgen dat zij net op tijd klaar zijn. Ook dit is een voordeel dat hieraan vastzit.
Dan nu een aantal elementen waarover ik nog vragen heb. De minister kondigt een wetsvoorstel aan waarin hij de zachte knip zoals die nu in de wet staat min of meer wil afschaffen. Ik heb hier zojuist al een paar kanttekeningen bij geplaatst en gezegd dat ik hier positief tegenover sta. Ik zou graag willen weten wat de minister nog meer in de wet zal regelen. Wordt in de wet ook de hardheidsclausule opgenomen? Zijn er nog andere elementen die de minister per wet wil regelen?
Een tweede element is het tweede instroommoment. Wij willen voorkomen dat er als gevolg van deze harde knip, of hardere knip, studievertraging zal optreden bijvoorbeeld langer dan een maand of vijf, zes of zeven doordat er geen tweede instroommoment is. Ik krijg hier graag meer duidelijkheid over van de minister. Hij geeft aan dat er alleen daar waar het mogelijk is, een tweede instroommoment moet komen. Ik zou dan ook wel willen weten onder welke omstandigheden hij het gerechtvaardigd vindt dat er geen tweede instroommoment is. Daar zou ik wel eens iets meer over willen weten. Hoe wil de minister eventueel omgaan met die grote studievertraging als er geen tweede instroommoment is? Hoe moeten wij daar dan mee omgaan?
De heer Jasper van Dijk (SP): Dit zijn terechte vragen, maar de hamvraag is natuurlijk hoe het CDA omgaat met opleidingen die evident maar één instroommoment zullen hebben. Wij weten allemaal dat er kleinere opleidingen zijn die het niet anders kunnen bolwerken dan met één instroommoment per jaar. Accepteert de heer Van Dijk dan de harde knip voor die studie?
De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): Ik wacht eerst de antwoorden van de minister af. Ik heb vragen gesteld en ik verwacht dat de minister zal zeggen onder welke omstandigheden hij het gerechtvaardigd acht dat er wordt afgeweken. Wij kunnen daar dan in tweede termijn naar kijken. In derde termijn, op het moment van de wetgeving, zullen wij daar nog een keer met elkaar over van gedachten wisselen. Ik wil daar eerst wat meer helderheid over hebben. Buiten dat is er op dit moment op acht van de elf instellingen al een harde knip. Dus wat dat betreft zien wij al dat er op veel plekken dit soort elementen naar voren komen. Om de vraag van de heer Dibi voor te zijn naar waarom wij het dan nog doen: omdat er toch een stuk ongelijkheid is als drie universiteiten het niet doen. Om helderheid te verschaffen, lijkt het mij verstandig om dit wettelijk te regelen.
De voorzitter: De heer Dibi bedankt u voor dit antwoord, maar hij mag die vraag ook zelf nog stellen.
De heer Dibi (GroenLinks): Ik wilde die vraag inderdaad stellen. Het valt mij wel op dat het CDA dat normaal gesproken altijd pleit voor autonomie van het onderwijs en de onderwijsbestuurders, dit nu vanuit Den Haag centraal wil opleggen. Dit is een breuk met de wijze waarop het CDA tot nu toe met het onderwijs omgaat. De heer Van Dijk kan dit ook niet goed uitleggen als hij tegelijkertijd zegt dat acht van de elf instellingen het al zo doen.
Mijn vraag is echter een andere. Er is nu sprake van een enorme toestroom van studenten in het hoger onderwijs. Je hoeft geen wiskunde gestudeerd te hebben om te weten dat dit waarschijnlijk ten koste zal gaan van een-op-een contact met docenten en de studentenbegeleiding. Dit betekent dat de omstandigheden voor een succesvolle invoering van een harde knip verder weg lijken te zijn. Het vorige debat vond in een heel andere context plaats. Is de heer Van Dijk bereid om dit enigszins uit te stellen?
De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): Nee, want de argumenten van de heer Dibi zijn niet zo sterk. Eén: ik wil eerst wel eens exacte cijfers zien van de instroom. Er werd in eerste instantie geroepen dat er sprake zou zijn van 20% extra instroom. Nu blijkt dat de instroom aanzienlijk lager is en in de buurt van 5% of 6% ligt. Twee: over de financiën staat in de begroting heel helder dat bij de Voorjaarsnota 2010 alsnog kan worden besloten om extra financiën te verstrekken op basis van de bestaande systematiek. Dus ook dat vind ik eerlijk gezegd niet zo’n sterk argument. Drie: dit gaat over iets dat in het jaar 2012/2013 zal worden ingevoerd. Dan wordt dit echt geëffectueerd. Dat is nog drie jaar vanaf nu. Dat is voor mij ook geen reden om te zeggen dat wij het nog verder naar achteren moeten schuiven.
De heer Dibi (GroenLinks): Ik wil nog een korte vervolgvraag stellen. Dit is een andere vraag waar het CDA nooit echt antwoord op heeft gegeven. Vindt de heer Van Dijk een bachelor een volwaardige opleiding voor de arbeidsmarkt?
De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): Ik vind dat een bachelordiploma uiteindelijk een volwaardige toegang tot de arbeidsmarkt moet bieden. Of dit nu al het geval is? De vraag was of ik van mening ben dat het zo zou moeten zijn en die beantwoord ik bevestigend. Ja, maar zo is het op dit moment nog niet.
De heer Dibi (GroenLinks): De heer Van Dijk is het dus niet eens met de minister die – althans, dat heb ik opgemaakt uit een interview van enige tijd geleden – eigenlijk van mening is dat een afgeronde bachelor een volwaardige arbeidsmarktopleiding moet zijn?
De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): Volgens mij zijn de minister en ik het volstrekt eens.
Ik heb nog twee opmerkingen. De eerste is de vraag welke afspraken de minister met de universiteiten zal maken over de mogelijkheid van meerdere herkansingen. Ik kan mij voorstellen dat meerdere herkansingen, ook bijvoorbeeld in de zomerperiode, het systeem aanzienlijk kunnen verlichten.
Mijn tweede vraag luidt: hoe kijkt de minister in zijn algemeenheid aan tegen de doorstroommaster? Uit de internationale vergelijking, waarover de minister ook in zijn brief schrijft, blijkt dat er eigenlijk alleen in Zwitserland nog iets is wat lijkt op een doorstroommaster. Geen enkel ander Europees land heeft dat. Hoe kijkt de minister daartegenaan? Vindt hij dat wij dat in de toekomst nog overeind moeten houden of vindt hij het verstandiger om daar ook op langere termijn afscheid van te nemen?
De heer Jasper van Dijk (SP): Voorzitter. Ik kan wel tellen. Uit de woorden van de woordvoerders blijkt dat de coalitie vierkant achter het voorstel van de minister staat. Die harde knip gaat er dus komen. Ik vraag de heer Van Dijk hoe hij die harde knip ziet in relatie tot het onderzoek dat de minister heeft aangekondigd naar het hele hoger onderwijs. Een uitkomst daarvan kan zijn dat de bacheloropleidingen van het hbo en wo meer moeten worden samengevoegd. Zeker met een harde knip, wordt zo’n scenario gefaciliteerd. Kan de heer Van Dijk zeggen of hij met een dergelijk idee akkoord kan gaan?
