Vastgesteld 31 oktober 2013
De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie en de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport hebben op 2 oktober 2013 overleg gevoerd met staatssecretaris Teeven van Veiligheid en Justitie en staatssecretaris Van Rijn van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over:
– de brief d.d. 12 februari 2013 van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie over het Rapport Inspectie Jeugdzorg «Casusonderzoek interlandelijke adoptie» (Kamerstuk 31 265, nr. 46);
– de brief d.d. 25 april 2013 van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie over Adoptie, trends en analyse, statistisch overzicht interlandelijke adoptie over de jaren 2008–2012 (Kamerstuk 31 265, nr. 47);
– de brief d.d. 28 mei 2013 van de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, over de invulling van de adoptienazorg (Kamerstuk 31 265, nr. 48);
– de brief d.d. 02 juli 2013 van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie over de Aanbieding van het rapport van de Inspectie Jeugdzorg over vergunninghouder A New Way (Kamerstuk 31 265, nr. 49).
Van dit overleg brengen de commissies bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, Jadnanansing
De voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Neppérus
De griffier van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, Hessing-Puts
Voorzitter: Van Oosten
Griffier: Van Doorn
Aanwezig zijn vijf leden der Kamer, te weten: Berndsen-Jansen, Van Oosten, Recourt, Van der Staaij en De Wit,
en staatssecretaris Teeven van Veiligheid en Justitie en staatssecretaris Van Rijn van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, die vergezeld zijn van enkele ambtenaren van hun ministeries.
Aanvang 11.00 uur
De voorzitter: Ik heet alle aanwezigen van harte welkom, in het bijzonder de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie en de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Ik stel een spreektijd voor van maximaal vijf minuten per fractie, met twee interrupties per spreker.
De heer De Wit (SP): Voorzitter. De mislukte adoptie van een Chinees kind van twee jaar is het eerste punt waar ik bij wil stilstaan. Ik wil met name ingaan op de bevindingen van de Inspectie Jeugdzorg (IJZ). De conclusies liegen er niet om. De bemiddeling is onvoldoende geweest. Er is door de adoptieorganisatie geen compleet, betrouwbaar en actueel beeld gevormd van het kind en er is niet afgewogen of de ouders pasten bij het kind. Daarnaast heeft het ontbreken van nazorg ertoe geleid dat de problematiek in het gezin niet is onderkend. Dat is geen incident. De inspectie noemt deze casus niet voor niets illustratief voor het adoptieproces in het algemeen. Het adoptieproces is volgens haar kwetsbaar.
Met de Inspectie Jeugdzorg is de SP van mening dat in de eerste plaats medische consultatie tijdens de matching en de screening van kind na aankomst in Nederland noodzakelijk is en in de tweede plaats dat een gestructureerde vorm van nazorg bijdraagt aan het verkleinen van de risico's. Om die reden vindt mijn fractie de reactie van de staatssecretaris onvoldoende, op beide punten. In het Kwaliteitskader vergunninghouders interlandelijke adoptie zijn geen waarborgen opgenomen die ervoor zorgen dat de matching zorgvuldiger verloopt, zoals de inspectie aanbeveelt. Ik vraag de staatssecretaris om toch iets verder te gaan. Hij gaat ervoor zorgen, zo zegt hij, dat voortaan wel wordt gekeken wat voor kind het is, ook op medisch gebied, en of het kind past bij de ouders. Wat houdt de beoordeling van het medisch dossier van ieder kind door een arts voorafgaand aan de matching nu in? Zal dat worden opgenomen in het kwaliteitskader en, zo ja, hoe zorgt dat er nu concreet voor dat er een betere matching tot stand komt? Dat blijft toch het punt. Graag hoor ik de visie van de staatssecretaris daarop.
Het onderzoek in deze zaak heeft nogmaals duidelijk gemaakt dat een goede nazorg bij adoptie benadrukt moet worden. Over dat onderwerp praat de Kamer in feite al heel lang. Op 28 mei van dit jaar kregen wij de reactie van de staatssecretaris van VWS ten aanzien van dit probleem. De SP vindt de opstelling van de staatssecretaris zeer teleurstellend. Al heel lang weten wij dat er specifieke problemen zijn rond adoptie, zoals hechtingsproblematiek. Er is specifieke deskundigheid nodig om dergelijke problematiek te beoordelen en aan te pakken. De staatssecretaris zegt nu dat de adoptienazorg wordt overgeheveld naar de gemeenten en dat er betere samenwerking moet komen tussen de professionals. Nou, dat mag dan zo zijn, maar het is geen oplossing voor het probleem. Hoe zorgen wij ervoor dat er in Nederland een laagdrempelige adoptiespecifieke nazorg beschikbaar komt voor eenieder die daar behoefte aan heeft? Vindt de regering inderdaad dat dit noodzakelijk is? Het is immers in de praktijk bewezen dat dit een belangrijke voorziening is. Mijn fractie is van mening dat hier eindelijk duidelijkheid over moet komen.
In de brief van de staatssecretaris is vooral gekozen voor een benadering vanuit de medische problematiek. De totale nazorg, die breder is dan alleen het medische aspect, komt niet eens aan de orde. Wij vinden dat er nu eindelijk duidelijkheid moet komen over de adoptiespecifieke nazorg. Er zijn instanties in Nederland, zoals de Stichting Adoptievoorzieningen (SAV), die daarin zijn gespecialiseerd en die heel belangrijke resultaten bereiken. Het gaat over een bedrag – wij hebben het al eerder genoemd – van € 260.000.
Overheveling van de zorgtaken naar de gemeenten is volgens ons het slechtste dat de staatssecretaris kan voorstellen. Het gaat hier om specifieke deskundigheid en die hebben de gemeenten niet. Waarom laten wij de instanties en de voorzieningen die er nu al zijn niet in stand en zorgen wij ervoor dat die bereikbaar worden voor mensen die daar behoefte aan hebben? Mijn fractie is van mening dat nazorg beschikbaar moet komen. De overheid dient dat te ondersteunen en financieel mogelijk te maken. De nazorg moet niet decentraal worden geregeld bij de gemeenten, maar bij instanties zoals wij die nu kennen.
Er zijn nog twee vraagstukken waar ik aandacht voor wil vragen. Het eerste betreft Ethiopië. Ook daar zijn heel teleurstellende en trieste berichten over in het nieuws gekomen, onder andere via Brandpunt en Argos. Ethiopië wordt in de media – ik heb het met name gelezen in de NRC van 2 maart 2012 – het Wilde Westen op adoptiegebied genoemd. Adoptie uit Ethiopië is nog steeds mogelijk, terwijl de vraag is of het verantwoord is. Er zijn voldoende deskundigen die vinden dat dit niet het geval is. Mijn fractie heeft eerder al gepleit voor een onderzoek naar de gang van zaken rond de adoptie van een kind van wie de ouders dood verklaard waren, maar die naderhand toch in leven bleken te zijn. Hoe is dat mogelijk? Wij vragen om een onderzoek naar deze zaak. Er moet ook onderzoek worden gedaan naar alle eerdere adopties. Niet met de intentie, zoals ik eerder heb betoogd, om ze terug te draaien, maar met het oog op het proces dat daar gaande is, om te zien of het wel of niet verantwoord is om nog adopties uit dat land toe te staan.
Ik heb nog een vraag aan de staatssecretaris – dat is mijn tweede vraag – naar aanleiding van het overleg van december 2012. Wij hebben toen heel uitvoerig gesproken over een probleem met een adoptie uit India. De staatssecretaris heeft toen ten langen leste toegezegd dat hij de Kamer zo spoedig mogelijk zou informeren over de uitkomsten van een gesprek tussen de minister en de staatssecretaris met de Indiase autoriteiten. Dat was het enige waartoe de staatssecretaris op dat moment bereid bleek. Nadien hebben wij er niets meer over vernomen, bij mijn weten. Ik vraag de staatssecretaris daarop terug te komen.
Mevrouw Berndsen-Jansen (D66): Voorzitter. Adoptie biedt hoop voor kinderen op een betere toekomst en hoop voor stellen om ouders te kunnen worden. De procedures zijn echter niet altijd juist, volledig en objectief. Het is daarom goed dat wij hierover regelmatig spreken in de Kamer, hoewel dit overleg geloof ik vijf keer is uitgesteld. Juist omdat het om kwetsbare kinderen gaat die wij een stabiel thuis en een betere toekomst kunnen geven, is het belangrijk dat wij hierover spreken.
«Ik zou weigeren om naar een homofobe hemel te gaan. Dan zou ik liever naar die andere plek gaan.» Dat zei Desmond Tutu onlangs. Zuid-Afrika is een van de weinige Afrikaanse landen waar LHBT's niet worden gecriminaliseerd en waar adoptie door homostellen wettelijk mogelijk is. Toch gaat het hier mis. Mijn fractie heeft dit al verschillende keren aan de orde gesteld. Hoewel ABBA Adoptions zijn voorwaarden heeft aangepast zodat homoseksuele en niet-christelijke stellen niet meer worden uitgesloten, is nog slechts één stel van gelijk geslacht aangemeld en dat is nog niet bemiddeld. Veel van de kinderen over wie wij toen spraken, zitten nog steeds in tehuizen en zijn inmiddels te oud om nog geadopteerd te kunnen worden. Veel van de stellen die ouders hoopten te worden wachten nog steeds op een kindje of hebben de hoop opgegeven.
Wat is er de afgelopen jaren bereikt? ABBA Adoptions heeft nog altijd het monopolie. Er is een tekst weggehaald van de website, maar dat betekent niet dat de cultuur van de organisatie is veranderd en stellen zich met een gerust hart kunnen aanmelden voor bemiddeling. Daarom is de Zuid-Afrikaanse mensenrechtencommissie een officieel onderzoek gestart naar discriminatie door ABBA Adoptions. Dat deze organisatie discrimineert, staat echter al lang vast. Wat is de reactie van de staatssecretaris op het onderzoek naar deze organisatie? Waarom werkt Nederland nog altijd alleen met deze organisatie? Waarom is er tot nu toe niets bereikt in gesprekken met de organisatie en het ministerie in Zuid-Afrika? Zijn minister Timmermans en de ambassade in Zuid-Afrika actief betrokken bij dit proces? LHBT-rechten staan immers hoog op zijn mensenrechtenagenda.
Ondanks het gebrek aan vorderingen ben ik een hoopvol mens. Er ligt namelijk een alternatief: samenwerking tussen de Zuid-Afrikaanse organisatie Wandisa en de Nederlandse Adoptie Stichting. Al het papierwerk is geregeld, maar zij hebben nog geen groen licht gekregen. Waar wachten wij op? Wij kunnen tientallen kinderen een nieuwe toekomst bieden en daar begin ik liever vandaag mee dan morgen.
Van Zuid-Afrika naar China, het land waaruit Nederlandse ouders het vaakst kinderen adopteren. Ondanks de ruime ervaring met China zijn er fouten gemaakt bij de adoptie van een meisje met speciale behoeften. De Stichting Kind en Toekomst heeft geen goed beeld gevormd van de problematiek van het kindje en een verkeerde afweging gemaakt over de match met de ouders. Er zijn ook fouten gemaakt in de nazorg. De ouders hebben niet de begeleiding gekregen die zij nodig hadden en ze konden de zorg voor het kindje niet aan. Dit had niet mogen gebeuren. Nog belangrijker vind ik dat het niet nog een keer gebeurt. Dat betekent goede screening en goede nazorg. Medische en psychosociale screening is nu te duur. Is de staatssecretaris van VWS bereid om te kijken naar standaardscreening door kinderartsen in plaats van jeugdartsen en naar vergoeding hiervan vanuit het basispakket van de zorgverzekering? Adoptie mag wat mij betreft geen luxe worden.
