Vastgesteld 10 juli 2009
De vaste commissie voor Justitie1 heeft op 11 juni 2009 overleg gevoerd met minister Hirsch Ballin van Justitie over:
– de brief van de minister van Justitie d.d. 24 april 2009 over mogelijke misstanden bij adopties uit China (31 265, nr. 5);
– de brief van de minister van Justitie d.d. 15 juli 2008 ter aanbieding van het kwaliteitskader vergunninghouders interlandelijke adoptie (31 265, nr. 8);
– de brief van de minister van Justitie d.d. 10 september 2008 inzake interlandelijke adoptie uit China (31 265, nr. 9);
– de brief van de minister van Justitie d.d. 28 oktober 2008 met een kabinetsreactie op het Rapport interlandelijke adoptie «Alles van waarde is weerloos» van de commissie-Kalsbeek (31 265, nr. 10);
– de brief van de minister van Justitie d.d. 22 april 2009 met antwoorden op commissievragen over het Rapport interlandelijke adoptie «Alles van waarde is weerloos» van de commissie-Kalsbeek en over de nieuwe regeling financiële tegemoetkoming adoptiekosten (31 265, nr. 12);
– de brief van de minister van Justitie d.d. 24 november 2008 met de nieuwe regeling financiële tegemoetkoming adoptiekosten (29 689, nr. 231);
– de brief van de minister van Justitie d.d. 20 mei 2009 met het advies van prof. mr. C.J. Forder inzake lesbisch ouderschap (30 551, nr. 24);
– de brief van de minister van Justitie d.d. 9 juni 2009 inzake deelbemiddeling VS in het kader van de interlandelijke adoptie (31 265, nr. 13);
– de brief van de minister van Justitie d.d. 8 juni 2009 over de laatste ontwikkelingen rond adopties uit de VS (31 265, nr. 14).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand stenografisch verslag uit.
De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie,
De Pater-van der Meer
De griffier van de vaste commissie voor Justitie,
Nava
Voorzitter: Arib
Griffier: Van Doorn
Aanwezig zijn 10 leden der Kamer, te weten: Teeven, Timmer, De Pater-van der Meer, Van der Staaij, Koşer Kaya, Heemelaar, De Roon, Langkamp, Anker en Arib, en minister Hirsch Ballin van Justitie, die vergezeld is van enkele ambtenaren van zijn ministerie.
De voorzitter: Van harte welkom.
De heer Teeven (VVD): Voorzitter. De commissie-Kalsbeek publiceerde op 29 mei 2008 haar rapport «Alles van waarde is weerloos». Het handelen van de overheid is naar het oordeel van de VVD als het gaat om adopties uit de VS waardeloos. Waardeloos omdat er eerst maatregelen worden doorgevoerd, dan verkenningen naar de feitelijke situatie worden uitgevoerd en vervolgens die onjuiste verkenningen als een onderzoek worden aangeduid dat uiteindelijk niet blijkt te bestaan als de commissie voor Justitie de minister daarnaar vraagt. Het handelen van de regering inzake adopties uit de VS lijkt te zijn gebaseerd op drijfzand. Minister en vergunninghouder zakken weg in de prut die zij zelf aan het creëren zijn. De vergunninghouder gist, de commissie-Kalsbeek beslist en de minister opereert in de mist. Zo zou ik de huidige situatie het best kunnen omschrijven. De Amerikaanse overheid staat op het verkeerde been. Kandidaat-adoptiefouders verkeren in volstrekte onwetendheid. En er wordt niet gehandeld in het belang van het kind. Dat is het beeld dat oprijst na een periode van Hollandse adoptiesoap. Ik geef een voorbeeld. De minister zegt dat er zeventien geaccrediteerde organisaties zijn. In werkelijkheid zijn er in de VS 212 organisaties.
Laat er geen misverstand over bestaan dat ook de VVD-fractie vindt dat adoptie moet worden gezien als een manier om een permanente liefdevolle gezinssituatie te bieden aan een kind. Adoptie moet worden beoordeeld als een oplossing die in het belang van het kind wordt gekozen en niet in het belang van de adoptieouders. Nagenoeg alle adoptieouders die ik spreek, spreken er op dezelfde wijze over. Het zijn niet alleen politieke partijen geschoold op een bepaalde grondslag die op die mening het monopolie hebben.
Dat laat onverlet dat de feiten moeten worden gewogen en niet de denkbeelden. Dat laatste lijkt in dit dossier helemaal mis te zijn gegaan. Naar aanleiding van een hoorzitting in november 2008 heeft de minister op 22 april 2009 vragen van de Kamer beantwoord. Hij heeft aangegeven dat hij maatregelen ging nemen om adopties uit de VS strikter te controleren. Op basis van eigen onderzoek – ik onderstreep het vet – zou hij hebben geconcludeerd dat de VS het in het verdrag omschreven subsidiariteitsbeginsel niet op juiste wijze hanteert. Dit onderzoek blijkt sinds eergisteren niet te bestaan.
De minister en de Stichting Kind en Toekomst hebben zich naar het oordeel van onze fractie een onjuist oordeel gevormd over de inhoud en de betekenis van het beginsel. Zij gaan op de stoel van de VS zitten bij de beoordeling van de toepassing van het subsidiariteitsbeginsel. In artikel 4b van het verdrag is nadrukkelijk bepaald dat adoptie slechts kan plaatsvinden indien de bevoegde autoriteiten in de staat van herkomst, na de mogelijkheden tot plaatsing in die staat naar behoren te hebben onderzocht, hebben vastgesteld dat interlandelijke adoptie het hoogste belang van het kind dient. Het is de VVD-fractie dan ook niet geheel duidelijk of op het departement wel eens kennis is genomen van de guide to good practice die door de Haagse conferentie is gepubliceerd. Zo ja, dan had de minister geweten dat er bij plaatsing van het kind een hiërarchie bestaat die interlandelijke adoptie niet uitsluit en kapittelt op een wijze zoals hij thans doet. Daarnaast had de minister kunnen weten dat het subsidiariteitsbeginsel weliswaar een grondbeginsel bij adoptie is, maar dat de bepalende factor altijd het belang van het kind is. In de verdragstekst is letterlijk terug te vinden dat het een positieve stap is wanneer in de staat van herkomst een thuis voor het kind wordt gevonden. Een tijdelijke plaatsing in de staat van herkomst verdient in de meeste gevallen niet de voorkeur boven een permanente plaatsing elders in het kader van interlandelijke adoptie.
De minister en de Stichting Kind en Toekomst hebben met hun stellingname en maatregelen bewust de keuze gemaakt voor een onjuiste interpretatie van het subsidiariteitsbeginsel, namelijk dat interlandelijke adoptie altijd als een ultimum remedium moet worden gezien. Dat is echter niet het doel van het verdrag. Permanent verblijf in een instelling en opeenvolgend verblijf in pleeginstellingen kunnen nagenoeg nooit als een betere oplossing dan interlandelijke adoptie worden gezien. Sterker nog, verblijf van een kind in een instelling moet als ultimum remedium worden beschouwd. Laat de kinderen niet onnodig in een buitenlandse instelling als plaatsing in het kader van interlandelijke adoptie mogelijk is.
Hoofdstuk 2 van het verdrag is er volstrekt duidelijk over. De verantwoordelijkheid voor het voldoen aan het subsidiariteitsbeginsel ligt bij de staat van herkomst, de VS. Juist die staat, en eigenlijk alleen die staat, kan beoordelen of er voor het desbetreffende kind geen mogelijkheden voor interne of nationale adoptie bestaan. De staat van herkomst beschikt over alle feiten. Het belang van het kind is altijd de doorslaggevende factor. Dat kan betekenen dat het subsidiariteitsbeginsel moet wijken waar dat in het belang van het kind noodzakelijk is. De minister en de vergunninghouder lijken dat niet te willen begrijpen. Of willen dat bewust niet begrijpen. Zij blijven achter eigen stokpaardjes aanhollen. Een open mind is niet voldoende aanwezig.
Op basis van uiterst onvolledige verkenningen trekt de minister de vergaande conclusie dat bij adopties uit de VS niet aan het subsidiariteitsbeginsel wordt voldaan, omdat jonge kinderen die naar Nederland komen ook in de VS zelf geplaatst lijken te kunnen worden. Die conclusie is dan ook het uitgangspunt voor het nemen van vergaande maatregelen. Uit lezing van stukken, écht wetenschappelijk onderzoek en de literatuur blijkt dat de staat van opvang de mogelijkheid moet kunnen hebben om adopties tegen te houden als sprake is van significante juridische obstakels. Dat kan bijvoorbeeld het leeftijdsverschil tussen kind en adoptieouders zijn. Nederland mag in de voorwaardenbrief wel vergaande maatregelen opleggen, zoals nu is gebeurd, maar enkel en alleen als er in de VS ernstige misstanden zijn waarvan in concreto, zo is gebleken, geen sprake is. Zo ja, dan heeft de Stichting Kind en Toekomst jaren zitten slapen. Zij was immers ook voor 1 april 2008 de vergunninghouder. Extra eisen moeten altijd het belang van kinderen dienen. Dat doen ze thans in concreto niet.
Op 8 juni heeft de minister moeten toegeven dat er geen enkel serieus onderzoek in de VS is verricht. Dat blijkt ook wel, want anders had hij kunnen constateren dat juist Afro-Amerikaanse kinderen feitelijk in de VS zeer moeilijk kunnen worden geadopteerd. 15% van de kinderen in de VS, de Afro-Amerikaanse, maakt bijna 50% uit van de populatie in weeshuizen en pleegzorg. Dat is wrang maar waar. Uit het rapport Finding families for African-American children blijkt voorts dat deze kinderen een oververtegenwoordiging kennen in het pleegzorgsysteem, langere wachttijden in de pleegzorg hebben, een oververtegenwoordiging kennen in het adoptiesysteem, langere wachttijden hebben in de pleegzorg voorafgaand aan adoptie, veel kleinere kansen hebben om te worden geadopteerd, slechts weinig adoptieouders in de VS uiteindelijk feitelijk een Afro-Amerikaans kind adopteren, en een kleinere kans hebben om terug te keren naar hun geboortegezin. In Pennsylvania, Illinois en Californië is zelfs sprake van extreem veel Afro-Amerikaanse kinderen in de pleegzorg. Wist de minister dat eigenlijk wel?
En dan durft deze minister op een achternamiddag even te concluderen dat jonge kinderen zonder al te veel problemen lijken te kunnen worden geplaatst. Eens te meer het bewijs dat de Amerikaanse autoriteiten het best kunnen beoordelen of een kind in aanmerking komt voor interlandelijke adoptie.
Voorts heeft de minister van de Haagse conferentie te horen gekregen dat de voorkeur van de natuurlijke moeder niet mag prevaleren boven het subsidiariteitsbeginsel. Op zich is die constatering juist, maar het gebeurt ook niet in alle vijftig staten van de VS. Alle Amerikaanse rechters en geaccrediteerde bureaus moeten daar wettelijk kunnen aantonen dat zij zich hebben ingespannen om het kind in de VS te plaatsen. Wat voegt de controle van de Stichting Kind en Toekomst daar eigenlijk aan toe? Het was al zo voor 1 april en het zal niet kunnen veranderen.
De VVD-fractie concludeert dan ook dat de door de minister genomen verscherpte maatregelen op geen enkele wijze een positieve bijdrage leveren aan de belangen van Amerikaanse adoptiekinderen. Afro-Amerikaanse kinderen hebben in de VS een aanzienlijk kleinere kans op adoptie. De VS hebben in het kader van de ratificatie van het verdrag aanzienlijke uitvoeringsmaatregelen genomen met betrekking tot het subsidiariteitsbeginsel. De Amerikaanse rechter houdt zich goed en transparant aan het verdrag, iets waar de Stichting Kind en Toekomst een voorbeeld aan kan nemen. Verloop van tijd of een minimumleeftijdsgrens mag en kan niet bepalend zijn voor de vraag of aan het subsidiariteitsbeginsel wordt voldaan. De aanscherping van de toetsing is niet transparant en eenduidig, en leidt tot onnodige kosten. Het is geldklopperij.
Mevrouw Timmer (PvdA): Voorzitter. Voor de PvdA staat het belang van het kind voorop. Soms is dat belang, als een ouder niet zelf voor een kind kan zorgen, opgroeien bij familie. Soms lukt het via pleegzorg, maar dat is niet de ideale vorm. Helaas lukt het niet altijd, en dan komen adoptie en internationale adoptie in beeld. Natuurlijk realiseren wij ons ook dat soms bij betrokkenen het gevoel van recht op een kind ontstaat, terwijl wij weten dat dat niet reëel is. Het omgekeerde geldt overigens wel. Wat lastig is en blijft, is dat kinderen geen stem in het geheel hebben. Zij zijn immers vaak te jong. Des te belangrijker is het dat wij waarborgen dat elke handeling zorgvuldig, transparant, controleerbaar, zonder winstoogmerk en volgens de regels verloopt.
Vorig jaar hebben wij gedebatteerd over de misstanden in China. Wij kunnen ons vinden in de uiteindelijk getrokken conclusies, maar wij willen wel de toezegging dat wij onmiddellijk zullen worden geïnformeerd over onregelmatigheden.
Wij zijn blij met het kwaliteitskader. Naast nieuwe zaken is een aantal zaken uit de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie (Wobka) nog eens op een rijtje gezet.
Ik kom op de kabinetsreactie op «Alles van waarde is weerloos» en begin met een compliment voor de commissie-Kalsbeek. Het is een helder rapport geworden met veel waardevolle aanbevelingen. De meeste onderschrijft mijn fractie, maar over een paar zijn wij zeer kritisch.
Ik zal mijn inbreng niet al te juridisch maken. Het verdrag gaat uit van wederzijds vertrouwen en het belang van het kind. Wij delen allen het uitgangspunt dat bij adoptie het belang van de kinderen voorop moet staan. Dat moet voor het subsidiariteitsbeginsel gaan. Om tot een optimale vorm van adopteren te komen, moeten wij de discussie met een open mind aangaan. Het kader is het Haags Adoptieverdrag en daarbinnen moeten wij zo weinig mogelijk beperkingen opwerpen die niet in het belang van het kind zijn. Het belang van het kind zal de rode draad van mijn betoog worden. Ik ben er nog niet van overtuigd dat deelbemiddeling niet in het belang van het kind is. De bezwaren die de minister opwerpt, waren in eerste instantie gebaseerd op een verbod in het Haags Adoptieverdrag. Dit blijkt niet helemaal waar te zijn. Er is een mogelijkheid om adoptieouders een grotere verantwoordelijkheid te geven bij het adopteren van een kind, in ieder geval groter dan bij volledige bemiddeling. Het kabinet heeft in 2006 aangegeven dat die mogelijkheid bestaat. Laten wij ouders die deze route bewandelen, die ruimte bieden. Natuurlijk binnen de kaders van het verdrag en enkel het belang van de kinderen dienend.
