Vastgesteld 25 mei 2009
De algemene commissie voor Wonen, Wijken en Integratie1, de algemene commissie voor Jeugd en Gezin2, de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties3 en de vaste commissie voor Justitie4 hebben op 22 april 2009 vervolgoverleg gevoerd met minister Van der Laan voor Wonen, Wijken en Integratie over:
– de brief van de minister voor Wonen, Wijken en Integratie d.d. 30 januari 2009 inzake de aanpak Marokkaans-Nederlandse probleemjongeren: Grenzen stellen en Perspectief bieden (31 268, nr. 13);
– de brief van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties d.d. 3 november 2008 inzake het verslag overleg overlastgevende Marokkaans-Nederlandse jongens (28 684, nr. 182).
Van dit overleg brengen de commissies bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
Voorzitter: Van Toorenburg Griffier: Van der Leeden
De voorzitter: Wij zetten vandaag het debat voort van vorige week (15 april 2009) over de aanpak van Marokkaans-Nederlandse probleemjongeren. Vorige week hebben wij gedebatteerd met vier ministers. Vandaag is alleen de minister voor WWI aanwezig.
De heer Fritsma (PVV): Voorzitter. Het is duidelijk dat onze samenleving wordt ontwricht door agressieve Marokkaanse straatterroristen, die mensen overal het leven zuur maken met geweld, overlast, bedreigingen, bespugingen, berovingen, scheldpartijen en elk mogelijk wangedrag dat je maar kunt verzinnen. Het is ook duidelijk dat het kabinet geen daadkracht toont om dit probleem op te lossen. Het kabinet spreekt zelfs nog over «incidenten» terwijl het overduidelijk is dat wij te maken hebben met een gigantisch structureel probleem. Ik wil de minister allereerst vragen om dat te erkennen. De minister moet ook erkennen dat je dit grote structurele probleem niet kunt oplossen als je niets aan de voortgaande massa-immigratie doet. Die massa-immigratie uit landen als Marokko gaat gewoon door. Dat is echt ongelooflijk, want op deze manier worden problemen niet opgelost, maar blijft het dweilen met de kraan open.
Het aantal partner- en gezinsmigranten is vorig jaar met duizenden gestegen ten opzichte van 2007. Dit kunnen wij niet hebben. Ik vraag het kabinet dus om in te grijpen. Zelfs de Amsterdamse PvdA-wethouder Asscher is al wakker geworden en heeft ontdekt dat de ongebreidelde partner- en gezinsmigratie de problemen alleen maar in stand houdt. Nu de rest van de PvdA’ers nog. Ik hoop dat de minister voor WWI de volgende PvdA’er is die wakker wordt en hier iets aan wil doen. Ik hoor graag een positieve reactie hierop.
De straffen zijn een lachertje. Tasjesrovers en andere criminelen hebben vaak een strafblad van twee meter omdat zij steeds weer de kans krijgen zich te misdragen. Het is waanzin dat je een taakstrafje kunt krijgen na iemand gewelddadig te hebben mishandeld. Het tuig moet van de straat en dus harder worden gestraft en langer worden opgesloten. Ik roep de minister op om zich daar hard voor te maken. Criminelen die een verblijfsvergunning hebben, moeten die vergunning verliezen na het plegen van een misdrijf en meteen uit Nederland worden verwijderd. Dit moet in de optiek van de PVV ook gelden voor volhardende criminelen met een dubbele nationaliteit. Het moet mogelijk worden gemaakt dat hun Nederlanderschap wordt ingetrokken, zodat ook deze criminelen kunnen worden uitgezet.
Deze daadkracht is nodig om dit megaprobleem op te lossen en niet het gerommel in de marge waar het kabinet mee komt. Als je namelijk denkt dat je er met straatcoaches, gezinsmanagers, gedragscodes en bemiddelingen komt, dan heb je de ernst van de situatie nog steeds niet in de gaten.
Uit de schriftelijke beantwoording blijkt dat het kabinet niet eens weet wat de omvang van de groep Marokkaanse probleemjongeren is. Er wordt namelijk niet geregistreerd op herkomst. Dit moet wel gebeuren, want je moet weten hoe groot de problemen zijn. Je moet de problemen goed in kaart kunnen brengen. De minister moet er dus voor zorgen dat er wel op herkomst wordt geregistreerd.
Mevrouw Verdonk (Verdonk): Voorzitter. Ik ben niet van plan om het debat van vorige keer over te doen. Toen hebben wij een aantal vragen gesteld. Op een aantal daarvan hebben wij schriftelijk antwoord gekregen. Er staat nog steeds een vraag open over de toename van het aantal gezinsherenigers en gezinsvormers. Het spijt mij voor de minister, maar ik ben niet onder de indruk van zijn daadkracht. Die indruk wordt weer bevestigd door zijn antwoorden. De minister antwoord op een van mijn vragen dat de groep niet bekend is. Dat staat tenminste in de eerste drie zinnen, want aan het eind staat ineens dat men toch wel een schatting heeft: het aantal Marokkaans-Nederlandse probleemjongeren ligt rond de 25 000. Dan hebben wij het over kinderen tussen 0 en 24 jaar. In totaal zijn er 168 000 kinderen van Marokkaans-Nederlandse afkomst in die leeftijdscategorie. 25 000 daarvan zijn probleemjongeren. Dat is ongelooflijk en dan stelt de minister ook nog geen enkele concrete maatregel voor. Hij presenteert dit gegeven met droge ogen en doet net alsof wij geen probleem hebben.
Ik heb vorige keer een aantal oplossingen aangedragen. Ik heb bijvoorbeeld voorgesteld om politieagenten die kinderen thuisbrengen, aan de ouders meteen een boete op te laten leggen. Het begint namelijk al met kinderen van vier jaar. Ik wil daar graag een helder antwoord op. Wanneer gaat die maatregel in? Ik wil niet een antwoord dat commissie nummer 636 dat gaat onderzoeken. Nee, ik wil gewoon horen dat wij het invoeren.
Aan etnische registratie moet natuurlijk worden gedaan. Om een probleem te kunnen oplossen, moet je het probleem eerst in kaart hebben gebracht. Als het kabinet dat weigert te doen, dan is dat struisvogelgedrag. Dat zie ik gebeuren.
Ik heb heel duidelijk gevraagd: wat kost het nou? Wat investeren wij in die groep jongeren? Ook daar komt de minister in zijn antwoorden helemaal niet uit. Tenminste, hij zou daar wel uit kunnen komen als hij dat wil, maar hij wil het niet. Ik heb het eens zo’n beetje uitgerekend. Het is nattevingerwerk. Het gaat om de kosten voor al die Marokkaans-Nederlandse jongeren die in de justitiële inrichtingen zitten, voor wie straatcoaches nodig zijn en voor wie een heel bataljon hulpverleners nodig is. Het gaat om de kosten voor de jeugdzorg, alle interactieteams, allerlei subsidieclubs die worden ingezet en het gaat om alle schade die deze jongeren toebrengen aan mensen in de Nederlandse samenleving. Ik kom uit op een bedrag van minimaal 200 mln. voor die 25 000 jongeren. Graag hoor ik hierop een reactie van de minister.
Vorige keer hebben wij een aantal problemen aan de orde gesteld. Een van de oplossingen die het kabinet wel voor zich ziet, is om overal camera’s te plaatsen. Het kabinet redeneert: wij plaatsen overal camera’s en dan is het probleem opgelost. Edoch, de groep die veruit de meeste problemen veroorzaakt in de Nederlandse samenleving is net de groep jongeren van Marokkaans-Nederlandse afkomst en die jongeren hebben allemaal een capuchon over hun hoofd. Die trekken zij allemaal tot op hun navel, waardoor wij helemaal niets van hen kunnen zien. Als je bijvoorbeeld naar het programma Opsporing verzocht kijkt, dan zit je gewoon te lachen omdat wij zelf gekke Henkie zijn. Wij hangen immers dure camera’s op van het geld van de belastingbetaler en laten toe dat iedere Marokkaans-Nederlandse crimineel daar langsloopt met zijn capuchon naar beneden. Dit kan niet waar zijn. Ik spreek de minister aan op zijn daadkracht. Stop daar eens mee! Laat die jongeren hun capuchon afzetten in winkels, in benzinestations, in het centrum van de stad en in ruimtes waar camera’s hangen.
Dan kom ik op mijn laatste voorstel. Wij hebben heel veel problemen. Wij moeten ervoor zorgen dat er geen nieuwe instroom komt. Dat kunnen wij bewerkstelligen door de gezinsvorming en gezinshereniging terug te brengen. Dat kun je echter ook op een andere manier doen. Iedereen die hier binnenkomt met een Marokkaans paspoort, kan dat niet afstaan. Die nationaliteit kan niet worden ingeleverd. Dat moet vanaf nu reden zijn om deze personen niet de Nederlandse nationaliteit te verlenen. Laten wij daar eens mee beginnen. Dat is schoon schip maken.
De heer Dibi (GroenLinks): Op zich ben ik het eens met mevrouw Verdonk dat het voor de veiligheid goed is dat je je capuchon afzet als je een winkel betreedt. Hoe weet zij echter zo goed dat het om Marokkaanse Nederlanders gaat als zij een capuchon op hebben?
Mevrouw Verdonk (Verdonk): Ik weet niet of u wel eens uw ogen open hebt als u op straat loopt, maar ik heb laatst weer meegelopen met de politie in Den Haag en daarvoor in Roermond en Noordwijk en overal zijn die groepen herkenbaar. Aan de ene kant wilt u een probleem oplossen, maar aan de andere kant wilt u die groepen niet zien. U hoeft er niet eens voor uit uw luie stoel te komen. U hoeft alleen maar te kijken naar Opsporing verzocht.
De voorzitter: Laten wij niet op de man spelen, maar gewoon het thema bij de kop pakken.
Mevrouw Verdonk (Verdonk): Ik ben mij er niet van bewust dat ik op de man speel.
De voorzitter: Dat deed u wel.
Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie): Moet wat mevrouw Verdonk voorstelt over de Marokkaanse nationaliteit, in het kader van het gelijkheidsbeginsel, alleen opgaan voor de Marokkanen? Er zijn namelijk meer nationaliteiten die niet mogen worden ingeleverd. Hoe ziet mevrouw Verdonk dat voor zich?
Mevrouw Verdonk (Verdonk): Ik ben van het oplossen van problemen. Het gelijkheidsbeginsel wordt in Nederland veel te vaak gebruikt als excuus om problemen niet op te lossen en om geen onderscheid te maken. Wij weten door alle cijfers dat dit een grote probleemgroep is, net zoals onze koninkrijksgenoten, de Antillianen. Ook daar zijn de cijfers heel duidelijk over. Daarvoor heb ik al een aantal maatregelen voorgesteld. Het vorige kabinet heeft een aantal van die zaken aangedurfd, maar dit kabinet laat dat allemaal weer naar het afvoerputje wegstromen. Dus niks niet gelijkheidsbeginsels; je moet niet appels en peren willen vergelijken. Deze groep zorgt voor problemen. Ik zou willen dat het eens voor iedereen duidelijk werd dat het, juist door deze groep aan te pakken, veel leefbaarder wordt in Nederland voor alle andere Marokkanen die wel goed willen meedoen in de Nederlandse samenleving.
Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie): Hoe wilt u dat de minister dat gaat aanpakken? Als u het gelijkheidsbeginsel niet hanteert en u zegt dat er één aparte groep moet worden aangepakt, dan moet u nu zeggen op welke manier de minister dit juridisch kan regelen.
Mevrouw Verdonk (Verdonk): Daarvoor heb ik een mooi voorbeeld: de VIA. De Verwijsindex Antillianen heeft twee jaar lang gedraaid en gold alleen voor Antillianen. Die groep Antillianen moest worden gevolgd. Laat de minister dat als voorbeeld nemen. Daar heeft hij een bataljon juristen voor. Het gaat mij om de groep van 25 000 Marokkaans-Nederlandse probleemjongeren; alle andere, goede mensen spreek ik niet aan. Laat de minister nu eens het probleem oplossen met die groep Marokkaans-Nederlandse probleemjongeren.
Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie): Ik vind dit echt onzin. Dit heeft echt niets te maken met wat u zegt over personen die Nederland binnenkomen met de Marokkaanse nationaliteit. Wij zouden namelijk tegen hen moeten zeggen dat zij de Nederlandse nationaliteit niet krijgen. Hoe moet de minister dit juridisch regelen? Daar gaat het om. Dat heeft niets te maken met een verwijsindex.