De voorzitter: Ik stel voor dat de heer Jan Jacob van Dijk hier kort op reageert want dit is een als-dan-vraag.
De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): Als we moeten wachten op alle uitkomsten van elke commissie voordat we überhaupt een maatregel treffen, dan kunnen we niets meer doen. Ik vind dat dus niet zo heel sterk. Op de vraag of ik wil wachten met maatregelen totdat uiteindelijk dat onderzoek er is, antwoord ik: nee. Ik vind dat wij nu het principebesluit nemen. Wij hebben dat trouwens al een keer uitgesteld want wij hebben er in december vorig jaar ook over gesproken. Toen hebben wij gezegd dat wij daar voor de zomer een besluit over nemen en dat doen wij nu, net na de zomer. Wij hebben er dus al wat langer over nagedacht. Ik vind het eerlijk gezegd gewoon een goede ontwikkeling om die hardere knip in te voeren.
De heer Jasper van Dijk (SP): Ik vind het prima als de CDA-fractie zegt geen onderzoek nodig te hebben van de minister om een eigen standpunt te bepalen, maar dan moet de heer Van Dijk dat nu ook rond die meerdere instroommomenten kunnen doen. De minister schrijft duidelijk: voor sommige masteropleidingen is dat onmogelijk. Wat is het standpunt van de heer Van Dijk daaromtrent?
De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): Ik wil eerst het antwoord van de minister weten en horen onder welke omstandigheden dat precies is. Ik heb voor de invoering van een hardere knip geen onderzoekscommissie meer nodig.
Voorzitter: Jan Jacob van Dijk
Minister Plasterk: Voorzitter. Ik maak eerst een paar algemene opmerkingen en ga dan in op de vragen die de diverse leden hebben gesteld. Allereerst het invoeren van het bachelor-masterstelsel. Zoals bekend, is dat een Europees besluit. Wij hebben voor heel Europa besloten om een bachelor-mastersysteem in te voeren opdat de opleidingen vergelijkbaar zijn, opdat men ook in een ander Europees land kan gaan werken met de opleiding die men in het ene land heeft genoten en opdat men mobiel kan zijn tussen de bachelor- en de masterfase tussen en binnen landen. Dat is de context waarin het gebeurt. Ik noem dit omdat in al die landen waar de bachelor-masterstructuur is ingevoerd – dat zijn overigens nog niet alle landen van Europa – men eerst de bachelor moet halen voordat men aan de master kan beginnen. Als de Kamer het voorstel volgt dat vandaag voorligt, dan is dat niet uniek in Europa. Het gaat om wat in alle andere landen waar de bachelor-masterstructuur inmiddels is ingevoerd, een grote vanzelfsprekendheid is. Ik benadruk dit omdat ik soms de indruk krijg dat wij hier iets heel geks aan het doen zijn. Even over de grens vindt men het echter volstrekt normaal om de bachelor te hebben voordat men aan de master begint.
Een ander punt is dat men in Nederland, in ieder geval bij een aantal grote universiteiten zoals die van Amsterdam, Delft, Leiden en Utrecht, al werkt met het systeem van eerst bachelor en dan master. Dat leidt niet tot grote problemen. Het wordt keurig met de medezeggenschap besproken en het leidt niet tot dramatische vertragingen of ellendige toestanden. In die zin denk ik dat wij ook niet al te bang hoeven zijn om dat systeem dat geleidelijk aan – het is dus ook helemaal Dijsselbloem-proof – is ontstaan op een bepaald moment algemeen te verklaren.
Gevraagd is waarom het niet gewoon kan blijven zoals het is als het toch al in een groot aantal gevallen praktijk is. De heer Dibi stelde die vraag ook aan de heer Jan Jacob van Dijk. Ik benadruk in dit verband dat het uiteindelijk gaat om een systeemeigenschap. Het is een systeem waarin het normaal is dat men de bachelor heeft voordat men aan de master begint. Als er nog één of twee plekken zijn waar dat niet het geval is, en er bijvoorbeeld in Lutjebroek begonnen kan worden aan de master zonder dat de bachelor is gehaald, dan is het beslismoment dat er wel is bij de universiteiten die ik zonet noemde, daar in mindere mate. Er gaat namelijk toch een soort bindend effect van uit; iemand zou wel gek zijn om nog ergens anders de master te gaan doen als hij daar al aan is begonnen, want dan heeft hij al die mastervakken voor niets gedaan. Het heeft dus een zeker bindend effect. Ik denk dat het hier en daar in het verleden zelfs als zodanig is bedoeld door universiteiten. Die dachten dat als het al te gemakkelijk werd gemaakt om na de bachelor een nieuw besluit te nemen, studenten zouden weglopen naar andere universiteiten. Ik heb daar altijd van gezegd dat het koudwatervrees was. Ik heb altijd gezegd: wees bewust van je eigen kracht en je eigen instelling, gun studenten dat beslismoment en dan zullen sommigen zeggen dat zij het wel gezien hebben en naar iets anders toegaan, maar dat kan omgekeerd ook gebeuren. Nogmaals, het is een systeemeigenschap om dat op een gegeven moment ook te zeggen. Nu is het gewoon overal best te doen om te zeggen: eerst de bachelor halen, dan de master.
De heer Dibi (GroenLinks): Wij moeten niet de indruk wekken dat de studenten die hun master doen, nog niet eens hun propedeuse hebben afgerond want de meeste studenten vinden het ook heel normaal om hun bachelor te hebben afgerond. Ik vind het prima. De minister hanteert echter een omgekeerde volgorde. Hij begint met invoering en kijkt vervolgens naar de vertraging van de studie. Dat zou hij omgekeerd moeten doen. Mijn vraag gaat echter over de internationale vergelijking. De minister zegt dat het in heel veel andere Europese landen allang zo gaat, en dat is ook heel terecht. Hij zegt bij zijn verwijzing naar de internationale vergelijking echter nooit dat heel veel bachelors daar vier jaar duren. Wil de minister ook de bachelors in Nederland vier jaar laten duren? Dan zou ik misschien eerder een volwaardige arbeidsmarktopleiding doen. Zover wil de minister echter niet gaan. Als de minister die internationale vergelijking maakt, dan moet hij wel het hele verhaal vertellen.
Minister Plasterk: Allereerst is het niet waar dat het in al die landen vierjarig is. In sommige landen is het drie jaar, in andere landen vier jaar. In al die landen – of het nou drie of vier jaar is – is het vanzelfsprekend dat je het hebt afgerond voordat je doorgaat naar de volgende fase. Ik ben het ermee eens dat dit voor de meeste studenten ook vanzelfsprekend is, maar niet voor iedereen.