Is het in het belang van het kind dat de birth mother in Amerika een advies mag uitbrengen over de toekomst van het kind? De VS menen van wel. Niets wijst erop dat het niet in het belang van het kind is. De moeder heeft het gevoel dat zij het beste voor haar kind heeft gekozen en zal zich, voor zover dat mogelijk is, enigszins tevreden voelen. Overigens zullen dan ook de rechter en de centrale autoriteit in de VS nog toestemming moeten geven. Daardoor blijft het advies van de moeder een advies. De VS hebben besloten tot deze procedure, omdat zij menen dat dit de beste manier is om met afstandsmoeders en hun kinderen om te gaan. Wij moeten de VS, een westers verdragsland, dat vertrouwen gunnen. De minister schrijft dat jonge kinderen goed geplaatst kunnen worden in de VS. Geldt dat ook voor Afro-Amerikaanse kinderen? Ik denk van niet. De werkelijkheid is anders. Door de sociaal-raciale scheiding die de VS nog steeds kennen, is de kans dat een Afro-Amerikaans kind voor binnenlandse adoptie in aanmerking komt, niet zo groot. Ik druk mij dan nog voorzichtig uit. Wij kunnen ons blijven afvragen hoe dat komt, omdat Amerikanen immers zelf wel veel kinderen uit Afrika adopteren. Maar ook hier zou er vertrouwen moeten zijn dat de VS zorgvuldig zijn met hun procedures en dat de rechter het zorgvuldig toetst.
Natuurlijk zullen wij nog moeten afwachten wat het antwoord is op de vraag die is voorgelegd aan de Haagse conferentie, maar de minister heeft een kleine handreiking gedaan in de brief van 8 juni. Hij schrijft dat de onrust begrijpelijk is en dat er een zekere mate van keuzevrijheid moet zijn. Moet ik dat uitleggen als een soort deelbemiddeling light? Daarnaast komt er een vergunninghouder bij. Dat vinden wij een belangrijke handreiking, maar het gaat niet ver genoeg. Wie zal worden betrokken bij de keuze voor de juiste vergunninghouder voor met name paren van gelijk geslacht? Hoe verhoudt zich dat tot het principe van één vergunninghouder per land? Wordt dat losgelaten? Wij hebben veel klachten ontvangen over de huidige vergunninghouder.
De minister noemt zeventien organisaties die volgens hem in de VS geaccrediteerd zijn. Ik vond een lijst met 212 organisaties. Betekent dat dat van die organisaties een flink aantal geen interlandelijke adopties doet of niet met Nederland of alleen naar de VS?
Er worden veel begrippen gebruikt, zoals «een redelijke termijn». Wat zijn «redelijke inspanningen» en wat is «een tijdige adoptieplaatsing»? Kan de minister dit in relatie brengen met de vijfjarige leeftijd waarover is gesproken? Ook hier moet het belang van het kind voorop blijven staan. Welk belang heeft het kind erbij als het eerst een halfjaar tot een jaar in foster care zit om vervolgens voor adoptie te worden aangeboden? Als de VS de overtuiging hebben dat zij binnen 60 dagen voldoende inspanningen kunnen leveren om het kind in eigen land te plaatsen, dan moeten wij het vertrouwen hebben dat dat ook gebeurt. Ik vraag de minister om de aangescherpte criteria in te trekken totdat er meer duidelijkheid is van de HCCH. Aspirant-adoptiefouders die reeds in een deelbemiddelingsprocedure zitten, moeten de procedure zonder extra beperkingen kunnen afronden. Het is niet chic om tijdens de wedstrijd de spelregels te veranderen.
Mevrouw Koşer Kaya (D66): Zegt de PvdA klip-en-klaar dat deelbemiddeling moet blijven?
Mevrouw Timmer (PvdA): Uit mijn conclusie zal blijken wat ik ervan vind.
Ik kom bij de antwoorden op mijn schriftelijke vragen. De aanvullende criteria die de minister heeft ingevoerd, zijn niet duidelijk. De centrale autoriteit heeft voorwaarden gesteld die kennelijk niet goed zijn nageleefd. Het gaat om een striktere toets, om een onderbouwing van de inspanningen die de VS doen om het kind in het land geplaatst te krijgen. Ik vind het allemaal nogal vaag. De geboortemoeder moet counseling krijgen. Staat dat in het verdrag? Vertrouwt de minister de VS niet dat dit zorgvuldig gebeurt? Krijgen meisjes en vrouwen in Nederland die verplichte counseling ook? Is dat altijd al zo geweest?
Het is duidelijk: mijn fractie is niet overtuigd door de argumenten om deelbemiddeling af te schaffen. Wij zijn er niet van overtuigd dat dit juridisch niet in het Haags Adoptieverdrag zou passen.
De heer Teeven (VVD): Mevrouw Timmer zegt dat de maatregelen van de minister waarschijnlijk gebaseerd zijn op onjuiste conclusies rondom Afro-Amerikaanse kinderen en op een onjuiste grondslag. Er worden op dit moment heel veel kinderen geadopteerd die jonger zijn dan één jaar. 88% is jonger dan vijf jaar. Is dat ook niet een reden om de maatregel af te wijzen?
Mevrouw Timmer (PvdA): Uit mijn inbreng is gebleken dat ik in elk geval nog een heleboel vragen aan de minister heb. Hier en daar trek ik de getrokken conclusies in twijfel.
De heer Teeven (VVD): Uit uw tekst begreep ik dat u de conclusies niet in twijfel trekt, maar dat u ze ook betwist.
Mevrouw Timmer (PvdA): Met name de conclusie over de Afro-Amerikaanse kinderen betwist ik. Ik noem ook het verschil tussen een verkenning en een onderzoek. Net als de heer Teeven heb ik de andere onderzoeken ook gelezen en zie ik dat daar spanning tussen zit.
Mevrouw Koşer Kaya (D66): Ik wil op die deelbemiddeling inzoomen. Niet overtuigd zijn van argumenten suggereert dat de PvdA wél voor afschaffing van deelbemiddeling zou kunnen zijn als de minister andere argumenten naar voren brengt. Ik wil van de PvdA klip-en-klaar horen of de partij vindt dat deelbemiddeling moet worden afgeschaft. Mijn fractie is daar helder in.
Mevrouw Timmer (PvdA): Mijn fractie is niet voor het afschaffen van deelbemiddeling. Ik heb het verwoord zoals ik het verwoord heb, omdat er kennelijk nog een vraag bij het Permanente Hof ligt. Kennelijk is het juridisch nog niet helemaal duidelijk of het past. Wij denken dat het past, zeker onder artikel 22 van het Haags Adoptieverdrag. Dus daar moeten wij helderheid over hebben. Als achteraf blijkt dat het juridisch echt absoluut onmogelijk is ...
Mevrouw Langkamp (SP): Mevrouw Timmer spreekt over deelbemiddeling, maar de argumenten die zij gebruikt om niet voor het afschaffen van deelbemiddeling te zijn, zijn van toepassing op de VS. Ik geef het toe: de meeste deelbemiddeling vindt plaats vanuit de VS. Het gebeurt echter ook vanuit andere landen. Hoe staat de PvdA-fractie daartegenover?
Mevrouw Timmer (PvdA): Het zendend land bepaalt veel. De VS en Nederland hebben een interpretatieverschil, zoals blijkt uit de vraag bij het Permanente Hof. Ik weet dat er ook uit andere landen deelbemiddeling plaatsvindt. Als je deelbemiddeling niet afschaft, geldt dat ook voor die landen. Maar dan wel onder dezelfde strenge voorwaarden: belang van het kind voorop, eerst proberen in eigen land.
Mevrouw Langkamp (SP): Dat betekent dat uw fractie accepteert dat er onvoldoende controlemogelijkheden bij deelbemiddeling zijn als het gaat om adoptie uit andere landen. Dat betekent dat het risico bestaat van oneigenlijke geldstromen. Er zijn wel degelijk allerlei bezwaren tegen adoptie via deelbemiddeling.
Mevrouw Timmer (PvdA): Ik vind dat niet. Een van mijn eerste zinnen luidde dat er geen winstoogmerk mag zijn en dat al die andere dingen ook afgekaart moeten zijn. Als blijkt dat in een land deelbemiddeling plaatsvindt waarbij niet wordt voldaan aan deze voorwaarden, dan kan het dus niet. Dat neemt niet weg dat wij dat moeten blijven controleren. Het gebeurt bij de VS ook.
De heer Anker (ChristenUnie): Ik vind het interessant wat mevrouw Langkamp aankaart. De VS zijn bewust een westers land genoemd. Wij moeten de VS daarin kunnen vertrouwen. Ik vertrouw de VS ook ietsjes meer dan China, maar dan nog wordt het verhaal wel helemaal aan de VS opgehangen. Ik herinner aan de vreselijke dingen in Sri Lanka en Haïti.
Mevrouw Timmer (PvdA): Bij de wantoestanden in China ging het steeds om volledige bemiddeling. Ook dat is geen garantie dat er niets misgaat. Voor alles geldt dat wij moeten blijven controleren. Dat wij bij wantoestanden in contact moeten treden met de autoriteiten. De Kamer heeft na de wantoestanden in China niet besloten om adoptie uit China geheel stil te zetten. Er is een onderscheid tussen landen, maar daarom is het ook belangrijk om per land contact te leggen en afspraken te maken. Als het verdragslanden betreft, gebeurt dat binnen het kader van het verdrag. China is niet het meest mooie voorbeeld.
Het punt van de 30 deelbemiddelingen vinden wij wat merkwaardig, mede gezien het feit dat Amerika twee vergunninghouders krijgt.
Er is een aantal keren een kind geadopteerd uit Marokko, maar volgens Marokko is adoptie niet toegestaan.
Is de minister bekend met de situatie in Kenia, waar mensen een aantal maanden met hun adoptiekind wonen voordat zij mogen adopteren? Er ontstaan daar veel problemen. Kan dat via de ambassade uitgezocht worden?
Ik hou een pleidooi voor nazorg. De tegemoetkoming in de kosten is een kleine stap, maar nog niet conform het voorstel van de commissie-Kalsbeek. Met het amendement-Wolfsen is al duidelijk geworden dat de PvdA niet voor heel strenge leeftijdsgrenzen is. Hoeveel verzoeken zijn er al ingediend om daarvan af te wijken? Ook in dit kader moet het gaan om het belang van het kind.
Hoe zit het met het internationale toezicht? Een motie van de heer Van der Staaij, ingediend bij de begrotingsbehandeling voor 2008, is indertijd aangenomen. Wat is hiermee gebeurd? Kunnen wij binnen de VN iets zoeken waar wij dit vorm kunnen geven?
Ik hoop dat duidelijk is geworden dat ook voor de PvdA het belang van het kind boven alles gaat.
Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA): Voorzitter. Ik moet op een andere manier beginnen dan ik mij voorgenomen had, maar ik heb vanochtend de heer Teeven op de radio een opvatting over mijn partij horen debiteren die hij niet gedaan zou hebben als hij opgelet zou hebben bij de vorige debatten over interlandelijke adoptie. Ik citeer mijzelf bij een debat op 27 juni 2007 in de plenaire zaal: «Wij zijn inderdaad van mening dat het niet uitmaakt of kinderen door een vader en moeder of door twee ouders van gelijk geslacht worden opgevoed. Dit blijkt ook uit opvoedkundige situaties. Ik kan nog een citaat geven, maar misschien is het zo voldoende. Nogmaals, als de heer Teeven opgelet had, had hij vanochtend niet gezegd wat hij gezegd heeft.
De heer Teeven (VVD): De VVD-fractie heeft heel goed opgelet, maar zeggen en doen zijn verschillende dingen. Je kunt als vertegenwoordiger van de CDA-fractie zeggen dat paren van gelijk geslacht deze rechten hebben en vervolgens een minister hebben die zegt dat na de ondertekening door de VS van het Haags Adoptieverdrag, deelbemiddeling niet meer mogelijk is. Dan blijkt dat het onderzocht wordt en wel mogelijk is. Vervolgens draait de partij beleidsmatig deelbemiddeling de nek om. Je kunt wel hardop zeggen dat je ervoor bent, maar als je daar in de werkelijkheid niet naar handelt ...
Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA): Dat is niet wat u gezegd hebt, mijnheer Teeven. U zult in mijn betoog bevestigd krijgen wat ik daarnet van mijzelf geciteerd heb.
De oorspronkelijke aanleiding tot dit debat waren berichten in de media over mogelijke misstanden rond adopties uit China en India. In beide landen is onderzoek gedaan. Er is overleg geweest met de adoptieautoriteiten aldaar. Of er werkelijk sprake van misstanden is, kan niet worden aangetoond. Garanderen dat alles rond het afstand doen door de biologische ouders volstrekt volgens de internationale zorgvuldigheidseisen is gegaan, kan helaas ook niet. In India loopt het onderzoek nog. De minister heeft adopties uit India inmiddels stopgezet. China en India zijn landen die het Haags Adoptieverdrag hebben ondertekend. Daarmee verplichten zij zich de procedures die gevolgd moeten worden als de biologische ouders afstand doen, correct te volgen. Daar hoort bij dat ouders pas afstand kunnen doen na de geboorte van het kind, in volle vrijheid, niet onder dwang of tegen betaling et cetera. Verder moeten ouders begeleid worden bij de vraag wat afstand doen betekent. Wordt de beslissing tot afstand doen alsnog genomen, dan dienen de autoriteiten na te gaan of er in het eigen land mogelijkheden zijn om het kind bij familie of pleegouders te plaatsen of om in het eigen land adoptiefouders te vinden. Wanneer dat allemaal niet kan, mag pas de beslissing worden genomen het kind voor interlandelijke adoptie aan te melden.
Nu zou men kunnen denken dat opvang in India of China niet erg voor de hand ligt, maar het tegendeel is waar. In toenemende mate worden Chinese kinderen in China geplaatst, bij familie, in pleeggezinnen of bij adoptieouders. Voor India geldt iets dergelijks. Een aantal vergunninghouders heeft al jarenlang contact met India en/of China. Bij volledige bemiddeling weten zij dan ook met wie zij te maken hebben. Soms zijn kinderen die voor interlandelijke adoptie in aanmerking komen, kinderen met gezondheidsproblemen of een handicap – wij noemen dat «special need»-kinderen – maar in China gaat het ook om kinderen die te vondeling zijn gelegd.
Naast volledige bemiddeling komen verzoeken voor deelbemiddeling voor. Tot voor kort gebeurde dat uitsluitend in landen die het Haags Adoptieverdrag hadden getekend noch geratificeerd. Wij kennen verhalen van mensen die tijdens een reis in contact komen met een kinderhuis en het aanbod krijgen om een kind in hun gezin op te nemen. Willen deze paren werkelijk tot adoptie overgaan, dan moeten zij in ieder geval beginseltoestemming in Nederland hebben. Daarna melden zij dit contact bij de Nederlandse vergunninghouder. En die moet vervolgens controleren of dit contact betrouwbaar is. In de praktijk blijkt dit voor de vergunninghouder lastig te controleren te zijn. Wordt wel aan alle voorwaarden voor interlandelijke adoptie voldaan? Weten wij zeker dat er geen biologische ouders meer zijn waar het kind nu of in de toekomst iets van heeft te verwachten? Is volstrekt duidelijk dat er geen familie is waar het kind terecht kan? Ook is moeilijker te achterhalen wat de gezondheidstoestand of de leeftijd van het kind is. Met andere woorden, kloppen de documenten wel? Hoe is het kind in het kinderhuis gekomen en waarom? Dit soort onderzoek is bij deelbemiddeling zeer tijdsintensief en dan nog zullen de twijfels groot zijn. Het is niet moeilijk voor te stellen dat de aspirant-adoptiefouders die het kind of het contact zelf gevonden hebben, vol ongeduld al deze noodzakelijke onderzoeken met argusogen bekijken.