Mevrouw Verdonk (Verdonk): De ChristenUnie zegt nu weer dat alle goeden onder de kwaden moeten lijden. Zij zegt immers dat wij een en ander voor iedereen moeten doen als wij iets doen. Dat is juist wat wij steeds fout doen in Nederland. Aanpakken die probleemjongeren!
De heer Dijsselbloem (PvdA): Mevrouw Verdonk stelt dat zij de kwaden wil aanpakken om de rest te helpen, maar tegelijkertijd stelt zij dat alle Marokkanen die vanaf nu Nederland binnenkomen, geen Nederlands paspoort meer kunnen krijgen. Dat is een typisch voorbeeld van iedereen op één hoop gooien in een poging een klein groepje te bereiken of aan te pakken. Kan mevrouw Verdonk dat rijmen met elkaar? Ik snap er helemaal niets van. Moet je alle Marokkanen in Nederland nu straffen voor het wangedrag van een heel kleine groep enerzijds en voor het gegeven dat de Marokkaanse staat hun de vrijheid niet verleent om hun paspoort los te laten anderzijds?
Mevrouw Verdonk (Verdonk): De heer Dijsselbloem weet heel goed op welke titel de meeste Marokkanen waar ik het over heb, binnenkomen: gezinsvorming en gezinshereniging. Daarmee haal je iedere keer weer een nieuwe eerste generatie binnen. Dat zal iedereen die wat doet in dit veld, moeten onderkennen. Wij halen iedere keer hetzelfde probleem binnen. Het gaat steeds weer om personen die niet zijn voorbereid op de Nederlandse samenleving, om vrouwen die het huis niet uit mogen en geen Nederlands leren, en om kinderen die in twee werelden opgroeien. Dat is afgrijselijk. Het is afgrijselijk voor die kinderen dat wij dat toestaan.
De heer Dijsselbloem (PvdA): Over het probleem van huwelijksmigratie kan ik uren praten met mevrouw Verdonk. Ik denk dat wij het in onze analysen ook nog behoorlijk met elkaar eens zijn. Ik zie echter absoluut niet in wat het helpt om mensen wel toe te laten, maar hen nooit een Nederlands paspoort te geven. Zij betoogde namelijk net dat Marokkanen die vanaf nu Nederland in komen, nooit meer een Nederlands paspoort krijgen. Ik zie niet in dat dit een oplossing is voor huwelijksmigratie, als mevrouw Verdonk dat ongewenst vindt, of voor Marokkaanse jongeren die de boel op stelten zetten.
Mevrouw Verdonk (Verdonk): Mijn voorstel heeft als gevolg dat er maar één binding is. Als mensen in Nederland komen wonen, dan is het niet ons probleem dat zij het paspoort van het land van herkomst en hun nationaliteit niet kunnen inleveren. Wij moeten een keer stoppen met alle problemen van de hele wereld op ons bordje te willen leggen. Dat is niet ons probleem. Als personen hun eigen nationaliteit niet kwijt kunnen, dan is dat jammer. Dan krijgen zij niet de Nederlandse nationaliteit. Wij moeten naar het glasheldere uitgangspunt van de Rijkswet op het Nederlanderschap toe, namelijk één nationaliteit en wel de Nederlandse.
De heer Dijsselbloem (PvdA): Voor welk probleem is dit dan de oplossing? Dat is nog steeds niet duidelijk. Ik geef toe dat ik voor de derde keer mijn vraag herhaal, maar ik krijg geen antwoord.
De voorzitter: U hebt dit antwoord gekregen en zult het daarmee moeten doen.
Mevrouw Karabulut (SP): Mevrouw Verdonk zegt dat personen die uit Marokko komen niet de Nederlandse nationaliteit moeten krijgen. Als men echter crimineel is en men niet voldoet aan de eisen van de Wet inburgering buitenland, aan de eisen van de Wet inburgering en aan de inkomenstoets, dan krijgt men ook helemaal niet de Nederlandse nationaliteit. Met haar voorstel pakt mevrouw Verdonk in feite de onschuldige mensen die hartstikke goed willen meedoen en bijvoorbeeld Nederlanders die een partner uit Marokko halen. Daar lost zij dus niets mee op. Zij noemt de Verwijsindex Antillianen een oplossing. Welke problemen met de Nederlands-Antilliaanse jongeren zijn opgelost met de verwijsindex?
Mevrouw Verdonk (Verdonk): Mensen die niet aan de eisen voldoen, komen Nederland gewoon niet in, of zij nu uit Marokko komen of ergens anders vandaan. Dat probleem is dan dus al opgelost.
U vroeg wat de Verwijsindex Antillianen (VIA) heeft opgelost. Er zijn 21 Antillianengemeenten. Twintig burgemeesters van die gemeenten stonden achter de VIA omdat daarmee eindelijk in beeld kon worden gebracht waar de Antillianen zich ophielden en welke Antilliaan hoe vaak crimineel gedrag tentoonspreidde, zodat er voor dat probleem een echte oplossing kon worden gevonden. Daar was de VIA voor.
Mevrouw Karabulut (SP): Dat was mijn vraag niet. Die problemen kenden wij daarvoor immers ook al. Kunt u mij vertellen of de problemen van criminaliteit, werkloosheid en overlast in die gemeenten zijn opgelost? Daar gaat het toch om?
Mevrouw Verdonk (Verdonk): Ik ben het helemaal met u eens dat het daar uiteindelijk om gaat. Daarvoor had de VIA echter een tijdje langer moeten lopen. Dan hadden wij een duidelijk beeld kunnen krijgen en de problemen kunnen oplossen. Dit kabinet kiest daar echter niet voor. Het heeft de VIA al lang afgeschaft en dus ook dit probleem niet opgelost.
Mevrouw Karabulut (SP): Ik ben het met u eens dat wij niet met papieren tijgers moeten aankomen en niet allerlei symboolmaatregelen moeten nemen. U beschuldigt het kabinet daarvan, maar u doet exact hetzelfde.
De heer Fritsma (PVV): Natuurlijk is de dubbele nationaliteit een probleem. Je mag in geen geval berusten in de dubbele nationaliteit. Als mensen een andere nationaliteit dan de Nederlandse hebben, kunnen zij de Nederlandse nationaliteit niet krijgen. Is dat nu ook de lijn van mevrouw Verdonk of maakt zij onderscheid tussen Marokkanen en anderen? Met andere woorden: is zij het eens met de stelling dat het in geen geval goed is dat mensen zich nog aan een andere wet moeten houden dan de Nederlandse?
Mevrouw Verdonk (Verdonk): U zegt altijd dat mensen zich aan de Nederlandse wet moeten houden. De Nederlandse overheid dan wel het kabinet moet eindelijk eens de moed hebben om zich aan de eigen wetten te houden. Wij hebben een Rijkswet op het Nederlanderschap. Die heeft als uitgangspunt: één nationaliteit en wel de Nederlandse. Vervolgens gaan wij daar op z’n Nederlands drie A4’tjes met uitzonderingen bij maken. Schaf dat nou eens af. Stop daar eens mee.
De heer Fritsma (PVV): Betekent dit dat u net als de PVV vindt dat er in geen geval mag worden berust in het hebben van de dubbele nationaliteit in Nederland?
Mevrouw Verdonk (Verdonk): Het gaat om twee zaken. Aan de ene kant hebben wij te maken met de situatie zoals die nu is. Het heeft geen enkele zin om nu nog iedereen zijn dubbele nationaliteit af te nemen. Dat is een onbegaanbare weg. Wij moeten toe naar een situatie waarin wij durven te zeggen: tot hier en niet verder. Ik ben er voor om te stoppen om aan iedere nieuwkomer ook nog de Nederlandse nationaliteit te geven als hij nog een andere nationaliteit heeft die hij niet kwijt kan, omdat bijvoorbeeld een koning dat niet goed vindt. Er zijn trouwens heel veel mensen, zoals Turken, die wel hun nationaliteit kunnen opgeven, maar dat niet doen. Er zijn Turken die een dubbele nationaliteit hebben omdat zij weigeren de Turkse nationaliteit op te geven. Ik vind dat ondenkbaar.
Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie): Voorzitter. Ik bedank de minister voor de beantwoording van zowel de mondelinge als de schriftelijke vragen. Er is een aantal vragen blijven liggen. Althans, door de beantwoording zijn er nieuwe vragen bijgekomen. Ik had de vraag gesteld of er voldoende expertise voorhanden is om de gezinnen waar deze jongeren uit komen, te ondersteunen. Ik krijg het antwoord dat er op dit moment drie academische werkplaatsen zijn en dat er allerlei methodieken worden ontwikkeld. Dat gaat allemaal echter heel lang duren. Is er op dit moment voldoende expertise voorhanden? Vandaar ook mijn andere vragen: wat zijn momenteel de best practices en hoe kun je daar gebruik van maken? Hierbij denk ik bijvoorbeeld aan de Multi System Therapy. Dat is een bestaande evidence based methodiek, die misschien aansluit bij deze groep. Graag krijg ik daarop een reactie.
Ik had ook een vraag gesteld over de dubbele identiteitscrisis en de botsing van waarden. Jongeren zijn op zoek naar waar zij thuishoren. Dat komt ook uit de notitie naar voren. Ik ken echter geen andere maatregelen dan de gezinsondersteuning om jongeren te helpen hierin een weg te vinden. Welke specifieke maatregelen worden genomen om deze jongeren te helpen succesvol te integreren in de Nederlandse samenleving?
De ChristenUnie-fractie pleit ervoor dat het hele proces goed wordt gemonitord en dat er een nulsituatie wordt vastgesteld. Er moet sprake zijn van meetbare prestatieafspraken en er moet periodiek worden getoetst of de ingezette financiële middelen effect sorteren. Is de minister van plan om te komen met een monitoringsysteem zodat de Kamer periodiek op de hoogte kan worden gehouden van de vorderingen? Welke maatregelen heeft de minister achter de hand als gemeenten heel goed dan wel heel slecht scoren? Er dient sprake te zijn van maatwerk en er moet een juiste verdeling zijn van financiële middelen over de terreinen repressie, preventie en nazorg. Gaat de minister hier ook afspraken over maken?
De minister meldt dat gemeenten in overleg met de Marokkaans-Nederlandse gemeenschap moeten bepalen of ze ook investeren in het versterken van de weerbaarheid van meisjes. Dat begrijp ik niet. Uit onderzoek blijkt hoe kwetsbaar deze meisjes zijn. Zij worden straks ook kwetsbare moeders. Dat kan toch niet de bedoeling zijn? Dit is typisch een punt waar preventie op kan worden ingezet. Graag hoor ik hierop een reactie van de minister.
Voor de middengroep van overlastgevenden moet effectief worden ingezet op een beleid van insluiting. Verder is perspectief razend belangrijk. Als je immers moeite hebt met het afronden van je mbo-opleiding omdat je geen stageplaats kunt vinden en je leeftijdgenoot rijdt in een bling-blingauto en is de stoere jongen van de buurt, dan is het moeilijk om op het rechte pad te blijven. Hoe wil de minister zorgen voor perspectief?
Consequent zijn in het taalgebruik, stigmatiseren tegengaan, helder communiceren, duidelijke normen meegeven en wijzen op de gevolgen van een en ander; dat zie ik allemaal nog niet terug, maar daar moet echt op worden ingezet.
Tot slot hoor ik graag van de minister de definitie van een probleemjongere en een risicojongere. Die begrippen worden namelijk door elkaar gebruikt. Gaat het nu om 25 000 probleemjongeren of 25 000 risicojongeren? Dat maakt immers wel verschil in het beleid.
Mevrouw Verdonk (Verdonk): Ik hoor u heel veel vragen stellen. U bent ook niet tevreden met de antwoorden die zijn gegeven in eerste termijn en in de schriftelijke ronde. Wat doet het kabinet echter concreet aan dit probleem?
Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie): Het kabinet heeft heel goed ingezet op repressie. Daar is de ChristenUnie ook voorstander van, want problemen en crimineel gedrag moeten worden aangepakt. Wij merken echter dat het beleid weinig concrete maatregelen bevat op het vlak van nazorg en preventie. Wij verzoeken het kabinet om ook daar daadkrachtig op in te zetten.
Mevrouw Verdonk (Verdonk): Ik ben blij dat wij de onvrede over de daadkracht van het kabinet delen.