De staatssecretaris keek niet verder dan 2015, zoals de heer De Wit al zei, wanneer de zorg rond adoptie naar gemeenten gaat als onderdeel van de decentralisaties. Wij moeten leren van de fouten die zijn gemaakt. Nazorg moet goed geregeld worden, nu en na 2015. Daarom vraag ik de staatssecretaris van VWS of hij de begeleiding van ouders wil verbeteren. Hoe wordt goede nazorg ook in 2015 verzekerd? Wat hebben de gesprekken met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgeleverd? Is hij bereid om goede nazorg te verzekeren en desnoods in wetgeving neer te leggen?
De heer Van der Staaij (SGP): Voorzitter. Ik spreek vandaag mede namens de heer Segers van de ChristenUnie.
Het adoptieproces is een kwetsbaar proces. Voorgaande sprekers hebben dat al gezegd en wij komen het ook in de stukken tegen. Daarom is een integere en zorgvuldige procedure van belang en moet ook steeds in het oog worden gehouden waar het belang van kinderen mee is gemoeid. Het gaat om kinderen die door de natuurlijke ouders niet kunnen worden opgevoed en daarom een ander thuis zoeken.
Als wij kijken naar de ontwikkelingen, zien wij dat adoptie minder vaak voorkomt dan in het verleden. Dat heeft voor een deel een positieve achtergrond. Het Haags Adoptieverdrag wil ook dat wordt gekeken of kinderen in het land van herkomst een nieuw thuis kan worden gegeven, bij familie of bij een ander gezin. Het liefst wil men dat de natuurlijke ouders worden ondersteund zodat zij zelf voor het kind kunnen zorgen. Voor zover de daling daar een gevolg van is, is dat een prima ontwikkeling. Wij zijn er echter bezorgd over dat er soms ook negatieve ontwikkelingen aan het lagere aantal adopties ten grondslag liggen, bijvoorbeeld dat mensen uit het oogpunt van kosten afzien van adoptie. Dan komen dus nog steeds kinderen voor adoptie in aanmerking, maar zien minder ouders het zitten om kinderen te adopteren. Dat is punt om in het oog te houden en reden om de kosten, waar de overheid in het geding is, zo laag mogelijk te houden. Er worden ook kinderen met een sterkere zorgbehoefte geadopteerd, de zogenaamde «special need»-kinderen. Het aantal daarvan neemt toe. Dat stelt extra eisen aan de adoptieprocedure en aan de nazorg. Ik kom daar nog op terug.
Een opvallend punt vind ik de stijging van het aantal adopties uit de Verenigde Staten. Wij hebben daar eerder over gesproken. Ik vraag de staatssecretaris om daarop in te gaan omdat het een soort tegendraadse ontwikkeling is. Het is niet een land waarvan je verwacht dat er kinderen uit moeten worden gehaald. De Verenigde Staten heeft het Haags Adoptieverdrag geratificeerd. Op welke manier wordt daar invulling aan gegeven? Bij andere landen die voor het Haags Adoptieverdrag hebben gekozen, zie je dat dit aanleiding geeft om uiteindelijk minder kinderen voor interlandelijke adoptie in aanmerking te laten komen.
Er zijn casussen onderzocht waarin dingen zijn misgegaan. Naar aanleiding daarvan is onder de loep genomen wat er beter kan. Er is een aantal goede aanbevelingen uit gevolgd en een aantal daarvan is ook opgevolgd, zoals het in de praktijk tot stand brengen van een handreiking voor professionals die met adoptie in aanraking komen. Eén punt is mij nog niet helder. In het rapport van de inspectie is aanbevolen om tijdens de matching tussen kind en ouders, in het matchingsproces, te komen tot een medische consultatie om het risico op mislukken vanwege onvoldoende bekendheid met de zwaarte van de problematiek van het betrokken kind zo veel mogelijk te voorkomen. Wat is er nu precies met de aanbeveling gedaan om van die medische consultatie een standaardonderdeel van de procedure te maken? Dat kan gebeuren tijdens de matching om een goed beeld te krijgen van het kind dat in aanmerking is gebracht voor adoptie.
De vraag is ook hoe het zit met de screening, of de medische evaluatie, als het kind in Nederland is. Er wordt aanbevolen om dan ook na enige weken zo'n medische screening of evaluatie te laten plaatsvinden. Die wordt echter niet vergoed vanuit het basispakket tegenwoordig. De redenering van de staatssecretaris van VWS is, zo begrijp ik: als je naar een arts wilt, kun je ook eerst een huisarts of een jeugdarts raadplegen en kun je indien nodig via die route alsnog een vergoeding krijgen. Dan heb je immers de reguliere doorverwijzing. Is dat niet een te ingewikkelde constructie? Je moet dan via de huisarts. En ben je dan niet vaak te laat? Moeten zich dan niet eerst problemen manifesteren? Als je ziet dat in zo'n groot percentage van het aantal adopties ook medisch iets aan de hand is, is het dan niet verstandig om te zorgen voor een goede vergoedingsmogelijkheid van die medische screening kort na aankomst, zeker als er sprake is van een verhoogd risicoprofiel? Welke mogelijkheden ziet de staatssecretaris om zorg te dragen voor vergoeding daarvan?
Het is van groot belang dat de nazorg bij adoptie vroegtijdig, laagdrempelig en kwalitatief hoogstaand is. Er wordt nog het een en ander op papier gezet over het versterken van de samenwerking en dergelijke. Dat is prima. Het is ook heel belangrijk om te weten hoe het uiteindelijk zal gaan na de decentralisatie van de jeugdzorg. Dan moet ook gewaarborgd zijn dat die vroegtijdige, laagdrempelige en kwalitatief hoogstaande adoptienazorg er is. Er dreigt een zekere verwatering als daar niet ook een landelijke voorziening voor is, hoe je die ook vormgeeft. Dat kan via landelijke inkoop via de VNG of op een andere manier. Wat is de stand van zaken op dat vlak? Wij vinden dat zowel de expertise van Stichting Adoptievoorzieningen als die van bijvoorbeeld Basic Trust, dat psychologen in dienst heeft die daar ook veel goed werk in doen, erbij betrokken moeten worden. Wij vinden dat die expertise niet zou moeten verdwijnen door de overgang naar de gemeenten, maar dat die beschikbaar moet blijven.
Ik heb het al kort over financiën gehad. Wij hebben vorig jaar een discussie gehad over de mogelijkheden om adoptieouders financieel tegemoet te komen. Toen zei de staatssecretaris dat hij daar geen mogelijkheden voor ziet. Hij heeft gezegd dat hij nog met de staatssecretaris van Financiën zou overleggen om te bezien of hij mogelijkheden ziet. Het niet zo verrassende antwoord dat kwam, was dat hij ook geen mogelijkheden ziet. Ondertussen is er wel sprake van een flinke kostenstijging van het adoptieproces als geheel. Juist nu de kwaliteitseisen worden opgeschroefd, is het risico groot dat adoptie nog duurder wordt met de doorberekening van de kosten in het traject. Dat is zeker het geval nu het aantal adopties zo sterk is gedaald. Hoe kan worden voorkomen dat verdere kostenstijging aan de orde komt bovenop het verlies van die specifieke subsidie en waar is verder in de kosten te snijden?
De heer Recourt (PvdA): Voorzitter. Interlandelijke adoptie kan een wereld van verschil maken, in de eerste plaats voor het kind en in de tweede plaats voor zijn nieuwe ouders. Zoals eerdere woordvoerders al hebben gezegd, is het een precair proces waarbij de belangen van het kind altijd voorop moeten staan. Ik wil mijn inbreng bijna chronologisch opbouwen langs de lijnen van het adoptieproces.
Ik begin met het buitenland zelf. De heer Van der Staaij constateerde ook al dat er sprake is van een sterke afname van het aantal interlandelijke adopties. Daar ligt voor een deel een positieve trend onder, namelijk dat in toenemende mate landen zelf beter zorgen voor de opvang van hun kinderen. China en Korea zijn daar mooie voorbeelden van. Dat zijn van oudsher de landen waar Nederland veel adoptiekinderen van krijgt. Er is een tweede belangrijke ontwikkeling. Dat is de crux in het denken over interlandelijke adoptie in de toekomst. Waarom moeten wij daar kritisch over denken en waarom moeten wij daarin veranderen? Die ontwikkeling is de toename van het aantal «special need»-kinderen. Ik kom daar later op terug, maar ik wil er nu iets over opmerken in het kader van de landen van herkomst. Het Haags Adoptieverdrag heeft hetzelfde uitgangspunt ten aanzien van deze kinderen als ten aanzien van de andere kinderen, namelijk dat als ouders nog in leven zijn en het kind ter adoptie wordt aangeboden omdat de zorg voor dat kind onvoldoende of helemaal niet kan worden gerealiseerd er een uitdaging voor het land zelf ligt om die zorg te organiseren. Op welke wijze kan Nederland daaraan bijdragen en op welke wijze draagt Nederland daaraan bij?
Vervolgens komen wij in Nederland zelf aan, als kinderen wel ter adoptie worden aangeboden. Dan is het moment van voorlichting en matching van wezenlijk belang. Ik heb mij laten vertellen dat het voorlichtingstraject zeer intensief is. Op welke manier wordt ook de pleegzorg, de zorg voor pleegkinderen, daarin betrokken? Ik realiseer mij heel goed dat interlandelijke adoptie iets heel anders is dan je opgeven als pleegouder. Ik kan mij echter voorstellen dat een deel van de mogelijke adoptieouders, in de wetenschap dat er meer ouders zijn dan kinderen, mogelijk geïnteresseerd kan worden voor pleegouderschap. In de pleegzorg is immers een tekort aan ouders. Op welke wijze wordt in die voorlichting samengewerkt?
Adoptie van «special need»-kinderen betekent een moeilijk en zwaar proces voor het kind en de adoptieouders. Daar moet je je bewust van zijn. Dat komt in die voorlichting natuurlijk aan de orde. De vergunninghouders – ik heb met ze gesproken – laten dat nadrukkelijk aan de orde komen. Ook de Raad voor de Kinderbescherming heeft een toets vooraf om te kijken of de ouders geschikt zijn. Dat is een algemene toets vooraf. Op welke wijze vindt er een soort realiteitscheck of in elk geval een controle van overheidswege plaats op het moment dat een match wordt gemaakt tussen adoptieouders en kind? Ik kan mij situaties voorstellen waarin adoptieouders niet volledig overzien wat de consequentie is van de adoptie van een «special need»-kind. Dat is een heel kwetsbaar element. Dat moet goed geborgd worden en goed gecontroleerd worden door de overheid. Ik heb in dit kader ook een vraag over de medische consultatie. Het lijkt erop dat je dan naar het kind kijkt. Behelst die medische consultatie ook dat er naar de adoptieouders wordt gekeken? Wordt gekeken of het een verantwoorde match is met een grote kans op succes?
Wat betreft het stuk over de casus van de adoptie uit China kan ik eigenlijk alleen maar aansluiten bij de collega's en de vragen die zij hebben gesteld. Dat onderdeel sla ik over.