De heer Teeven (VVD): De VS hebben na 1 april 2008 het verdrag ondertekend. Wie moet de controle uitvoeren, de Amerikaanse of de Nederlandse overheid? Wie heeft het primaat om ervoor te zorgen dat alles in de VS goed gaat? Wij sluiten een verdrag met de VS. Op andere onderdelen vertrouwen wij de VS. Wie heeft het primaat?
Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA): Wij hebben geen verdrag met de VS gesloten, wij hebben het Haags Adoptieverdrag ondertekend en geratificeerd. De VS hebben dat ook gedaan. De VS zijn verantwoordelijk voor onderzoek en voor het bezien van de mogelijkheden van een kind om in de VS geplaatst te worden.
Ik heb er veel begrip voor dat ouders die zelf een contact gevonden hebben, het lastig vinden om al die procedures te moeten aanzien. En toch hebben wij onder het Haags Adoptieverdrag afgesproken dat wij deze correctheid wel zullen opbrengen. Juist vanwege de combinatie van een moeizaam onderzoek en de emotionele betrokkenheid van de adoptiefouders, is de commissie-Kalsbeek tot de conclusie gekomen dat de risico’s voor het kind om later geconfronteerd te worden met onduidelijkheden over zijn ware afkomst, te groot zijn. Ik noem voorbeelden uit landen die het Haags Adoptieverdrag niet ondertekend hebben. De gevallen waarbij het evident fout is gegaan zijn bekend. Wij kennen uit het verleden Haïti, Honduras en Cambodja. Voor de toekomst zeg ik er iets bij: Malawi staat ook niet op de lijst van landen die getekend hebben. Vanwege deze onzekerheden en oncontroleerbaarheden begrijpen wij dat de minister de voorkeur geeft aan volledige bemiddeling.
Wat ik tot nu toe schets, betreft adopties uit landen die wij, vanwege het feit dat grote armoede bij grote delen van de bevolking voorkomt, beschouwen als ontwikkelingslanden. Echter, wat betreft de zorg voor kinderen zonder ouders die in kommervolle omstandigheden in hun land dreigen op te groeien, hebben de landen door ondertekening van het Haags Adoptieverdrag aan de rest van de wereld kenbaar gemaakt dat zij die zorg zo veel mogelijk zelf willen bieden. Daarin verschillen deze landen dus niet van menig Europees land dat het Haags Adoptieverdrag heeft ondertekend.
Sinds ongeveer een jaar zijn de VS eindelijk toegetreden tot het Haags Adoptieverdrag. Het heeft lang geduurd. Een zo welvarend en beschaafd land als de VS, een land waar zoveel duizenden kinderen per jaar vanuit de hele wereld naartoe komen om een goed adoptiegezin te vinden, had het verdrag natuurlijk veel eerder moeten ondertekenen. Nu het gebeurd is, zou je mogen verwachten dat de VS de sociale infrastructuur en de begeleidende zorg voor ouders die niet kunnen overzien hoe zij de zorg voor en opvoeding van hun pasgeboren kind moeten regelen, vergelijkbaar op orde hebben als landen in Noord- en West-Europa. Kennelijk is dat niet het geval, gelet op de petitie die ons in duizendtallen heeft bereikt.
Dat de juridische bijstand in de VS heel anders is geregeld dan bij ons weten wij. Gespecialiseerde advocatenkantoren zijn van een andere statuur dan vergunninghouders in Nederland, waar voor een groot deel vrijwilligers werken. Vandaar ook dat de bepaling uit het Haags Adoptieverdrag van het ontbreken van een winstoogmerk bij bemiddeling voor adoptie op gespannen voet staat met de adoptiepraktijk van voor het tekenen van het Haags Adoptieverdrag. Wij gaan ervan uit dat de VS ook deze eis van het Haags Adoptieverdrag gaat naleven. Uit de cijfers blijkt dat de VS voor veel adoptieouders een aantrekkelijk deelbemiddelingsland was. Het contact is vaak een advocatenkantoor, terwijl bij deelbemiddeling alsnog een Nederlandse vergunninghouder moet controleren of alle procedures correct worden afgehandeld. Waarom kan dat niet gewoon eenvoudig via volledige bemiddeling? De centrale autoriteiten van Nederland en de VS kunnen hun vergunninghouders zeer wel afspraken laten maken conform artikel 12 van het Haags Adoptieverdrag.
Ik vraag de minister wat adoptieouders mogen verwachten die al een beginseltoestemming hadden en die een contact in de VS hebben aangedragen voordat de minister zijn brief aan de Kamer schreef waarin hij meldt dat hij deelbemiddeling wil afschaffen.
Ik stel wederom de situatie rondom adoptie in Nederland aan de orde. Het lijkt erop dat dit onderwerp een taboe is; het wordt nauwelijks besproken. Het wekt mijn verbazing dat het ministerie niet ruimhartig omgaat met gegevens over Nederlandse kinderen die voor adoptie in aanmerking komen. De precieze aantallen worden niet gegeven. Er wordt met gemiddelden van de laatste tien jaar gewerkt, maar voor zover ik bij het CBS kan nagaan, ging het in 2005 en 2006 nog om meer dan 40. Er wordt een aantal extra eisen aan aspirant-adoptiefouders gesteld als zij in aanmerking willen komen voor adoptie van een kind dat in Nederland geboren wordt. Die eisen worden niet gesteld bij de wens om uit het buitenland te adopteren. Vanwaar dat verschil?
De commissie-Kalsbeek beveelt aan om ook in Nederland te onderzoeken of adoptie geen vorm kan zijn voor al die duizenden pleegkinderen die hier op langdurige pleegzorg zijn aangewezen.
Mevrouw Koşer Kaya (D66): Ik begrijp dat de CDA-fractie deelbemiddeling niet ziet zitten. Met volledige bemiddeling is ongeveer € 8000 gemoeid. Voor deelbemiddeling gaat het om € 1000. Ik ken geen enkel geval uit de VS waarin het verkeerd is gegaan. Pleit de CDA-fractie dus voor een veel duurdere vorm van adoptie?
Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA): U hebt mij goed begrepen: onder het Haags Adoptieverdrag is deelbemiddeling niet mogelijk. Wij verschillen daarover van mening met de heer Teeven. Juristen die in de commissie-Kalsbeek gewerkt hebben, zien eigenlijk ook geen mogelijkheid voor deelbemiddeling onder het verdrag. Ik weet dat er op dit moment nog een consultatie over plaatsvindt, maar mijn interpretatie is dat het niet kan. Mevrouw Koşer Kaya noemt bedragen. Ik weet dat Nederlandse vergunninghouders tot $ 36 000 hebben betaald aan een bemiddelingsbureau in de VS. Dat moeten wij, denk ik, ook even meenemen.
De heer Van der Staaij (SGP): Voorzitter. Het is lang geleden dat wij over zoveel stukken rond adoptie tegelijkertijd hebben kunnen spreken. Dat is op zichzelf toe te juichen uit het oogpunt van een samenhangende benadering. Tegelijkertijd kun je met zeven minuten spreektijd niet erg veel met zoveel onderwerpen. Veel detailkwesties kunnen gelukkig later nog bij het wetsvoorstel worden besproken dat de minister voor komend najaar in het vooruitzicht heeft gesteld.
Voor de SGP-fractie is uitgangspunt dat adoptie een waardevolle maatregel is voor kinderen in nood, voor kinderen voor wie in gezinsverband geen toekomst is in het land van herkomst. Wij moeten oog hebben voor legitieme wensen van adoptieouders, wij moeten vertraging en onnodige bureaucratie voorkomen, maar te allen tijde moet het belang van het kind vooropstaan, niet alleen in woorden, maar ook in daden. Wij steunen de uitgangspunten voor interlandelijke adoptie, zoals die zijn opgenomen in het kwaliteitskader. Interlandelijke adoptie moet aan hoge zorgvuldigheidseisen voldoen. Iedereen is daar uiteindelijk mee gebaat. Wij moeten een uiterste inspanning verrichten om misstanden te voorkomen, maar wij weten dat wij helaas nooit kunnen uitsluiten dat er zaken fout gaan. Dat is ook een beetje de teneur in de brieven rond misstanden die wij hebben ontvangen.
Ik kom op een toekomstvisie. Hoe denkt de minister over adoptie? Is het een aflopende zaak of is het iets wat nog wel even zal blijven? De SGP-fractie vindt het te optimistisch om te denken dat adoptie niet meer nodig zal zijn en een aflopende zaak is. Zeker, de aantallen lopen terug, maar de patronen zijn nogal grillig. In sommige landen, bijvoorbeeld Zuid-Afrika, is sprake van procedurele belemmeringen voor kinderen die in feite wel voor adoptie in aanmerking zouden komen. Hoe spanningsvol het ook is, wij vinden dat er echt een tweesporenbeleid nodig is. Enerzijds moeten wij volop inzetten om adoptie overbodig te maken, en opgroeien in het land van herkomst met alle mogelijke middelen te bevorderen. Anderzijds mag van de Nederlandse regering worden verwacht dat zij zich actief opstelt in het ondersteunen van legitieme wensen van Nederlandse aspirant-adoptiefouders zolang er volop kinderen zijn die gebaat zijn bij interlandelijke adoptie. Dat is spanningsvol, maar voor ons is het essentieel dat beide sporen serieus worden genomen. Is de regering niet erg afhoudend als het gaat om het verkennen van nieuwe mogelijkheden, het ondersteunen van vergunninghouders bij het aangaan van nieuwe contacten? Er wordt wel erg snel gezegd dat zoiets bijt met de inzet op het overbodig proberen te maken van adoptie. Is dat niet te kort door de bocht?
Wat is het perspectief voor binnenlandse adoptie? In het regeerakkoord staat dat het kabinet denkt over verruiming van adoptiemogelijkheden als onderdeel van het pakket van positieve maatregelen gericht op het bieden van alternatieven voor afbreking van zwangerschap. Wat gaan wij daarvan merken?
Er is nog weinig steun voor de toezichthoudende adoptieautoriteit, voornamelijk omdat veel landen zeggen dat wij elkaar moeten vertrouwen. Het vertrouwensbeginsel is het uitgangspunt van het verdrag. Het is een mooi beginsel, maar wij zien dat er in allerlei landen het nodige misgaat. Daarom zou het toch goed zijn om hieraan te blijven trekken, ook al heeft het niet direct effect. Er moet gewerkt worden aan internationaal toezicht, ook op het Haags Adoptieverdrag. Zolang het meerdere internationaal niet lukt, moet gewerkt worden aan meer Europese afstemming. Er zijn aanzienlijke verschillen. Neem de kwestie van jonge baby’s uit Amerika. Is het wel conform het Haags Adoptieverdrag om die door Nederlandse ouders te laten adopteren? Als wij dat in Nederland niet wenselijk vinden, maar andere landen er heel anders over denken, dan gaan die jonge baby’s naar Frankrijk of Italië. Wat zijn wij er in het belang van het kind dan mee opgeschoten? Ik zie dit als een onderstreping van het belang van gemeenschappelijke kaders en toepassing van het Haags Adoptieverdrag. Een goede samenwerking is noodzakelijk om de kwaliteit van het adoptieproces ook in andere landen te helpen verbeteren. De vrijwilligheid van afstand en dergelijke zaken moeten goed worden ingevuld.
Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA): Als Nederland zou stoppen met het toestaan van het adopteren van jonge baby’s, doen andere Europese landen dat misschien wel, aldus de heer Van der Staaij. Ik meen in een van de brieven gelezen te hebben dat Scandinavische landen al helemaal niet meer uit de VS adopteren en dat het in Duitsland ontzettend terugloopt.
De heer Van der Staaij (SGP): U geeft zelf aan dat er in andere landen anders over gedacht wordt. Er zijn verschillen in de toepassing. Als je als Nederland een maatregel neemt, help je je doel dus niet altijd. Ik noem het als een krachtig argument voor een zo veel mogelijk gelijke interpretatie en toepassing van het Haags Adoptieverdrag, te beginnen in Europa.
Deelbemiddeling is geen adoptie door homoparen van kinderen uit Amerika. Ik vind dat een onzuivere vermenging. Je moet allereerst bekijken of je deelbemiddeling een goed systeem vindt. Het heeft niet alleen op Amerika betrekking, maar ook op andere landen. Voor ons staat voorop dat het eigen kwaliteitskader onverkort moet gelden. Wij moeten daar op geen enkele manier afbreuk aan doen. De mogelijkheden voor deelbemiddeling zullen volgens het aangescherpte kwaliteitskader beperkt zijn, maar tegelijkertijd hebben wij bedenkingen bij het algeheel afschaffen ervan, met name vanuit de optiek dat wij ons daarmee wel erg afhankelijk maken van alleen de vergunninghouders. Moet er in het systeem van wet- en regelgeving niet ergens een ventiel zijn? Als vergunninghouders door capaciteits- of beleidsoverwegingen niet echt gericht zijn op nieuwe contacten, moeten wij de mogelijkheden daarvoor behouden. Amerika wordt in een beperkt aantal situaties van deelbemiddeling naar volledige bemiddeling gebracht. Zonder die deelbemiddeling was die volledige bemiddeling misschien helemaal niet gerealiseerd. Is er niets te vinden waarmee er in eerste instantie mogelijkheden blijven bestaan buiten vergunninghouders om?
Wij zijn het eens met de beperkte uitbreiding van de leeftijdsgrenzen. Wij vinden de mogelijkheden nog wel te beperkt voor plaatsing van een tweede kind. Dit is in het belang van het eerste kind. Het is wenselijk dat daar wat meer speling rond de leeftijd is.
Het is goed dat er een financiële tegemoetkoming is gekomen. De vormgeving heeft de charme van de eenvoud, maar is wel wat willekeurig. Bij een aantal kinderen dat de afgelopen jaren geadopteerd is, is bekeken wat er via de fiscale weg voor betaald is. Daarmee komt de minister op ongeveer € 3700 uit. Is dat het reële bedrag? Voordat wij dit definitief in het wetsvoorstel regelen, moeten wij het maar eens wat serieuzer bekijken. Wat zijn de effecten in het licht van de spreiding van kosten die bij adoptieouders wel vrij fors kan zijn?
Wij zijn erg voor een meer integrale benadering van pleegzorg en adoptie. Van de nazorg moet echt snel werk worden gemaakt door Jeugd en Gezin. Wij wachten al zo lang op een goede regeling.
Wij zijn voor een langere bewaarplicht van gegevens. Er moet zo veel mogelijk informatie worden achterhaald in het land van herkomst. Dat is later van belang voor geadopteerde kinderen.
Mevrouw Langkamp (SP): De heer Van der Staaij pleit voor een soort tussenweg tussen volledige bemiddeling en deelbemiddeling. Hij wil deelbemiddeling althans niet volledig afwijzen. Geldt dat voor alle landen van herkomst?