De heer Dibi (GroenLinks): Voorzitter. Ik had niets te veel gezegd toen ik het vorige week had over Marokkanenfetisjisme. Mijn grootste en fundamentele bezwaar tegen de «Marokkanenbrief» is dat het kabinet eraan bijdraagt dat Marokkaanse Nederlanders zich in de eerste plaats Marokkaans voelen. Terwijl het mijn wens is dat Marokkaanse Nederlanders zich hier steeds meer thuis voelen en niet te gast, stelt het kabinet juist dat de Marokkaans-Nederlandse gemeenschap verantwoordelijk is voor de problemen in de eigen gemeenschap. Door dat te zeggen ga je eraan voorbij dat er niet één Marokkaans-Nederlandse gemeenschap is en dat Marokkaanse Nederlanders vaak slachtoffer zijn van andere Marokkaanse Nederlanders, omdat zij vaak in dezelfde wijken wonen. Dit zwart-witbeeld dat wordt geschetst in de brief, is mijn grootste bezwaar ertegen.
Het kabinet schat dat het gaat om 25 000 Marokkaans-Nederlandse jongeren. Waarop is die schatting precies gebaseerd? Er wordt in de brief een vergelijking getrokken tussen Marokkaanse Nederlanders en autochtone Nederlanders. Zijn de cijfers daarvan, bijvoorbeeld het percentage verdachten, gecorrigeerd voor hun sociaaleconomische positie, bijvoorbeeld het opleidingsniveau van de ouders, de werkloosheidscijfers en de uitkeringsafhankelijkheid?
In Amsterdam-West loopt nu een proef waarbij snelle straffen worden gecombineerd met verplichte zorg voor het gezin. Daar is de minister van Justitie op bezoek geweest. Met die proef is 2,5 mln. gemoeid. Kan deze worden uitgebreid naar een aantal andere gemeenten? Dat is namelijk een voorstel van het kabinet dat GroenLinks erg steunt. Ouders en jongeren moet je namelijk gezamenlijk benaderen.
Het ingezonden stuk van de heer Asscher in de Volkskrant raakte mij enigszins, vooral het punt van de zwakbegaafde mannen die hun bruid uit Marokko, Turkije of andere landen halen. Overigens zijn er ook veel Nederlandse mannen die hun bruid uit Azië of Oost-Europa halen met precies dezelfde gevolgen voor de huwelijkspartner. Waarom zegt de Amsterdamse wethouder echter dat die vrouwen niet inburgeringsplichtig zijn omdat zij mantelzorgers zijn? Kan de minister daar een reactie op geven? Het lijkt mij dat ook die vrouwen gewoon moeten inburgeren. De positie van vrouwen is kwetsbaarder en zij zijn meer achtergesteld ten opzichte van mannen. Is de minister bereid om afspraken te maken met de gemeenten om vrouwen met voorrang de inburgeringscursus te laten volgen als er plaatsen zijn? Die plaatsen zijn momenteel namelijk schaars.
Ik had zelf een andere Marokkanenbrief kunnen schrijven over de toegang tot het hoger onderwijs, over het ondernemerschap onder de tweede generatie Marokkanen en over een middenklasse die ontstaat. Successen op die terreinen worden nooit toegeschreven aan cultuur of etniciteit. Ik verzoek de minister om zich niet blind te staren op etniciteit of cultuur. Als hij dat wel doet, moet hij dat heel goed kunnen uitleggen. Die uitleg heb ik nog steeds niet gehad. Dat vind ik jammer.
Ik werd net geprikkeld door de discussie die de heer Fritsma en mevrouw Verdonk openden. Onlangs overleed op tragische wijze een Marokkaans-Nederlandse militair die op missie was gegaan in Afghanistan. Zelfs aan de loyaliteit van zo iemand wordt getwijfeld omdat hij een tweede nationaliteit heeft, onder andere door de Partij van de Vrijheid. Ik vind het steeds verwerpelijker dat personen verdacht worden gemaakt die totaal geen zeggenschap hebben over hun nationaliteit.
Mevrouw Verdonk (Verdonk): U stelt dat vrouwen voorrang moeten krijgen bij de inburgering. Daar ben ik een groot voorstander van. Dat zit ook in de wet. Verder zegt u dat plaatsen schaars zijn. Er moeten 65 000 mensen per jaar inburgeren en er komen er nog geen 5000. Hoezo: plaatsen zijn schaars? Waar haalt u die gegevens vandaan?
De heer Dibi (GroenLinks): Dat heb ik niet helemaal goed geformuleerd. Ik wilde zeggen dat de inburgering op veel plekken een puinhoop is, bijvoorbeeld in Amsterdam. Als mensen moeten inburgeren, heeft het mijn voorkeur dat vrouwen als eerste daarvoor in aanmerking komen. Maar de plaatsen zijn inderdaad helemaal niet schaars, want de klaslokalen zijn leeg.
De heer Fritsma (PVV): De PVV vindt het natuurlijk verschrikkelijk dat er Nederlandse militairen omkomen in het buitenland, ongeacht hun achtergrond. Ik vind het op mijn beurt verwerpelijk dat u doet voorkomen dat wij dat niet verschrikkelijk vinden.
U plaatst daders in de slachtofferrol. Ik hoor u zeggen dat sociaaleconomische omstandigheden moeten worden betrokken bij de uitsplitsing van problemen. Wat wilt u daar eigenlijk mee zeggen? Beweert u dat het normaal is dat je oude vrouwtjes van hun tas berooft, dat je homo’s of joden in elkaar slaat en dat je vrouwen mishandelt als je een laag inkomen hebt? Wat beweert u nu eigenlijk? U moet niet van daders slachtoffers maken. Bovendien moet ook worden gekeken naar de omstandigheden van die groep jongeren zelf. Deze jongeren kunnen zelf kansen grijpen als zij dat willen, maar dan moeten zij wel hun school af maken. Spreek hen eindelijk eens een keer aan op hun eigen verantwoordelijkheid. De sociaaleconomische problemen worden namelijk ook veroorzaakt doordat men bijvoorbeeld vaak te beroerd is om een diploma te halen.
De heer Dibi (GroenLinks): Een dader is in de eerste plaats de hoofdschuldige voor zijn daden. Er kunnen nog zo veel oorzaken ten grondslag liggen aan zijn gedrag; hij is verantwoordelijk voor dat gedrag en moet dan ook worden gecorrigeerd aan de hand van de Nederlandse wet. Met die wetenschap moet je ervoor zorgen dat de omgevingsfactoren hetzelfde zijn als je zaken vergelijkt. Je kunt geen appels met peren vergelijken. Een autochtone Nederlander die is opgegroeid in een witte wijk met ouders die een hoog opleidingsniveau en dito inkomen hebben, is toch anders dan een Marokkaanse Nederlander in een achterstandswijk die op het vmbo zit en van wie de ouders een uitkering ontvangen. Ik wil wetenschappelijk onderbouwde cijfers waaruit heel duidelijk de positie blijkt van degenen die je met elkaar vergelijkt. Anders vergelijk je appels met peren. Ik plaats hen niet in de slachtofferrol omdat zij verantwoordelijk zijn voor hun daden, welke oorzaken daar ook aan ten grondslag liggen. Zij moeten dus gestraft worden voor hun daden.
Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie): De heer Dibi spreekt heel duidelijk over de successen van Marokkaans-Nederlandse jongeren. Ik heb in mijn betoog er met nadruk voor gepleit om consequent te zijn in ons taalgebruik. Aan de ene kant hebben wij het bij sportresultaten in het buitenland over Nederlanders. Aan de andere kant hebben wij het weer over «Marokkanen» als er sprake is van negatieve dingen in Nederland. Is de heer Dibi het met mij eens dat wij in ons beleid heel consequent moeten worden in ons taalgebruik?
De heer Dibi (GroenLinks): Die opmerking is uit mijn hart gegrepen. Je kunt niet selectief zijn in het benoemen van iemands etniciteit. Als iemand succes boekt, is het een Nederlander. Als iemand faalt, dan is het een Marokkaan. Daar houd ik niet van. Het zijn Marokkaanse Nederlanders, of zij het nu goed of slecht doen. Het is een Nederlands probleem, waar ook een Nederlandse oplossing voor moet komen. Dat probleem kun je niet alleen wijten aan etniciteit.
De heer Dijsselbloem (PvdA): De heer Dibi maakt voor de tweede keer de beleidsbrief van het kabinet belachelijk door de inhoud te bestempelen als Marokkanenfetisjisme. Hij komt aan met een soort halve citaten die helemaal niet in de brief staan, zoals: het kabinet maakt de Marokkaanse gemeenschap verantwoordelijk voor de problemen. Dat staat niet in de brief. Daar heb ik dus een probleem mee. Is GroenLinks überhaupt nog in staat om op een normale, verstandelijke en rustige manier over een aantal specifieke problemen te praten? Ik hoef het niet allemaal te herhalen, maar er zijn schrikbarende cijfers over achterstanden, criminaliteit, werkloosheid en schooluitval, die niet alleen kunnen worden verklaard door de sociaaleconomische positie. Was het maar waar, want dan was het een klassiek sociaaleconomisch emancipatievraagstuk. Is er überhaupt nog ruimte bij GroenLinks om eventuele specifieke problemen en een specifieke aanpak te bekijken?
De heer Dibi (GroenLinks): Als het gedrag en de wetsovertredingen van Marokkaans-Nederlandse jongeren al niet hebben te maken met de sociaaleconomische positie, dan zie ik vooral een oorzaak in de straatcultuur. Als u criminaliteit wilt linken aan etniciteit of cultuur, dan moet u mij uitleggen wat het precies is aan de cultuur waardoor deze jongeren crimineel worden. Ik leg die link niet. Ik zie wel in dat veel Marokkaans-Nederlandse ouders vinden dat zij alleen thuis verantwoordelijk zijn voor hun kinderen en dat daarbuiten vooral openbare gezagsdragers of docenten verantwoordelijk zijn. Ik neem fel afstand van het idee dat criminaliteit en etniciteit aan elkaar zijn te koppelen. Deze daders zijn in de eerste plaats Nederlanders, die allemaal op dezelfde manier moeten worden aangepakt. Als je in de hulpverlening of opvoedingsondersteuning hier en daar aanknopingspunten vindt om ouders meer erbij te betrekken en meer te wijzen op hun verantwoordelijkheid, dan verzet ik mij daar niet tegen. Ik verzet mij echter heel erg tegen het idee dat criminaliteit is verbonden aan etniciteit. In de brief staat: «Het is noodzakelijk dat personen uit de Marokkaans-Nederlandse gemeenschap ook zelf overlastgevende jongens en hun ouders aanspreken op hun gedrag.» Verder staat er: «Het is belangrijk dat de Marokkaans-Nederlandse gemeenschap verantwoordelijkheid neemt bij de aanpak van de problemen.» Daar ben ik het niet mee eens, want wij zijn allemaal verantwoordelijk voor die jongeren. Ik wil ook het gedrag van Antilliaans-Nederlandse jongeren corrigeren als zij de wet overtreden. Gaat het in de brief over zelfhulporganisaties of moeten individuele Marokkaanse Nederlanders zich constant met die jongeren bemoeien en zich verdedigen voor het gedrag waarmee zij niet willen worden geassocieerd?
De heer Dijsselbloem (PvdA): Ik laat alle humbug even voor wat het is. Er zat één interessant punt in de reactie van de heer Dibi. Hij zei zelf namelijk dat er in de thuissituatie en de opvoedingssituatie wel degelijk aspecten kunnen zitten die te maken hebben met de herkomst van de migranten of de Marokkaanse cultuur. Dat benoemt hij zelf ook. Waarom moet hij dan zo spastisch spreken over «Marokkanenfetisjisme» als het kabinet wil bekijken of het daarop kan inspelen in de opvoedingsondersteuning, of het de expertise op dit terrein kan organiseren en of het de gemeenten daarbij extra kan ondersteunen? Dat is mijn punt.
De heer Dibi (GroenLinks): Daar heb ik totaal geen bezwaar tegen. Het gaat mij erom dat je niet op basis van etniciteit straft en dat je problemen niet op die manier verklaart.
De heer Dijsselbloem (PvdA): Wie pleit daar nou voor?
De heer Dibi (GroenLinks): Ik kan allerlei uitspraken aanhalen.
De heer Dijsselbloem (PvdA): Dit is nou fetisjisme: elke keer dit punt herhalen en dat speldje prikken.