Het waarborgen van het zicht op het welzijn van een kind na plaatsing is eigenlijk net zo belangrijk als dat voor en tijdens de plaatsing. Bij alle vormen van ouderschap bestaat intensieve begeleiding voor en na de komst van een kind, zowel bij pleegouders als bij biologische ouders. Ook hier wil ik pleiten voor een betere aansluiting bij pleegzorg. Bij pleegzorg is de nazorg standaard geregeld en bij adoptie niet. Veel van de voorgaande sprekers hebben daar ook al over gesproken. De Inspectie Jeugdzorg constateerde dan ook dat het zicht op het gezin waar nu specifiek de aandacht op is gevestigd onvoldoende was gewaarborgd en doet allerlei aanbevelingen. Ook mijn fractie heeft zorgen over de decentralisatie per 1 juni 2015. Wij zijn blij met de handreiking die nu al is gedaan dat professionals beter moeten samenwerken. Hoe denkt de staatssecretaris over het idee om de verantwoordelijkheid van gemeenten voor de zorg voor adoptiegezinnen te waarborgen in de Jeugdwet?
De Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde adviseert verder om medische en psychosociale screening van adoptiekinderen na plaatsing te vergoeden uit de basisverzekering. Er worden steeds meer kinderen met een speciale zorgbehoefte geadopteerd.
De voorzitter: Gaat u naar een afronding toe, mijnheer Recourt?
De heer Recourt (PvdA): Ja, ik ga naar een afronding toe. Ik laat dit stuk dan zitten, met de vraag hoe de staatssecretaris kijkt naar die vergoeding uit de basisvoorziening.
Ik kijk heel kort naar de toekomst. Volgens mij ligt er een aantal cruciale vragen voor. Een daarvan betreft de schaal en de kwaliteit van de vergunninghouders. In 2015 worden er nieuwe vergunningen afgegeven. Hoe denkt de staatssecretaris dat te regelen met een afnemend aantal adopties? Denkt hij aan minder vergunninghouders? Dan moeten wij beter zorgen voor de kwaliteit. Ik heb al gesproken over aansluiting tussen pleegzorg en adoptie. Een ander punt is de coördinatie tussen de twee ministeries in de toekomst. Zijn er ambities om dit onderwerp onder één ministerie te beleggen, onder één staatssecretaris? Of blijft het bij twee ministeries en, zo ja, op welke wijze wordt de samenwerking optimaal vormgegeven?
De heer De Wit (SP): Voor de duidelijkheid stel ik de heer Recourt vragen over de nazorg. Hij heeft het onderwerp aangestipt. Wat is nu de mening van de PvdA hierover? Hoe moet nu die nazorg gestalte krijgen? Hoe moet die worden geregeld, nu en met name na 1 januari 2015?
De heer Recourt (PvdA): Ik heb specifieke vragen gesteld om daarover een oordeel te kunnen vormen. Ook ik ben op werkbezoek geweest, onder meer bij Stichting Adoptievoorzieningen. Ik heb het gespecialiseerde werk gezien dat zij verricht. Die hechting is werkelijk een heel gespecialiseerd en precair onderdeel van het adoptieproces. Zij hebben de kennis daarover echt in huis. Ik hoorde de heer Van der Staaij al zeggen dat de VNG misschien die gespecialiseerde kennis kan inhuren. Misschien zijn er andere mogelijkheden. Ik kan niet nu zeggen dat het centraal moet en dat het niet decentraal mag of andersom. Laten wij een vorm vinden waarin die gespecialiseerde kennis in elk geval terechtkomt bij degenen die die kennis nodig hebben. Over de vorm laat ik graag de staatssecretaris zich eerst uitlaten.
De voorzitter: Ik vraag de heer De Wit om de voorzittersrol over te nemen en scherp te bewaken of ook ik mij aan de spreektijd van vijf minuten houd.
Voorzitter: De Wit
De voorzitter: Dat doe ik met alle genoegen.
De heer Van Oosten (VVD): Voorzitter. Door collega's is al het nodige aan de orde gesteld. Ik wil beide staatssecretarissen nog een aantal aanvullende vragen stellen, om te beginnen aan de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Van zijn hand hebben wij een brief ontvangen waarin wordt ingegaan op bevindingen van de Inspectie Jeugdzorg naar aanleiding van een ongelukkig verlopen interlandelijke adoptie waarbij een kind drie weken na aankomst al uit huis werd geplaatst en onder de voogdij van Bureau Jeugdzorg werd gebracht. De inspectie geeft heel concreet aan dat de kwaliteit van de bemiddeling, in dit geval door de Stichting Kind en Toekomst, onvoldoende is geweest. Dat leidt dan tot een algemene maatregel, namelijk dat adoptiebemiddelingsbureaus, de zogenaamde vergunninghouders, direct bij de centrale autoriteiten melding moeten doen van een mislukte adoptie. Dat lijkt mij een terechte maatregel, maar het leed is dan wel al geschied.
Dat brengt mij op enkele vragen. Hoe voorkomen wij nu dat aan de voorkant überhaupt zo'n drama kan plaatsvinden? Wat zegt dit in zijn algemeenheid over de kwaliteit van adoptiebemiddeling in Nederland? Moeten wij niet kritisch kijken naar de schaal en omvang van adoptiebemiddelingsbureaus, de gebieden en landen waarin zij actief zijn en de informatie die zij onderling uitwisselen? Ik zoom daar in het hierna volgende nog iets nader op in.
Wij hebben ook een lijst met trends en analyses van interlandelijke adopties ontvangen. Het valt mij op dat een aantal bureaus bemiddelt in adopties van kinderen uit nogal uiteenlopende landen en werelddelen. Ik blijf maar even bij de Stichting Kind en Toekomst. Die bemiddelt in China, maar ook in Congo, Bulgarije, de Verenigde Staten en nog diverse andere landen. Dat werpt bij mij de vraag op of de staatssecretaris zo'n geografische diversiteit voldoende verantwoord vindt, met name omdat die landen – dat veronderstel ik tenminste – zo verschillend zijn in cultuur, traditie, rechtsstelsel, medische zorg, et cetera. Hoe kunnen adoptiebureaus nu met de beperkte middelen die zij hebben in Nederland en in de zendende staten, zoals ik ze maar even noem, zich over dat geheel van verschillende landen een compleet, actueel en voldoende betrouwbaar beeld vormen? Moet er niet meer specialisatie komen? Zou niet moeten worden aangedrongen op intensivering van samenwerking of misschien zelfs fusie tussen verschillende vergunninghouders?
Een andere vraag die mij bezighoudt in de zoektocht naar het voorkomen van adoptiedrama's, zoals ik het maar even duid, is of de zogeheten match tussen wensouder en adoptiekind kan worden versterkt als de diverse adoptiebemiddelingsbureaus hun bestanden met gegevens van wensouders uitwisselen. Ik heb namelijk vernomen dat dit nu niet gebeurt – overigens vraag ik ook daarvan bevestiging, want ik weet het niet geheel zeker – waardoor die perfecte match tussen wensouders en adoptiekind misschien niet naar boven komt. In veel gevallen gebeurt dat natuurlijk wel, maar misschien niet altijd. Ik vraag de staatssecretaris dus of dit klopt en, zo ja, of hij bereid is om bij de aanstaande evaluatie dit aspect specifiek mee te nemen. Is hij bereid om ervoor te zorgen dat bureaus meer aan informatie-uitwisseling, inclusief die gegevens van wensouders, gaan doen vanuit het belang van het kind?
Ik heb twee vragen aan de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Ook van hem hebben wij een brief ontvangen over de invulling van de nazorg, in elk geval voor de periode tot de decentralisatie van de zorg voor jeugd naar gemeenten. Ik ben wat in verwarring over de status van de bijlage die bij de brief van de staatssecretaris is gevoegd. In die bijlage is een heleboel te lezen, maar hoe moet ik de bevindingen van die bijlage nu interpreteren? Staat de staatssecretaris daar nu achter of gaat hij die nog nader bestuderen? Zijn brief suggereert het laatste, maar de bijlage weer niet. Ik vind dat relevant omdat als de bijlage de weergave is van wat de staatssecretaris wil, ik benieuwd ben naar de financiële effecten van de verschillende aanbevelingen die erin genoemd zijn.
Mijn laatste vraag betreft het onderwerp «special need», dat een aantal andere sprekers al heeft genoemd. Ik lees in de bijlage bij de brief van de staatssecretaris waarover ik zojuist sprak, dat er een werkgroep Adoptie is opgericht door de Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde. Die werkgroep discussieert over de tendens die steeds meer kinderartsen zien – wij zien het ook, want het staat onder meer in lijst met trends en analyses die wij hebben ontvangen – dat de laatste jaren steeds meer kinderen met complexere «special needs», medische aandoeningen, geadopteerd worden. Wil de staatssecretaris aangeven waarover nu precies wordt gediscussieerd in die werkgroep? Zijn zijn ministerie en het ministerie van Veiligheid en Justitie daar ook actief bij betrokken? Ligt het in de bedoeling de Kamer op enig moment te informeren over de bevindingen van deze werkgroep en, zo ja, wanneer kan zij die verwachten?
De heer De Wit (SP) Voordat ik het voorzitterschap aan u overdraag, wil ik een vraag stellen. Heeft de VVD-fractie een opvatting over de manier waarop we de nazorg moeten gaan organiseren? De collega's schetsten het probleem al. Hoe staat de VVD tegenover het vraagstuk van de nazorg?
De heer Van Oosten (VVD): Ook ik heb bezoeken gebracht, onder andere aan de Stichting Adoptievoorzieningen, waar ik mij heb laten voorlichten over de kwaliteit van de nazorg en het heel specialistische werk dat men verricht. Ik deel de opvatting van de heer Recourt, namelijk dat of je het nu vormgeeft als een decentralisatie of niet, het natuurlijk zo moet zijn dat de opgebouwde kennis, die zo van belang is om de drama's te voorkomen waarover ik zelf spreek maar waaraan ook de heer De Wit refereerde, aanwezig blijft om het proces op dit punt te blijven begeleiden. In algemene zin zeg ik dat de VVD goed oog heeft voor het aspect van de nazorg bij adoptie.
Voorzitter: Van Oosten
De vergadering wordt van 11.37 uur tot 11.45 uur geschorst.
De voorzitter: Een van ons ontbreekt nog, maar ik stel voor dat we beginnen. Ik begrijp dat de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie als eerste een reactie geeft.
Staatssecretaris Teeven: Voorzitter. Ik dank de commissieleden voor hun inbreng. Mijn collega van VWS zal de vragen beantwoorden die op zijn terrein liggen, met name de vragen betreffende de nazorg. Ik ga kort in op de vragen over de medische match vooraf.
Laat ik allereerst zeggen dat noch de staatssecretaris van VWS noch ik aanleiding zien om de bevoegdheidsverdeling tussen de departementen te wijzigen. Hiermee heb ik meteen een vraag van de heer Recourt beantwoord. Wij denken dat de samenwerking zoals die nu gestalte heeft gekregen, goed functioneert. Natuurlijk kunnen er altijd dingen worden verbeterd, maar wij zien geen aanleiding om de bevoegdheidsverdeling over de departementen te veranderen. Wij denken dat adoptie in eerste instantie een juridische zaak is, waar ook medische componenten aan zitten. De nazorg ligt op het terrein van VWS. Wij zien geen aanleiding om verandering aan te brengen in deze verdeling.