De heer Van der Staaij (SGP): Er zijn landen met heel weinig mogelijkheden voor kinderen die daaruit geadopteerd worden. Vaak gaat het dan om een kreupel overheidsapparaat en om gebrekkige controle. Na een soort quickscan kan de conclusie zijn dat het niet reëel is om erin te investeren. In landen waar wij bijvoorbeeld sterke bilaterale relaties mee hebben en waar de overheid best aardig functioneert, kan dan misschien nog geen vergunninghouder actief zijn, maar is er wel een reële mogelijkheid met behoud van alle kwaliteitseisen. Is het dan wel fair om die mogelijkheid helemaal af te snijden? Is het systeem dan niet te rigide geworden?
Mevrouw Koşer Kaya (D66): Voorzitter. Het is goed om te horen dat de SGP soms ook heel pragmatisch naar dingen kan kijken.
De heer Van der Staaij (SGP): Dit is uitlokking. Als ik echt pragmatisch zou zijn, zou ik zeggen: er is nogal een lobby van D66 en andere partijen vooral gericht op adoptie door homoparen, en omdat dat vooral aan de deelbemiddeling is, ben ik tegen deelbemiddeling. Dat doe ik juist niet. Ik probeer het zuiver te benaderen. Is deelbemiddeling in de kern nu wel of niet een zorgvuldige procedure? Ik vraag mevrouw Koşer Kaya ook om een beetje principiële benadering. Laat u niet door eenzijdige lobby’s beïnvloeden!
Mevrouw Koşer Kaya (D66): Mijn opmerking was heel aardig bedoeld, maar goed, het is niet overgekomen.
Voor D66 is interlandelijke adoptie, zowel via deelbemiddeling als volledige bemiddeling, in het belang van het kind. Als wij het belang van het kind vooropstellen, dan moet ook deelbemiddeling mogelijk zijn. Het biedt kinderen een goede kans voor opvang in een liefdevol en kansrijk gezin in Nederland. Daar spreekt het Haags Adoptieverdrag ook over. De maatregelen die de minister voorstelt, ontnemen deze kinderen die kansen. Het is bovendien onacceptabel dat de minister, net nu interlandelijke adoptie via deelbemiddeling voor met name homoparen is toegestaan, de enige mogelijkheid hiertoe in de praktijk afsluit. Terwijl wij al jaren aan dit traject werken, strooit de minister nu zand in de voortratelende machine. Het lijkt alsof de minister deze mogelijkheid bewust probeert te frustreren.
Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA): Mevrouw Koşer Kaya zegt dat de minister zand in de machine strooit, maar ik concludeer dat zij bedoelt: wat jammer dat de VS het Haags Adoptieverdrag hebben getekend.
Mevrouw Koşer Kaya (D66): Wat een bizarre conclusie! Het is juist goed geweest dat de VS het verdrag hebben ondertekend.
Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA): Dat verdrag legt de VS verplichtingen op.
Mevrouw Koşer Kaya (D66): Nogmaals, het lijkt erop dat de minister deze mogelijkheid bewust probeert te frustreren. Zag de minister eerst belemmeringen in het Haags Adoptieverdrag, nu ziet hij ze in de Wobka. De minister lijkt te zoeken naar steeds nieuwe argumenten voor het afschaffen van deelbemiddeling en het beknotten van adopties uit de VS. Noemde hij eerst het argument van illegale adoptie die deelbemiddeling in de hand zou werken en het gebrek aan tijd en middelen voor controle, nu baseert hij zijn plan op het subsidiariteitsbeginsel. De werkwijze van de Amerikaanse autoriteiten waarbij de biologische moeder haar voorkeur kan uitspreken voor interlandelijke adoptie, zou hier niet aan voldoen. Maar is het niet de rechter die uiteindelijk beslist over de adoptie? Suggereert de minister dat de centrale autoriteit in de VS zich niet houdt aan het Haags Adoptieverdrag? Waarom maakt hij adoptie uit de VS moeilijker, terwijl daaruit de afgelopen tien jaar al 300 adopties zijn goedgekeurd? Deelt de minister de opvatting dat door afschaffing van deelbemiddeling het aantal adoptiekinderen per jaar met 10% afneemt? Hoe ziet de minister dit in het licht van het aantal jaarlijkse adopties waaraan vergunninghouders moeten voldoen? De bereidheid van de minister om een tweede vergunninghouder in de VS toe te laten die in het bijzonder zal bemiddelen voor homoparen, doet hier toch niet aan af? In theorie is dit een gunstige ontwikkeling, maar in de praktijk is er nauwelijks nieuws onder de zon. Erkent de minister hiermee impliciet dat de Stichting Kind en Toekomst niet voor homoparen wil of kan bemiddelen? Spelen de financiële middelen hierbij ook een rol? Heeft het simpelweg te maken met geld? Welke andere vergunninghouder zou deze rol moeten vervullen? Denkt de minister dat met het toelaten van een tweede vergunninghouder adoptiebureaus in de VS wél zullen bemiddelen voor homoparen? Is de minister bereid om alsnog zijn toezegging na te komen om deelbemiddeling pas af te schaffen als dit in de praktijk is afgelopen? Op welke wijze denkt de minister nieuwe mogelijkheden voor adoptie door homoparen te bewerkstelligen?
De belofte om pas tot afschaffing van deelbemiddeling over te gaan na afloop van de praktijk van deelbemiddeling wordt door de minister geschonden. Het onderzoek waar de minister over spreekt, blijkt niet meer dan een verkenning. Een werkbezoek van enkele dagen, een paar telefoontjes en het bijwonen van een conferentie vormen bij elkaar toch echt geen onderzoek. Is er met vooraf opgestelde vragenlijsten gewerkt? Welke concrete vragen zijn gesteld? Met welke instellingen is precies gesproken? Waarom wordt het onderzoek niet openbaar gemaakt? Moet ik de minister gewoon op zijn blauwe ogen geloven? Of zijn het grijze, zoals ik net hoor? Ik zal hem in de toekomst wat dieper in de ogen kijken. De minister zegt dat uit zijn onderzoek is gebleken dat zeer jonge kinderen probleemloos in de VS zelf geplaatst kunnen worden. Deelt de minister de opvatting dat het merendeel van de adoptiekinderen zwart is? Juist de plaatsing van deze kinderen is in de VS moeilijker.
De minister wijst op het strengere beleid van andere Europese landen jegens adopties uit de VS. Die opmerking lijkt gebaseerd te zijn op informatie van één vergunninghouder uit Noorwegen. Wat moet ik daarmee?
Ik concludeer. Deelbemiddeling mag niet sneuvelen. Het Haags Adoptieverdrag en de Wobka vormen voor zover ik het kan zien geen belemmering voor een keuze uit geaccrediteerde Amerikaanse adoptie-instellingen. Er zijn 212 goedgekeurde Amerikaanse instellingen. De aanvullende eisen moeten van tafel. Ik hoop dat deze plannen niet ingegeven zijn door een traditioneel idee over de samenstelling van gezinnen bij dit kabinet.
De heer Van der Staaij (SGP): Mevrouw Koşer Kaya denkt dat er van alles achter de intentie om deelbemiddeling af te schaffen zit. Het idee komt echter van de commissie-Kalsbeek, de Commissie lesbisch ouderschap en interlandelijke adoptie. Verwijt mevrouw Koşer Kaya ook deze commissie dat zij zich door een te traditionele gezinsopvatting heeft laten leiden?
Mevrouw Koşer Kaya (D66): Ik leg alle argumenten naast elkaar. Ik kijk wat er precies in het Haags Adoptieverdrag staat. Ik kijk naar de Wobka. Uit dit alles kan ik niet de conclusie trekken dat deelbemiddeling niet zou mogen. En dan ga ik er beweegredenen achter zoeken.
De heer Heemelaar (GroenLinks): Voorzitter. De commissie-Kalsbeek heeft weloverwogen een uitgebreide analyse gemaakt van de pijnpunten in de adoptiepraktijk, waarvoor hulde. Het valt te prijzen dat de commissie nog eens heeft benadrukt dat het belang van het kind voorop dient te staan. Onder alle omstandigheden verdient het aanbeveling om kinderen bij hun eigen ouders te laten opgroeien. Maar dat kan niet altijd, en daarom zitten wij hier. Het is verschrikkelijk dat ouders er uit bittere armoede toe gedwongen worden hun eigen kinderen ter adoptie aan te bieden. Het is nog verschrikkelijker dat er in gevallen van internationale adoptie ook sprake kan zijn van onregelmatigheden en misbruik. Daarom steunen wij de opvatting dat de kwetsbaarheid van kinderen vergt dat er duidelijke regels komen voor adoptie en dat die ook gehandhaafd worden.
Dat gezegd hebbend, kan de fractie van GroenLinks constateren dat zij de meeste adviezen van de commissie-Kalsbeek ondersteunt en dat zij positief is over het feit dat de minister de meeste adviezen ook volgt. Ik haal er eentje uit: de verhoging van de leeftijdsgrenzen is een langgekoesterde wens van GroenLinks. Maar het hoofdpunt van deze bespreking gaat helaas in tegen wat wij graag willen.
Vanochtend vroeg schoten de woorden Miami Nightmare door mijn hoofd. Voor de jongeren onder ons: dat was een groot feest midden jaren tachtig in het Amsterdamse Concertgebouw, waarin massaal geprotesteerd werd tegen Anita Bryant. Anita Bryant was een fotomodel en sinaasappelkoningin in Amerika die niets liever deed dan het bestrijden van homoseksualiteit. Wij hebben daar toen massaal tegen geprotesteerd. Ik moest daaraan denken toen ik de plannen zag voor het afschaffen van deelbemiddeling. Wij hebben het net voor elkaar dat homoseksuelen en lesbische stellen gewoon wettelijk kunnen adopteren, en dan wordt het in de praktijk nagenoeg onmogelijk gemaakt. Dat kan niet waar zijn. Het is een nachtmerrie dat wij daarover nu moeten gaan spreken. Afschaffing van deelbemiddeling treft niet alleen homoseksuele adoptiefouders, maar ook heteroseksuele adoptiefouders. De fractie van GroenLinks heeft ook gesproken met heteroseksuele wensouders die hun mogelijkheden als gevolg van deze beleidsvoornemens zagen slinken.
De voornemens van de minister om deelbemiddeling af te schaffen zijn gebaseerd op ondeugdelijke gronden. Het is überhaupt de vraag waarom er iets aan deelbemiddeling moet veranderen. De incidenten die zich hebben voorgedaan, zijn namelijk incidenten bij volledige bemiddeling en niet bij deelbemiddeling. De controle op die deelbemiddeling is al strenger en bevat meer stappen dan de volledige bemiddeling.
Daarnaast en daarbovenop wil de minister ook nog eens hogere eisen stellen aan de adoptie vanuit de Verenigde Staten. De leeftijdsgrens van vijf jaar voor het desbetreffende kind wordt genoemd. Wij denken dat de minister daar niet over gaat. Volgens ons is dat een zaak van de Amerikaanse overheid en de Amerikaanse rechter. Wij vragen de minister dan ook wat de reactie is van de Amerikaanse overheid op de plannen van de Nederlandse regering. Ik kan mij zo voorstellen dat de Amerikaanse overheid er «not amused» over is dat de minister zich daarover uitspreekt. Het lijkt er toch op dat wij doen alsof de Verenigde Staten een soort bananenrepubliek zijn. Ook nu al beslist de onafhankelijke Amerikaanse rechter op grond van het belang van het kind en het subsidiariteitsbeginsel of het kind in het buitenland kan worden geplaatst. Ik herinner de commissie eraan dat vorig jaar een werkbezoek is afgelegd aan New York. Onderdeel van dat werkbezoek was een bezoek aan een adoptiebureau. Mijn collega Naïma Azough, die ik hier vervang, was juist erg onder de indruk van de kwaliteit van het besluitvormingsproces bij dat adoptiebureau.
Ook onderzoek van dr. Curry-Sumner van de Universiteit van Utrecht maakt duidelijk dat er wel degelijk vraag is naar internationale adoptie van kleine, jonge kinderen onder de vijf uit Amerika. Het is eerder genoemd: Afro-Amerikaanse kinderen worden in de Verenigde Staten onvoldoende geadopteerd. Het is natuurlijk fnuikend voor de hechtingsmogelijkheden voor kleine kinderen als er vijf jaar gewacht moet worden voordat een besluit kan worden genomen over adoptie. Dat is veel te lang; dat moet veel sneller kunnen.
Wij zijn dus tegen de afschaffing van deelbemiddeling. Wij zijn tegen de verhoging van de leeftijdsgrens en ook tegen de aangemelde verscherping van toetsing in andere landen. Niemand weet trouwens nog waaruit dat bestaat en hoe dat zal verlopen. Ook daarover is veel onrust bij wensouders. Het heeft tientallen kinderen en wensouders die momenteel bezig zijn met deelbemiddeling vanuit de VS zwaar getroffen dat dit nu allemaal ter discussie staat. Wij hebben dat allemaal goed kunnen merken in de afgelopen maanden.
Wij hebben geconstateerd dat er nu ook een financiële tegemoetkoming komt voor ouders voor de adoptiekosten van € 3700. Gezien de totale adoptiekosten vinden wij dit een bescheiden tegemoetkoming, die ook nog eens voor alle adoptieouders hetzelfde is. GroenLinks pleit voor een progressieve benadering, dus voor een inkomensafhankelijke tegemoetkoming.
Wij hebben stukken ontvangen over het lesbisch ouderschap, waaronder het advies van Caroline Forder. Dit ligt in lijn met het wetsvoorstel, maar daarover zullen wij later dit jaar verder spreken.
De heer De Roon (PVV): Voorzitter. In de loop van de afgelopen jaren zijn een aantal zaken met betrekking tot interlandelijke adoptie aan het licht gekomen die voor beroering hebben gezorgd. Het lijkt erop dat door die zaken het denken over interlandelijke adoptie aan het veranderen is. Mijn fractie is van mening dat, als ook maar het kleinste vermoeden bestaat dat in een bepaald land misstanden plaatsvinden met betrekking tot adoptie, de adoptie uit het desbetreffende land tijdelijk moet kunnen worden stopgezet. Elk kind dat op basis van criminele handelingen bij adoptiefouders terechtkomt is er dan ook een te veel. Als gebleken is dat dat soort misstanden zich in een herkomstland voordoen, is er alle reden om op de rem te gaan staan bij de adopties als het herkomstland daar niet of onvoldoende tegen optreedt.
Het Haags Adoptieverdrag wijst interlandelijke adoptie aan als een ultimum remedium. Internationale adoptie komt pas aan de orde als andere mogelijkheden niet tot een oplossing voor het kind hebben kunnen leiden. Of dat zo is, is naar de mening van mijn fractie primair ter beoordeling van de autoriteiten van het land van herkomst. De meest wenselijke situatie is natuurlijk dat een kind opgroeit bij zijn biologische ouders of in zijn natuurlijke omgeving. Tot adoptie dient pas te worden overgegaan als dit inderdaad in het belang van het kind gebeurt. Dat uitgangspunt wordt door mijn fractie gedeeld. Interlandelijke adoptie is een ultimum remedium. Als interlandelijke adoptie aan de orde komt, is het van groot belang dat dit met een zorgvuldige procedure wordt gewaarborgd. Op zichzelf steunen wij wel het initiatief tot het in werking laten treden van een zogenaamd kwaliteitskader voor vergunninghouders. Naar verwachting zullen de gestelde kwaliteitseisen kunnen bijdragen aan een kwalitatief verantwoord en zorgvuldig adoptieproces waarin de belangen van het kind vooropstaan.