De heer Dibi (GroenLinks): In het verleden hebben sommige PvdA’ers gezegd hoe je Marokkaans-Nederlandse jongeren specifiek kunt straffen. Daar neem ik afstand van en gelukkig doet de PvdA dat nu ook. Eerder deed zij dat echter niet. Een goed voorbeeld van Marokkanenfetisjisme van de minister is het onderzoek naar marokko.nl. Er zijn allerlei sites die direct of indirect door de overheid worden gefinancierd. Toch onderzoeken wij alleen maar marokko.nl, maroc.nl en islamwijzer.nl, en niet alle andere sites. Ik houd er niet van om dat soort onderscheid te maken.
De heer Fritsma (PVV): Vindt de heer Dibi echt dat je zelfs Marokkaanse criminelen die hier illegaal verblijven en al ongewenst zijn verklaard, in Nederland moet houden en niet moet uitzetten?
De heer Dibi (GroenLinks): Nee, dat vind ik niet. Als iemand hier is met een verblijfsvergunning en hij verziekt de boel te vaak, dan moet de wet mogelijkheden bieden om de verblijfsvergunning niet te verlengen. Die mogelijkheid biedt de wet trouwens al. Dan moet je tegen die persoon kunnen zeggen dat hij maar terug moet gaan naar het land waar hij en zijn ouders vandaan komen, omdat wij hier niet zo met elkaar omgaan. Als het instrument van uitzetting echter al moet worden ingezet, dan moet ik wel heel kritisch zijn, vooral bij jongens die hier al vanaf hun vijfde wonen. Ik deel echter uw uitgangspunt dat iemand die hier met een verblijfsvergunning is, ook kan worden uitgezet als hij zich te vaak schuldig maakt aan criminele feiten. Je moet zulke situaties echter heel zorgvuldig bekijken. Die bevoegdheid ligt ook niet bij stadsdeelvoorzitters of bij de politie, maar bij de IND en de staatssecretaris van Justitie.
De heer De Krom (VVD): Voorzitter. De reden waarom wij in dit verlengstuk zitten van het vorige overleg is dat wij de vorige keer meer met elkaar in debat zijn gegaan dan met de regering. Dat heeft zeker ook een functie, maar de balans was een beetje zoek. Wij hadden namelijk het kabinet moeten grillen, want daarvoor zitten wij volksvertegenwoordigers hier.
Vorige keer kwam de vraag aan de orde welke minister het belangrijkst was op dit terrein. Toen zaten er immers vier ministers aan tafel. Daar is echter moeilijk een keuze in te maken gelet op de integrale aanpak die het kabinet op tafel heeft gelegd. Over die aanpak heb ik gezegd dat je dat ook allemaal daadwerkelijk moet doen. Scholing, werk, jeugdzorg en opvoeding zijn allemaal tot je dienst, maar de effecten daarvan zijn pas op langere termijn te zien. Dat heeft de minister ook gezegd. Ik heb in mijn eerste termijn echter gezegd dat op korte termijn de criminaliteit op straat echt moet stoppen. Dat gaat niet met voetbaltoernooitjes en dat soort zaken. Dat gaat via twee lijnen: politie en justitie. De twee belangrijkste ministers aan tafel vorige week voor de korte termijn waren de minister die gaat over politie en de minister die gaat over justitie. Voor de iets langere termijn en gelet op alles wat daaromheen hangt – dat is overigens niet minder belangrijk – waren dat de minister die gaat over jeugdzorg en de minister die gaat over integratie.
De tijd en het geduld van mensen raken op. Het kan niet zo zijn dat mensen, als gevolg van het gepraat hier in de Kamer, over vier jaar nog niets merken op straat. Een politiecommissaris die dertig jaar in het vak zit en tientallen agenten op straat heeft rondlopen, zei dat hij nu voor het eerst hoort dat er sprake is van haat – dat is een groot woord – tegen dit soort raddraaiers. Daar schrok ik van en dat is ernstig. Dat betekent dat de klok tikt. Als het kabinet niet ingrijpt en de raddraaiers niet van straat haalt, dan bestaat de kans dat de boel in wijken escaleert. Dat is een ernstig risico. Dat mag het kabinet niet laten gebeuren. Het moet dus nu ingrijpen en niet over vier jaar. De mensen over wie ik ook in eerste termijn sprak, moeten op korte termijn, over een halfjaar op zijn laatst, merken dat de zaak wordt aangepakt. Dit is een ernstig sociaalmaatschappelijk probleem, misschien wel een van de grootste problemen. Het kabinet moet ingrijpen in het belang van de slachtoffers, maar ook in het belang van de Nederlandse Marokkanen die wel hun best doen en gewoon meedoen. Ik wil niet pathetisch klinken en daar is ook helemaal geen reden voor, maar ik voel het wel zo. Wij mogen dit niet langer laten gebeuren. Grijp in! Grijp in op straat via de lijn van politie en justitie. Dat is het eerste wat het kabinet moet doen. Laat het niet uit de hand lopen.
Er is het een en ander gezegd over etnische registratie en ik heb de debatten daarover ook enigszins gevolgd de afgelopen tijd. Ik zit daar heel praktisch in; voor mij is etnische registratie helemaal geen ideologisch item. Ik las dat de minister op bezoek is geweest in Rotterdam. Hij heeft de Kamerleden opgeroepen om ook maar eens op bezoek te gaan bij de coördinator op het gebied van risicojongeren aldaar. Ik was daar al geweest en de minister heeft hetzelfde gezien als ik. Daar vindt dat soort registratie gewoon plaats. Ik was bepaald onder de indruk van de manier waarop het daar gebeurt. Etnische registratie dient daar namelijk een doel en er wordt zorgvuldig mee omgegaan. Als zij geen doel dient, dan doe je het natuurlijk niet. Als het echter wel een doel dient, waarom zou je het dan niet doen? Het kan mij niet schelen of een kat wit of zwart is, als hij maar muizen vangt. Als mede door etnische registratie specifieke hulp op een Marokkaans gezin kan worden gezet, bijvoorbeeld een hulpverlener die iets weet van de Marokkaanse cultuur, dan moet je dat doen. Als je dat niet doet, schiet je jezelf in de voet. Het essentiële punt bij dit soort registratie is hoe je ervoor zorgt dat je de gegevens goed beschermt. Je moet er dus heel simpel en praktisch mee omgaan en niet van die ideologische debatten over voeren. Daar heb ik helemaal geen behoefte aan.
Mijn oproep is: grijp in. Grijp in op straat. Zaken op papier zijn mooi, maar als mensen er op straat niets van merken, dan gaat het fout.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA): Steunt u onze oproep om heel erg spaarzaam te zijn met het schorsen van jongeren die in voorlopige hechtenis zitten en die op straat de boel versjteren? En steunt u onze oproep om hen direct terug te plaatsen in de instelling waar zij vandaan komen zodra zij zijn geschorst en zich misdragen?
De heer De Krom (VVD): Ik bewonder de CDA-fractie altijd als zij weer een punt steelt van de VVD, want dit voorstel stond gewoon in ons lik-op-stukplan en u hebt dat keurig onderschreven. Het antwoord is dus: ja.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA): Het was niet herkend als uw plan, maar dat is ook niet erg.
De heer De Krom (VVD): Dat doet u ook heel knap en daar heb ik ook bewondering voor. Goed gedaan.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA): Daar zijn wij het in ieder geval gelukkig over eens. Wij konden dat ook altijd samen goed oplossen.
Mevrouw Karabulut (SP): Voorzitter. In de eerste termijn van vorige week hebben wij er al uitvoerig over gesproken en ondanks de discussies die hier worden gevoerd, is iedereen het erover eens dat de overlast op straat van de meest problematische jongeren moet stoppen. Op hoofdlijnen is iedereen het er ook over eens welke instrumenten je daarvoor nodig hebt en hoe je die inzet. Het is echter belangrijk dat het gebeurt. Om de conclusie uit de eerste termijn aan te halen: het is belangrijk dat de minister voor Wonen, Wijken en Integratie heel duidelijk heeft gezegd voortaan het aanspreekpunt te zijn op het punt van de probleemjongeren, om te voorkomen dat dit weer een project wordt zoals wij de afgelopen jaren heel veel projecten hebben gehad. Nu hebben wij het over Nederlandse jongeren met een Marokkaanse achtergrond. Wij komen echter zeker ook te spreken over bijvoorbeeld Antilliaans-Nederlandse jongeren. Deze minister heeft gezegd dat hij het aanspreekpunt is. Natuurlijk hebben wij ook de andere ministers nodig die over al die andere onderwerpen gaan.
In eerste termijn heb ik ook duidelijk gemaakt dat wij samen op zich heel veel mogelijkheden, instrumenten, nieuwe wetten en bevoegdheden hebben geregeld. Maar het is wel een kunst om die allemaal in te zetten, en heel concrete, duidelijke doelen te stellen op al die terreinen, zoals het scheppen van banen en stageplaatsen, en het terugdringen van criminaliteit, schooluitval en – last but not least – segregatie. Ik begrijp best dat de minister over vier jaar resultaat wil zien, maar ik wil over een jaar al kunnen bepalen of de afspraak is nagekomen, namelijk zo veel banen en zo veel stageplaatsen zijn erbij gekomen, en de overlast is met een bepaald percentage afgenomen. Ik wil kunnen zeggen dat die wijken zijn opgeknapt. Ik krijg graag bevestigd dat wij dat op die manier gaan doen. Verder verwacht ik dat de minister al voor de zomer met een plan van aanpak komt – als hij dat zo wil noemen – waarin staat hoe hij de doelstellingen concretiseert. Graag hoor ik hierop een reactie.
Om dat allemaal te doen heb je natuurlijk wel ogen en oren in de buurten en wijken nodig. In Oosterwei bijvoorbeeld is er ten opzichte van een aantal maanden geleden nog niet veel veranderd. Er is nog steeds sprake van een vergaande segregatie en van gettovorming. De winkeliers in de buurt klagen er nog steeds over dat de politie moeilijk bereikbaar is. De buurtagenten en andere politiefunctionarissen die wij destijds hebben gesproken, zeiden te weinig tijd te hebben om op straat aanwezig te zijn. Al die problemen zijn er nog steeds. Wij weten dat er een tekort is aan jongerenwerkers en buurtagenten. Komt er ook een oplossing voor die tekorten in dit plan? Buurtcoaches en gezinsmanagers mogen namelijk nooit de politie en de jongerenwerkers vervangen. Daar hoor ik ook graag een reactie op van de minister.
Dan kom ik op preventie. Ik heb het in december en eerder gezegd, en wij hebben het dertig jaar geleden al gezegd: het is in- en in- en intriest dat onze toekomst, onze jeugd, onze kinderen, ondanks alle woorden die hier worden gesproken, apart naar school gaan en apart opgroeien in aparte wijken, in zwarte en witte wijken. Helaas zijn de wijken en buurten waar wij het over hebben zwart. Er wonen heel veel probleemkinderen bij elkaar. Afgelopen zaterdag en ook vandaag zijn er weer nieuwe onderzoeken verschenen waaruit blijkt dat ten opzichte van 2007 het aantal zwarte en witte scholen niet is afgenomen. Sterker nog: in gemengde buurten groeit het aantal zwarte en witte scholen. De minister heeft gezegd dat wij hiermee een kernpunt te pakken hebben dat hij gaat opnemen in zijn beleid en dat hij komt met een reactie op onze tien voorstellen van december. Ik wil echter ook graag dat hij daar werk van maakt in dit plan. Dat punt komt immers juist tot uiting in de buurten en wijken waar wij het over hebben.
De heer Dijsselbloem (PvdA): Voorzitter. Ik word niet vrolijk van ons debat, zo zeg ik maar even tegen onszelf, niet tegen de minister. Mij valt namelijk op dat wij er nog steeds veel moeite mee hebben om vrij rustig en nuchter te praten over concrete problemen en een concrete aanpak. Sommigen van ons zijn zo kleurenblind dat zij daardoor allerlei blinde vlekken ontwikkelen. Anderen zitten met een kokervisie en zijn zo geobsedeerd door de problemen die worden veroorzaakt door Marokkaanse jongeren dat er ook nauwelijks meer een zinvol debat valt te voeren. Ik vind het niveau niet erg inspirerend.
Ik heb in mijn eerste termijn gerefereerd aan de eerder uitgebrachte notitie van de Partij van de Arbeid over deze problematiek. Daarin staan drie lijnen centraal: het terugdringen van de harde straatcultuur, het versterken of ondersteunen van de thuiscultuur en het versterken van de schoolcultuur. Langs die drie lijnen maak ik nog een paar opmerkingen.