Adoptie is en blijft een onderwerp dat mensen bezighoudt en dat emotie oproept, zowel bij de geadopteerde als bij de adoptieouders en de personen en organisaties die opkomen voor de belangen van ouders en kinderen in het buitenland. Het is een krachtenveld dat op elkaar inwerkt.
De heer De Wit en de heer Recourt hebben opmerkingen gemaakt over de rapportage rondom de casus van het Chinese meisje. De Inspectie Jeugdzorg heeft het rapport gepresenteerd van het casusonderzoek naar een geadopteerd meisje dat na drie weken in een pleeggezin moest worden ondergebracht. De heer Recourt en zijn fractiegenoot mevrouw Ypma hebben daar ook vragen over gesteld. De reactie die mede namens mijn collega van VWS is gegeven, is mede de aanleiding voor dit algemeen overleg. De Inspectie Jeugdzorg heeft naar aanleiding van het onderzoek een aantal verbeterpunten genoemd voor de Stichting Kind en Toekomst betreffende de inrichting van het adoptieproces en de samenwerking met de Centrale Autoriteit. Samengevat komt het erop neer dat het inrichten van de adoptieprocedure transparant, betrouwbaar, volledig en actueel moet zijn en dat de aansluiting van de behoefte van een kind bij de vaardigheden van de aspirant-adoptieouders zichtbaar en concreet moet worden gemaakt. Ook moeten er afspraken worden gemaakt tussen de Centrale Autoriteit en de Stichting Kind en Toekomst bij het verstrekken van de voortgangsrapportages. Wij zullen deze centrale aanbevelingen overnemen. De inspectie doet ook nog een aantal andere aanbevelingen, betreffende de medische consultatie na afloop en het standaard screenen van een kind na aankomst. Mijn collega van VWS zal daarop ingaan.
Overigens is de medische consultatie voor de matching nu al standaard onderdeel van de procedure. De Centrale Autoriteit kan daarbij een kinderarts betrekken. De Centrale Autoriteit heeft ook tot taak om alle matchingsdossiers te beoordelen en om de beginseltoestemming en wat daarin wordt meegenomen te bekijken. Ook dit doet de Centrale Autoriteit op dit moment al. Dit betreft de medische en psychosociale rapportages over het kind. Die worden dus wel degelijk betrokken bij de matchingsvoorstellen tussen ouders en kinderen.
Mijn collega en ik zien de brief en de aanbevelingen als een steun in de rug. Wij zullen de aanbevelingen betrekken bij de uitvoering.
De heer De Wit (SP): Ik begrijp dat we nog komen te spreken over de medische screening. De staatssecretaris noemt het echter nu al als een belangrijk punt. Hoe kan die screening er uiteindelijk toe bijdragen dat er een betere matching tot stand komt? Dat was in deze zaak immers juist het probleem.
Staatssecretaris Teeven: Dat is de taak van de Centrale Autoriteit. Op dit moment zijn er al psychosociale rapportages. Er zal nog scherper moeten worden gekeken naar zowel de rapportages die over het kind beschikbaar zijn in het adoptiedossier als de rapportages die over de ouders beschikbaar zijn. Dat moet gebeuren in de matching, bij de vergunninghouders. De heer Van Oosten suggereerde om te bezien of je over de vergunninghouders heen kunt bekijken of er betere matchings tot stand kunnen worden gebracht tussen ouders en kinderen, zeker gezien het dalend aantal adoptieaanvragen. Dit lijkt mij een goede suggestie. In mijn optiek zal dit punt zeker onderdeel moeten zijn van de werkconferentie die in maart plaatsvindt. Mijn departement zal hierop sturen. We leven in een tijd waarin het aantal adoptieaanvragen daalt, het aantal vergunninghouders constant blijft en de kwaliteit moet verbeteren, bijvoorbeeld op het punt waarover de heer De Wit een opmerking maakte. Dan is de vraag gerechtvaardigd of je de kwaliteit kunt verbeteren door de informatie die bij de vergunninghouders beschikbaar is ook met elkaar te matchen. Ik doel dus niet op concurrentie tussen vergunninghouders, maar op het zorgdragen dat de meest optimale match tot stand komt. Niet alle vergunninghouders concurreren met elkaar, soms zitten ze in verschillende werelddelen, maar soms concurreren ze wél met elkaar.
De heer Van der Staaij vroeg hoe we de kosten kunnen drukken. Volgens mij is dit een van de manieren om dat te realiseren. Als je ervoor zorgt dat er een optimale match tot stand komt, hoeft er minder nader onderzoek te worden gedaan; voor alles wat je in het begin goed doet, hoef je na afloop geen kosten te maken.
De voorzitter: U bent inmiddels al doorgegaan met uw algemene beantwoording?
Staatssecretaris Teeven: Ja, voorzitter.
De heer De Wit heeft een aantal opmerkingen over India gemaakt. Ik herinner me dat dit onderwerp een belangrijk onderdeel was van het AO destijds. Het spijt mij overigens dat dit AO vijf keer is uitgesteld. Mevrouw Berndsen zei er al iets over. Ik heb het iedere keer voorbereid en weer terzijde gelegd. Maar het is goed dat we er dan in ieder geval vandaag over spreken.
Ik had toegezegd, de ambassadeur van India te zullen uitnodigen voor overleg, om te bereiken dat ik de beschikking krijg over de uitkomsten van het strafrechtelijk onderzoek van het Central Bureau of Investigation. Ik heb dit ook gedaan. Ik heb eerst gesproken met de ambassadeur van India, op het departement. Daarna heb ik met de minister van justitie van India kunnen spreken, hier in Den Haag. Uit dat overleg is gebleken dat India slechts dan informatie verstrekt over een onderzoek van het Central Bureau of Investigation naar onregelmatigheden als die informatie in India openbaar geworden is tijdens een gerechtelijke behandeling. Dat was nog niet het geval op het moment dat ik met de ambassadeur en de minister sprak. Wel heb ik vorige week, 24 september, het onderzoeksrapport mogen ontvangen via de ambassade. Dit is zo recent dat ik nog niet in staat ben geweest om de Kamer over deze uitkomsten schriftelijk te berichten. We hebben daarna ook nog aanvullende telefonische informatie ontvangen.
Deze uitkomsten uit het rapport van 24 september laten zien dat er in het kader van het onderzoek twaalf verdachten zijn aangehouden en dat de erkenning van het tehuis Malaysian Social Services door de Indiase adoptieautoriteit is ingetrokken. Het oordeel van de onderzoekers is dat het jongetje is weggenomen van zijn ouders met als doel geldelijk gewin. De directe betrokkenheid van de directeur en de medewerkers van het tehuis is vastgesteld. Deze uitkomsten zijn aanleiding voor de opstellers om een akte van beschuldiging tegen de twaalf verdachten te formuleren. Op dit moment is nog niet bekend wanneer de gerechtelijke behandeling zal plaatsvinden. De jongen, de adoptieouders en de stichting Meiling zijn inmiddels geïnformeerd over het onderzoek. Ik ben het volstrekt eens met de heer De Wit dat het heel lang heeft geduurd, maar uiteindelijk hebben alle koppen koffie geleid tot de komst van de informatie.
In het algemeen overleg van 13 december jongstleden heb ik de Kamer toegezegd dat ik de mogelijkheden van adoptie door paren van gelijk geslacht in Europa aan de orde zou stellen, dit naar aanleiding van een vraag van mevrouw Berndsen. Zij is nu niet op dit onderwerp teruggekomen, maar ik denk dat het goed is als ik dit punt nog even aan de orde stel. De toezegging had tot doel, te inventariseren tegen welke problemen mensen aanlopen bij interlandelijke adoptie. Ik heb hierover een aantal bilaterale gesprekken gevoerd. Adoptie door paren van gelijk geslacht wordt nog steeds niet in alle Europese landen aanvaard. In de gesprekken heb ik gezegd dat ik het zinvol acht om de discussie hierover ook in Europees verband te voren. Nederland heeft onlangs in een expertbijeenkomst van de Europese Commissie gevraagd om interlandelijke adoptie en de praktische problemen daarbij, waaronder adoptie door paren van gelijk geslacht, op de agenda te zetten van de expertbijeenkomsten. De Kamer heeft de verslaglegging van deze bijeenkomst inmiddels ontvangen. Ik heb in mijn contacten gemerkt dat de Europese Commissie goede nota heeft genomen van het voorstel en dat ook zal betrekken bij het vaststellen van de agenda.
Daarnaast is er in Ierland een werkconferentie gehouden door de Europese centrale autoriteiten voor interlandelijke adoptie. Daarin is door Nederland gevraagd om een Europese werkgroep in te stellen die zich zal richten op de praktische problemen bij interlandelijke adoptie, waaronder met name adoptie door paren van gelijk geslacht, en die deze problemen onder de aandacht zal brengen van de Europese Commissie. We proberen dus bij voortduring om dit onderwerp op de Europese agenda te houden.
Mevrouw Berndsen heeft herhaaldelijk aandacht gevraagd voor de situatie in Zuid-Afrika. Zij heeft hier ook tussentijds vragen over gesteld, evenals de heer Sjoerdsma. Ik kan bevestigen dat via de Zuid-Afrikaanse samenwerkingspartner van de Vereniging Wereldkinderen ook paren van gelijk geslacht kunnen adopteren. Een eerste aanvraag daartoe is al ingediend en zal op korte termijn in behandeling worden genomen. Daarnaast zijn er ook al enkele niet-christelijke paren die een kind via Wereldkinderen en ABBA Adoptions hebben geadopteerd.
Er is gevraagd of er overleg heeft plaatsgevonden met de Zuid-Afrikaanse centrale autoriteit over de mogelijkheden om een tweede vergunninghouder te laten werken met Zuid-Afrika. De procedure om die tweede vergunninghouder toe te laten, loopt nog steeds. Er is regelmatig contact met de Zuid-Afrikaanse autoriteit. Het is zeker niet zo dat wij het op zijn beloop laten; de regering hecht er bijzonder aan dat we dit voor elkaar krijgen. Als er nieuwe ontwikkelingen zijn, zal ik de Kamer daarover informeren. Voor de snelheid waarmee dat kan gaan, zijn wij echter afhankelijk van de contacten van de Zuid-Afrikaanse centrale autoriteit. We zijn afhankelijk van de mate waarin de Zuid-Afrikaanse regering medewerking wil verlenen.
Mevrouw Berndsen (D66): De staatssecretaris herhaalt zijn woorden uit december vorig jaar, namelijk dat het verzoek in Zuid-Afrika ligt. Het is echter merkwaardig dat er al landen zijn die wel meerdere contracten hebben gekregen en dat het dan hier zo ontzettend lang duurt, temeer daar er ook een onderzoek plaatsvindt naar discriminatie bij ABBA Adoptions. Dan moet je toch ook dit element kunnen inbrengen? Dat zou er dan toch juist voor kunnen pleiten om sneller aan de slag te gaan met een tweede vergunninghouder?
Staatssecretaris Teeven: Ik ben ook teleurgesteld over de voortgang. Ik wil mevrouw Berndsen en de gehele commissie de toezegging doen dat ik in deze zaak hetzelfde zal doen als in het geval van India, want dat heeft uiteindelijk wel geholpen. Ik zal dus de Zuid-Afrikaanse ambassadeur vragen om met mij hierover te spreken, ik zal het nogmaals onder de aandacht van zijn regering brengen en ik zal vragen op welke termijn wij uitsluitsel kunnen krijgen. Ik zal ook collega Timermans erover spreken, om te bezien of we versnelling kunnen bewerkstelligen, want het is ook een speerpunt van het beleid van de minister van Buitenlandse Zaken. Net zoals ik vrij snel na het vorige AO een kop koffie heb gedronken met de ambassadeur van India, zal ik dat ook nu gaan doen met de ambassadeur van Zuid-Afrika, om te bezien of we versnelling kunnen bewerkstelligen.