Dit brengt mij op een aspect dat te weinig wordt benadrukt, misschien ook door mij. Het gaat niet alleen om het mogelijk maken van een autonoom besluit en mobiliteit. Voor de mensen in de masterfase, zowel studenten als docenten, is het wel eens lastig als er mensen bij zitten die de lastige vakken als statistiek – daar gaat het vaak om – nog niet hebben gehad en toch doorstromen naar de masterfase. Er zitten dan twee of drie studenten bij die de statistiek nog niet hebben gehad. Dat is lastig voor de docenten en voor de andere studenten in een werkgroep of college. Ook in dat licht is het fair om te zeggen: je kunt pas aanschuiven als je de bachelor hebt.
In 2007 hebben wij hierover ook gesproken. De heer Dibi wees erop dat de Kamer toen heeft gezegd: wacht even, ten principale zijn wij het er niet mee oneens, maar wij willen voorkomen dat het onnodige studievertraging oplevert. Ik heb mij toen blijmoedig terug laten sturen naar de studentorganisaties ISO en LSVb en ben met hen in gesprek gegaan; ik vond dat de Kamer een punt had. In de brief heb ik het rijtje aangegeven van onderwerpen die wij met de studentenorganisaties hebben besproken om ervoor te zorgen dat invoering niet zou leiden tot onnodige studievertraging. De studentenorganisaties zeggen: wij hebben liever dat het niet gebeurt, maar als het toch gebeurt, zijn dit redelijke randvoorwaarden en zullen wij ons niet langer tegen invoering verzetten. Dit lijkt me een faire weergave van het standpunt van de studentenorganisaties. Aan de invulling van de randvoorwaarden kom ik zo toe.
Nog twee algemene punten. Ten eerste wil ik ervoor waarschuwen dat je een verkeerd beeld krijgt als je in kaart brengt hoeveel mensen met hun master doorgaan die hun bachelor niet hebben. Er zijn natuurlijk (gelukkig) gedragseffecten van studenten die dan weten: ik mag pas verder met de masterfase als ik mijn bachelorfase op orde heb. Mensen zien dat aankomen, zijn verstandig en zullen dan minder de neiging hebben – dat zien we in Leiden en Amsterdam – om dat ene lastige vak alsmaar uit te stellen. Ze denken: misschien zak ik wel, dus laat ik het maar eerder doen, zodat ik tijd heb voor een herkansing als ik het niet haal; dan weet ik dat ik na de zomer doorkan met de masterfase. De vertraging valt dus gelukkig mee door die gedragseffecten.
Ten tweede werd er net bij een interruptie al een beetje in mijn richting gekeken: moet een bachelordiploma toegang geven tot de arbeidsmarkt? Volgens mij zijn wij het daar niet over oneens. Het is op dit moment weinig gebruikelijk om met een wo-bachelordiploma de arbeidsmarkt op te gaan; met een hbo-bachelordiploma is dat zeker wel het geval. Uitzonderingen zijn er overigens altijd geweest. Ik kan mij de heer Wiegel – dat is een politicus van heel lang geleden – herinneren, die destijds met een kandidaatsexamen rechten niettemin vicepremier werd. Internationaal gezien is de beweging dat men geleidelijk aan mensen in de positie wil brengen om na drie jaar hoger onderwijs wel voor de arbeidsmarkt te kiezen. Het is echter niet mijn bedoeling – dit zeg ik in de richting van de heer Jasper van Dijk – om mensen van de universiteit weg te jagen; misschien heb ik ooit in een interview die indruk gewekt, maar dat viel volgens mij wel mee. Het totale automatisme dat je na drie jaar studie verder gaat met studeren, hoeft er echter niet te zijn. Sterker nog, ik heb wel eens meegemaakt dat mensen vervolgens nog vier jaar bij mij gingen promoveren en daarna zeiden: als ik er zo nog eens naar kijk, ga ik toch liever iets anders doen. Het is werkelijk waar: de keuze van veel mensen na hun middelbare school voor een studie is vrij terloops. Als de keuze van bachelor naar master ook terloops wordt, en zelfs de keuze om maar te blijven hangen bij je stageadres en daar een proefschrift te schrijven, is er een heel lange studie zonder keuzemoment: is dit nou wel wat je wilt? Nogmaals, het is prima als mensen na hun bachelor besluiten om door te gaan met een master; ik vind het fantastisch. Als mensen in alle vrijheid besluiten om het anders te doen, vind ik dat echter ook goed. Het systeem moet daarbij dan niet in de weg zitten.
De heer Jasper van Dijk (SP): De minister is heel helder: het is een systeemeigenschap en in Europa doen ze het ook zo. Het is toch een kwestie van gezond verstand om te bedenken dat als je een harde knip invoert, wellicht een aanzienlijke groep studenten zegt: ik mag niet verder met de masteropleiding omdat ik nog een of twee vakken mis, ik kom in een vacuüm, in die wachtkamer. De verleiding van de arbeidsmarkt wordt dan toch groter? De minister kan ook zeggen: dan selecteert zich dat maar uit, die student is blijkbaar minder gemotiveerd. Ik snap niet dat hij dit niet zegt.
De voorzitter: De tweede termijn is straks pas. Was dit uw vraag?
De heer Jasper van Dijk (SP): Dat is een gewetensvraag. Ik had nog een punt, maar ik wacht even op het antwoord op dit punt.
Minister Plasterk: Ik denk dat ik het anders zie. De keuze om te gaan werken is in mijn ogen geen passieve keuze. Ik heb vaak juist het omgekeerde gevoel. Je hebt heel veel creativiteit, originaliteit en ambitie nodig om vanuit die comfortabele studie de sprong te wagen naar de arbeidsmarkt. Ik denk helemaal niet dat mensen zomaar zeggen: ik loop nu een paar maanden studievertraging op, dus dan ga ik maar werken. Allereerst verwacht ik dat door die gedragseffecten de problematieküberhaupt klein is. Daar waar wij dat nu kunnen zien, blijkt dat ook. Verder moeten wij praten over een hardheidsclausule voor gevallen waarin het om wat voor redenen dan ook nare toestanden oplevert. Daarnaast moeten wij het creëren van meerdere instroommomenten bevorderen; daar kom ik nog op terug. Ik denk dus dat het geen dramatisch effect zal hebben en dat het volume aan studenten dat om die reden uitstroomt naar de arbeidsmarkt, niet groot zal zijn.
De voorzitter: Kort nog de heer Jasper van Dijk.
De heer Jasper van Dijk (SP): Voorzitter, nog één vervolgvraag. Ik constateer dat wij op dit punt van mening verschillen. Dan is er nog een ander punt: is de bachelor een opleiding die voor de arbeidsmarkt klaarstoomt? De minister zegt: dat zou nog wel wat beter kunnen, het moet nog volgroeien. Dan kom je bij de strategische vraag: is het wijs om dan nu al de harde knip te maken, of kun je bachelor beter eerst laten volgroeien? Ziet de minister daar iets in?