Ik kom toe aan een belangrijk onderwerp van dit overleg, te weten het rapport van de commissie-Kalsbeek en de reactie van de minister daarop. Op aanbeveling van de commissie-Kalsbeek is de minister nu voornemens om de zogenaamde mogelijkheid van deelbemiddeling door zelfdoeners af te schaffen of in ieder geval te bemoeilijken. Als belangrijk argument wordt gegeven dat er bij deelbemiddeling onvoldoende mogelijkheden zijn voor toezicht en controle. Ik ben van mening dat dit primair ter beoordeling staat van het land waar het kind vandaan komt. Maar ik ben ook van mening dat, ook als je daar vanuit Nederland voldoende zicht op wil houden, het hele argument van de minister toch voorbarig is. In het kwaliteitskader dat ik net al noemde, is ervoor gekozen om de kwaliteitseisen integraal van toepassing te laten zijn op interlandelijke adopties die via deelbemiddeling tot stand komen. Bovendien wordt in datzelfde kwaliteitskader verwezen naar een op handen zijnde circulaire over deelbemiddeling waarin nader op de procedure bij deelbemiddeling zal worden ingegaan. Is het dan niet verstandiger en ook logischer om af te wachten of het verscherpen van die kwaliteitseisen voor deelbemiddeling effect zal hebben op de controleerbaarheid van de procedures in het land van herkomst?
Telkens werd door de minister verwezen naar een mysterieus onderzoek dat zou zijn verricht en waar hij belangrijke conclusies uit opmaakt, maar dat wij nog steeds niet echt goed kennen. Uit een brief die wij deze week van de minister hebben ontvangen, blijkt dan dat het onderzoek toch niet meer is dan een verkenning. Dat lijkt mij een substantieel verschil. Een gedegen onderzoek kan ingrijpende maatregelen wellicht rechtvaardigen, maar een eerste verkenning, zoals nu blijkt uit de brief van de minister, geeft slechts een algemeen beeld of een eerste indruk. Nu het slechts om een verkenning blijkt te gaan, vraag ik mij af hoe het te verdedigen is om op grond van een verkenning ingrijpende maatregelen te nemen die deelbemiddeling zouden tegengaan. Bij deelbemiddeling uit de VS is naar mijn idee niet gebleken van gevallen waarin belangen van kinderen ernstig zijn geschonden. Ik vraag de minister uit te leggen waarom hij op basis van een voorlopige verkenning toch meent vergaande stappen te moeten nemen.
De minister heeft behoorlijk wat onrust veroorzaakt met betrekking tot de regelgeving rondom adoptie. Zoals ik al zei, werd het argument aangevoerd dat de procedures niet voldoende controleerbaar en transparant zouden zijn. Mij bekruipt het idee dat de plotselinge wijziging van het gehanteerde beleid die de minister nu voorstelt niet bijdraagt aan het vertrouwen en de transparantie rondom adoptie, nog te zwijgen over de rechtszekerheid voor de mensen die nu al betrokken zijn bij een zogenaamde deelbemiddelingsprocedure. Het veranderen van de regels tijdens het spel moet niet zomaar kunnen. In eerste instantie neig ik ertoe om tegen de minister te zeggen: blijf van die deelbemiddeling uit de VS af tenzij u concrete gevallen kunt aantonen waarin gebleken is dat er zwaar ten nadele van de belangen van kinderen is gehandeld.
Uiteraard ben ik niet tegen een verscherpte toetsing als daarvoor gegronde redenen zijn, want het gaat toch om het welzijn van kinderen. Mijns inziens dient er, als de minister toch op deze weg verder meent te moeten gaan, eerst een volwaardig onderzoek plaats te vinden alvorens er eventueel, afhankelijk van de uitkomsten van zo’n onderzoek, kan worden overgegaan tot maatregelen of beleidswijzigingen. Dat is toch wel het minste wat de minister verschuldigd is aan al die aspirant-adoptiefouders die al jaren te goeder trouw in een deelbemiddelingsprocedure zitten en voor wie dit ingrijpende emotionele en financiële gevolgen kan hebben. Voor alle duidelijkheid, ik zie geen aanleiding op dit moment om de weg in te slaan van een diepgaand onderzoek naar deelbemiddeling uit de VS, omdat naar mijn idee nooit is gebleken dat daarbij gebeurtenissen hebben plaatsgevonden waardoor daadwerkelijk de belangen van geadopteerde kinderen geschaad zijn.
Mevrouw Langkamp (SP): Voorzitter. Wat zou het toch mooi zijn als alle kinderen bij hun eigen ouders, bij familie of in een ander gezin in het eigen land zouden kunnen opgroeien, want dan zou interlandelijke adoptie niet meer nodig zijn. Maar helaas, dat is een illusie. Soms is het wel degelijk in het belang van het kind dat het door een buitenlands gezin wordt geadopteerd. Uitgangspunt moet daarbij wat ons betreft – volgens mij zijn wij het hier allemaal over eens – in ieder geval zijn dat ouders worden gezocht voor het kind en niet andersom, hoe begrijpelijk de kinderwens van ouders ook kan zijn.
Interlandelijke adoptie is per definitie een kwetsbaar proces, waarbij heel veel mis kan gaan. Als er iets misgaat, is dat ook een drama. De SP maakt zich nog steeds zorgen over het hele adoptieproces, want recentelijk zijn er weer signalen gekomen dat er zaken misgaan. Ik noem misstanden in Nigeria en Malawi. Wanneer denkt de minister dat het onderzoek is afgerond naar hetgeen zich destijds in India heeft afgespeeld bij drie adoptieschandalen aldaar?
Zorgvuldige procedures zijn daarom van groot belang. Het kwaliteitskader dat van toepassing wordt op de vergunninghouders heeft dan ook de steun van mijn fractie. Maar hoe is nu het toezicht op de vergunninghouders precies geregeld en welke sanctiemogelijkheden zijn er bij het niet naleven van de regels? Behoren met dit kwaliteitskader misstanden nu definitief tot het verleden? Kortom, biedt het kwaliteitskader voldoende garantie dat het van nu af aan allemaal goed gaat? Wat doen wij als in bepaalde landen zaken mis blijven gaan? Wanneer komt het moment dat wij het vertrouwen moeten opzeggen in een bepaald land?
Een ander punt van zorg is de juistheid en de volledigheid van het dossier van de geadopteerde. Is nu voldoende gegarandeerd dat vergunninghouders de juistheid van de gegevens over het gezin en de herkomst kunnen inschatten? Een bewaartermijn van 30 jaar is echt veel te kort en 50 jaar misschien ook nog wel. Maak daar 80 of misschien zelfs wel 100 jaar van. Graag krijg ik een toezegging van de minister.
Wat mijn fractie betreft, zou het goed zijn als er in het land van herkomst met Nederlands geld een opvanghuis wordt ingericht waar kinderen worden ondergebracht voordat zij naar Nederland vertrekken. Intussen kan dan de herkomst van het kind zorgvuldig worden gecontroleerd, kan worden gekeken of het proces van afstand doen goed is gegaan, kan worden beoordeeld of het kind in staat is om zich te hechten en kunnen ook ouders ontdekken of een match mogelijk is. De minister noemt dit kostbaar en moeilijk uitvoerbaar, maar daarmee kan wel heel veel narigheid worden voorkomen. Je moet zeker weten dat er vrijwillig en zonder druk afstand is gedaan en dat de kans op hechtingsproblemen minimaal is. Is de minister dan ook bereid tot het oprichten van dergelijke opvanghuizen in de landen van herkomst?
Mevrouw Timmer (PvdA): Dat roept natuurlijk onmiddellijk de vraag op hoe ver de SP wil gaan in de inmenging in dit soort besluitvorming in andere landen. In het hele rijtje dat mevrouw Langkamp noemt hoor ik nergens de besluitvorming die in de landen van herkomst plaatsvindt, waar de rechter uiteindelijk ook nog eerst een oordeel velt.
Mevrouw Langkamp (SP): Ik begrijp de vraag niet helemaal. Ik had het net over een opvanghuis. Ik neem aan dat mevrouw Timmer dat niet bedoelt.
Mevrouw Timmer (PvdA): Ja, dat bedoel ik wel. Mevrouw Langkamp wil dat de rechter een uitspraak doet, daarna moeten die kinderen in een opvanghuis en dan moet er worden gekeken...
Mevrouw Langkamp (SP): Om de kans op slagen maximaal te laten zijn, stelt mijn fractie voor om het op die manier te regelen. Dat betekent dat, voordat het kind overgaat naar Nederland, langer de tijd wordt genomen om ter plekke te kijken of alles klopt, of alles in orde is, om alles zorgvuldig na te gaan en om het contact tussen de toekomstige ouders en het kind te laten plaatsvinden om te kijken of er een goede match is.
Mevrouw Timmer (PvdA): Ik snap wat u zegt. Ik heb in mijn inbreng gevraagd naar de situatie in Kenia, waar dat nadrukkelijk gebeurt. Hebt u nagedacht over de consequenties voor eventuele adoptiefouders? Moeten zij dan een jaar vrij nemen, moet dat anderhalf jaar of twee jaar?
Mevrouw Langkamp (SP): Dat is misschien een misverstand, dat ik gelijk uit de wereld kan helpen. Ik heb het absoluut niet over zo’n lange periode. Het adoptieverlof is bij mijn weten nu vier weken. Wij zouden misschien moeten kijken of dat wat langer zou kunnen. Maar als je je als ouders zorgvuldig voorbereidt, heb je wellicht ook voldoende vakantiedagen. Op die manier zouden wij er ook kunnen komen.
De heer Teeven (VVD): Zou mevrouw Langkamp mij kunnen uitleggen of haar voorstel voor alle landen geldt? Zij maakt bijvoorbeeld een punt van de procedure in Malawi. Ik zou mij kunnen voorstellen dat zij dat daar ziet. Hoe ziet haar fractie dat voor de VS? Daar zou het wel eens helemaal niet in het belang van het kind kunnen zijn dat bijvoorbeeld een Afro-Amerikaans kind onnodig lang in een opvangtehuis verblijft.
Mevrouw Langkamp (SP): Ik merk wel aan de reacties dat het woord «opvangtehuis» misschien tot misverstanden leidt. Het lijkt alsof wij kinderen onnodig lang in een tehuis willen stoppen, maar dat willen wij nu juist absoluut niet. Wij zeggen alleen: zorg dat alles zorgvuldig is nagegaan voordat wordt overgegaan tot het overbrengen van het kind naar Nederland. Bijvoorbeeld in sommige staten van de VS hebben de ouders die afstaan nog 60 dagen bedenktijd. Stel dat de moeder zich bedenkt. Dat komt gewoon voor. Dan moet het kind weer terug naar de VS. Juist om dergelijke schrijnende situaties te voorkomen zou je misschien iets langer kunnen wachten voordat je het kind fysiek overbrengt.
De heer Heemelaar (GroenLinks): Wat doe je die kinderen aan, wat doe je de adoptiefouders aan, wat doe je de biologische ouders aan? Ik denk dat dit in alle gevallen slecht is en dat wij dit helemaal niet moeten willen. Heeft mevrouw Langkamp zich voorgesteld hoe dat moet plaatsvinden? Dan wordt er onder ogen van mensen die dat keuren gekeurd of de hechting redelijk op gang komt. Dit is volgens mij volkomen onpedagogisch.
Mevrouw Langkamp (SP): De heer Heemelaar had het er in zijn eigen bijdrage ook al over dat het in het belang van het kind is om zo jong mogelijk geadopteerd te worden. Ja, tot op zekere hoogte is dat waar. Een kind hecht zich vanaf een half jaar tot drie jaar. Als het aan ons zou liggen, zou een kind bij voorkeur ook voordat het een half jaar is of daarna geadopteerd worden. Juist de hechting is ontzettend belangrijk en is niet per se nodig bij de nieuwe ouders. Het gaat erom dat het kind zich hecht. Ik ben het absoluut niet eens met degenen die zeggen dat het idee van een opvanghuis heel slecht is voor de adoptiefouders, voor de afstandouders en voor het kind zelf. Het is heel slecht als er achteraf sprake is van misstanden, als achteraf blijkt dat er een grote hechtingsproblematiek speelt bij het kind waardoor het zich niet hecht en de kans heel groot is dat het niet goed komt met dat kind. Juist om dat te voorkomen doe ik dit voorstel. Het is juist in het belang van alle drie de partijen.
Mevrouw Koşer Kaya (D66): Ik denk niet dat wij 100% zekerheid in welke situatie dan ook voor elkaar kunnen krijgen. Ik werd getriggerd door de match tussen adoptiefouders en het kind. Stel dat er geen match is, zeggen de ouders dan: ik doe het toch maar niet? Wij kopen toch geen dingen in een winkel?
Mevrouw Langkamp (SP): Nee, dat ben ik helemaal met mevrouw Koşer Kaya eens. Maar wij moeten tegelijkertijd constateren dat de kinderwens van aanstaande adoptiefouders vaak zo sterk is dat zij er ook maar geen enkele seconde over nadenken of het wel 100% oké is.
Mevrouw Koşer Kaya (D66): Denkt mevrouw Langkamp nu echt dat ouders zomaar tot zo’n beslissing komen? Ik vind dat echt onbestaanbaar.
Mevrouw Langkamp (SP): Nee, dat denk ik helemaal niet. U legt mij nu woorden in de mond die ik absoluut niet uitspreek.
De heer Van der Staaij (SGP): Ik ben ook adoptiefvader van twee kinderen, dus ik weet een beetje hoe het in de praktijk gaat. Je denkt niet: het is maar zo, wij willen zo graag dus wij vergeten al die regels maar. Weet mevrouw Langkamp welke mallemolen er nodig is, hoeveel verklaringen, gangen naar de rechtbank en weet ik wat allemaal meer, en welke regels ook in het land van herkomst vaak gelden rondom bedenktijd, de termijn die je in het land moet verblijven en dergelijke? Kortom, voor welk probleem geeft zij nu precies de oplossing?
Mevrouw Langkamp (SP): Voor de problemen die ik zojuist noemde. Ik hoop dat u geluisterd hebt naar de argumenten waarom ik dit voorstel doe. Uiteindelijk moet het belang van het kind altijd vooropstaan. Ik twijfel absoluut niet aan de beste bedoelingen die ouders hebben, wanneer zij een kind willen adopteren. Laat daar absoluut geen misverstand over bestaan. Mijn voorstel is juist bedoeld om ervoor te zorgen dat de kans van slagen maximaal is.
Ik kom bij de adoptiezorg en -nazorg. Intensieve en structurele begeleiding vanaf het moment van plaatsing is van groot belang, zoals onder anderen hoogleraar adoptie Hoksbergen bepleit. Ik heb de indruk dat er nog steeds onvoldoende kennis en capaciteit is in de geestelijke gezondheidszorg en ook de jeugdzorg om om te gaan met complexe problemen, vaak ook op psychosociaal gebied, die helaas bij veel geadopteerden voorkomen. Graag krijg ik daarop een reactie van de minister.