Ik ben het zeer eens met collega De Krom dat het allereerst van belang is om de veiligheid op orde te brengen. Veiligheid is elementair voor de leefbaarheid in wijken en voor de ontplooiingsmogelijkheden van een individu in zijn buurt. Dat is een basisvoorwaarde voor alle andere activiteiten die je van mensen kunt verwachten. Als je mensen aanspreekt op hun eigen verantwoordelijkheid, dan moet in de eerste plaats de veiligheid op orde zijn. In de brief staat heel weinig over de politie en het OM, eigenlijk opvallend weinig, aangezien het in de eerste plaats gaat over een vraagstuk van openbare orde. Er staan twee of drie zinnen over in. Het kabinet belooft met de politie en het OM te praten over de prioriteitstelling in de wijken en buurten waar zich de problemen voordoen. Die speldenpunten zijn bekend. Ik krijg daarover graag een terugkoppeling van de minister van BZK. Ik wil weten hoe dat gesprek is verlopen, wat politie en OM daarover hebben gezegd en hoe ze hun eigen prioriteitstelling op orde brengen, zodat er veel eerder en veel directer, sterker nog: onmiddellijk wordt ingegrepen op de plekken waar de problemen zich voordoen.
Bij de thuiscultuur gaat het vooral om opvoedingsondersteuning, althans in de visie van de Partij van de Arbeid. Het valt op dat het kabinet geld uittrekt voor coaches, maar het is mij niet helemaal duidelijk in hoeverre dat structureel geld is. Er is een groot gebaar gemaakt naar Gouda, maar wat betekent dat voor de andere gemeenten? Verder sluit ik mij aan bij de vraag van de ChristenUnie over de expertise. Die is wel degelijk nodig vanwege de soms specifieke opvoedingsproblemen in Marokkaans-Nederlandse gezinnen.
Dan kom ik op de schoolcultuur. In de eerste termijn hebben wij gesproken over schooluitval. Er is op gewezen dat uitvalcijfers van Marokkaans-Nederlandse jongeren hoger zijn dan gemiddeld. Ik had een beetje gehoopt dat wij de brief van het departement van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap nu zouden hebben. De bewindslieden van OCW wilden daar immers zelf op reageren. Misschien kan de minister voor WWI daar echter zo meteen mondeling op ingaan. Ook het cijfer over schooluitval is zo opvallend veel hoger dat daar een specifieke aanpak voor nodig is. Ik bespeur dat het ministerie van OCW nog erg de volgende stelling aanhangt: wij zijn kleurenblind, wij werken niet met doelgroepen, er zijn geen specifieke problemen en wij voeren gewoon beleid tegen schooluitval. Dat kom ik tegen bij de problematiek van Romakinderen, die massaal niet op school komen, bij de nog steeds teleurstellende onderwijsprestaties van inmiddels de derde generatie Molukse jongeren, maar ook bij deze groep. OCW moet dus ook nog eens nadenken dan wel het debat met ons aangaan over de vraag of er soms niet sprake is van een specifiek probleem waarvan de aanpak iets meer vergt dan het algemene beleid.
Het kabinet zal aan de Kamer rapporteren over de voortgang en de effecten van dit programma. Ik hecht daar zeer aan. Andere collega’s willen dan eerst weten wat precies de doelstelling wordt. Daarmee hebben zij wel een punt. Is de minister bereid om zelf nog een concretiseringsslag te maken? Ik refereer hierbij ook aan de bij de begroting ingediende motie-Dijsselbloem/Van der Staaij (31 700-XVIII, nr. 30), waarin werd gevraagd om concretere doelstellingen voor integratie.
De betrokkenheid van de Marokkaanse gemeenschap wordt door de heer Dibi geïnterpreteerd als zou die gemeenschap verantwoordelijk zijn voor de problemen en als zouden wij de gemeenschap daarop gaan aanspreken. Zo is het echter niet. Ik merk juist bij de Marokkaanse gemeenschap de afgelopen paar jaar een toenemende betrokkenheid bij en bezorgdheid over dit probleem. Die kans moeten wij benutten. Wij moeten niet zwartepieten. Dat maakt de heer Dibi er vooral van. Volgens mij is dat een volstrekt onterechte insteek. Het gaat om een kans die wij moeten benutten. Ik hoor graag de reactie van de minister hierop.
De heer Dibi (GroenLinks): Ik juich dat soort initiatieven alleen maar toe. De heer Dijsselbloem, die zich in zijn inbreng als de nuchterheid zelve presenteert, moet mijn woorden niet verdraaien. Ik zeg alleen maar dat je mensen niet moet aanspreken op basis van hun etniciteit en dat je hen dus niet direct moet associëren met andere mensen van diezelfde etniciteit die voor problemen zorgen. Ik juich echter alle initiatieven uit de Marokkaanse gemeenschap, die niet bestaat, alleen maar toe.
De heer Van der Ham (D66): Voorzitter. Ook wij waren kritisch over het schrijven van een «Marokkanenbrief», niet zozeer omdat wij niet inzien dat er specifieke problemen zijn met Marokkaanse jongeren, maar omwille van wat er vervolgens in de brief staat. Er staan allerlei repressiemaatregelen in, waar wij het niet mee oneens zijn, maar waarvan ik mij afvraag in welke zin die specifiek betrekking hebben op Marokkanen. Jongeren die zich misdragen, moet je oppakken. Je moet op tijd ingrijpen. Jeugdzorg moet er op tijd bij worden betrokken. Daar is niets specifiek Marokkaans aan. De vraag waarom sommige specifieke problemen onder Marokkaanse jongeren zich vaker openbaren dan bij andere jongeren wordt in de brief onvoldoende geanalyseerd. Ik hoop dat vooral daarop wordt ingezoomd in het vervolg op deze brief. Daarop inzoomen is helemaal niet erg. Wij hebben in het verleden immers ook gekeken naar problemen rond Antilliaanse en Surinaamse gezinnen, waarin de man vaker ontbreekt dan bij andere groepen. Het is prima dat de politiek al die onderwerpen bekijkt om goede zorg te kunnen bieden en op tijd te kunnen ingrijpen. In de brief wordt echter de nadruk gelegd op repressie gekoppeld aan de term Marokkanen. Wat levert dat extra op? Is het nodig om dat erin te zetten? Wat erin staat, geldt namelijk voor iedereen. Daarmee ontkennen wij niet dat er een groter percentage Marokkaanse jongeren betrokken is bij criminele activiteiten. Wij zien ook wel dat daarvan bij die groep meer sprake is dan bij andere sociaaleconomisch achtergestelde groepen. Turken zijn minder crimineel dan Marokkanen, zo zou je kunnen zeggen als je naar de cijfers kijkt. Wij hebben er geen moeite mee om daarover te spreken, maar wij vinden het niet goed om dat onder het kopje «Marokkanenbrief» te zetten.
Er is een aantal toezeggingen gedaan over onderwijs. Dat is namelijk de voornaamste insteek van onze inbreng. Over de brede school, stages, het bestrijden van schooluitval en de jeugdzorg worden allemaal prachtige woorden gesproken, maar het zijn aalgladde toezeggingen. Het schiet namelijk niet op met de jeugdzorg. Minister Van der Laan is daar niet de eerstverantwoordelijke voor. Ook op het gebied van de schooluitval moet er ontzettend veel gebeuren. Wij vertrouwen er wel op dat de minister dezelfde inzichten heeft op dat punt, maar wij zien daar nog niet voldoende resultaten van terug en dat is toch de kern als je jongeren erbij wilt houden.
De Marokkaanse gemeenschap bestaat niet als zodanig. Het is prima dat mensen erbij worden betrokken, maar vaak grijpen lokale bestuurders terug naar ouderwetse verbanden, bijvoorbeeld de moskee. Ik was een aantal maanden geleden op werkbezoek in een wijk waar men een soort buurtcentrum had opgezet voor de hele buurt naast een moskee of eigenlijk ongeveer erin. Ik heb helemaal niets tegen moskeeën, maar dat is niet de manier waarop wij betrokkenheid moeten organiseren. Ik begrijp wel dat de bestuurders eigenlijk geen ander haakje hebben om samenwerking aan op te hangen. De insteek van de minister is prima, maar in de praktijk blijkt het voor lokale bestuurders vaak heel moeilijk te zijn om samenwerking goed te organiseren. Vervolgens vallen zij terug op dit soort structuren. Dat vind ik ongewenst en ik hoop dat de minister dat ook wil uitspreken. Het is echter ook van belang dat er een alternatief wordt geschetst.
De heer Dijsselbloem zei dat het een niet zo inspirerende bijeenkomst was vorige week. Ik ben het daar in zoverre mee eens dat ik niet zo veel nieuws hoor. Wat over repressie wordt gemeld, geldt voor iedereen en de analyse van wat wij precies voor Marokkaanse jongeren moeten doen, ontbreekt eigenlijk nog. Ik ben een keer naar een zondagsschool in Amsterdam-Noord op werkbezoek geweest. Moeders met hoofddoekjes kwamen daar in kreupele auto’s hun kinderen voorrijden. Die kinderen kregen daar op zondagmiddag urenlang extra les over politiek, over gezondheidszorg en over onderwerpen waar zij in groep acht al mee beginnen. Zij willen zich namelijk graag mengen in de samenleving en iets van hun leven maken. Dat is fantastisch. Dat heb ik een paar keer meegemaakt en anderen zullen dat ook hebben meegemaakt. Dat is echt heel inspirerend. Dan zie je dat de (veer)kracht van heel veel jongeren en heel veel gezinnen ongelooflijk groot is, ondanks alle tegenslagen die ze op hun weg vinden. Die jongeren mogen wel wat meer in het zonnetje worden gezet en de jongeren die zich misdragen, moeten wij aanpakken. Maar dat inspireert mij echt.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA): Voorzitter. Het is eigenlijk wel goed dat er inmiddels een week is verstreken sinds wij in deze setting bijeen waren om over de problematiek van de Marokkaanse jongeren te debatteren. Ik heb namelijk wat kunnen bijkomen van de teleurstelling en met enige afstand kunnen nabeschouwen. Wat mij het meest is bijgebleven, zijn de rol en de stellingname van de minister voor Jeugd en Gezin. Het is niet aan hem te wijten, maar pas in de laatste minuten beantwoordde hij volgens ons de meest wezenlijke vragen. Op een vraag over voorwaardelijke ondertoezichtstelling antwoordde hij: o, kan allemaal al. En op de vragen over kinderbijslag in handen geven van een hulpverlener antwoordde hij: o, dat doen wij al lang. Hij zei dat alle dingen die wij riepen al mogen. Hoe is het mogelijk?
Vorige week zat er op uitnodiging van het CDA een jeugdagent op de tribune. Zij had in haar zak een brandende zorgmelding, die zij had meegebracht omdat zij dacht dat wij daar misschien nog iets mee konden doen. Die melding willen wij vandaag graag aan het kabinet voorhouden. Zij gaat over een jongetje dat ik «B» zal noemen.
Het gaat helemaal mis met B. Hij is al een paar keer met de politie in aanraking gekomen. Hij bedreigt andere kinderen in de wijk en perst geld van hen af. Hij zegt regelmatig dat hij mensen dood zal maken en heeft daar heel concrete ideeën over. Er was een incident in de bus. Er werd hem gevraagd wat hij zou doen als een van zijn vriendjes in die bus had gezeten. Zijn antwoord was dat hij met een geweer zou komen en iedereen zou doodschieten. Hij heeft geen besef van normen en waarden, en is voor niets en niemand bang. Men heeft gezien dat hij op straat onlangs door een familielid is geslagen met een broekriem. Hij gaf aan dat het hem niets deed. Door zijn gedrag en zijn manier van kijken zijn heel veel mensen bang voor hem. Zijn manier van communiceren is zeer beperkt. Hij praat eigenlijk bijna niet en is vaak erg agressief. Men maakt zich er zorgen over dat hij binnenkort dusdanig uit zijn dak gaat dat hij niet meer is tegen te houden en dat hij anderen iets aandoet. Dit is een jongetje van de basisschool. Zijn broer zit vast voor geweldplegingen. Deze jongen is zelf al eens opgepakt omdat hij een wapen bij zich had. De ouders vonden dat prima. Hij is al een keer aangehouden omdat hij op een soort brommer reed. Hij kreeg een boete van € 200. Zijn ouders hebben die lachend betaald. Het gaat om een kind van de basisschool. De jeugdagent is naar het Veiligheidshuis gegaan met deze melding. Jeugdzorg zei dat het ging om een softe melding waar zij niets mee aankonden, omdat de ouders het niet willen.