Minister Plasterk: Nee, daar zie ik niet zo veel in, ook omdat ik het verband niet zo zie. Eerst bachelor dan master gaat nu juist over mensen die naar de master gaan. Ik zie niet zo dat dit te maken heeft met de vraag of die bacheloropleiding tot een volwaardige arbeidsmarktpositie opleidt. Nogmaals, ik ben het met u eens dat dit nu niet het geval is. Ik denk dat als wij eerst eens helder gaan maken en krijgen dat er sprake is van twee verschillende opleidingen, de bacheloropleiding en de mastersopleiding, het natuurlijker wordt dat mensen switchen. Bijvoorbeeld van de ene bachelor niet naar de doorstroommaster, maar naar een andere master of naar een andere stad of naar een ander land. Dan komt er voor sommigen inderdaad een heel bewuste keuze in beeld om een bedrijf te gaan starten of ergens te gaan solliciteren. Het wordt dan gebruikelijker voor mensen om te heroverwegen. Ik denk dat dit ertoe zal leiden dat die bacheloropleiding dan geleidelijk meer als een eigenstandige opleiding wordt gezien, dat studenten vaker aan de bel zullen trekken en zeggen dat zij bij de bachelor wel dit en dat gehad willen hebben omdat zij dan klaar zijn om een vervolg te gaan doen buiten de wereld van de doorstroommaster. Het is een beetje een kip-of-eiprobleem – dat is bij alle systeemveranderingen zo – maar ik denk dat dit met alle voorwaarden omkleed, nu rustig kan gebeuren zonder schade.
Voorzitter. Mevrouw Besselink vroeg naar de termijn van invoering. Ik heb daarover overigens ook overleg met de studentenbonden. Wij zijn gezamenlijk tot de conclusie gekomen dat het ingevoerd moet worden op zo’n moment dat daar waar gedragseffecten bij studenten mogelijk zijn, die studenten de gelegenheid hebben om dat gedrag ook in die richting aan te passen. Als ik het voorstel naar de Kamer stuur per 1 januari 2010 met de bedoeling dat het per 1 september 2010 ingaat, dan krijgen wij in de periode 1 september 2012 tot 2013 het eerste cohort dat ermee te maken krijgt. Dan heb je dus hooguit nog de kans dat degenen die nu eerstejaars zijn, een ander gedrag kunnen gaan vertonen. Maar in alle realiteit, dat eerste jaar heeft een redelijk vast curriculum. Mensen kijken dan veel meer naar het bindend studieadvies dan naar hun bachelor. Ik denk in alle redelijkheid – mijn indruk uit de gesprekken met de studentenorganisaties was dat wij het daarover eens waren – dat het tweede en het derde jaar de periode is waarin men anticiperend gedrag vertoont en men eerst dat moeilijke vak doet om later niet tegen die knip aan te lopen. Ik denk dat het op zichzelf op die manier wel moet kunnen. Ik wil ook niet de regering zijn die het verwijt krijgt dat zij voortdurend dingen vooruitschuift. Ik wil graag op een gegeven moment, daartoe door de oppositie aangespoord ...
De heer Jasper van Dijk (SP): Op dit punt is dat niet erg.
Minister Plasterk: Mevrouw Besselink vroeg naar het tweede instroommoment. Ik wil daar een paar dingen over zeggen, want ik vind het een belangrijk punt. Het is van al die randvoorwaarden de voorwaarde waarmee misschien het meeste moet gebeuren. In de brief heb ik al aangegeven dat de inspectie hierover een monitor uitvoert. Die krijgen wij in 2010 en dan kunnen wij bekijken wat de stand van zaken is. In de tweede plaats is de VSNU van plan – dat moet zij ook zeker doen – om een conferentie te organiseren om good practices met elkaar uit te wisselen. Het onderwerp van het aantal instroommomenten zal dan zeker een hoofdrol spelen. Als meerdere doorstroommomenten voor een bepaald vak op de ene universiteit wel kunnen, dan werpt dit vanzelf de vraag op waarom het op andere universiteiten ook niet kan. Ik denk dat dit een olievlekwerking zal krijgen naar andere instellingen. In de derde plaats denk ik dat het bij die toets voor hardheid die instellingen zelf uitvoeren, heel redelijk en billijk is om het aantal instroommomenten mee te wegen. Als iemand een been breekt, daardoor een laatste tentamen niet haalt en drie maanden vertraging oploopt, kun je nog zeggen: doe dat tentamen, tegen die tijd is het been weer goed en stroom je alsnog in. Als de vertraging een heel jaar is, komt die afweging van hardheid natuurlijk ook anders te liggen. Ik wil hier wel zeggen dat het voor de afweging van instituten billijk is dat ze het aantal instroommomenten meewegen in hun beoordeling of iets tot onaanvaardbare hardheid leidt. Ten slotte vind ik dat ik hierin proactief moet zijn en dus niet te veel afwachtend. Het mag niet zo zijn dat wij over een jaar constateren dat er eigenlijk niets gebeurd is met de instroommomenten en wij dan pas een traject in gang gaan zetten. Ik neem uit dit debat in ieder geval het voornemen mee – dat zeg ik dan ook toe – om met de VSNU actiever daarop te zijn en echt te zorgen dat een tweede instroommoment niet door onachtzaamheid niet gecreëerd wordt.
Mevrouw Besselink (PvdA): Ik ben blij dat de minister dat zegt. Wij kennen in Nederland het principe dat instellingen op afstand staan. Als Kamer vinden wij dat voorkomen moet worden dat onnodige studievertraging optreedt. Daar willen wij ook op monitoren. Waar wij de randvoorwaarden meegeven, moet het door de instellingen zelf gebeuren. Het is dus goed dat de minister op dit punt proactief is. In de stukken staat dat een instelling studenten de mogelijkheden kan geven om te procederen. Echter, in het geval van herkansingen kan de termijn heel kort zijn. Als je eind juni je herkansing mist en er niet een herkansingsmogelijkheid is, moet je wel op heel korte termijn weten dat het gaat komen. Kan dat aspect van die korte termijn daarbij betrokken worden, zodat studenten wel het benodigde tempo kunnen blijven houden? Op welke manier kunnen wij als Kamer de minister daarbij helpen meesturen?
Minister Plasterk: Ik zal dit inbrengen in een gesprek met de VSNU. Ik zal daarbij ook in kaart brengen wat wij kunnen doen om te bespoedigen dat het aantal instroommomenten zo groot is als redelijkerwijs mogelijk is en dat er zo veel mogelijk transparantie is. Het mag niet zo zijn dat je voor dezelfde studie in de ene stad wel en in de andere stad niet op een tweede moment kunt instromen. Nadat ik genoemd gesprek heb gehad, zal ik de Kamer een brief sturen met daarin de weerslag van dat gesprek.