Dan kom ik bij de leeftijdsgrens. Ik heb moeite met het voorstel om de leeftijdsgrens voor te adopteren kinderen te verhogen naar acht jaar. Wat is de achtergrond van dat voorstel? Weet de minister ook zeker dat er met deze verruiming geen negatieve effecten zullen optreden? Uit welk optreden blijkt dat? Ik heb al eerder gezegd dat een kind eigenlijk het beste geadopteerd zou kunnen worden voor of na de hechtingsfase. Graag krijg ik een reactie van de minister daarop.
Het is toegestaan dat er geringe betalingen worden gedaan aan personen of instanties die in het andere land bij adopties zijn betrokken. Dat vindt mijn fractie een gevaarlijk advies, want je weet nooit precies waarvoor er exact wordt betaald. Daarin schuilt het gevaar van kinderhandel. Dat moet ons inziens ten allen tijde voorkomen worden.
Mijn fractie is van mening dat adoptie vanuit de VS mogelijk moet blijven. Er zijn geen schandalen of misstanden in de VS bekend. Alleenstaanden en homoparen zijn vooralsnog voor adoptie afhankelijk van de VS. Daar heeft zich ook een praktijk ontwikkeld die gekenmerkt wordt door veel transparantie en controle. De SP heeft moeite met deelbemiddeling bij adoptie uit andere landen dan de VS, want deelbemiddeling is onvoldoende controleerbaar. Dat bleek ook al in 2004 uit de evaluatie van de Wobka. Mensen zoeken soms een land uit waar het adoptiesysteem geheel onbekend is. Er is vaak gebrek aan tijd en middelen om de zaak te onderzoeken; er is het risico van oneigenlijke geldstromen. Het uitgangspunt moet wat ons betreft altijd zijn dat ouders worden gezocht voor het kind en niet andersom. Dat laatste lijkt bij deelbemiddeling wel eens het geval te zijn. Helaas vindt adoptie vanuit de VS ook via deelbemiddeling plaats. De minister stelt dan ook voor dat adoptie vanuit de VS voortaan via volledige bemiddeling door een tweede vergunninghouder moet plaatsvinden.
Mevrouw Timmer (PvdA): Weet mevrouw Langkamp dat deelbemiddeling en contacten die aspirant-adoptiefouders zelf leggen soms uiteindelijk verworden tot een contact waarvan ook andere vergunninghouders gebruik kunnen maken? Deelbemiddeling heeft juist veel meer contacten opgeleverd.
Mevrouw Langkamp (SP): Ik heb het niet over contacten, maar over controle en controlemomenten.
Mevrouw Timmer (PvdA): De contacten die daar uiteindelijk uit voortvloeien, zijn natuurlijk allemaal gecontroleerd en goedgekeurd. Anders zouden ze daar nooit via volledige bemiddeling zaken mee mogen doen. Dat is nu juist mijn punt. Wat begon als een deelbemiddelingscontact dat gecontroleerd is, wordt uiteindelijk een contact dat ook door de vergunninghouders voor volledige bemiddeling wordt gebruikt.
Mevrouw Langkamp (SP): Dat ben ik met u eens, maar wat is uw vraag?
Mevrouw Timmer (PvdA): U zegt dat die deelbemiddeling gebeurt met contacten die niet goed controleerbaar zijn, maar dat bestrijd ik.
Mevrouw Langkamp (SP): Dat heb ik niet gezegd. In het totale proces van deelbemiddeling, vergeleken met volledige bemiddeling, is er sprake van minder controlemomenten, zeker als het gaat om andere landen dan de VS. Dat is mijn punt.
Mevrouw Timmer (PvdA): Dan zijn wij het daar nu over eens.
De heer Van der Staaij (SGP): Ik ben helemaal geroerd vandaag door het vertrouwen dat partijen zoals de SP en GroenLinks in de Amerikaanse rechtsstaat stellen. Als woordvoerder Buitenlandse Zaken maak ik dat wel eens anders mee. Begrijp ik uit de visie van mevrouw Langkamp op deelbemiddeling goed dat eigenlijk alleen Amerika te vertrouwen is en dat deelbemiddeling alleen voor Amerika moet worden gehandhaafd en dat in geen enkel ander land te verwachten is dat aan diezelfde kwaliteitseisen kan worden voldaan?
Mevrouw Langkamp (SP): De heer Van der Staaij loopt een beetje vooruit op mijn bijdrage. Ook als het gaat om de Verenigde Staten zouden wij op termijn toe willen naar een situatie van volledige bemiddeling.
De heer Heemelaar (GroenLinks): GroenLinks is niet alleen voor het handhaven van deelbemiddeling in Amerika, maar ook voor deelbemiddeling in andere landen. Dat zijn wij op grond van kennis die wij hebben van de praktijk, niet omdat wij het land wel of niet sympathiek vinden. Ik vind het trouwens een heel leuk land; ik ga er heel vaak heen. Maar wij zien het dus wat breder.
De voorzitter: Ik stel voor dat mevrouw Langkamp haar betoog vervolgt en afrondt.
Mevrouw Langkamp (SP): De minister heeft voorgesteld om voortaan met een tweede vergunninghouder te werken, wanneer het gaat om adoptie uit de VS. Op zichzelf lijkt dat ons op termijn een goed alternatief voor deelbemiddeling, maar wij stellen wel een aantal voorwaarden waaraan eerst moet worden voldaan voor adoptie uit de VS. Kan de minister garanderen dat de mogelijkheden om vanuit de VS te adopteren gelijk blijven en dus niet beperkt worden? De argumenten voor en onderbouwing van het voorstel om beperkingen aan te brengen en verscherpte eisen te stellen hebben mijn fractie net zo min als de andere fracties overtuigd. Er zal op zijn minst eerst aanvullend onderzoek moeten plaatsvinden voordat de minister ons daarvan zal kunnen overtuigen.
Kan de minister in ieder geval garanderen dat alle lopende procedures gewoon voortgezet worden? Ik heb begrepen dat er nog steeds 150 lopen. Die liggen op dit moment min of meer stil. Het zou natuurlijk heel vreemd zijn, als die procedures opeens totaal niet meer zouden deugen.
Per wanneer zou de tweede vergunninghouder van start kunnen gaan? Ik heb al begrepen dat de NAS zich heeft aangeboden voor de bemiddeling als tweede vergunninghouder. Dat zou snel moeten kunnen gebeuren.
Is de minister bereid om aan alle vergunninghouders duidelijk te maken dat zij bij adoptie geen onderscheid mogen maken tussen homoparen en heteroparen, niet alleen niet op papier maar zeker ook niet in de praktijk? Waarom zijn er bijvoorbeeld geen ontwikkelingen met landen zoals Zuid-Afrika en Brazilië, als het gaat om adoptie door homoparen?
De heer Teeven (VVD): Tot mijn blijdschap staat de SP-fractie dichterbij onze fractie dan ik had gedacht, maar ik heb toch nog een vraag. Waarom vindt mevrouw Langkamp dat wij voor adoptie uit de Verenigde Staten op termijn toch van deelbemiddeling naar volledige bemiddeling moeten? Kan zij haar argumenten daarvoor aangeven?
Mevrouw Langkamp (SP): Ik hoop dat ik duidelijk heb aangegeven welke bezwaren wij hebben tegen deelbemiddeling en dat wij er graag op termijn van af willen. Dan kun je een keuze maken. Maken wij een uitzondering voor de Verenigde Staten, als het gaat om deelbemiddeling? Of zeggen wij – daar kiezen wij vooralsnog voor – dat wij eigenlijk van deelbemiddeling in het algemeen af zouden moeten? Dat zou ook consequenties hebben voor de Verenigde Staten, maar die mogen er wat ons betreft niet toe leiden dat de mogelijkheden worden beperkt om vanuit de VS te adopteren.
De heer Teeven (VVD): Dus op dit moment is de SP-fractie van mening dat die deelbemiddeling voor de Verenigde Staten in stand moet blijven? Heb ik dat goed begrepen?
Mevrouw Langkamp (SP): Ja, dat is juist, tot het moment dat het kan worden overgenomen door volledige bemiddeling en er wordt voldaan aan de voorwaarden die ik zojuist heb genoemd.
De heer Anker (ChristenUnie): Voorzitter. Ik mag als laatste van het rijtje vaststellen dat adoptie een gevoelig onderwerp is. De grote belangstelling vanuit de Kamer en ook op de publieke tribune getuigt daarvan.
Bij adoptie gaat het per definitie om een uitzonderlijke maatregel. Adoptie is en blijft in de eerste plaats een kinderbeschermingsmaatregel in het belang van het kind. Het is vanzelfsprekend dat het belang van het kind daarbij altijd centraal staat. Voor veel kinderen en adoptiefouders is het een geschenk of zo u wilt een uitkomst. Daarbij wil ik mijn waardering uitspreken voor al die adoptiefouders die deze vorm van kinderbescherming mogelijk maken en bereid zijn de kinderen die dit zo hard nodig hebben een plek te bieden in een gezamenlijk gezinsleven. Tegelijk is adoptie een oplossing die uit de aard der zaak nooit een gemakkelijke is, al helemaal niet in het geval van interlandelijke adoptie. Een kind kan pas voor interlandelijke adoptie in aanmerking komen, wanneer is gebleken dat het opnemen van het kind bij familie of in een pleeg- of adoptiegezin in het land van herkomst niet mogelijk is. Daar moet echt goed en zorgvuldig naar gekeken worden.
De commissie-Kalsbeek stelt dan ook terecht dat een ethisch verantwoorde interlandelijke adoptie een scherp toezicht en een nauwgezette controle vergt. De minister stelt vast dat de deelbemiddelingsprocedure onvoldoende mogelijkheden biedt voor toezicht en controle. Het is naar de mening van de ChristenUnie dan ook terecht dat de minister in navolging van die aanbeveling van de commissie-Kalsbeek deze weg van adoptie wil beëindigen. Bij de vraag of bemiddeling in welke vorm dan ook in stand moet worden gehouden, kan toch alleen bepalend zijn waarmee het belang van het kind en een zorgvuldige procedure gediend zijn. Het feit dat het wegvallen van bijvoorbeeld deelbemiddeling de adoptiemogelijkheden voor paren van gelijk geslacht ernstig zou bemoeilijken, kan dan ook nooit een rol spelen in die discussie: het gaat om het kind.
De minister is overgegaan tot het nemen van extra maatregelen met betrekking tot adopties uit de Verenigde Staten. Daarbij is de minister wel bereid te bevorderen dat een tweede vergunninghouder wordt toegelaten in de Verenigde Staten die zich in het bijzonder kan richten op bemiddeling voor paren van gelijk geslacht. De ChristenUnie vindt een specifiek doelgroepenbeleid voor ouders wat moeilijk te rijmen met het uitgangspunt dat het belang van het kind leidend moet zijn. Graag krijg ik een toelichting van de minister op dit punt.
Zoals eerder gesteld is toezicht van groot belang. In het schriftelijk overleg heeft de ChristenUnie de minister gevraagd op welke wijze het toezicht uit eigen beweging van de Inspectie Jeugdzorg is vormgegeven. De minister heeft geantwoord dat de wijze waarop dit toezicht uit eigen beweging wordt vormgegeven, is opgenomen in het toezichtsarrangement. Tja, dat konden wij ook opzoeken. Ik hecht er toch aan een inhoudelijk antwoord te krijgen op deze vraag. Hoe gaat dit praktisch in zijn werk en op welke schaal vindt dit plaats?
De minister sluit zich aan bij de commissie-Kalsbeek dat een vergunninghouder gemiddeld 30 bemiddelingen per jaar moet doen om een bepaald kwaliteitsniveau te handhaven. Op zichzelf is dit een goed streven. Toch vragen wij hoe daarmee wordt omgegaan, als er omstandigheden zijn waardoor het aantal bemiddelingen niet op 30 komt, bijvoorbeeld vanwege moeilijke omstandigheden in het land van waaruit de adoptie plaatsvindt. Het zou heel goed kunnen zijn dat je bijna fulltime bezig bent met bemiddelen, maar dat het niet altijd tot die 30 of meer resultaten gaat leiden.
De ChristenUnie deelt het uitgangspunt van de commissie-Kalsbeek dat er door de minister voor Ontwikkelingssamenwerking voor wordt gezorgd dat hulp wordt geboden aan landen van herkomst die erop is gericht de situatie van de biologische ouders en hun omgeving alsmede de jeugdhulpverlening structureel te verbeteren. In het schriftelijk overleg heeft de ChristenUnie gevraagd op welke wijze wordt gewaarborgd dat hulp aan herkomstlanden niet ten koste gaat van de integriteit van het adoptieproces. De minister heeft mij nog niet helemaal gerustgesteld op dit punt. Sluit de minister uit dat door hulp aan herkomstlanden in die herkomstlanden financiële afhankelijkheid van interlandelijke adoptie ontstaat? Met andere woorden, sluit hij het risico uit dat in plaats van het belang van het kind het financiële belang van het herkomstland voorop komt te staan?
Voor geadopteerden is het van belang om op de juiste wijze inzicht te kunnen krijgen in de adoptiegeschiedenis. Het bewaren van gegevens van geadopteerden is dan ook van groot belang. Het bevreemdt de minister dat geadopteerden problemen ervaren bij de inzage van hun dossier want, zo stelt hij in het schriftelijk overleg, in theorie is alles goed geregeld en de Inspectie Jeugdzorg dient daar toezicht op uit te oefenen. Op welke wijze oefent de Inspectie Jeugdzorg hier toezicht op uit? Wat zijn de uitkomsten van dat toezicht? Kan de minister aangeven of de vergunninghouders hun zaken wat dat betreft op orde hebben?
Nazorg; het leek een tijdje een beetje tussen wat ministeries te bungelen. Als je kijkt naar alle zaken die nog gedaan moeten worden voordat de adoptieprocedure op gang komt, is het ook meer dan logisch dat je enige aandacht besteedt aan datgene wat daarna gebeurt. Wij vragen specifiek aandacht voor nazorg bij volwassen geadopteerden. Het kan zijn dat bepaalde problemen een leven lang een rol spelen. Het is goed dat de minister voor Jeugd en Gezin werkt aan een plan van aanpak voor adoptienazorg. Wij hopen dit dan ook voor de zomer te ontvangen. Graag krijgen wij een reactie van de minister dat het in de toekomst niet weer zo’n onderwerp wordt dat telkens tussen VWS, Jeugd en Gezin en Justitie blijft bungelen.
Het is alweer enige tijd geleden dat wij weer slechte verhalen hoorden vanuit China. De minister heeft mensen naar China gestuurd om poolshoogte te nemen en dat was hard nodig ook! De conclusies waren dat er in China een risico blijft, maar dat men daar wel heel serieus werkt aan de vermindering van dat risico. Omdat er inmiddels een jaar is verstreken sinds die brief – de laatste brief was van september, maar het hele verhaal is in april op gang gekomen – vraag ik de minister hoe de frequentere contacten met China waartoe hij destijds voornemens was, vorm hebben gekregen. In welke frequentie laat de minister zich op dit moment informeren door bijvoorbeeld Unicef en door de mensen ter plaatse? Ik lees nu nog heel veel de formulering «ik ontvang geen signalen van misstanden», maar dat heeft altijd iets passiefs: alsof er een signaal op je af gestuurd moet worden. Ik verwacht een meer proactieve opstelling. Kan de minister zich niet bijvoorbeeld halfjaarlijks door Unicef laten informeren? Is er ook recentelijk met Unicef contact geweest over de huidige stand van zaken.