Voorzitter. In het AO van 13 december jongstleden heb ik gesproken over het teruglopende aantal adoptieaanvragen door adoptieouders. De heer Van der Staaij refereerde hier al aan in zijn inbreng. Met de brief van 24 april jongstleden heb ik de uitgave van het departement getiteld Adoptie, Trends en analyse, Statistisch overzicht interlandelijke adoptie over de jaren 2008 tot en met 2012, aan de Kamer gezonden. Daarin blijkt een halvering van het aantal aanvragen voor beginseltoestemming ten opzichte van 2010, evenals een geleidelijke terugloop van het aantal kinderen dat ter adoptie wordt aangeboden, met 63% ten opzichte van 2008. Dit is wezenlijk veel. Dit sterkt mij temeer in mijn opvatting dat de suggestie die door de heer Van Oosten is gedaan, zinvol kan zijn. Ik doel op zijn suggestie om te bezien of we het meer moeten zoeken in de samenwerking tussen de vergunninghouders. Ook is er een lichte stijging van het aantal kinderen met een bijzondere zorgbehoefte, van 54% in 2007 naar 57% in 2012. Juist deze kinderen worden meer voor adoptie aangeboden. Dat is wellicht ook een reden voor Nederlandse geïnteresseerden in adoptie om minder snel een adoptieaanvraag te doen.
De heren Recourt en Van Oosten hebben meermalen gevraagd of het aantal van zes vergunninghouders niet wat hoog is. Ik heb destijds toegezegd om hierover in gesprek te gaan met de vergunninghouders, om hen te bewegen tot nadere samenwerking. Naar aanleiding daarvan hebben de vergunninghouders het voorstel gedaan voor de werkconferentie in maart aanstaande. Niettemin zal ik, gehoord hebbende wat we hier tijdens het algemeen overleg met elkaar delen, nogmaals onder de aandacht van de vergunninghouders brengen dat een betere informatie-uitwisseling ten goede kan komen aan matching, dat het transparanter moet als dat mogelijk is en dat de nadruk niet moet liggen op concurrentie maar op samenwerking. Waar het kan, zullen de vergunninghouders moeten samenwerken. Zelfs dienen zij fusies niet in de weg te staan. Het veld is door de jaren heen gevormd en daarbij heeft veel versplintering plaatsgevonden. Gezien de ontwikkelingen moeten we nu bezien of die versplintering kan stoppen en of we de zaken bij elkaar kunnen brengen. Daar zou meerwaarde in zitten. Daarbij zullen we de medewerking van deze private organisaties nodig hebben. De werkconferentie en de aanloop daarnaartoe de komende vier maanden kunnen daarbij een belangrijke stap vormen.
De heer Recourt (PvdA): Dat klinkt goed. Ik wil echter voorkomen dat het beeld zou ontstaan dat ik voor een simpele fusie ben waarvan de grote organisaties vooral profiteren en de kleine last hebben. Ik neem aan dat de conferentie tot doel heeft, te kijken hoe je komt tot de beste kwaliteit in een krimpende markt. Ik kan mij goed voorstellen dat een relatief kleine speler met een heel specifieke markt meer expertise en kennis heeft dan een grotere speler die verschillende landen bedient en daarmee per land gezien kleiner is. Ik mag, kortom, aannemen dat via lijnen van kwaliteit gekeken wordt naar betere samenwerking.
Staatssecretaris Teeven: Inderdaad, langs lijnen van kwaliteit, maar ook langs lijnen van kosten. Het kan ook kostenbesparingen opleveren voor adoptieouders; de kosten van adopties kunnen wel degelijk worden gedrukt als het aantal vergunninghouders minder groot is en er efficiënter wordt gewerkt. Ook de bedrijfsvoering en de kosten die adoptieouders moeten maken zouden een reden kunnen zijn om te bezien of er meer samenwerking mogelijk is. Uitgangspunt is echter de kwaliteit en een optimale match, om te voorkomen dat er achteraf problemen ontstaan, als kinderen in Nederland zijn. Nogmaals, natuurlijk hebben sommige vergunninghouders een heel specifiek aandachtsgebied en andere een veel breder. Daar zul je ook naar moeten kijken. Ik ben ook van mening dat het op basis van vrijwilligheid zou moeten gebeuren. Ik denk er in eerste instantie niet aan om het gedwongen tot stand te brengen. Er moet echter wel iets gebeuren; het kan niet zo zijn dat we nog jarenlang op deze manier voortmodderen.
De heer Van der Staaij (SGP): Een werkconferentie en nadenken over samenwerking zijn prima. En inderdaad, ook het kostenoogpunt mag een rol spelen. Maar ik zou, als tegenwicht, ook de staatssecretaris willen horen over het belang dat er voldoende keuzemogelijkheden overblijven voor adoptieouders. De vergunninghouders zijn private organisaties die bijvoorbeeld ook een heel restrictief beleid zouden kunnen voeren waarbij ze helemaal geen nieuwe mogelijkheden voor adopties aanboren. Dat zou direct gevolgen hebben voor de aspirant-adoptieouders. Ik verzoek de staatssecretaris om ook dat gezichtspunten mee te nemen.
Staatssecretaris Teeven: De conferentie wordt georganiseerd door de vergunninghouders zelf. Zij bepalen dus ook de agenda. Zij zijn echter niet doof voor de zaken die wij hier bespreken noch voor de wens om de kwaliteit te verhogen, die door deze vaste commissie meermalen is uitgesproken. Het kwaliteitskader was daar een uitkomst van. We moeten dus zeker kijken naar de eigenheid van de private instellingen, maar we moeten ook zorgen voor kwaliteitsverbetering. Volgens mij is daar best evenwicht in te bereiken; het een sluit het ander niet uit. Als er soms sprake is van falen of fouten bij één vergunninghouder, kan dat door sommigen worden toegerekend aan de andere vergunninghouders. Dat is niet goed voor het totale beeld van het handelen van een vergunninghouder. De fout van de een kan uitstralen op de ander, dus ze hebben er allemaal belang bij om op de conferentie te bespreken hoe ze met elkaar gaan samenwerken en hoe ze kunnen leren van good and bad practices. Het is echter zeker waar dat kwaliteitsverbetering uitgangspunt is, maar dat de deelnemers private organisaties zijn, die zelf confereren, die zelf de agenda opstellen en die de conferentie zelf organiseren. Ik vind het heel positief dat zij dat gaan doen. Het ministerie zal de conferentie niet overnemen noch zeggen wat er moet gebeuren. We gaan een en ander wel nauwlettend volgen. We zullen er waarnemen en erbij gaan zitten en we zullen proberen om indien nodig sommige processen aan te jagen, ook in de komende maanden, in de aanloop naar de conferentie.
Het is mijn voornemen om de uitkomsten van de werkconferentie voor de zomer van 2014 met de Kamer te delen. Ik zeg toe dat ik de Kamer dan een brief stuur. De conferentie is in maart en voor de zomer zal ik de eerste uitkomsten ervan met de Kamer delen.
De heer de Wit heeft opmerkingen gemaakt over de situatie in Ethiopië. In het verleden heeft de heer Recourt dat ook gedaan. Vorig jaar waren er veel berichten in de media over adopties uit dat land. Dat betrof overigens gedateerde informatie; het ging niet over de situatie van 2012 maar de situatie betreffende de herroeping van de adoptie in Ethiopië in 2006 van een door Nederlandse ouders geadopteerd meisje. De grond voor deze herroeping was dat zij door haar adoptieouders zou zijn mishandeld. De herroeping van de adoptie in Ethiopië heeft overigens geen juridische gevolgen voor de adoptie in Nederland. Het meisje behoudt dus haar Nederlandse nationaliteit. Wel staat haar de mogelijkheid open om bij de rechter een verzoek in te dienen om herroeping van de adoptie, maar dit is een wettelijke mogelijkheid die er steeds al was.
De media-aandacht richtte zich destijds met name op controle op de adoptieouders in het buitenland door vergunninghouders en op de professionaliteit van de Nederlandse vergunninghouders. Ik kan mij dit nog goed herinneren en weet dat ik er ook contact over heb gehad met de heer Recourt. Tegelijkertijd met deze publiciteit speelde de stopzetting van de adopties vanuit Oeganda, die nog immer niet zijn hervat. Er werd destijds ook gerefereerd aan de tijdelijke stopzetting van de adopties uit Ethiopië. Ik heb de Kamer daar al eerder over bericht. Mede in antwoord op vragen van de heren De Wit, Recourt, Van Oosten en mevrouw De Caluwé heb ik uitgelegd dat het allemaal oude adoptiezaken zijn. In 2009 zijn door Vereniging Wereldkinderen en Stichting Afrika maatregelen genomen. Die hebben geleid tot extra waarborgen in de procedures, transparantie en kwalitatief betere dossiers. Naar mijn waarneming en naar het oordeel van de Centrale Autoriteit in Nederland, hebben zich na 2009 geen incidenten meer voorgedaan rondom adopties uit Ethiopië. Ik herken dus wat de heer De Wit in zijn bijdrage zei over het Wilde Westen van de adoptie, maar dat is wel een tekst uit 2009 en niet de situatie die op dit moment, in 2013, bestaat.
De heer Van der Staaij heeft gevraagd hoe we de kosten in de hand kunnen houden. Ik heb daar al veel over gezegd. Beter matchen aan de voorkant, samenwerking tussen vergunninghouders en de kosten van de overheid niet verhogen spelen hierbij een rol. Als we aan de voorkant dergelijke maatregelen nemen, kunnen we de kosten aan de achterkant beperken. Samenwerking is belangrijk hierbij. Ik neem de suggestie van de heer Van Oosten dus ter harte, ook in het licht van deze vraag van de heer Van der Staaij.
De heer Van Oosten heeft gevraagd of de geografische diversiteit van adoptielanden verantwoord is. Dat ligt primair bij de vergunninghouders. Het ministerie kan ingrijpen als het misgaat. Die zaken worden besproken in het ketenoverleg, het overleg met de vergunninghouders. Incidenteel is er ook informatie-uitwisseling. Op dit moment vind ik dat de diversiteit voldoende is gewaarborgd.
De heer Recourt vraagt of pleegzorg betrokken wordt in de voorlichting. Ja, er is ook aandacht voor pleegzorg. Dit is een structureel onderdeel van de voorlichting in de eerste fase. Dit wordt ook meegenomen door de SAV maar daar zal mijn collega iets over zeggen.