De voorzitter: Op welke termijn wilt u dat doen?
Minister Plasterk: Mijn voornemen is om u per 1 januari 2010 het wetsvoorstel te sturen. Het lijkt mij redelijk om dat vergezeld te doen gaan van die brief over de stand van zaken over het instroommoment.
De voorzitter: Dan is dat een toezegging.
De heer Jasper van Dijk (SP): Dank voor die toezegging. Wij zullen de brief in spanning afwachten. Heeft de minister nu overigens harde instrumenten om universiteiten ergens toe te dwingen? Hij zegt dat de instroommomenten moeten meetellen bij de hardheidsclausule. Kan hij dat dan echt afdwingen of moet de instelling daar uiteindelijk zelf toe beslissen?
Minister Plasterk: Op dit moment kunnen wij het technisch nog wel afdwingen. Als de instellingen zich totaal onwillig tonen om op dit punt mee te werken, maar nogmaals, dat is helemaal niet mijn perceptie ...
De heer Jasper van Dijk (SP): Het klinkt wel goed.
Minister Plasterk: Dat is de SP-benadering. Ik probeer dat echter in goed overleg te doen. Het zou dus technisch kunnen, maar dan kom je in allerlei escalatieladders terecht, waar niemand heel erg op zit te wachten.
De heer Jasper van Dijk (SP): Dat snap ik, maar het gaat mij ook om het begrip. Hebt u formeel een instrument, of hebt u het formeel niet?
Minister Plasterk: De inspectie kan constateren dat men niet doet wat men redelijkerwijs zou moeten doen. Zoals ik al zei krijg je dan een soort escalatieladder die uiteindelijk technisch zou kunnen landen bij het stoppen van bekostiging of iets dergelijks. Maar dat is allemaal ondenkbaar. Ik kan mij niet voorstellen dat een instelling het laat gebeuren dat je daar geen tweede instroommoment zou kunnen hebben voor een studie zonder dat daar een goede reden voor is, terwijl je dat in alle andere steden wel hebt. Die taal hoeven wij hier dus niet te bezigen.
De heer Jasper van Dijk stelde dat sommige instellingen tegen het principe zijn van eerst bachelor dan master. Ik weet niet of dat zo is. Mijn gesprekspartner, namelijk de Vereniging van Samenwerkende Nederlandse Universiteiten (VSNU), is daar voor. Dat geeft uiteindelijk de doorslag.
Hij vroeg: hoe weet je dat studenten geen bewuste keuze maken, wanneer zij naar een doorstroommaster gaan? Ik denk dat de meeste studenten wel een bewuste keuze maken. Er is geen enkele manier waarop je van iemand kunt zeggen dat dit niet het geval is. Je kunt echter wel redelijkerwijs het volgende verwachten. Als je weet dat je je diploma op zak hebt en een totaal vrije keuze kunt maken, dan maak je die gemakkelijker dan wanneer je ondertussen al begonnen bent met je doorstroommaster. Daar kun je nu echter geen getallen van geven.
Over de arbeidsmarkt heb ik het gehad, evenals de bachelor als voorwaardelijk diploma. De heer Jasper van Dijk maakt zich zorgen over onrust in het hoger onderwijs. Ik heb daar een smiley bij getekend, want als er ergens onderwijs aangewakkerd kan worden, dan is de SP er altijd als de kippen bij, maar ik dank hem voor zijn zorg op dat punt.
De heer Jasper van Dijk (SP): Dat is leuk, maar het gaat om de inhoud. En wilt u ontkennen dat er onrust is?
Minister Plasterk: Nee, dat wil ik niet ontkennen, maar dit punt raakt daar niet aan. Als wij dus nu besluiten een en ander in gang te zetten en studenten krijgen in 2012, 2013 voor het eerst ermee te maken dat zij hun bachelor moeten hebben voordat ze aan hun master kunnen beginnen, dan zie ik niet op welke manier dat raakt aan de timing van andere discussies, bijvoorbeeld de discussie over het stelsel van het hoger onderwijs. Daar reageerde u aanvankelijk ook niet heel positief op. Laat ik mij echter niet tot u richten; ik spreek tot de voorzitter.
De heer Jasper van Dijk (SP): Wij waren nooit tegen het onderzoek.
De voorzitter: U had het woord niet.
De minister vervolgt zijn betoog.
Minister Plasterk: Ja, en ik richt mij tot u en daag niemand uit. Weten de studenten dat je eerst je bachelor moet hebben voordat je je master hebt? Dat is logisch. Ik heb nooit geweten dat het niet zo was totdat bleek dat het niet zo was. In alle andere landen weten ze het ook. Zodra de wet op dit punt is vastgesteld, moeten wij ervoor zorgen dat de voorlichting daarover helder is, zodat er bij niemand een misverstand over kan bestaan.
Over de instroomeisen komt een tussenrapportage van de inspectie in juni 2010. Ik zal de instellingen er zo nodig scherp op aanspreken als niet helder is wat de instroomeisen zijn.
De heer Dibi vroeg aandacht voor de maatregelen tegen studievertraging. Die heb ik net al besproken. De belangrijkste daarvan is het instroommoment. Daar heb ik een toezegging over gedaan.
Hij vroeg ook naar de timing van de invoering in verband met zowel de stelseldiscussie als de heroverwegingen. Ik zie het verband met de twee commissies werkelijk niet. Een van de commissies gaat immers inventariseren wat je zou doen als je zou bezuinigen op het hoger onderwijs. Dat is een technische exercitie. Daar zullen wij de uitkomsten van zien. De Kamer heeft overigens een motie van mevrouw Hamer aangenomen waarin wordt gesteld dat, wat er ook gebeurt, het onderwijs een bijzondere positie inneemt. Daar dank ik de Kamer zeer voor als minister die verantwoordelijk is voor Onderwijs. Dat is een heel verstandige motie.
Mevrouw Besselink (PvdA): Graag gedaan, minister.
Minister Plasterk: Een andere commissie doet een oriëntatie naar de vraag of het stelsel waarbij je moet kiezen tussen vier jaar hbo of drie jaar bachelor-wo plus eventueel een master, iets diverser kan. Dat raakt helemaal niet aan het feit dat je je bachelor moet hebben voordat je aan je master begint.
De heer Dibi (GroenLinks): Als je structureel gaat bezuinigen op het onderwijs, dan heb je een probleem als je gaat nadenken over de vraag hoe de toekomst van het hoger onderwijs eruit moet zien. Dat schuurt tegen elkaar. Dat begrijpt u ook wel. Alleen hoor ik u net wat interessants zeggen, namelijk dat er een motie door de Kamer is aangenomen waarin wordt gesteld dat wij aan de top moeten staan met onderwijs. Tegelijkertijd is er een heroverweging. Dat schuurt ook met elkaar. Je kunt namelijk niet aan de ene kant bezuinigen en aan de andere kant de top willen bereiken. Wat bedoelt u daar dus precies mee?