De voorzitter: Wij zijn hiermee gekomen aan het eind van de eerste termijn van de Kamer.
De vergadering wordt van 15.10 uur tot 15.25 uur geschorst.
De voorzitter: Voordat ik de minister het woord geef, wil ik een ordevoorstel doen. Voor dit debat is ongeveer drie uur uitgetrokken, tot 16.30 uur. Maar iedereen voelt aan dat dit te kort is. Het debat gaat tot 17.00 uur duren. Wij willen het het liefst vandaag afronden. Ik hoop dat iedereen zich daarin kan vinden. De mensen op de publieke tribune kunnen natuurlijk eerder weggaan, als zij andere verplichtingen hebben. Maar het debat gaat in principe tot 17.00 uur duren. Wij hopen dat wij dan echt klaar zijn.
Mevrouw Koşer Kaya (D66): Voorzitter. Ik moet zelf helaas om 16.30 uur weg vanwege andere verplichtingen. Als het kan, maken wij het voor 16.30 uur af. Anders begrijp ik dat het tot 17.00 uur doorgaat.
De heer De Roon (PVV): Voorzitter. Voor mij geldt hetzelfde. Ik moet helaas ook al om 16.30 uur weg. Ik heb er geen bezwaar tegen dat de vergadering doorgaat tot 17.00 uur.
De voorzitter: Dank u wel. Het woord is aan de minister.
Minister Hirsch Ballin: Mevrouw de voorzitter. Ik zal graag mijn best doen om de gewenste helderheid over de aangesneden punten zo vlot mogelijk te verschaffen. Voor een deel kan dat wel. Ik kreeg uit sommige bijdragen het gevoel dat er veel meer afstand wordt gesuggereerd of gevoeld – een van u had het zelfs over een nachtmerrie – dan er in werkelijkheid is. Als wij goed onder ogen zien wat hier wordt voorgesteld en gedaan, zult u wel merken dat wij helemaal niet zo ver tegenover elkaar staan. Ik doe uiteraard niks af aan de kracht van de heer Teeven bij andere debatten, maar hij gebruikte nog net geen krachttermen toen hij dacht dat hij heel krachtig moest opkomen tegen allerlei heilloze voorstellen. Het valt reuze mee, zeg ik aan het adres van de heer Teeven. Het gaat voor een belangrijk deel erom hoe wij, uiteraard met inachtneming van onze verdragsverplichtingen – ik heb de heer Teeven nog nooit iets anders horen wensen dan dat wij die in acht nemen – ervoor kunnen zorgen dat zonder onderscheid paren uit Nederland, zowel hetero- als homoparen, in staat zijn hun aanbod te doen voor een liefdevolle ontvangst van kinderen, ook uit andere landen. Daarover is helemaal geen verschil van inzicht tussen ons.
Dat is ook de reden waarom wij nog een keer hebben bekeken wat er kan binnen de kaders van het verdrag, uiteraard rekening houdende met de wetgeving in de landen van herkomst. Wij hebben een advies gehad van de commissie-Kalsbeek, die wat voorstellen heeft gedaan die er alleen maar op gericht zijn om misstanden waarover ik eerder met uw Kamer heb gesproken uit de weg te ruimen. De samenstelling van de commissie-Kalsbeek is ook van dien aard dat wij erop kunnen rekenen dat, als die commissie met voorstellen komt om iets te verbeteren aan de werkwijze, het dan zinnige, weloverwogen en evenwichtige voorstellen zijn. Tegen deze achtergrond wil ik graag proberen helderheid te geven, waar nodig te verduidelijken en misschien wat bij te stellen aan de manier waarop aan dit beleid uitwerking en uitvoering wordt gegeven. Wij willen tenslotte dat er recht wordt gedaan aan het belang van het kind, aan de bescherming van het kind. Ik heb er eerder met uw commissie over mogen spreken. Iedereen is het er ook over eens dat adoptie in het belang van het kind moet zijn. Daarom gaan wij de procedures zo inrichten binnen de kaders van de wet en het verdrag dat wij maximaal recht doen aan de kansen en perspectieven voor die kinderen om een liefdevolle ontvangst te vinden in een gezin in Nederland, zonder onderscheid, of het nu homo- of heteroparen betreft. Daarom is er onderzoek gedaan door de commissie-Oosting en voortbouwend daarop door de commissie-Kalsbeek en is toen de benadering gekozen voor het kwaliteitskader.
Ik ga maar meteen in op de vragen van de leden van uw commissie die er net als ik op uit zijn om datgene wat goed loopt zo veel mogelijk te behouden en om datgene in te brengen waar verbeteringen nodig zijn.
Mevrouw Timmer heeft in mijn brief van 8 juni het een en ander gelezen over de aspirant-adoptiefouders die ervoor kunnen kiezen om zelf actief te zijn en daarbij gebruikmaken van een Amerikaanse organisatie die daarvoor is toegelaten door de Amerikaanse overheid, die daar tenslotte over gaat. Over het aantal daarvan kom ik straks te spreken; dat is gewoon een misverstand. De vraag is of wij datgene wat in mijn brief van 8 juni is geschreven «deelbemiddeling light» moeten noemen. In het recht moeten wij altijd oppassen met het gebruik van termen zoals «light» en«heavy», maar ik kan mij wel voorstellen dat mevrouw Timmer die associatie heeft. Het is bedoeld om een praktische oplossing te vinden in relatie tot de zeventien in de VS geaccrediteerde organisaties. Aspirant-adoptiefouders kunnen inderdaad zelf met die organisaties in contact treden. Dat is prima. Daarna moet er natuurlijk ook een toetsing plaatsvinden aan de Nederlandse kant. Wanneer die door de aspirant-adoptiefouders gemaakte keuze voor een van de geaccrediteerde organisaties goed werkt – ik heb geen enkele reden om er bij voorbaat aan te twijfelen dat het goed kan werken – is er inderdaad niet meer zoveel werk aan de Nederlandse kant. Vandaar mijn gedachte om op dit punt een rol mogelijk te maken voor een andere bemiddelingsorganisatie in Nederland. Dat zal ook bijdragen aan de beperking van de kosten die daaraan verbonden zijn. Dat betreft de rol die de aspirant-adoptiefouders zelf al hebben gespeeld en de door hen gekozen geaccrediteerde organisatie in de Verenigde Staten. Dat is allemaal niet zo «heavy» als er aan Nederlandse kant conform onze wet een beoordeling moet plaatsvinden of dat heeft voldaan aan de eisen van zorgvuldigheid.
Ik heb over de situatie die ontstaat onder de inwerkingtreding van het verdrag, ook voor de Verenigde Staten – het Haags Adoptieverdrag is inderdaad een multilateraal verdrag dat erop gericht is om de belangen van kinderen te beschermen – contact gehad met het COC. Ik heb met hen besproken wat wij kunnen doen om de aanwezige deskundigheid zo veel mogelijk te behouden in de nieuwe structuren. Wij zijn met het COC in gesprek hoe wij dat kunnen regelen. Ik heb toen ook aangeboden om daar financiële steun aan te geven opdat die deskundigheid behouden blijft in de nieuwe verhoudingen. Misschien kunnen wij dat verbinden met het aanwijzen van een tweede organisatie, zodat die deskundigheid daar in ieder geval beschikbaar komt. In de zin van de wettelijke regels is dat een volledige bemiddeling in de combinatie van wat er kan worden gedaan door de door de ouders zelf gekozen geaccrediteerde organisatie in de Verenigde Staten en de dankzij goed werk daar overzienbare inspanningen in de vereiste toetsing aan onze kant. Ik denk dat wij dan moeten constateren dat met een praktische uitwerking van dit alles het helemaal niet gaat om het leggen van onredelijke lasten bij de ouders die de bereidheid hebben om deze rol voor hun adoptiefkinderen te vervullen.
Mevrouw Koşer Kaya (D66): Als ik de Kamer goed heb beluisterd, zegt een meerderheid toch dat deelbemiddeling moet blijven. Maar uit de antwoorden van de minister begrijp ik dat hij ervan uitgaat dat deelbemiddeling gewoon wordt afgeschaft. Dan heeft hij toch echt een probleem.
Minister Hirsch Ballin: Ik ben ervan uitgegaan dat, als ik naar de Kamer luister, de Kamer dan van mij antwoord wil krijgen en dat u mijn antwoord ook interessant vindt. Mevrouw Koşer Kaya zegt nu in feite niet anders dan: het interesseert mij niet wat de minister antwoordt. Ik heb gezien dat een meerderheid iets anders vindt en ik probeer u uit te leggen waarom u helemaal geen zorgen hoeft te hebben over de manier waarop ik dit nu uitwerk. Laat mijn antwoorden even op u inwerken. Ik zal u vanmiddag nog meer vertellen. U hoeft mij niet te geloven op blauwe ogen die ik niet heb, maar kijkt en luistert u nog een keer goed. Misschien bent u aan het eind van de middag wel gelukkiger dan aan het begin daarvan.
Mevrouw Timmer (PvdA): De minister zegt: binnen de wettelijke kaders en de regels heet dat dan geen deelbemiddeling. Ik neem aan dat hij dan doelt op artikel 7 van de Wobka en niet op het Haags Adoptieverdrag.
Minister Hirsch Ballin: Ja, precies. Ik probeer een praktische oplossing te vinden waarbij wij al het goede behouden dat in de oude verhoudingen is ontwikkeld. Ik zal de betrokkenen daarbij graag terzijde staan; vandaar het contact met het COC. Alle termen, kwalificaties en diskwalificaties die er vervolgens aan verbonden worden, zijn wat mij betreft secundair ten opzichte van het bereiken van een goed resultaat.
De heer Heemelaar (GroenLinks): De minister noemt het overleg met het COC. Alle woordvoerders hier hebben een klip-en-klaar advies gekregen van het COC, dat samen met de Belangenvereniging Zelfdoeners in Adoptie heel duidelijk stelling neemt voor het behoud van deelbemiddeling. Naast al het overleg dat de minister ongetwijfeld met hen voert over nieuwe vormen van adoptie door homo- en lesbostellen is dit hét advies van het COC wat dit onderwerp betreft.
Minister Hirsch Ballin: Prima. Daarna gaat u dit overleg met mij in en geef ik aan op welke manier wij de doelstellingen kunnen realiseren. Die bereidheid is er dus van mijn kant.
De heer Teeven (VVD): Artikel 7g van de Wobka biedt toch al de mogelijkheid van deelbemiddeling? Daar hoeven wij toch helemaal niet die ingewikkelde constructie via de artikelen 7a tot en met 7e van de Wobka te volgen? Is de minister dat met mij eens?
Minister Hirsch Ballin: Hoe wij dat precies op de Wobka baseren, zullen wij uiteraard nog bekijken. Het begrip «deelbemiddeling» is verbonden met de situatie dat er geen verdragsrelatie is, dat er landen zijn waar geen centrale autoriteit is waarop wij kunnen afgaan en waar wij te maken hebben met een andere context dan met de landen die wel het Haags Adoptieverdrag hebben ondertekend. Het Haags Adoptieverdrag vereist een toetsing aan de kant van het land waar het kind vandaan komt. De Verenigde Staten hebben daarbij gebruikgemaakt van de mogelijkheid om de overheidstaak te endosseren aan de geaccrediteerde organisaties. Wij hebben te maken met een verantwoordelijkheid aan de kant van het ontvangende land. Die verantwoordelijkheid aan de kant van het ontvangende land is er sowieso; de verantwoordelijkheid aan de kant van het land waar het kind vandaan komt is nu in de Verenigde Staten in een andere structuur gekomen dan voorheen. Daar moeten wij rekening mee houden en dat is alles.
De zeventien geaccrediteerde organisaties...
De heer Teeven (VVD): De minister spreekt iedere keer over zeventien geaccrediteerde organisaties. Mevrouw Timmer en ik hebben er vragen over gesteld. Wij komen op 212 uit. Kan de minister dat verduidelijken?
Minister Hirsch Ballin: Ik was bezig met de zin waarin ik het antwoord wilde geven, dus dat doe ik graag. De heer Teeven en mevrouw Timmer vroegen naar het verschil tussen de zeventien geaccrediteerde organisaties en de lijst van 212 organisaties die u op de website aantreft. Bij de inwerkingtreding van het Haags verdrag zijn door de Amerikaanse centrale autoriteit 212 organisaties geaccrediteerd die een rol mogen vervullen op het gebied van adoptie. Zeventien van deze 212 hebben de mogelijkheid om naast bemiddeling van adopties van buitenlandse kinderen naar de VS toe ook de andere kant op te bemiddelen. Dat is het verschil tussen die zeventien en die 212: 212 mogen bemiddelen van een ander land naar de VS toe, zeventien van die 212 mogen het ook de andere kant op. Als het er op een gegeven moment meer dan die zeventien worden die ook in die richting zijn geaccrediteerd, is dat wat ons betreft natuurlijk prima. Er is geen enkele wil tot beperking, maar zo hebben de Amerikaanse autoriteiten beslist, waarschijnlijk ook op basis van de wensen en de aanvragen van die organisaties zelf. Het is heel gewoon een misverstand. Wij hebben te maken met zeventien onze kant op.
Het eerste belang van het kind is natuurlijk om in de eigen omgeving op te groeien. Dat is de betekenis van het subsidiariteitsbeginsel; ik geloof niet dat het ook maar enigszins omstreden is. Het betekent dat de verschillende contexten worden bekeken waar een kind kan opgroeien. Daarin komt adoptie aan de orde nadat andere mogelijkheden voor het opgroeien van het kind zijn beoordeeld. Dat is een waarborg in het hele adoptiesysteem.
Mevrouw Koşer Kaya heeft gevraagd naar de rol van de biologische moeder. Dat betreft ook de subsidiariteit. Wij, Frankrijk, Duitsland, Vlaanderen en het Verenigd Koninkrijk hebben moeten constateren dat het subsidiariteitsbeginsel daar op een eigen manier wordt geïnterpreteerd. Daarom hebben deze landen, waaronder Nederland, het Permanent Bureau gevraagd om de centrale autoriteit van de VS om opheldering te vragen. Het Permanent Bureau heeft daaraan gevolg gegeven in een brief van 10 juni aan de centrale autoriteit van de Verenigde Staten. Daarin wordt dezelfde opvatting uitgedragen die ook deze Europese staten hadden. Het Permanent Bureau volgt deze opvatting. Op een gegeven moment zal er misschien weer een reactie uit Amerika komen. Ik houd u daarvan op de hoogte. Het subsidiariteitsbeginsel vereist dat er eerst wordt gekeken naar de mogelijkheid voor het kind om in het eigen land op te groeien. Dat is de materie van deze correspondentie.