Zolang niet op adequate wijze wordt gereageerd op dit soort zorgmeldingen is het dweilen met de kraan open. Natuurlijk moet de minister van Justitie alles in het werk stellen om repressie op orde te krijgen. Dat doet hij; hij reageert goed op verzoeken over schorsingen, zowel van de VVD als van ons. Als wij echter de komende 25 jaar hierover niet willen blijven praten, dan is met name de minister voor Jeugd en Gezin aan zet. Wat gaat de minister voor WWI samen met de minister voor Jeugd en Gezin daadwerkelijk ondernemen om deze problematiek in de kiem te smoren? Hoe gaat hij voorkomen dat jochies waar ik net over sprak, uitgroeien tot echte Marokkaanse straatterroristen? Nu zitten zij nog op de basisschool. Laten wij ervoor zorgen dat wij het tij nu keren.
Minister Van der Laan: Mevrouw de voorzitter. Het raakt mij dat enkele woordvoerders – gelukkig zijn het maar enkelen – het plan te weinig daadkrachtig vinden. Mijn collega’s en ik hebben vorige week al gezegd dat je je kunt richten op de flanken van het hele spectrum van de discussie. Anderen vinden de discussie juist te hard. Daar wil ik echter niet mee wegkomen. Door een aantal hoofdpunten te benoemen wil ik aantonen dat degenen die zeggen dat het beleid niet daadkrachtig genoeg is – «gerommel in de marge» zo heeft iemand gezegd – zich losmaken van de feiten. Wat het departement voor WWI betreft, wordt in deze brief nergens om de hete brij heen gedraaid, maar dan ook helemaal nergens. In onze harde aanpak staat taal voorop. De verhalen van verschillende woordvoerders, waar ik mij overigens volledig in kan vinden, illustreren dat: bij alles wat op straat misgaat bij jochies van twaalf tot vijftien jaar, moet je terugdenken aan hoe zij waren als twee-, drie-, vierjarige. Onze grootste taak is om ervoor te zorgen dat de huidige jochies van twee, drie, vier wel op tijd de taal leren en niet als vierjarige naar school gaan met jaren taalachterstand, die zij nooit van hun leven meer kunnen inhalen.
Mevrouw Verdonk (Verdonk): De minister spreekt over jongens van twaalf, dertien jaar, maar het gaat al om kinderen vanaf zes jaar.
Minister Van der Laan: Natuurlijk, mevrouw Verdonk. Een van de zorgen die ook in de brief wordt benoemd, betreft de groep 12-minners. Daarbij gaat het af en toe inderdaad over jongens vanaf zes, zeven jaar, maar het grootste deel bestaat uit pubers en oudere jongens. Het kabinet realiseert zich heel goed dat zij ook eens twee, drie, vier jaar oud waren en dat het op die leeftijd al grotendeels is misgegaan. Een van de dingen waaraan het parlement de daadkracht van het kabinet mag meten, is het volgende. Wij rusten niet totdat wij de achterstand hebben weggewerkt bij die kinderen van vier. Op het moment dat zij naar school gaan, moeten zij even goed zijn voorbereid als alle andere vierjarige kinderen. Het is namelijk ontzettend oneerlijk om jonge kinderen al op te zadelen met een achterstand die zij niet kunnen inhalen.
In relatie tot mijn eigen departement wil ik nog het volgende zeggen over het aanspreken van de Marokkaanse gemeenschap. Ik geef toe aan de heren Dibi en Van der Ham dat «de Marokkaans-Nederlandse gemeenschap» niet bestaat. Die gemeenschap is een heel divers geheel van mensen met heel verschillende gedachten. Uit de statistieken kun je echter niet anders dan vaststellen – dat doet het kabinet ook onomwonden in zijn analyse – dat het bij deze groep ernstiger is gesteld met schooluitval, werkloosheid en criminaliteit. Dat is wel reëel. Daar kun je «de Marokkaanse gemeenschap» niet op aanspreken als gemeenschap. Ik ben het ook helemaal met hen eens dat je aan een individuele Marokkaanse Nederlander niet kunt vragen om zich deze problematiek persoonlijk aan te trekken. Dat zou namelijk inderdaad stigmatiserend zijn. Je kunt echter wel organisaties vragen om eens te stoppen met in brieven te schrijven dat wij te veel stigmatiseren en om mee te denken over hoe wij de problemen kunnen oplossen. Overigens zit hierin ook een kritische noot jegens de heer Dibi. Ik ga dus mee in het punt over wie je aanspreekt, maar wij verschillen nog flink van mening over waarop je hen aanspreekt en wat je van hen vraagt. Dat is mijn indruk.
Dan kom ik op de hoofdpunten van de andere departementen. Ik heb het nog steeds over de vraag of je zomaar mag zeggen dat dit gerommel in de marge is en dat er geen daadkracht is. Met degenen die dat vinden, ben ik het furieus oneens. Mijn collega van Justitie is op lokaal niveau de straf en de zorg aan het koppelen in de Veiligheidshuizen. Hij maakt de aanpak persoonsgericht, ook in de nazorg, waar het CDA het steeds over heeft. Over het verzoek van de Kamer om niet langer te schorsen, dat vast ooit eerder door de VVD is gedaan, zeg ik: dat gebeurt. Onder anderen mevrouw Verdonk en de heer Fritsma maken zich zorgen over de 12-minners. Dat is een belangrijk punt. De 12-minners worden ’s avonds thuisgebracht, de ouders worden aangesproken en zo nodig zit daar ook een strafrechtelijk gevolg aan vast. Het is dus niet meer normaal dat kinderen van twaalf jaar ’s avonds om negen uur op straat lopen. Onder anderen de heer Dijsselbloem wees erop dat het daarbij misgaat.
Dan kom ik bij het departement van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Velen zullen het al hebben gedaan, maar ik verzoek degenen die dat nog niet hebben gedaan om de wet over voetbalsupporters eens te lezen. Daar staan pittige dingen in over het gebiedsverbod en de meldplicht. Die worden allemaal toepasbaar op de groep waar wij het nu over hebben. Ik weet het niet zeker, want mijn collega van BZK is niet aanwezig, maar zoals ik stapels brieven krijg van hoogleraren die zich afvragen of wij niet te hard zijn tegen Marokkaanse Nederlanders, denk ik dat zij gerelateerd aan het gebiedsverbod en de meldplicht brieven van gelijke strekking krijgt over bewegingsvrijheid, vrijheid en de rechten van de mens. Wij gaan er gewoon mee door, over daadkracht gesproken.
Het volgende punt is de ondersteuning door de praktijkteams en de verbreding van de inzet. Ik kan het volgende zeggen over BZK en daadkracht: het grootste deel van het geld komt van BZK. Die zogenaamde «Van Montfrans-gelden» worden hiervoor ingezet in 2009 en 2010.
Mevrouw Van Toorenburg zet het departement voor Jeugd en Gezin erg voorop. Dat departement is echter wel bezig met gedwongen opvoedingsondersteuning en is ook een brug overgegaan waar het woord «doorzettingsmacht» bij past. Dan gaat het overigens over doorzettingsmacht op het niveau van een gezinsmanager die andere instellingen dwingend kan opleggen om een en ander op elkaar af te stemmen en over de doorzettingsmacht van de gemeente en de burgemeester om de regie op dat niveau ter hand te nemen.
Uiteindelijk zijn gedachten vrij en moet iedereen in een debat zijn eigen oordeel vellen. Ik snap heel goed dat wij elkaar niet kunnen aanspreken op ons oordeel. Ik heb echter wel een goed gevoel over de inzet van het kabinet, over het gevoel van urgentie van het kabinet en over de bereidheid om zaken ronduit bij de naam te noemen en er daadwerkelijk iets aan te doen. Je kunt altijd tegen iemand zeggen dat hij geen visie of geen daadkracht heeft. Daartegen ben je bijna weerloos. Als je echter naar deze feiten kijkt, kom je tot een ander oordeel.
Hierbij maak ik één kanttekening. De vorige keer werd gevraagd wat het doel is en hoe wij gaan meten of wij daadwerkelijk de goede kant opgaan. Dat is een reële vraag. Er is immers daadkracht, maar die is nog vooral verbaal. Als je de wet over voetbalsupporters namelijk niet consequent toepast, kom je ook niet verder. Als wij mensen niet zo nodig dwingen om naar een cursus te gaan om de taal te leren, dan blijft het bij woorden. Die vraag is dus ontzettend reëel. Ik hoop echter dat de Kamer ook het antwoord reëel vindt, namelijk dat wij het hier hebben over een hardnekkige problematiek. Over vier jaar moet in al die statistieken, namelijk van schooluitval, werkloosheid en criminaliteit, te zien zijn dat wij substantiële stappen voorwaarts hebben gezet. Dan kunnen wij waarschijnlijk een veel vrolijkere commissievergadering met elkaar voeren dan nu. Ik snap dat de Kamer de invulling daarvan wil hebben. Die zeg ik ook toe. Onder anderen de leden Karabulut, Dijsselbloem en Ortega vroegen hiernaar. Ik zeg graag toe dat wij daar meer handen en voeten aan geven, zodat het pad ernaartoe de komende vier jaar helderder wordt en het helderder wordt wat wij verstaan onder een substantiële winst in de statistieken.
Ik hoop dat niemand hier aan tafel iemand wil wijsmaken dat dit probleem in vier jaar helemaal is opgelost. Over de wijkenaanpak is gezegd dat wij acht tot tien jaar consequent en hardnekkig moeten volhouden om de wijken op het gemiddelde niveau van Nederland te krijgen. Dan moet het zijn gelukt. Ik ben bang dat je ook eerder in termijnen van acht tot tien jaar moet praten voordat alle Marokkaans-Nederlandse jochies gemiddeld op het niveau van de rest van Nederland zitten en voordat je dit specifieke probleem hebt opgelost. Ik stuur echter voor de zomer een brief waarin ik uiteenzet hoe je per jaar de outcome of de output kunt meten. Daarmee zal ik de Kamer overtuigen dat het een meetbaar geheel wordt.
De heer Fritsma stelt dat er in de brief van werd uitgegaan dat het nog steeds om incidenten zou gaan. Dat is niet waar. Ik zal niet uitvoerig citeren, maar op de eerste bladzijde staat over de ernstige overlast en de urgentie van de problematiek: «Terecht verwachten burgers dat de overheid daar krachtig tegen optreedt.» Op de tweede bladzijde staat dat ondertussen het besef is gegroeid dat de problematiek van Marokkaans-Nederlandse jongeren extra inspanningen vragen. De jongeren zijn oververtegenwoordigd in de statistieken. Op bladzijde 7 staat dat groepen Marokkaans-Nederlandse jongeren grote overlast veroorzaken en zich gedragen in strijd met normen en waarden die hier te lande gelden, dat het kabinet dat onaanvaardbaar acht en dat er een flinke inspanning nodig is. De heer Fritsma moet dus niet zeggen dat het kabinet de problemen als incidenten ziet. Het kabinet ziet al die incidenten als een patroon. Dat blijkt duidelijk uit de brief.
Mevrouw Verdonk had het over de boete aan de ouders. De vorige keer heeft de minister van BZK al toegezegd om verder te verkennen of het mogelijk is om een boete op te leggen aan ouders als hun kind ’s avonds wordt thuisgebracht, als de ouders daarop worden aangesproken en als zij daarop onvoldoenden reageren, aangezien het een dag daarna bijvoorbeeld weer gebeurt. Wij zijn het er met elkaar over eens dat zij in laatste instantie ook strafrechtelijk moeten worden bejegend. Het hoort namelijk niet; kinderen horen dan in bed te liggen.
Mevrouw Verdonk heeft een verband gelegd met de in haar ogen opnieuw stijgende migratie. Ook de heer Fritsma heeft dat verband heel nadrukkelijk gelegd. Ik zeg toe dat wij die cijfers nog een keer toesturen. Het duurt te lang om ze allemaal voor te lezen, maar wat zij beweren klopt niet. Er is een keer een stijging geweest die is veroorzaakt door asiel- en huwelijksmigranten die niet afkomstig zijn uit Turkije of Marokko. Wij zullen bij de evaluatie van de Wet inburgering de precieze cijfers geven. Ik gun iedereen zijn insteek in de discussie, maar laten wij echt over de feiten discussiëren. Daarmee zeg ik niet dat het kabinet altijd gelijk heeft. Ik wil echter graag dat wij een en ander heel precies opschrijven, want ik word een klein beetje iebel van woorden als «openstaande sluizen». Die sluizenzijn allang dicht. Ik zeg toe dat wij de feiten eens goed opschrijven. Dan kunnen wij daarna die discussie voeren.