De heer Van der Staaij zegt dat de stijging van adopties uit de Verenigde Staten eigenlijk raar is. Hij wees hier al eerder op, en andere leden hebben het er ook eerder al over gehad. Die stijging is echter niet zó raar. Onder de wensouders bevinden zich ook paren van gelijk geslacht. De Verenigde Staten zijn een land waarin het voor paren van gelijk geslacht eenvoudiger is om te komen tot adopties dan in andere landen. Dit is de heer Van der Staaij bekend. Het is uiteraard ook zo dat er in de Verenigde Staten soms kinderen niet worden geadopteerd door ouders uit dat land zelf terwijl er wel adopties vanuit bijvoorbeeld Afrika plaatsvinden. De heer Van Der Staaij begon zijn inbreng met te zeggen dat een adoptie in het belang van het kind moet zijn. Dat idee delen wij. Door de Centrale Autoriteit wordt hier scherp naar gekeken. Ik denk dat het in het belang van kinderen in de Verenigde Staten is dat zij niet in pleeghuizen zitten, maar dat zij, als het mogelijk is, worden gematcht met adoptieouders in Nederland. Dat is een beter oplossing dan dat zij in pleeghuizen in de VS blijven zitten. Het blijft natuurlijk een bijzonder verschijnsel dat er soms niet kan worden gematcht met adoptieouders in de VS. Dat is echter een gegeven. De procedure die op dit moment in de VS plaatsvindt, is zeer betrouwbaar, zeer transparant en zeer controleerbaar. Het is een vreemd verschijnsel maar geen ongewenst verschijnsel, vindt het kabinet.
De heer Van der Staaij (SGP): Maar vanuit het Haags Adoptieverdrag is er toch de verplichting voor landen om te kijken of kinderen in het eigen land kunnen worden opgevangen? We zien in allerlei ontwikkelingslanden dat daarin vorderingen worden gemaakt terwijl in nota bene een modern Westers land groeiende aantallen kinderen naar het buitenland gaan. Ik snap dat het een wens is van adoptieouders, maar ik snap het niet bekeken vanuit de inzet van een land als Amerika, een land dat nota bene heel veel kinderen uit andere landen adopteert, maar deze kinderen naar het buitenland laat gaan.
Staatssecretaris Teeven: De heer Van der Staaij zei in zijn inbreng dat de regering adoptie moet bekijken vanuit het belang van het kind. Dat belang staat voorop. Er zitten kinderen in Amerikaanse verzorgingstehuizen die niet kunnen worden gematcht met Amerikaanse ouders omdat die vaak kinderen uit de VS niet willen adopteren. Dat komt veel voor. Deze kinderen blijven dan in die verzorgingshuizen zitten. Dat betekent dat er voor dat kind geen kans is op een gezin. Ik zie het niet als een probleem dat deze kinderen door Nederlandse adoptieouders worden geadopteerd. Ik denk dat het júíst in het belang van het kind is als zij kunnen worden geadopteerd. Sterker nog, gezien de nazorg bij adopties uit de VS denk ik dat de kinderen er veel belang bij hebben. Het zijn zorgvuldige procedures, die goed worden getoetst. Er wordt daadwerkelijk gekeken of het kind op een andere wijze in de VS kan worden opgevangen. We hebben te maken met het feit dat sommige kinderen in de VS niet worden geadopteerd door Amerikaanse adoptieouders, die wel kiezen voor kinderen uit Afrika. We zouden de kinderen in de Verenigde Staten tekortdoen als we niet kijken naar deze mogelijkheid. Ik wil die dus wel degelijk in stand houden.
Voorzitter. In de beleidsdoorlichting wordt door de inspectie aandacht gevraagd voor het verplicht inschakelen van een arts bij ieder kinddossier dat voor bemiddeling bij een adoptieorganisatie ligt. De vraag is hoe ik daaraan vorm ga geven. We hebben dit besproken met de vergunninghouders bij de evaluatie van het kwaliteitskader. Op 12 september jongstleden heeft nader overleg plaatsgevonden met de vergunninghouders, de Stichting Adoptievoorzieningen, de artsen van Jeugdzorg Nederland en de Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde. De uitkomsten van dit overleg van 12 september worden op dit moment verder uitgewerkt.
Tot slot. De heer Van Oosten van de VVD vroeg wanneer de evaluatie van het kwaliteitskader is afgerond. Die is al afgerond en zal op korte termijn worden vastgesteld. Het resultaat is naar mijn oordeel een versterkt kwaliteitskader waarin de aanbevelingen uit de beleidsdoorlichtingen en van de inspecties zijn opgenomen, voor zover daarvoor geen wetswijziging noodzakelijk was. Deze aanbevelingen zien onder meer op strakkere richtlijnen voor de gevoerde procedures, scherpere controle op de partnerorganisaties in het buitenland en op het standaard raadplegen van een arts bij ieder matchingsvoorstel. Het functioneren van de vergunninghouders wordt eenmaal per vijf jaar beoordeeld ten behoeve van de vergunningverlening. Daarnaast wordt bij problemen permanent de vinger aan de pols gehouden. De leden hebben gezien dat ik dat heb gedaan, bijvoorbeeld bij de Stichting Kind en Toekomst.
Ik denk dat ik hiermee alle vragen beantwoord heb die mij regarderen.
Staatssecretaris Van Rijn: Voorzitter. Ook ik ben de Inspectie Jeugdzorg erkentelijk voor het onderzoek dat is uitgevoerd. Daarmee krijgen wij de mogelijke verbeterpunten en acties in beeld om beter zicht te hebben op adoptie, zowel vooraf als in de nazorg. Inderdaad is er de laatste jaren een dalende trend in het aantal kinderen dat in het kader van interlandelijke adoptie naar Nederland komt. Het gaat steeds vaker om een groep kwetsbare kinderen, die in toenemende mate een lichamelijke handicap hebben of een belaste psychosociale achtergrond. Vaak is er dan sprake van specifieke problemen, waarvoor gespecialiseerde zorg en ondersteuning nodig is. Ik vind het zeer van belang om de zorg voor kinderen en hun ouders bij adoptie heel goed te waarborgen. De inspectie wijst er terecht op dat het essentieel is hoe het zicht op het kind is georganiseerd. Aan de andere kant is het ook van belang om kinderen zo veel mogelijk te zien als normale kinderen, die in de Nederlandse samenleving gaan opgroeien en naar school gaan. Zij moeten zo veel mogelijk in de normale Nederlandse verhoudingen en in de Nederlandse gezondheidszorg hun plek kunnen vinden. Wij moeten hen ondanks hun achtergrond niet op voorhand problematiseren, in de trant van: er is iets aan de hand en dus moeten wij daar heel goed naar gaan kijken.
Het is wel belangrijk dat de samenwerking tussen de professionals die werkzaam zijn in de jeugdgezondheidszorg en de gespecialiseerde hulpverleners wordt versterkt. Uit de gesprekken die met de beroepsgroepen hebben plaatsgevonden blijkt dat iedereen wel ziet dat op dit punt een aanzienlijke versterking mogelijk is. De jeugdgezondheidszorg kijkt naar verschillende momenten in het opgroeien van een kind. Er zijn extra contactmomenten. Als er problemen zijn rond opgroeien of opvoeden, kunnen er jeugdgezondheidszorggesprekken plaatsvinden. Aan de andere kant is er gespecialiseerde zorg nodig in geval van heel specifieke problematiek, net zoals wij het in de reguliere gezondheidszorg proberen te organiseren. Als er gespecialiseerde adoptiezorg of ondersteuning nodig is, moet deze gewoon worden geleverd. De verbinding van gespecialiseerde adoptiezorg met zorg en ondersteuning zoals die voor alle kinderen in Nederland geldt, heeft ertoe geleid dat wij hebben gezegd: als wij nu vinden dat alle zaken rondom jeugdhulp en jeugdzorg meer bij elkaar moeten worden gebracht in Nederland en dat de gemeenten daarvoor een grote verantwoordelijkheid krijgen, zou dat ook moeten gelden voor de adoptienazorg, maar wel met speciale aandacht. Hoe gaat het dan straks met de opvang en de nazorg en met de Stichting Adoptievoorzieningen? Wij hebben hierover uitgebreid overleg gevoerd met de VNG. De VNG zal alle gemeenten adviseren om de financiering van de adoptienazorg door de Stichting Adoptievoorzieningen centraal te regelen. In haar ledenvergadering van november zal de VNG naar verwachting besluiten tot landelijke inkoop van deze voorzieningen. Op die manier waarborgen wij op een goede manier dat de Stichting Adoptievoorzieningen haar werk kan blijven doen. Vervolgens zullen wij moeten praten over de stappen die wij conform het advies van de inspectie kunnen zetten om de adoptienazorg verder te verbeteren. Een aantal leden heeft daarover vragen gesteld: hoe vindt dit nu plaats en hoe krijgt het zijn plek in relatie tot de Zorgverzekeringswet?
De heer De Wit (SP): Er gaat een landelijke inkoop plaatsvinden. Wat betekent dat voor de adoptieouder? Is het dan ook zo dat iedere gemeente daarin daadwerkelijk meedoet, of kunnen er toch gemeenten zijn die zeggen: wij weten nergens van, ga maar naar een andere gemeente? Hoe voorkomen we dat er gaten ontstaan? U zegt dat er landelijk wordt ingekocht, maar wat betekent dit uit financieel oogpunt en uit oogpunt van de kosten voor de adoptieouders?
Staatssecretaris Van Rijn: Het feit dat de VNG in haar ledenvergadering voorstelt om centraal te blijven inkopen betekent dat men niet zegt: laat elke gemeente dat op eigen houtje regelen. Er zit ook een heel praktische reden achter. Het is een beetje merkwaardig om van elke gemeente te vragen om adoptienazorg in te kopen, terwijl niet in elke gemeente adopties plaatsvinden. Dit wisselt bovendien heel sterk per gemeente en dat is precies de reden waarom is gezegd: als je zo'n voorziening in stand wilt houden, moet elke gemeente daarvan gebruik kunnen maken als het aan de orde is, in plaats van dat elke gemeente het voor zich regelt. Het korte antwoord op de vraag wat adoptieouders ervan merken, is: eigenlijk niets. Het betekent dat de financiering op een andere manier is geregeld. Er wordt centraal ingekocht. Elke ouder kan gewoon een beroep doen op adoptienazorg, bijvoorbeeld bij de Stichting Adoptievoorzieningen.
Dan kom ik nu op de naplaatsing van het adoptiekind.
De heer Van der Staaij (SGP): Voorzitter...
De voorzitter: U hebt al twee interrupties gehad, maar er is nu een andere staatssecretaris aan het woord. Ik stel daarom voor om deze interruptie toch toe te laten.
De heer Van der Staaij (SGP): Ik had mij niet gerealiseerd dat die twee interrupties voor het totaal golden. Dank u voor uw vriendelijkheid.
Ik heb in mijn termijn gerefereerd aan de brief die de Kamer heeft gekregen van specialisten van Basic Trust. Zij zeggen dat zij in het psychologisch aanbod tegenwoordig juist ook heel veel ervaring hebben met bepaalde adoptiebegeleidingstrajecten. Hoe gaat het daarmee na de decentralisatie? Betekent de centrale inkoop in het nieuwe systeem dat er ook nog ruimte is voor dit soort aanbieders om in beeld te komen?
Staatssecretaris Van Rijn: Dat durf ik niet op voorhand zo even uit het hoofd te zeggen. Ik dacht dat hierbij met name ook een relatie ligt naar de ggz-inkoop. We zijn nog in overleg met gemeenten over het totale pakket voor decentralisaties; wat moet lokaal, wat moet regionaal en wat moet landelijk worden ingekocht? Ik zal bezien of dit meespeelt in de totale inkoopstrategie van de gemeenten. Waar ik het zojuist over had, was puur gericht op de Stichting Adoptievoorzieningen en niet zozeer op Basic Trust, maar dat zal ik nagaan.
De voorzitter: Ik ben wat royaler geweest voor de heer Van der Staaij. Het spreekt voor zich dat ik dat dan ook moet zijn voor de heer De Wit. Ook hij wil u graag nog interrumperen.