Minister Plasterk: Het is een beetje «off topic», maar ik wil er wel op reageren. De heroverweging is een technische exercitie. De politieke keuzes moeten daarna door het kabinet worden gemaakt. Je kunt dus ook heroverwegen wat je zou doen als je 50% zou bezuinigen. Dat levert een lijst op van de plekken waar je allemaal geld zou weghalen als het zou moeten. Dat wil niet zeggen dat je dat ook moet doen.
De heer Jasper van Dijk (SP): U doet wel wat luchtig over alle consternatie die er is. U zegt het zelf: er loopt een onderzoek over het hele hoger onderwijs en een werkgroep is bezig om te bezien of er fors kan worden bezuinigd. En die harde knip zou dan in 2012 ingaan? Dat zijn precies de jaren waarin de resultaten van die andere onderzoeken naar buiten komen. U doet er dus echt een beetje te luchtig over. Daarom dring ik aan op bezinning over die harde knip. U zou die kunnen uitstellen.
Minister Plasterk: Ik ben niet zo van het uitstellen. U dramatiseert de impact van die harde knip toch echt. Wanneer wij die met goede flankerende maatregelen invoeren, waar wij met de studentenorganisaties goede afspraken over hebben gemaakt, dan zal dat effect niet heel erg groot zijn. Het effect zal gunstig zijn. De nadelige effecten zullen minimaal zijn. Ik ontken overigens niet dat de andere onderwerpen die u noemt, van groot belang kunnen zijn voor het hoger onderwijs, maar dit is daarbij toch een relatief kleine maatregel.
De heer Dibi vroeg naar aanleiding van de twee commissies om richting te geven. Ik heb echter het gevoel dat ik dat bij dit onderwerp juist doe, dat ik niet vooruitschuif, dat ik richting geef en zeg: ik vind echt dat wij een stelsel moeten hebben waarin je je bachelor moet halen voordat je aan je master begint, aangezien dat niet zo gek is. Meer richting kan ik niet geven. Ik wil dan ook aan de Kamer vragen om mij te steunen om dat nu uit te voeren.
De heer Dibi (GroenLinks): Op zich heb ik hier niet veel zinnigs over te zeggen. U geeft op dit minuscule onderdeel wel richting, maar u hebt de uitslag van de selectie naar voren geschoven. U schuift nu de discussie over fusies in het hoger onderwijs naar voren. Bij de heroverweging geeft u ook geen richting aan en zegt u niet waarnaar mag worden gekeken.
Minister Plasterk: Maar hierbij wel.
De heer Dibi (GroenLinks): U geeft dus helemaal geen richting. U geeft alleen bij de harde knip richting.
De voorzitter: Dit was bijna een tweede termijn.
De minister gaat door.
Minister Plasterk: Ik ga verder met mijn reactie op de opmerkingen en vragen van de heer Jan Jacob van Dijk. Hij wees er terecht op dat we hierover in 2007 ook al hebben gepraat en dat we toen vonden dat het te vlot ging. Daarom komen we er nu, bijna twee jaar later op terug. In de tussenliggende periode is er ook een hoop gebeurd. De heer Jan Jacob van Dijk vroeg of in het wetsvoorstel ook andere zaken worden geregeld dan uitsluitend de eis dat iemand een bachelordiploma moet hebben voordat hij aan de master begint. Technisch zou dat kunnen. De heer Jan Jacob van Dijk heeft niet aangegeven aan welke zaken hij dacht. Misschien kan hij dat dadelijk, in zijn tweede termijn, doen. Maar op zichzelf zou ik dit mee kunnen nemen.
De voorzitter: Mij gaat het om de vraag of u alleen de wetsbepaling over de zachte knip schrapt. Is dat het enige wat u doet of gaat u andere dingen die hiermee te maken hebben ook wettelijk regelen? Of is het zo dat u alleen dat element gaat schrappen en de rest overlaat aan instellingen?
Minister Plasterk: Ik ging ervan uit dat dit impliciet was, maar aan het schrappen van de wetsbepaling was gekoppeld dat ook de hardheidsclausule en het invoeringstraject bij wet geregeld worden.
Op uw vraag over de twee instroommomenten heb ik antwoord gegeven.
De voorzitter: Dat hebt u nog niet helemaal gedaan. Ik heb gevraagd onder welke omstandigheden u het gerechtvaardigd vindt dat er afgeweken wordt van een tweede instroommoment.
Minister Plasterk: Dat moeten omstandigheden zijn die voortvloeien uit de logistiek van de studie, waardoor het op een andere manier niet mogelijk is. Het is mogelijk dat het een heel kleine studie betreft. Bij bepaalde biomedische vakken kan het bijvoorbeeld ook te maken hebben met de jaarcyclus van de practica. Dit zijn zomaar voorbeelden. Maar deze omstandigheden moeten in ieder geval voortvloeien uit de logistiek van de studie. Ik denk dat het het beste is als ik daarover een detailgesprek voer met de VSNU. Dat neem ik vervolgens mee in de rapportage die ik aan de Kamer heb toegezegd en die zij in januari krijgt. Maar nogmaals, het uitgangspunt is dat het argument alleen kan worden ontleend aan logistieke omstandigheden van de studie, waardoor het niet anders kan.
De afspraken over meerdere herkansingen komen in ieder geval aan de orde in de jaarlijkse monitor.
De heer Jan Jacob van Dijk vroeg vervolgens hoe ik aankijk tegen de doorstroommaster. Moeten we daarvan op den duur afscheid nemen? Dit voorstel verandert niets aan het bestaan van de doorstroommaster. Het schrijft alleen voor dat ook wanneer je een doorstroommaster wilt gaan doen, je eerst je bachelor moet halen. De doorstroommaster kan gewoon blijven.
Het begrip doorstroommaster staat nu in geen ander land meer in de wet. In Zwitserland bestond het volgens mij nog. Daar is het ook uit de wet gehaald. We zijn er dus vrij uniek in. Ik heb er eerlijk gezegd geen groot bezwaar tegen. Als iemand psychologie gaat studeren en zich er comfortabel bij voelt dat hij de doorstroommaster daar direct aan vastknoopt, heb ik daar ten principale geen bezwaar tegen. De doorstroommaster is iets anders gegroeid dan het in het verleden in andere landen is gegroeid. Maar daarom vind ik het juist zo belangrijk dat er wel een keuze is. Als iemand een bachelor op zak heeft, kan hij alles eens overzien en besluiten dat hij net zo lief in Nijmegen of in Groningen doorgaat met psychologie. Ik zie niet wat daar mis mee is. Ik ben er niet op uit om daar op een gegeven moment een stokje voor te steken.
De voorzitter: Bestaat er bij de Kamerleden behoefte aan een korte tweede termijn?