Mevrouw Verdonk had het erover dat men afstand moet doen van het Marokkaanse paspoort alvorens men het Nederlandse paspoort kan krijgen. Daaraan staan internationale verdragen in de weg. Ook kunnen wij het mensen niet blijven nadragen dat zij geen afstand kunnen doen van hun paspoort. Daar kunnen ook heel veel mensen bijzitten die volop meedoen. In het algemeen moet je mensen op hun gedrag beoordelen. Als dat niet goed is, dan moet je aan de hand daarvan interveniëren. Aan de andere kant: als Marokkaans-Nederlandse jongeren een verblijfsvergunning hebben en zij plegen strafbare feiten, dan moet worden bezien via ons op zichzelf zeer voortreffelijke tariefsysteem of die vergunning kan worden ingetrokken. Dat geldt overigens voor iedereen met een verblijfsvergunning en dat is gisteren ook heel helder onder woorden gebracht door staatssecretaris Albayrak. Als iemands verblijfsvergunning is verlopen en hij vraagt een nieuwe aan, dan is natuurlijk de juridische vraag aan de orde of een verblijfsvergunning opnieuw wordt verleend, rekening houdend met zijn voorgeschiedenis. Daarover gaat het parlement of de regering echter niet. Daar gaat de rechter over.
Mevrouw Ortega vroeg naar de definitie van probleemjongeren. Bij probleemjongeren heb je het over schooluitval, criminaliteit en werkloosheid. Van het begrip «risicojongere» is er geen eenduidige definitie. Zo is het ook opgeschreven in het taskforce-rapport over Antilliaanse jongeren. Er is namelijk juist sprake van risico bij de groep die op zichzelf normaal is, maar dreigt af te glijden. Daar bestaat dus geen definitie van.
Wel kan ik een hopelijk bevredigend antwoord geven op haar vraag over de best practices. Ik vergat vorige keer het volgende te zeggen. Wij hebben nu een groep gemeenten bij elkaar gebracht om een en ander samen te doen. Die groep wordt overigens door burgemeester Wolfsen van Utrecht gecoördineerd met hulp van het ministerie en de VNG. Een van de belangrijkste gedachten achter het samenbrengen van die gemeenten is dat ze op deze manier razendsnel over dit soort zaken van gedachten kunnen wisselen en deze zaken goed kunnen doorpraten. Ik geef enkele voorbeelden. De straatcoaches zijn in Amsterdam uitgevonden en die werken echt. Daarvoor verwijs ik naar de brief en dat blijkt ook uit alle statistieken. Een tweede voorbeeld is een heel goed project dat loopt in Utrecht. Daar heeft men vastgesteld dat maar 30% van de ouders van kinderen die voor de strafrechter kwamen, op de zitting aanwezig was. Dat is in pedagogische zin natuurlijk walgelijk, want op dat moment horen ouders zich, op zijn zachtst gezegd, ongelooflijk zorgen te maken en horen zij die zorg ook te laten blijken aan hun kind. Ik heb dat zelf als advocaat in het verleden vaak meegemaakt. In Utrecht heeft men een systeem weten op te zetten waarbij 100% van de ouders aanwezig is op de zitting. Waarom haalt u nu uw schouders op, mevrouw Verdonk?
Mevrouw Verdonk (Verdonk): Dat is veel te laat.
Minister Van der Laan: «Beter laat dan nooit» is toch ook nog een motto.
In Utrecht heeft men dus een manier bedacht om de aanwezigheid van ouders van kinderen die voor de strafrechter staan, van 30% naar 100% op te voeren. Dat is een voorbeeld van een best practice waarvan wij graag willen dat die in iedere gemeente in Nederland wordt gehanteerd. Die aanwezigheid is inderdaad bij wet verplicht, maar dat gebeurt daar nu ook feitelijk. Daar wordt nu ingewreven dat zoiets normaal is. In Tilburg heeft men intensieve coaching voor Marokkaans-Nederlandse jongeren. Er is nu een wachtlijst voor de coaching. Verder verwijs ik naar de website van het Nederlands Jeugdinstituut, waar een heleboel van dit soort voorbeelden op staan. Het is niet zo, geachte parlementariërs, dat er niets gebeurt.
De cijfers zijn niet gecorrigeerd voor de sociaaleconomische positie, zo zeg ik tegen de heer Dibi. Iedereen in deze zaal weet echter – met excuus – dat Marokkaans-Nederlandse jongeren nog steeds flink zouden zijn oververtegenwoordigd in die cijfers als wij dat wel zouden doen. Ik meen dat de heer Dibi dat ook wel inziet. Dat doet niets af aan de brede en complexe problematiek. Ik ben het eens met de reactie van de heer Dijsselbloem op dat punt van de heer Dibi. De heer Dijsselbloem stelde namelijk: was het maar alleen een sociaaleconomisch probleem. Het gaat echter iets verder.
De heer Dibi meent dat de heer Asscher in zijn artikel schreef dat mantelzorgers niet hoeven mee te doen aan inburgeringscursussen. Hij vroeg of dat klopt. Nee, nergens in de regelgeving, noch in de Wet inburgering, noch in uitvoeringsbesluiten wordt het begrip «mantelzorger» gebruikt of iets wat op die manier kan worden ingevuld. Dat is dus gewoon niet waar. Verder verzocht hij om vrouwen voorrang te geven bij de inburgering. Ik probeer steeds in genuanceerde debatten met de Kamer te laten zien dat het kabinet de gelijkheid van mannen en vrouwen zeer hoog in het vaandel heeft. Dat werkt twee kanten op. Ook vroeg hij om de pilot van Amsterdam uit te rollen. Hij verwijst naar een erg goed project. Dat zal bij het eerdergenoemde overleg tussen die gemeenten worden betrokken.
In het verlengde van wat wij over de verblijfsvergunning hebben gezegd, had de heer Fritsma het over denaturalisatie. Ongetwijfeld weet hij dat het kabinet werkt aan een voorstel om die te koppelen aan terroristische daden. Die daden zijn zo heftig dat je daarmee je nationaliteit kunt verspelen als je een tweede nationaliteit hebt. Ik ben ook lid van het kabinet. Vandaar dat ik de beperking tot dit terrein op dit moment volmondig steun. Wij hoeven dat pad dus niet op. Zolang wij er samen, kabinet en parlement, in slagen om de bevolking de indruk te geven dat het niet bij woorden blijft, maar dat wij daden stellen die tot de noodzakelijke resultaten leiden, dan hoeven wij dit soort draconische zaken niet met elkaar te bespreken.
Dan kom ik op het registreren. Bij het intrekken van de brief over de VIA en tijdens gesprekken over de algemene Verwijsindex Risicojongeren is toegezegd dat het kabinet voor de zomer komt met een standpunt over registratie. Dat standpunt zal niet uitsluitend pragmatisch zijn, want daar zit natuurlijk een zeer principiële vraag aan vast. Het kabinet weet echter heel goed dat op een aantal plekken in onze samenleving al etnisch wordt geregistreerd. Daarom wil het kabinet er in zoverre pragmatisch mee omgaan dat er heel sec wordt bekeken waarvoor je etnisch registreren nodig hebt en dat je het doet als je vindt dat je het nodig hebt. Bij de politie en in gemeentelijke basisadministraties gebeurt dat bijvoorbeeld al. Wij stellen dat dus in ieder geval niet ter discussie en breiden het waar nodig uit. Niet iedereen in de Kamer zal het daarmee eens zijn, maar zo sec willen wij dit debat voeren.
Mevrouw Verdonk vroeg naar de omvang van de groep en naar de kosten. Ik weet het antwoord op die vragen niet. Mevrouw Verdonk maakt een schatting, waar ik op dit moment, met alle beleefdheid, niet veel over kan zeggen. Tegen een heer kun je dan zeggen dat hij zoiets op de achterkant van zijn sigarendoos heeft uitgerekend. Tegen een dame, zoals mevrouw Verdonk, zou ik dat niet durven zeggen. Als zij bedoelt dat er te veel geld wordt uitgegeven aan de aanpak van problemen met Marokkaans-Nederlandse jongens, dan wil ik wel graag met haar daarover in debat gaan. Dan is mijn antwoord namelijk: nee. Zolang wij nog stapels brieven krijgen van het Samenwerkingsverband van Marokkaanse Nederlanders, FORUM en andere multiculturele clubs waarin staat dat wij veel te veel doen aan repressie van Marokkanen, maar wij zelf vinden dat een en ander in balans is, durf ik tegen mevrouw Verdonk te zeggen: als het geld goed is besteed, zullen wij het dan maar gewoon uitgeven om weer samen op weg te gaan terug naar de nul, om die statistiek weer terug naar het algemene niveau te brengen? Dan geven wij niet nul euro uit, maar dan geven wij net zoveel uit aan Marokkaans-Nederlandse jochies als aan «Nederlands-Nederlandse» jochies.
Over de capuchon hebben wij het gehad. Daar kan ik verder niets over zeggen in die zin dat wij dat goed zouden vinden. De minister van Justitie heeft vorige keer gezegd dat wij geen plannen hebben om daar specifiek wat aan te doen.
Naast wat ik in het algemeen heb gezegd over stigmatisering heeft de heer Dibi nog een antwoord van mij tegoed. Ik snap zijn zorgen. Ik verzoek hem echter om mee te denken op het niveau van de organisaties. Op dat punt heb ik daarnet al een stap gezet in zijn richting. Ik wilde ook zeggen dat hij zichzelf niet kwetsbaar moet maken, maar dat is geen goede formulering. Uit zijn opstelling merk ik namelijk dat hij zich kwetsbaar voelt in het gesprek, in die zin dat hij als Marokkaanse Nederlander niet wil worden aangesproken op wat andere Marokkaanse Nederlanders fout doen. Ik probeer daar heel erg rekening mee te houden door mij nadrukkelijk te richten tot die organisaties, maar ook tot de ouders. Dat mag natuurlijk altijd; dat zal de heer Dibi ook niet ontkennen. Ik hoop dat hij dan een bepaalde gevoeligheid kan loslaten om op inhoudelijk niveau eens een keer goed streng te worden. Dat is namelijk wat wij vragen. En ik hoop dat ik dan het soort brieven van organisaties gewoon aan de kant mag laten liggen waarin ze melden: natuurlijk willen wij helpen, maar geef ons eerst de faciliteiten en dan bedenken wij hoe wij je kunnen helpen.
De heer Dibi zit helemaal verkeerd wat betreft het onderzoek naar Marokko.nl. In mijn allereerste debat als minister wees de heer Fritsma mij erop dat op die site rechtstreeks strafbare feiten worden gepleegd door het bezigen van antisemitisme en het discrimineren van vrouwen en homoseksuelen. De credits daarvoor geef ik aan de PVV en de heer Fritsma. Het maakt mij dus geen fluit uit wie dat aan de orde stelt. Dat gebeurt daar met – dat was het springende punt – subsidiegeld, waar wij toevallig iets over hebben te zeggen. Binnenkort komen wij met gegevens over die sites. Wij willen voorkomen dat er belastinggeld wordt besteed, ook van joden, vrouwen en homoseksuelen, zonder dat de overheid controle en invloed kan uitoefenen om dit soort praktijken te voorkomen. Als hij meent dat wij daarmee iets verkeerd doen, dan zal ik het daar van mijn hele leven niet met hem over eens worden. Als hij andere sites kent die subsidie krijgen die ik ook moet aanpakken, dan verzoek ik hem om mij vandaag daarover een brief te schrijven en dan gaan wij daar meteen achteraan.
De heer Dibi (GroenLinks): Ik wil ook niet dat mijn belastinggeld wordt uitgegeven aan dat soort rare fratsen. Het gaat mij erom dat er weer met dubbele maten wordt gemeten als je alleen maar die sites onderzoekt. Ik weet niet of u wel eens op het internet komt, maar die uitspraken, die strafbare feiten, zie ik overal, ook op andere door de overheid gesubsidieerde sites.
De voorzitter: De uitnodiging van de minister is: geef aan welke sites het zijn, dan pakt hij ze ook aan. Ik vraag de minister om nu verder te gaan met zijn betoog.
De heer Dibi (GroenLinks): De minister weet wel waarom de PVV speciaal dit aankaart.