De heer De Wit (SP): We verdelen de rechtvaardigheid. Dank u zeer voor de geboden mogelijkheid.
Ik heb nog een vraag aan de staatssecretaris over dit punt van de nazorg. Betekent de manier waarop de VNG een en ander gestalte gaat geven dat de individuele adoptieouder in feite een kosteloze voorziening krijgt? Is het dan zo dat het geld daarvoor door de gemeenten moet worden opgebracht? Krijgen de gemeenten daarvoor apart geld of moet dit uit de pot komen voor de jeugdvoorzieningen die gedecentraliseerd gaan worden?
Staatssecretaris Van Rijn: In het kader van de decentralisatie gaat er een totaalbedrag naar de gemeenten. Onderdeel daarvan kan zijn dat je er een stukje uithaalt en overgaat tot landelijke inkoop, zodat er geen verschil ontstaat ten opzichte van de situatie zoals die nu is.
Dan kom ik nu op de medische screening of de medische duiding en de evaluatie na plaatsing van het adoptiekind. Op dat punt is er een belangrijke aanbeveling van de Inspectie Jeugdzorg, namelijk dat goed moet worden gekeken naar de medische en psychosociale situatie na aankomst van het kind. De Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde is van mening dat medische screening een verkeerde term is en spreekt van medische duiding. Dat is eigenlijk wel terecht, want het gaat om een duiding van het dossier zoals het er lag en dat overkomt uit het land van herkomst, voorafgaand aan de matching en de medische evaluatie daarna. De medische evaluatie na plaatsing, door een kinderarts die gespecialiseerd is in adoptie, compenseert volgens de Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde voor een deel het ontbreken van informatie in het dossier. Men krijgt een dossier. Dat wordt goed bekeken en daarna zou je moeten bezien of het klopt in termen van betrouwbaarheid en medische voorgeschiedenis. Ik snap het standpunt van de kinderartsen als zij zeggen dat je alleen met kennis van adoptie gezondheidsrisico's die ten grondslag liggen aan adoptie goed kunt inschatten.
Er zit ook wel een andere kant aan. In Nederland hebben wij de huisarts als poortwachter in de zorg. Daarbij gaat het niet alleen maar om het bewaken van de poort in financiële zin. De huisarts moet ook bij een incident of bij gezondheidsklachten een advies kunnen geven, zelf verrichtingen of onderzoeken uitvoeren of een verwijzing geven. Het is heel belangrijk dat de huisarts goed zicht heeft en blijft houden op de situatie van het kind en zijn ouders op de langere termijn. De huisarts is niet voor niets de huisarts. Ook bij adoptie vind ik het belangrijk dat men gezien wordt door de huisarts. De huisarts kan beoordelen of er gespecialiseerde zorg nodig is. Dat kan dan bijvoorbeeld de kinderarts zijn. Ook kan de huisarts oordelen dat gespecialiseerde zorg nog niet nodig is, maar wil hij wel de vinger aan de pols houden om te bezien of die zorg later nodig is. Dat leidt inderdaad tot de situatie dat je gewoon gebruik kunt maken van het Nederlandse systeem van zorgverzekeringen.
Ik heb contact gezocht met het Nederlands Huisartsen Genootschap. Ik heb met hen afgesproken dat zij nog eens kijken naar het protocol dat kinderartsen hanteren bij medisch onderzoek. Ik heb hun gevraagd wat dit betekent voor hun protocollen, om zeker te stellen dat huisartsen aan de ene kant goed weten wat zij doen als zij een adoptiekind op het spreekuur krijgen, maar aan de andere kant ook snel kunnen signaleren dat er gespecialiseerde hulp nodig is. Dat kan dan leiden tot een snellere doorverwijzing. Dit lijkt mij de optimale combinatie. Wij proberen het via het normale systeem van de huisartsenzorg, waarbij het zicht op het kind en diens ouders intact blijft. Tegelijkertijd zijn de huisartsen bezig, samen met kinderartsen en de Stichting Adoptievoorziening, om te bezien wanneer zij sneller moeten schakelen, juist wanneer er sprake is van adoptiekinderen. Bijkomend voordeel is dat er dan meteen sprake is van een individuele zorgvraag. Er is dan geen discussie over vergoeding in het kader van de Zorgverzekeringswet en de zorg kan op een normale manier worden geleverd. Ik ben met de huisartsen in gesprek over de vraag hoe zij hun protocol verder verduidelijken. Zo krijgen wij de situatie dat wij de samenwerking tussen huisartsen, de Stichting Adoptievoorzieningen en de jeugdgezondheidszorg versterken. Wij krijgen dan een goed beeld van wat er nodig is aan zorg voor geadopteerde kinderen. Aan de huisartsen vragen wij, daar waar zij die poortwachtersfunctie vervullen, heel snel te bezien wat zij zelf kunnen en wanneer zij naar een gespecialiseerde arts moeten doorverwijzen.
Mevrouw Berndsen-Jansen (D66): Dat klinkt allemaal heel logisch en het zou heel mooi zijn als het zo zou kunnen gaan, maar er hoeft natuurlijk niet onmiddellijk al sprake te zijn van een medische klacht, waardoor de ouder met het kind naar de huisarts gaat. Als er dan toch gekeken wordt naar een protocol dat de huisartsen gaan opstellen, zou het misschien mooi zijn dat, als een kind wordt ingeschreven bij een huisarts wanneer het in een gezin komt, de huisarts onmiddellijk al dat kind ziet, zodat dan eventueel een verwijzing kan plaatsvinden naar een kinderarts. Anders kan het zijn dat het maanden duurt voordat een klacht zich manifesteert.
Staatssecretaris Van Rijn: Ik zal dat in mijn overleg met de Nederlands Huisartsen Genootschap meenemen. U hoort een beetje aarzeling in mijn stem, omdat ik terughoudend ben op het punt van: er is iemand geadopteerd en dus zal er wel wat aan de hand zijn en dus moet je naar de huisarts. In de voorlichting aan de ouders kan erop gewezen worden dat het in sommige gevallen misschien verstandig is om heel snel met de huisarts te praten nadat het kind is geadopteerd is, bijvoorbeeld bij inschrijving, zeker als uit de medische indicatie vooraf blijkt dat er iets aan de hand is. Laten wij er echter niet een automatisme van maken, in de trant van: er is iets aan de hand, dus er moet iets gebeuren. Ik ben het echter met u eens dat, als uit de voorgeschiedenis blijkt dat het heel verstandig is om vrij snel naar de huisarts te gaan, het ook goed is om dat te doen. Ik zal dat meenemen in het gesprek met de huisartsen.
De heer Van Oosten heeft mij twee nogal technische vragen gesteld. Is de bijlage bij mijn brief mijn mening of die van de Stichting Adoptievoorzieningen, de Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde en Artsen Jeugdgezondheidszorg Nederland? Dat klopt. Het is een bijlage van hen, maar niet van mij. Dit betekent dat ik maximale transparantie heb geboden over mijn standpunt en het standpunt van de beroepsgroepen.
De tweede vraag was, of VWS en V en J betrokken zijn bij de werkgroep adoptie van de Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde. Het antwoord op die vraag is: nee, dat is een werkgroep van artsen. Zij denken zelf na over hun eigen richtlijnen en protocollen. Zij wisselen informatie uit met de kinderartsen met het oog op de expertise die voor de adoptie noodzakelijk is. Wij zijn daar niet bij betrokken. Als dat leidt tot richtlijnen en aanbevelingen, zullen wij die van hen krijgen.
De heer Recourt (PvdA): De medische consultatie of evaluatie – ik ben de juiste term even kwijt – ziet uiteraard en terecht op een optimale medische nazorg voor het kind. Mijn vraag was of die evaluatie ook kan worden gebruikt voor een optimale match. Kan die ook gebruikt worden om te bezien of de wensouders ten volle beseffen, in het geval van een «special need»-kind, waarvoor zij de zorg gaan dragen?
Staatssecretaris Van Rijn: Eigenlijk is dat een vraag voor mijn collega, maar ik zal proberen hem te beantwoorden. Het gaat dan om de medische indicatie vooraf. Die heeft twee functies. De eerste is om goed zicht te krijgen op de medische situatie van het kind. Aan de andere kant speelt die indicatie ook een rol in het duidelijk krijgen van wat er nu precies met het kind aan de hand is. De ouders kunnen dan een bewuste keus maken of zij de mogelijke gevolgen daarvan accepteren en tot een bewuste beslissing komen over de adoptie. Dat zijn de twee functies van het bekijken van de dossiers vooraf: wat is er aan de hand en heeft men een bewuste beslissing genomen? Ik denk dus dat de evaluatie wel degelijk kan bijdragen aan zo'n beslissing.
De voorzitter: Ik stel vast dat er een einde is gekomen aan de beantwoording van de zijde van de bewindslieden. Ik stel ook vast dat er behoefte is aan een tweede termijn. Ik stel voor, dat wij ons beperken tot anderhalve minuut spreektijd.
Het woord is aan de heer De Wit.
De heer De Wit (SP): Voorzitter. Ik wil graag een verduidelijking vragen met betrekking tot de matching. Als ik de staatssecretaris goed heb begrepen, vindt er een keer per vijf jaar een terugblik plaats. Is dat niet wat lang? Zou je met het oog op alle risico's die ontstaan deze periode niet wat korter moeten maken?
Mijn tweede vraag aan de staatssecretaris betreft India. Hij zei dat hij een stuk heeft gekregen, gedateerd 24 september, dat hij nog niet heeft kunnen bestuderen. Ik zou aan de staatssecretaris willen vragen om de Kamer over de voortgang van de desbetreffende zaak uit India op de hoogte te houden, zodat wij kunnen volgen wat er precies gebeurt.
Over Ethiopië zegt de staatssecretaris dat hij niet meer heeft gehoord van incidenten na 2009. In het artikel in NRC van 2 maart 2013, waar ik zojuist al op wees, staat echter de volgende passage: «De zaak van Betty» – dat is het kind waarover het in deze zaak ging – «staat niet op zichzelf. Er worden nog steeds «wezen» uit Ethiopië gehaald wier ouders nog leven en waar hetzelfde zich zou voordoen.» Het is een artikel uit 2013 waarin de indruk wordt gewekt dat het nog steeds zo is dat de ouders niet weten wat adoptie is en dat er dus problemen ontstaan.
Ik dank de staatssecretaris van VWS voor de oplossing die nu is gezocht en gevonden. Mijn grote zorg was dat de voorziening teloor zou gaan, maar die is overeind gebleven. De oplossing biedt in ieder geval de mogelijkheid dat gemeenten het niet allemaal maar zelf moeten gaan doen. Op andere terreinen, zoals nazorg na detentie – om maar een heel ander voorbeeld te noemen – is dit totaal niet van de grond gekomen. Wat dat betreft hoop ik dat dit de beste oplossing zal zijn voor de toekomst.
Mevrouw Berndsen (D66): Voorzitter. Ik dank de beide staatssecretarissen voor de beantwoording en voor de toezegging.