Mevrouw Besselink (PvdA): Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn antwoorden. Ik ben erg blij met zijn toezegging dat hij een brief zal sturen waarin hij terugkomt op de nadere uitwerking van het wetsvoorstel. Het gaat hierbij inderdaad om een samenwerking met alle universiteiten, verenigd in de VSNU. Ik vind het belangrijk om te weten wat zij gaan doen en hoe de Kamer daarop kan sturen. We moeten inderdaad weten of er geen extra vertraging gaat ontstaan. Ik spreek nogmaals uit dat de Partij van de Arbeid achter de zorgvuldige invoering staat. Dat geldt ook voor de uitzondering voor de schrijnende gevallen, voor het feit dat er meerdere instroommomenten zijn, dat er extra herkansingsmomenten zijn en dat er een uitzondering is voor de niet direct relevante studiepunten. Wij zijn dus vooral benieuwd naar de uitwerking van het wetsvoorstel. Wij zullen met de minister meekijken. Wij zien ook uit naar de evaluatie van het wetsvoorstel.
De heer Jasper van Dijk (SP): Ik heb nog een antwoord te goed op een vraag die ik in eerste termijn heb gesteld. Betekent de motie-Hamer dat de Partij van de Arbeid geen bezuinigingen op onderwijs accepteert?
Mevrouw Besselink (PvdA): Volgens mij spreekt de motie-Hamer voor zich. In deze motie wordt duidelijk een koppeling gelegd tussen de heroverwegingen en het onderwijs. Wij zijn daar allemaal achter gaan staan, inclusief de heer Jasper van Dijk. Er is wel een tekort van 35 mld. Daar gaan we serieus naar kijken met zijn allen. De motie spreekt verder voor zich.
De heer Jasper van Dijk (SP): Ik vat het antwoord van mevrouw Besselink zo op: de PvdA sluit niet uit dat er bezuinigd wordt op onderwijs. De minister was daar vanmiddag ook heel eerlijk over. Hij zei dat je garantie alleen geeft op stofzuigers en koelkasten. Blijkbaar geeft hij deze niet op begrotingsvoornemens. De bezuiniging blijft dus als een donkere wolk boven ons hangen, tenzij de Kamer verklaart dat zij niet wil bezuinigen op onderwijs. Maar helaas, de steun van mevrouw Besselink heb ik nog niet.
Voorzitter. Ik verschil met de minister van mening over de gevolgen van deze harde knip. De minister doet er een beetje luchtig over. Hij noemt de maatregel niet zo groot. Vraag eens aan studenten wat zij ervan vinden. Zij zullen zeggen dat het voorstel hen in de problemen brengt en dat het hun meer moeilijkheden oplevert dan de bestaande soepele doorstroom binnen de opleidingen.
Goed, we krijgen nog een brief. Ik zit nog een beetje met de invoeringsdatum. De invoeringsdatum van 2012 betekent dat de huidige eerstejaars dit gaan merken. De minister bepleit invoering in 2010, zodat het gevolgen heeft voor 2012. Dan heeft dit cohort, zoals het volgens mij heet, ermee te maken.
Ik heb de minister nog gevraagd waarom hij wel wil bezuinigen op studenten en niet op de koningin. Het zou mooi zijn als de minister op die vraag nog ingaat.
De voorzitter: Dat is een beetje off the topic.
De heer Dibi (GroenLinks): Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn beantwoording. Ik moet eerlijk zeggen dat ik geen fan ben van een wettelijke invoering van de harde knip, maar dat ik wel redelijk tevreden ben met het antwoord van de minister. Anders dan in het verleden bleek, bijvoorbeeld in een interview, heeft de minister de indruk gewekt dat hij serieus gaat kijken naar omstandigheden waardoor studievertraging kan optreden. De minister gaat dit strikt monitoren en bespreken met de koepel van universiteiten. Ze moeten dus niet zomaar iets gaan doen, maar moeten zich aan de afspraken houden. Ik ben benieuwd naar de informatie die de minister hierover aan de Kamer zal sturen. Wij zullen dan bekijken hoe de invoering loopt. Op enig gemor na, heeft de minister de steun van de GroenLinks-fractie.
Het argument dat je een keuzemoment moet hebben en niet zomaar, automatisch, van je bachelor in je master kunt gaan, vind ik overtuigend. Ik ben wel van mening dat de meeste studenten en de meeste universiteiten al lang op die manier daarmee omgaan. Maar als de minister het voor de studenten en universiteiten die dat nog niet doen wil veranderen, moet hij zijn gang maar gaan, als hij maar erg let op de bij-effecten. Ik vind wel dat we ook moeten kijken naar de context waarin het plaatsvindt. We moeten ervoor oppassen dat de grote toestroom die we nu zien niet leidt tot minder studiebegeleiding en minder één-op-ééncontact, waardoor een student misschien minder snel alles haalt. Maar ook daarop zullen we later terugkomen.
Tot slot noem ik iets waarover ik niet echt tevreden ben. De werkwijze van de minister bij de harde knip is heel anders dan de werkwijze van de minister bij de wat heikeler kwesties. Daarbij heeft de minister gewoon een keuze gemaakt. Vervolgens is hij wel om tafel gaan zitten met de betreffende organisaties en heeft uitgelegd hoe hij ertegen aankijkt. Ik ben het eigenlijk wel eens met de heer Jan Jacob van Dijk. Hij zegt dat wij niet altijd hoeven te wachten op commissies voordat wij zelf keuzes maken. Het lijkt wel alsof de minister alles overlevert aan deskundigen en ambtenaren en vervolgens pas een politieke keuze gaat maken. Ik denk dat het mooi zou zijn als deze minister iets meer visie gaat tonen op onderwijs. Ik kan al aankondigen dat wij daar bij de behandeling van de onderwijsbegroting wat uitgebreider op de visie van de minister op onderwijs zullen terugkomen. Ik hoop dat de minister nog van zich laat horen de komende tijd.
De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): Voorzitter. Minister, volgens mij bent u spekkoper vandaag. U hebt volgens mij steun gekregen van alle aanwezige fracties voor het principe van de invoering van de harde knip. De enige fractie die nog wat zegt over de vraag of wij het wel of niet moeten doen in 2012–2013 is die van de SP. Zij heeft aangegeven dat zij eigenlijk geen principieel tegenstander meer is van dit gegeven. Ik denk dus dat u grote steun hebt gekregen voor wat u doet.
Er wordt natuurlijk nog wel bekeken of u het op een zorgvuldige wijze gaat doen. Wat dat betreft zijn wij blij met de toezeggingen die u op dat terrein gedaan hebt. U gaat bekijken hoe het precies zit met het tweede instroommoment, herkansingen en de hardheidsclausule. Dat zijn op zich allemaal belangrijke elementen.
Ik wil u nog één element in overweging geven. Wij hebben namelijk een accreditatiewetgeving. Daar zou je ook nog iets mee kunnen doen in verband met de eisen die je stelt aan opleidingen die geaccrediteerd worden. Dat geldt zeker bij masteropleidingen. In reactie op de vraag van de heer Jasper van Dijk naar uw instrumenten kunt u dit instrument misschien nog eens overwegen.