Minister Van der Laan: Ik ga niet in op de motieven van de PVV. Als de PVV inhoudelijk iets zegt waar ik het mee eens ben, ga ik daar serieus op in. Daarnaast was het terecht wat de voorzitter zei. Een minuut geleden zei ik: kom maar met de voorbeelden, dan gaan wij er ook achteraan. Dan zorg ik voor «gelijke monniken, gelijke kappen».
Voorzitter. De heer De Krom ziet een bepaalde urgentie. Ik hoop dat ik in mijn antwoorden heb laten merken dat ik namens het kabinet die gedachte volledig met hem deel. Als de overheid de dijken niet goed bewaakt, dan kan zij kwekken wat zij wil, maar dan verliest zij het fundamentele vertrouwen van de burgers. Als wij dit probleem niet dichter bij een oplossing brengen, weliswaar in balans en met de nuance dat het niet van vandaag op morgen zal zijn, dan gebeurt hetzelfde. Die zorg deel ik met hem. Ik hoop door het woord «dijkbewaking» de ernst van deze kwestie aan te geven.
Gelet op de ministers die hierbij zijn betrokken, zei mevrouw Karabulut dat je één aanspreekpunt nodig hebt. De vorige keer heb ik misschien te veel het accent gelegd op «integraliteit» en collegialiteit, omdat ik beide ontzettend belangrijk vind. Laat er echter geen misverstand over bestaan: laten wij afspreken dat ik de pineut hoor te zijn als wij dit niet halen. Daarmee doe ik niets af aan de «integraliteit» en aan de door mij hogelijk gewaardeerde collegialiteit. Het discussieert echter wat gemakkelijker voor een controle-instantie als duidelijk is dat een zekere persoon weer een ander beroep moet gaan uitoefenen als het ergens misgaat.
Ik hoop dat ik daarmee ook de meeste punten van de heer Dijsselbloem heb behandeld. Ik zal zorgen voor de terugkoppeling door de minister van BZK over de prioriteitstelling, specifiek in Gouda.
De heer Dijsselbloem (PvdA): Het gaat niet alleen om Gouda.
Minister Van der Laan: Nee, het ging niet alleen om Gouda, maar daarover is twijfel ontstaan.
Dan kom ik op de kleurenblindheid van OCW. Hier betrek ik ook mevrouw Karabulut bij. Wij krijgen de segregatiediscussie. Daarbij komt die kleurenblindheid aan de orde. Sommige deskundigen beweren dat het allemaal niet uitmaakt of het gaat om witte of zwarte scholen, want je zou alleen naar de resultaten moeten kijken. Ik zeg: nee, de resultaten bij de Citotoets zijn het halve verhaal. De andere helft van het verhaal is dat wij onze samenleving zo willen organiseren dat mensen elkaar vanaf heel jonge leeftijd ontmoeten. Zij moeten elkaar niet alleen ontmoeten in sportkantines of op de trap, maar ook op school. Dat is een groot aandachtspunt bij witte en zwarte scholen. Het kabinet komt met een reactie op het WRR-rapport. Ik kom persoonlijk, namens het kabinet, met een reactie op de tien punten van mevrouw Karabulut. Wij zullen elkaar hierover nog uitvoerig spreken.
Ik neem de heer Van der Ham heel serieus. Daarom verzoek ik hem nog een keer om niet te zeggen dat de nadruk alleen maar ligt op repressie. Dat klopt gewoon niet. Hij kan het wel zeggen, maar hij kan het niet hard maken. Als hij de brief zo interpreteert, dan kan ik hem daar niet van afbrengen. Ik kan er echter wel tegenover stellen dat het niet zo is. Als wij dit met z’n allen aanpakken om het vertrouwen van de samenleving te behouden op de manier waarop wij aan dijkbewaking doen, laten wij dan ook allemaal de kwalificaties zo zuiver mogelijk gebruiken. Als wij elkaar op de troon zetten in vertrouwen en elkaar kritisch bejegenen, dan krijgen wij eerder het draagvlak dat nodig is voor de aanpak.
De heer Van der Ham gaf het voorbeeld van Amsterdam-Noord. Ik ken ook dat soort voorbeelden en ben het op dat punt met hem eens. Die voorbeelden inspireren veel meer, want dan ben je met iets positiefs bezig. Dat is precies wat het kabinet ook wil bevorderen, bijvoorbeeld met de wijkenaanpak en duizend andere dingen.
Ik ben het niet eens met mevrouw Van Toorenburg als zij heeft begrepen dat de minister voor Jeugd en Gezin heeft gezegd dat een en ander allemaal al is geregeld of dat men er allemaal al mee bezig is. Hij heeft namelijk exact hetzelfde gevoel van urgentie. Ik meen dat hij het volgende bedoelde. Er zijn onlangs bepaalde besluiten genomen – andere staan op het punt om genomen te worden, zoals in mei het voorstel over gedwongen opvoedingsondersteuning – die als generiek beleid ontzettend goed uitkomen bij de aanpak van dit specifieke probleem. Hij probeerde helemaal niet iemand met gemak gerust te stellen. Wij hebben samen afgesproken om niet de fout te maken die wel eens wordt gemaakt, namelijk om, als wij constateren dat er een probleem is, nieuwe ideeën bovenop het bestaande beleid te stapelen. Dat principe is vorige keer ook door enkelen geprezen. Eerst moeten wij kijken naar het bestaande beleid en de zaken waartoe al is besloten, maar die nog net niet worden uitgevoerd. Dat moeten wij ontzettend goed doen, voordat wij weer nieuwe dingen erbovenop stapelen. Ik denk dat de opmerking van minister Rouvoet alleen voortkwam uit die gedachte. Die opmerking suggereert echter helemaal niet dat hij een tekort heeft aan gevoel voor urgentie. Ik maak mij als aanspreekpunt voor het totaal verantwoordelijk, zeker ook voor de minister voor Jeugd en Gezin.
Mevrouw Karabulut (SP): Wanneer kunnen wij de concrete uitwerking met doelstellingen krijgen?
Minister Van der Laan: Voor de zomer had ik gezegd.
Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie): Ik wil weten wat het kabinet gaat doen aan de «inclusiviteit». Laten wij onze ogen hier niet voor sluiten. Er zijn namelijk zo veel jongeren die erbij willen horen, maar daartoe gewoon de kans niet krijgen door verkeerde beeldvorming. Wat gaan wij daar samen aan doen?
Ik had ook een vraag gesteld over de weerbaarheid van meisjes. Ik weet dat er allerlei trainingen zijn, maar wij laten het nu te veel over aan de partijen. Het moet gewoon onderdeel worden van het beleid.
De heer Fritsma (PVV): Vindt de minister het normaal dat er een taakstrafje kan worden gegeven als iemand een persoon mishandelt?
De voorzitter: Ik verzoek de minister deze vragen schriftelijk te beantwoorden, zodat wij de antwoorden rustig kunnen lezen.
Ik dank iedereen voor de belangstelling en sluit hiermee dit debat.
De voorzitter van de algemene commissie voor Wonen, Wijken en Integratie,
Van Gent
De voorzitter van de algemene commissie voor Jeugd en Gezin,
Heijnen
De voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
Leerdam
De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie,
De Pater-van der Meer
De griffier van de algemene commissie voor Wonen, Wijken en Integratie,
Van der Leeden
Samenstelling:
Leden: Van de Camp (CDA), Van Gent (GroenLinks), voorzitter, Van der Staaij (SGP), Arib (PvdA), Poppe (SP), Weekers (VVD), ondervoorzitter, Dijsselbloem (PvdA), Depla (PvdA), Van Bochove (CDA), Van der Ham (D66), Sterk (CDA), De Krom (VVD), Verdonk (Verdonk), Jansen (SP), Ortega-Martijn (ChristenUnie), Wolbert (PvdA), Van der Burg (VVD), Van Heugten (CDA), Bouchibti (PvdA), Jasper van Dijk (SP), Thieme (PvdD), Fritsma (PVV) en Van Toorenburg (CDA).
Plv. leden: Bilder (CDA), Dibi (GroenLinks), Timmer (PvdA), Kant (SP), Blok (VVD), Bouwmeester (PvdA), Kraneveldt-van der Veen (PvdA), Haverkamp (CDA), Pechtold (D66), Blanksma-van der Heuvel (CDA), Nicolaï (VVD), Neppérus (VVD), De Wit (SP), Voordewind (ChristenUnie), Heijnen (PvdA), Zijlstra (VVD), Vietsch (CDA), Leerdam (PvdA), Ulenbelt (SP), Madlener (PVV), Willemse-van der Ploeg (CDA) en Karabulut (SP).
Samenstelling:
Leden: Van der Vlies (SGP), Dijsselbloem (PvdA), Çörüz (CDA), Gerkens (SP), ondervoorzitter, Sterk (CDA), Van Miltenburg (VVD), Van Dijken (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Koşer Kaya (D66), Jonker (CDA), Teeven (VVD), Wolbert (PvdA), Voordewind (ChristenUnie), Zijlstra (VVD), Bouchibti (PvdA), Langkamp (SP), Ouwehand (PvdD), Agema (BVV), Leijten (SP), Dibi (GroenLinks), Heijnen (PvdA), voorzitter, Van Toorenburg (CDA) en Uitslag (CDA).
Plv. leden: Omtzigt (CDA), Kant (SP), Blanksma-van den Heuvel (CDA), Van der Burg (VVD), Eijsink (PvdA), Nicolaï (VVD), Biskop (CDA), Van der Ham (D66), De Pater-van der Meer (CDA), Verdonk (Verdonk), Bouwmeester (PvdA), Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie), Schippers (VVD), Timmer (PvdA), Gesthuizen (SP), Bosma (PVV), De Wit (SP), Arib (PvdA), Jan de Vries (CDA), Jan Jacob van Dijk (CDA), Heerts (PvdA) en Karabulut (SP).
Samenstelling:
Leden: Van Beek (VVD), Halsema (GroenLinks), Van der Staaij (SGP), De Pater-van der Meer (CDA), Van Bochove (CDA), Gerkens (SP), Sterk (CDA), Leerdam (PvdA), voorzitter, De Krom (VVD), ondervoorzitter, Griffith (VVD), Boelhouwer (PvdA), Irrgang (SP), Kalma (PvdA), Schinkelshoek (CDA), Van der Burg (VVD), Brinkman (PVV), Pechtold (D66), Van Raak (SP), Thieme (PvdD), Kuiken (PvdA), Leijten (SP), Heijnen (PvdA), Bilder (CDA) en Anker (ChristenUnie).
Plv. leden: Teeven (VVD), Heemelaar (GroenLinks), Van der Vlies (SGP), Van de Camp (CDA), Smilde (CDA), Polderman (SP), Spies (CDA), Wolbert (PvdA), Aptroot (VVD), Zijlstra (VVD), Vermeij (PvdA), Van Gerven (SP), Heerts (PvdA), Çörüz (CDA), Remkes (VVD), De Roon (PVV), Van der Ham (D66), Van Bommel (SP), Ouwehand (PvdD), Timmer (PvdA), De Wit (SP), Kraneveldt-van der Veen (PvdA), Van Haersma Buma (CDA), Cramer (ChristenUnie) en Knops (CDA).
Samenstelling:
Leden: Van de Camp (CDA), De Wit (SP), Van der Staaij (SGP), Arib (PvdA), ondervoorzitter, De Pater-van der Meer (CDA), voorzitter, Çörüz (CDA), Joldersma (CDA), Gerkens (SP), Van Velzen (SP), Van Vroonhoven-Kok (CDA), De Krom (VVD), Timmer (PvdA), Griffith (VVD), Teeven (VVD), Verdonk (Verdonk), De Roon (PVV), Pechtold (D66), Heerts (PvdA), Thieme (PvdD), Kuiken (PvdA), Roemer (SP), Bouwmeester (PvdA), Van Toorenburg (CDA), Anker (ChristenUnie) en Heemelaar (GroenLinks).
Plv. leden: Sterk (CDA), Langkamp (SP), Van der Vlies (SGP), Smeets (PvdA), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Jager (CDA), Jonker (CDA), Roemer (SP), Van Raak (SP), Jan de Vries (CDA), Weekers (VVD), Dijsselbloem (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Van Miltenburg (VVD), Zijlstra (VVD), Fritsma (PVV), Koşer Kaya (D66), Gill’ard (PvdA), Ouwehand (PvdD), Spekman (PvdA), Karabulut (SP), Bouchibti (PvdA), Van Haersma Buma (CDA), Slob (ChristenUnie) en Halsema (GroenLinks).