Ik heb een vraag aan de staatssecretaris van V en J. Hij zal met de minister van Buitenlandse Zaken bespreken of hij ook actie kan ondernemen ten aanzien van Zuid-Afrika, met betrekking tot de tweede vergunningverlening. Wij hebben het signaal gekregen van de samenwerkende vergunninghouders dat de impact van de herstructurering van de ambassades en de consulaire posten problemen kan opleveren. Het gaat namelijk veel langer duren voordat er een paspoort met een visum kan worden afgegeven. De IND hanteert een periode van drie maanden, waardoor zaken in de knel kunnen komen. Adoptiefouders zijn dan al ter plekke, terwijl de zaken nog niet kunnen worden geregeld. Misschien kan de staatssecretaris dit opnemen met de minister van Buitenlandse Zaken. Het is overigens niet voor het eerst dat mijn fractie aandacht vraagt voor de complicaties die het sluiten van ambassades en consulaire posten met zich brengt.
De heer Van der Staaij (SGP): Voorzitter. Ik dank de staatsecretarissen voor de beantwoording. Ik wil in deze tweede termijn kort terugkomen op twee punten, te weten de medische evaluatie en de adoptienazorg. Wat de medische evaluatie betreft ben ik blij met de toezegging aan het adres van mevrouw Berndsen en daarmee aan de Kamer om nog eens te bezien hoe het nu zit met de huisartsen als poortwachters. Zien zij de kinderen daadwerkelijk vroegtijdig? Ik vond het een belangrijk punt uit de brief die wij kregen van de de Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde en anderen. Zij zeiden: let op dat je niet te laat in actie komt, terwijl je weet dat 75% van de kinderen een of meer aandoeningen heeft. Wees er vroeg bij en laat niet een vergoedingssysteem daarop negatief doorwerken. Daar willen wij graag nader over horen.
Wat de adoptienazorg betreft ben ik blij dat de staatssecretaris zei dat de verwatering bij de overdracht aan gemeenten wordt voorkomen doordat de kennis en expertise van de Stichting Adoptievoorzieningen behouden blijft, juist omdat heel veel ouders dit als een laagdrempelige en kwalitatief uitstekende voorziening ervaren. Daar moeten wij dus zuinig op zijn. Ik hoor nog graag hoe het zit met andere aanbieders op het terrein van adoptienazorg.
De heer Recourt (PvdA): Voorzitter. Ook ik dank de bewindslieden voor hun antwoorden. Ik ben mijn eerste termijn begonnen met te zeggen dat er twee ontwikkelingen zijn die maken dat de wereld van adoptie in beweging blijft. Het is goed dat wij het daarover in de Kamer hebben. Het betreft de afname van het aantal interlandelijke adopties en de toename van het aantal «special need»-kinderen. Volgens mij zijn dat de twee lijnen waarlangs dit veld in beweging is.
Op het terrein van de nazorg, zowel structureel als gespecialiseerd, heeft de staatssecretaris mij weten gerust te stellen. Ik blijf nog wel een klein beetje «hangen» op de huisartsen. Ik ben ook bezig in het veld van de scheidingen, en daar hoor je ook dat, als een kind problemen heeft na de scheiding, het wel aan de scheiding zal liggen. Bij adoptie zul je waarschijnlijk hetzelfde mechanisme hebben: als er problemen zijn, zal de adoptie daar wel achter zitten. Ik begrijp dus de voorzichtigheid, maar we moeten niet alles meteen problematiseren en het in de adoptiehoek zoeken. Desalniettemin is het een statistisch gegeven dat er veel problemen zijn. Dan moet de huisarts wel tijdig worden gevonden.
Op het punt van de vergunninghouders heeft de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie mij gerustgesteld, in de zin dat er goede ontwikkelingen zijn.
Over Ethiopië wil ik nog zeggen dat ik, naar aanleiding van antwoorden op mijn vragen en van gesprekken die ik met relevante spelers heb gehad naar aanleiding van mijn kritische uitlatingen in de media, daarover op dit moment geen zorgen meer heb. Men heeft mij daarover in eerste termijn dan ook niet meer gehoord.
Voorzitter: De Wit
De voorzitter: Ik geef het woord aan de heer Van Oosten van de VVD-fractie.
De heer Van Oosten (VVD): Voorzitter. ik zal kort zijn. Ik dank de beide staatssecretarissen voor hun beantwoording. Ik ben met name content met de toezegging van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie om een terugkoppeling te geven over een aanstaande werkconferentie, waarin onder meer door de vergunninghouders zelf wordt gediscussieerd over de vraag hoe ervoor kan worden gezorgd dat de match tussen wensouder en wenskind wordt geoptimaliseerd. Ook wordt er nagedacht over de uitwisseling van gegevens, waar dat toegevoegde waarde kan hebben. Ik heb begrepen dat hier van de zijde van het ministerie informeel op zal worden aangedrongen.
Blijft voor mij nog over het punt van de geografische spreiding. Ik kan mij voorstellen dat het meerwaarde heeft wanneer je tot op zekere hoogt tot specialisatie kunt komen in bepaalde werelddelen, niet zozeer omdat die geografisch bij elkaar liggen, maar omdat ze dezelfde soort traditie, cultuur of rechtsstelsel kennen, waardoor je beter bekend bent met de centrale autoriteiten van de desbetreffende landen, met de wijze waarop zo'n land fungeert et cetera. Ik vraag mij af of de bewindslieden daarop nog iets dieper kunnen reflecteren. Zou dit via hun inzet een rol kunnen spelen bij de werkconferentie die in maart gaat plaatsvinden?
Voorzitter: Van Oosten
Staatssecretaris Teeven: Voorzitter. Ik dank de leden voor de opmerkingen in tweede termijn. De heer De Wit vroeg of eenmaal in de vijf jaar niet een beetje weinig is. Je zou het eens in de drie jaar kunnen doen, maar daarvoor moet ik wel artikel 16a van de Wobka wijzigen. Dit is niet iets wat je even snel doet. In de wet staat expliciet dat het eens in de vijf jaar gebeurt. De vraag is of je dit wilt. Wij hebben de wijziging in de Wobka destijds aangehouden. In het vorige algemeen overleg hebben wij daarover gediscussieerd. Het stond overigens niet in het wetsvoorstel. Er stonden wel allerlei andere dingen in over het kwaliteitskader, maar niet dit specifieke punt van de heer De Wit. Je kunt ook zeggen: wij houden de vinger aan de pols en een keer in de vijf jaar doen wij het zoals het nu in de wet staat.
Ik zal de Kamer graag op de hoogte houden van de voortgang met betrekking tot India.
De heer De Wit refereerde aan het artikel in NRC uit 2013. Wij hebben die indicatie voor Nederland helemaal niet. Ook niet voor andere landen, trouwens. Wij hebben in Nederland geen andere zaken dan die van Betty. Ik sluit mij aan bij wat de heer Recourt zei. Ook ik ben op dit moment niet ongerust over Ethiopië. Uiteraard kijken wij er wel steeds naar.
De kwestie die mevrouw Berndsen aanroerde, hebben wij ambtelijk aan de orde gesteld bij Buitenlandse Zaken. Ik zal bij de minister nog eens aandacht vragen voor de doorlooptijd van het afgeven van de benodigde documenten. Ik ga mij echter niet bemoeien met de keuzes van mijn collega van Buitenlandse Zaken voor het sluiten van posten in het kader van de bezuinigingen. Daar sta ik als staatssecretaris van Veiligheid en Justitie wat verder vandaan en dat wilde ik eigenlijk maar zo laten.
Mevrouw Berndsen (D66): dat snap ik, maar als deze staatssecretaris in zijn portefeuille last gaat krijgen van het beleid van zijn collega, ga ik ervan uit dat hij dit nadrukkelijk aan de orde stelt.
Staatssecretaris Teeven: Zeker. Wij hebben wel zorgen, en die zorgen zijn op de gebruikelijke wijze geuit. Buitenlandse Zaken heeft daarvan kennisgenomen. Ik vind het op dit moment nog niet nodig om aan de alarmbel te slingeren, om het maar zo te zeggen.
Dan kom ik nu op de vragen van de heer Van der Staaij. Mijn collega zal er uiteraard ook nog op reageren, maar in de nota naar aanleiding van het verslag bij de Jeugdwet die aan de Kamer is toegestuurd – uiteraard aan een andere commissie – kunnen de leden bij hoofdstuk 7.6. de opmerkingen terugvinden die mijn collega ik maken over adoptie in relatie tot de decentralisatie.
Ik dank de heer Recourt voor zijn opmerkingen. Wat de vraag van de heer Van Oosten betreft: wij zullen de kwestie van de geografische spreiding de komende maanden meenemen in onze communicatie in de richting van de werkconferentie. Je kunt best twee organisaties hebben in één werelddeel. Dat hoeft op zichzelf genomen geen probleem te zijn en het komt nu ook voor. Het kan echter zinvol zijn om niet heel weinig adopties uit een bepaald land te doen, terwijl een ander heel veel doet, waarbij je je dan meer toelegt op andere landen. Wij zullen dit punt, ook van de kennis van de cultuur en het rechtsstelsel, meenemen naar de vergunninghouders. Wij zullen ook bezien of het een reden kan zijn om het op de agenda te plaatsen. Maar nogmaals, men bepaalt zelf de agenda, maar wij kunnen wel suggesties doen. Dat staat ons altijd vrij.
Staatssecretaris Van Rijn: Voorzitter. Met het feit dat collega Teeven u wijst op een passage uit de Jeugdwet is toch maar weer het bewijs geleverd dat departementen niet alleen maar last van elkaar hebben, maar dat zij vooral ook gemak van elkaar kunnen hebben.
De heer De Wit en anderen hebben opmerkingen gemaakt over de oplossing die is gekozen samen met de VNG. Ik dank hem ervoor dat hij dit een goede manier vindt om verder te gaan. Het is met name de VNG zelf geweest die het belang heeft ingezien van goede nazorg en tot oplossingen is gekomen. Daarom maak ik de VNG expliciet een compliment voor de manier waarop zij met deze zaak is omgegaan in het licht van die heel moeilijke decentralisaties.
De heer Van der Staaij, de heer Recourt en mevrouw Berndsen vroegen hoe het zou gaan met de huisartsen en de handreiking. Die handreiking zal rond de zomer klaar zijn. Ik zeg toe dat ik die dan naar de Kamer stuur. U kunt dan meelezen hoe een en ander in die handreiking is geland en bezien of dat naar tevredenheid is gebeurd.
De voorzitter: Ik stel vast dat wij aan het einde zijn gekomen van dit algemeen overleg over adoptie. Er zijn vier toezeggingen gedaan.
– De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie zal in overleg gaan met de ambassadeur van Zuid-Afrika over discriminatie van adoptieouders en de Kamer hierover informeren.
– De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie zal het onderzoeksrapport van het Indiase Central Bureau of Investigation voorzien van een kabinetsreactie en aan de Kamer sturen.
Staatssecretaris Teeven: Dat was niet de toezegging die ik heb gedaan. Ik heb een heel andere toezegging gedaan. Ik heb de toezegging gedaan dat ik de Kamer op de hoogte zal houden van de ontwikkelingen rondom India.
De voorzitter: Dat klopt. Er is dus geen sprake van een actieve rol, maar wel van een informatierol zoals besproken. Daarmee vervalt de toezegging zoals ik die zo-even voorlas. Ik ga verder met de andere toezeggingen.
– De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie stuurt de Kamer voor de zomer van 2014 de uitkomsten van de werkconferentie van maart 2014, zoals zojuist besproken.
– De staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zal de handreiking naar de Kamer sturen.
Ik stel vast dat er geen behoefte is aan een VAO. Ik dank de beide bewindslieden en hun ambtelijke ondersteuning.
Sluiting 12.50 uur.