De heer Jasper van Dijk (SP): Het is wel aardig dat de heer Jan Jacob van Dijk als een soort commentator het debat wil samenvatten. Ik zou echter toch zeggen: speak for yourself. Wij gaan niet akkoord met de harde knip.
De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): Dan zou ik u willen aanbevelen om de volgende keer uw interventies net iets anders te doen dan u nu gedaan hebt. U hebt namelijk aangegeven dat u verzoekt om het iets later in te voeren. Dat betekent dat u voorstander bent van het principe. Anders zou u niet met het voorstel komen om het iets later in te voeren. U komt met allerlei argumenten dat het onverstandig is om het op dit moment te doen. Dat vind ik allemaal prima argumenten, maar dat betekent dus wel dat u een voorstander bent van het principe.
De heer Jasper van Dijk (SP): Ik neem hier volstrekt afstand van. Dit is een onjuiste weergave van wat ik heb gezegd. Ik vind dat het huidige stelsel niet voldoet om daaraan nu een harde knip op te leggen. Natuurlijk kijk ik ook om me heen en proef ik hoe de sfeer is. ik probeer te bekijken of het mogelijk is om die harde knip bijvoorbeeld een jaar later in te voeren. Als ik het juist interpreteer, aarzelt de minister ook. Dan zoek ik naar het haalbare; dat is waar.
De voorzitter: Volgens mij gaan wij nu interpreteren wat wij allemaal hebben gezegd en vinden van elkaar. Nu gaat zelfs de SP-fractie de woorden van de minister interpreteren. Ik stel voor dat iedereen voor zichzelf spreekt. Als u uw eigen reactie wilt geven, mijnheer Jan Jacob van Dijk, dan is dat goed, maar volgens mij was u klaar.
De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): Ik heb nog een slotopmerking. Ik heb ernstig het gevoel dat er weinig principiële bezwaren meer bestaan tegen de invoering van een hardere knip ten opzichte van het huidige stelsel.
De heer Jasper van Dijk (SP): Bij het CDA.
De voorzitter: Nee, ssst. ssst.
Voorzitter: Jan Jacob van Dijk
Minister Plasterk: Voorzitter. Dank aan de woordvoerders die steun betuigen aan het voorstel. Ik laat even in het midden hoeveel het er dan zijn. Er zijn niet meer zo veel punten waarop mijn reactie werd gevraagd. De toezeggingen zijn gedaan, zoals mevrouw Besselink al signaleerde.
De heer Jasper van Dijk zegt dat ik moet gaan rondvragen hoeveel zorg er onder studenten is. Hij jaagt die zorg natuurlijk ook met grote graagte aan. In die zin zijn wij niet alleen maar waarnemer. Het wordt voortdurend op een hoop gegooid met 50 mln. bezuinigingen op studiefinanciering en meer dingen. Zo creëer je ook zorg.
De heer Jasper van Dijk (SP): Ik informeer studenten en ik luister naar hen.
De voorzitter: Nee, u hebt het woord niet.
Minister Plasterk: Ik heb in het weekend een heel huis vol eerstejaarsstudenten. Het laatste waarover zij zich zorgen over maken is de harde knip. Laat ik u dat zeggen. Ik denk dat die termijn wel redelijk is, als het over drie jaar zijn gevolg krijgt.
De vraag naar de vergelijking met de koningin heb ik als retorisch gehoord. Is het goed als ik die even laat?
De heer Jasper van Dijk (SP): Het zou heel dapper zijn als u die wel zou durven beantwoorden.
De voorzitter: Nee, u had weer het woord niet.
Minister Plasterk: Volgens mij heeft zij haar studie afgemaakt, zonder harde knip destijds.
Ik dank de heer Dibi voor zijn steun. Hij kondigt aan mij bij de behandeling van de onderwijsbegroting te zullen grillen op de mate waarin ik bereid ben politieke keuzes te maken. Ik zal daar bij die gelegenheid op reageren. Ik denk wel dat ik de eerste PvdA-bewindspersoon sinds lange tijd ben die hardop iets durft te zeggen over het onderwijsstelsel. Wat dat betreft durf ik dat gesprek bij de begrotingsbehandeling met de heer Dibi met alle plezier in te gaan. Ik dank hem in ieder geval nogmaals voor zijn steun aan het voorstel.
Voor de heer Jan Jacob van Dijk geldt hetzelfde. Hij vroeg nog of wij bij de accreditatiewetgeving het onderwerp van de instroom zouden kunnen meenemen. De accreditatiewetgeving gaat meer over de inhoud van het onderwijs dan over de randvoorwaarden. Ik wil even bekijken of het daarin te passen valt. Kijken kan altijd, dus dat zal ik zeker doen.
– De minister komt in januari 2010 met het wetsvoorstel, waarin hij de harde knip wil gaan realiseren, naar de Kamer. Daarbij gevoegd, wellicht in de memorie van toelichting of in een aparte brief, zit een verslag van het overleg met de VSNU over het tweede instroommoment, waarin ook de rechtvaardiging van afwijking van een tweede instroommoment wordt neergelegd. Ook de hardheidselementen en de herkansingen zullen daarin een plek krijgen.
– De minister komt in juni 2010 met een monitor die door de inspectie wordt uitgevoerd over het tweede instroommoment.
De voorzitter: Ik dank ieder voor zijn inbreng. Ik dank de mensen op de tribune voor het aandachtig luisteren naar wat wij hier met elkaar geschermutseld hebben, om er maar eens een mooi woord aan toe te voegen. Ik wens iedereen een goede thuisreis en een plezierige avond.
Samenstelling:
Leden: Van der Vlies (SGP), Depla (PvdA), Remkes (VVD), Van Bochove (CDA), voorzitter, Joldersma (CDA), Jan de Vries (CDA), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Jan Jacob van Dijk (CDA), Leerdam (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Kraneveldt-van der Veen (PvdA), Roefs (PvdA), ondervoorzitter, Verdonk (Verdonk), Van Leeuwen (SP), Biskop (CDA), Bosma (PVV), Pechtold (D66), Zijlstra (VVD), Langkamp (SP), Jasper van Dijk (SP), Besselink (PvdA), Ouwehand (PvdD), Dibi (GroenLinks), Anker (ChristenUnie) en Smits (SP).
Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Gill’ard (PvdA), Van Miltenburg (VVD), Atsma (CDA), Ferrier (CDA), Uitslag (CDA), Vietsch (CDA), Schinkelshoek (CDA), Jacobi (PvdA), Elias (VVD), Timmer (PvdA), Van Dam (PvdA), Van der Burg (VVD), Gesthuizen (SP), Jonker (CDA), Fritsma (PVV), Van der Ham (D66), Ten Broeke (VVD), Van Bommel (SP), Leijten (SP), Bouchibti (PvdA), Thieme (PvdD), Peters (GroenLinks), Ortega-Martijn (ChristenUnie) en Gerkens (SP).