De heer Teeven heeft gesproken over kinderen die niet goed in de VS te plaatsen blijken te zijn. Wij hebben het rapport «Finding Families» betreffende Amerikaanse kinderen ook in de beschouwingen betrokken. Dat betekent dat ook wij ervan uitgaan dat er een aanvullende rol is voor adoptie in Nederland. Dat houdt ons al evenmin verdeeld. De heer Heemelaar heeft dit punt ook aangesneden, in het bijzonder voor African-American kinderen. Dat bericht heeft ons ook bereikt. Het is een reden temeer om het soort oplossingen te zoeken en daaraan mee te werken zoals ik net in de inleiding van mijn antwoord aan u heb geschetst. De heer Teeven heeft gevraagd naar Pennsylvania en Illinois. Die gegevens wijzen in dezelfde richting en zullen volop een rol kunnen spelen in de beoordeling hiervan.
De heer Teeven (VVD): Ik ben blij met dit antwoord: beter ten halve gekeerd dan ten hele gedwaald. Maar hoe kan de minister dan in eerste instantie de Kamer en al die andere mensen die hier zitten berichten dat er geen problemen zijn met de plaatsing van jonge kinderen in de Verenigde Staten?
Minister Hirsch Ballin: Dat was, zoals ik ook heb geschreven, voor zover bekend. Wij zijn daar natuurlijk niet bij stil blijven staan. U hebt het naar voren gebracht en wij hebben dat natuurlijk ook nog eens op ons in laten werken. Het blijkt dan toch wat genuanceerder te liggen, helaas. Er is bij ons natuurlijk – ik wil dat nogmaals onderstrepen – geen enkele wens of doelstelling om problemen die er zijn niet te zien. Mevrouw Koşer Kaya vroeg ernaar in verband met de reis die mijn medewerkers hebben gemaakt naar de Verenigde Staten. Ik heb u gerapporteerd over de bevindingen. U wijst – dat is ons natuurlijk ook geworden in de voorbereiding voor dit debat – op andere gegevens die uit sommige Amerikaanse staten naar voren komen. Dan is mijn gevoel niet: hè, wat vervelend dat het genuanceerder blijkt te liggen. Dan is mijn gevoel alleen maar: wat vervelend dat er kennelijk deze onevenwichtigheid is in de opvang in eigen land in de VS. Als dat verschil, die onevenwichtigheid, daar blijkt te zijn, is er wat mij betreft reden temeer om op deze manier mee te werken aan het vinden van praktische procedures voor adoptie in Nederland.
De heer De Roon heeft gevraagd naar de argumenten waarom het gerechtvaardigd is dat wij het op deze manier doen. Ik hoop dat het ook al uit mijn eerdere antwoorden blijkt. Wat wij gerechtvaardigd vinden – dat ligt ook helemaal in het verlengde van datgene wat ik al eerder met uw commissie heb mogen bespreken – is dat wij goed letten op de kwaliteit van de adoptieprocedure in het land van herkomst en in het land van bestemming. Dat is gerechtvaardigd, niet meer en niet minder dan dat. Daarop is mijn beleid gericht.
Ik kom op de vragen van mevrouw Timmer over de redelijke termijn, de redelijke inspanning en de tijdige adoptieplaatsing. Bij een redelijke termijn denk ik aan een termijn van ongeveer 60 dagen. Dat is de termijn die door Nederland bij het doen van afstand wordt aangehouden als een termijn voor de moeder om haar beslissing tot het doen van afstand te heroverwegen. Wij zien dat in de VS die termijn ook wordt gehanteerd bij de toepassing van het subsidiariteitsbeginsel. Bij redelijke inspanningen om een kind in eigen land onder te brengen denk ik dat van een geaccrediteerde organisatie of persoon mag worden verwacht om te doen wat in haar vermogen ligt. Dat is de kwestie van de voorwaarden: beschikbaar stellen van informatie over het kind en de beschikbaarheid van het kind voor adoptie in de VS via print media- en internetkanalen, het plaatsen van informatie op een databank en de registers, zodat de termijn van 60 dagen reële betekenis heeft, reageren op verzoeken over adoptie van het kind en het versturen van kopieën van het kindrapport naar potentiële adoptiefouders. Bij een tijdige adoptieplaatsing denk ik aan plaatsing binnen een termijn die in de gegeven omstandigheden redelijk kan worden geacht. Ik denk dan niet aan een termijn van een halfjaar of langer, maar eerder aan een termijn van twee à drie maanden.
Mevrouw Timmer heeft de leeftijdsgrens van vijf jaar aan de orde gesteld. Dat punt wordt eigenlijk geraakt door wat ik net al zei over de recentere informatie over de moeilijkere positie van African-American kinderen. Dat betekent dat er minder reden is om die vijfjaartermijn als het ware voorop te stellen. Dat was gebaseerd op de gedachte dat het afwerken van de subsidiariteitsladder ons vanzelf op die leeftijd van vijf jaar zou brengen, maar het is geen doel in zichzelf. Uiteraard niet; dat weet u ook uit datgene wat ik eerder heb gezegd over de werkwijze bij de interlandelijke adoptie. Interlandelijke adoptie dient immers ook het belang van het kind. U vindt dat in het rapport van de commissie-Kalsbeek, maar u vindt het ook in datgene wat ik naar aanleiding van de kwesties in India en China eerder met u heb besproken. Als wij moeten constateren dat het belang van het kind er ook mee gemoeid kan zijn om onder de leeftijd van vijf jaar tot adoptie te komen – dat zou inderdaad het geval kunnen blijken te zijn in de situaties die ook door andere leden van uw commissie zijn genoemd – is wat mij betreft die leeftijd van vijf jaar geen doel of criterium in zichzelf. Wij zullen dan waarschijnlijk de inschatting kunnen maken dat bij de kinderen die in beeld waren bij de aanvankelijke rapportage, gebaseerd op de reis naar de Verenigde Staten, de leeftijd in de regel vanzelf wel boven de vijf jaar zal uitkomen en bij andere kinderen misschien niet. Dus heb ik geen reden om die leeftijd van vijf jaar als criterium in zichzelf te handhaven.
Mevrouw Langkamp (SP): De minister komt nu terug op een aantal punten waarvan hij eerder had gezegd: zo gaan wij het doen. Hij stelt het bij. Kan ik daaruit de conclusie trekken dat hij daarmee garandeert dat de mogelijkheden voor ouders om te adopteren uit de Verenigde Staten niet beperkt worden?
Minister Hirsch Ballin: Ervan uitgaande dat de procedure zorgvuldig is en dat wij een verantwoordelijkheid hebben om toe te zien op de zorgvuldigheid van die procedure, volgens de beleidsuitgangspunten die ik al vaker met u heb gedeeld en die ook in het verdrag zijn neergelegd – ik neem aan dat u daar ook niets aan wilt afdoen – is het antwoord ja.
De heer Van der Staaij (SGP): Het beleid dat de minister eerst verwoordde, is nog geen twee maanden oud, maar hij zegt nu al dat hij daar weer op terugkomt. Betekent dit dat het onderzoek dat ten grondslag heeft gelegen aan het eerdere beleid, ontoereikend was?
Minister Hirsch Ballin: Ik denk dat aan dat onderzoek een verkeerde betekenis is toegekend. Als dat misverstand op een of andere manier in de hand is gewerkt door de manier waarop dat onderzoek is beschreven of de bevindingen zijn geoperationaliseerd, wil ik dat graag wegnemen. Er zijn situaties, waarin wij aanvankelijk meenden dat voor kinderen in de Verenigde Staten voldoende was voorzien in de mogelijkheid van opvang in eigen land. Dat is echter niet een wenselijkheid waar wij aan vast willen houden en waar wij conclusies aan willen verbinden. Op het moment dat blijkt dat er wel degelijk behoefte is om, eventueel ook bij jongere kinderen, interlandelijke adoptie toe te passen, zijn wij bereid en beschikbaar om dat te doen in het belang van het kind. Wij gunnen namelijk ieder kind een liefdevolle ontvangst in een gezin in Nederland, of dat nu homo of hetero is en of het nu gaat om een kind uit de Verenigde Staten of om een kind uit een ander land.
Mevrouw Koşer Kaya (D66): Ik heb ooit les van deze minister gehad. Ik wil daarom echt duidelijkheid hierover. Het gaat nu om de aanvullende eisen en daarna komen wij over deelbemiddeling te spreken. Zijn die aanvullende eisen nu echt helemaal van tafel?
Minister Hirsch Ballin: Ik denk dat ik duidelijk ben geweest. Wij hebben zorgvuldigheidscriteria en procedures die daarop zijn gericht. Als die in acht worden genomen, is de leeftijd van vijf jaar niet een criterium in zichzelf. Dan zal vanzelf wel blijken in welke gevallen kinderen eerder komen en wanneer niet. Ik herinner mij goed dat ik mevrouw Koşer Kaya les heb gegeven en ik ben ook nog steeds gelukkig met de mooie resultaten die zij tijdens haar studie in Tilburg heeft behaald. Zij heeft toen al zo goed opgelet op mijn woorden, dat andere aspecten van de waarneming daar kennelijk bij in zijn geschoten. Zij let ook nu terecht goed op mijn woorden.
De heer Teeven (VVD): Dit roept wel de vraag op of de samenwerking tussen de Stichting Kind en Toekomst en het departement wel goed functioneert. De Stichting Kind en Toekomst is al jarenlang betrokken bij adopties vanuit de Verenigde Staten. Als op een achternamiddag een aantal Kamerleden en deskundigen, die nu ook in de zaal zitten, die informatie kunnen achterhalen, is uw departement dan niet een beetje op het verkeerde been gezet of is dat een verkeerde uitleg?
Verder ligt nog steeds de vraag op tafel in hoeverre de minister vindt dat de Nederlandse centrale autoriteit zelf de mogelijkheid heeft om in de Verenigde Staten te controleren, aangezien de staat van herkomst dat in feite moet doen.
Minister Hirsch Ballin: Ik handhaaf de uitleg van het subsidiariteitsbeginsel. Daar hebben wij dezelfde opvatting over als landen om ons heen. Dat wordt ook gedeeld door het Haagse bureau dat toeziet op de uniforme uitleg van het verdrag, ook in de Verenigde Staten. Dat is een punt van discussie met de Amerikaanse centrale autoriteit. Dat houden wij overeind. Voor de rest waren het bevindingen, gebaseerd op inschattingen over hoe de vlag erbij hangt in de Verenigde Staten. Ik heb mij uiteraard ook voorbereid op dit debat en de brieven, voor zover ik die in afschrift heb gekregen, op mij in laten werken, inclusief het nog lopende overleg met organisaties, ook huidige en potentiële nieuwe bemiddelingsorganisaties aan Nederlandse kant. Daaraan heb ik de conclusie verbonden dat het goed is om naast de nu in de Verenigde Staten werkzame organisaties een andere organisatie in te schakelen. Dat geeft een verbreding van aanbod en misschien ook het gevoel bij ouders dat zij terechtkunnen bij een organisatie die hen goed verstaat. Die particuliere organisaties krijgen van mij de ruimte om die taak te vervullen. Ook uit dat oogpunt vind ik het goed dat het geen feitelijke monopolies zijn. Verder aanvaard ik uiteraard alle verantwoordelijkheid voor alle stadia waarin wij deze situatie hebben beoordeeld. Ik ga die niet op anderen afschuiven.
Mevrouw Timmer heeft gevraagd of een verdragseis is dat de moeder uit wie het kind geboren is advies kan geven. Dat staat in artikel 4, eerste lid van het Haags Adoptieverdrag.
Verder is gevraagd hoe het komt dat het zo lang heeft geduurd voordat het in de Verenigde Staten op gang kwam. Er is inderdaad een lange weg gegaan door de Verenigde Staten voordat men de criteria van het Haags Adoptieverdrag heeft aanvaard.
Mevrouw Koşer Kaya heeft gevraagd of ik denk dat een tweede vergunninghouder ertoe bijdraagt dat homoparen een kind uit de Verenigde Staten op kunnen vangen. Wij zullen daar speciaal aandacht aan besteden in de contacten. Ik heb al aangegeven dat wij bereid zijn om het COC te helpen bij het behoud van de expertise uit de oude situatie. Wij zullen daarbij ook het nodige contact hebben met de tweede vergunninghouder.
Mevrouw Langkamp vroeg of ik kan garanderen dat er geen onderscheid wordt gemaakt tussen homo- en heteroparen. Ik heb daar al op geantwoord toen zij mij interrumpeerde.
Er zijn nu ongeveer 60 adopties per jaar. De vergunninghouder moet gemiddeld 30 bemiddelingen per jaar uitvoeren. Wij verwachten van vergunninghouders dat zij een voldoende brede expertise hebben. Dat hangt ook samen met de kwaliteitseisen van vergunninghouders. Als een vergunninghouder maar heel incidenteel bemiddelt, kun je verwachten dat de expertise onvoldoende is. Die bemiddeling hoeft uiteraard niet op één land betrekking te hebben. Die brede ervaring kan ook in meer landen worden ontwikkeld en onderhouden.
Mevrouw Timmer (PvdA): Ik heb die vraag specifiek gesteld en daarbij ook gezegd dat als het gaat om gemiddeld 60 adopties per jaar en twee vergunninghouders, zij als er in een jaar onverhoopt maar 50 adopties zijn, allebei maar 25 bemiddelingen uitvoeren. U zegt dat sommige vergunninghouders in meer landen bemiddelen. Ik kan mij voorstellen dat als je 10 bemiddelingen in een land doet, dat waardevoller is dan wanneer een organisatie die 30 bemiddelingen in allemaal verschillende landen uitvoert. Ik vind het getal van 30 dan ook te strak.
Minister Hirsch Ballin: Laten wij er om te beginnen van uitgaan dat het misschien een wat theoretische vraag is. Uiteraard zullen wij daar in de contacten met de vergunninghouders ook op letten. Als het aantal bemiddelingen onder de 30 komt en de bemiddelingen ook nog eens in één land plaatsvinden, dan wordt het wel een erg dunne expertise. Wij zullen daarom in ieder geval het criterium van een redelijke spreiding van ervaring erin moeten houden.
De heer Teeven heeft een vraag gesteld over de geaccrediteerde organisaties in de Verenigde Staten en de aanvullende functie van een organisatie in Nederland. Ik ben daar aan het begin van mijn antwoord al op ingegaan. Bij een goede uitvoering van de werkzaamheden in de Verenigde Staten, kan die functie beperkt zijn, maar wij moeten wel een toetsing aan Nederlandse kant hebben. In Nederland is het systeem dat vergunninghouders een bijdrage leveren ten behoeve van de uiteindelijke besluitvorming die rechtens bindend wordt.
De heer Teeven (VVD): Ik wil toch nog even terugkomen op het subsidiariteitsbeginsel. De minister zegt: daar denken wij verschillend over. Het gaat om de vraag – andere sprekers hebben dat ook aangevoerd – waar je dat beginsel van het ultimum remedium plaatst. Is de minister het met mij eens dat interlandelijke adoptie niet altijd een ultimum remedium is? Je moet bijvoorbeeld voorkomen dat er opeenvolgende plaatsing in de pleegzorg in de Verenigde Staten plaatsvindt. Om maar eens een voorbeeld te noemen. Kan kinderen onnodig lang in een buitenlandse instelling laten zitten niet slechter zijn dan interlandelijke adoptie?
Minister Hirsch Ballin: Het antwoord op die vraag is evident: ja. Als wij het over het subsidiariteitsbeginsel hebben, hebben wij het uiteraard over een stabiele situatie van pleegzorg en niet een situatie waarin het kind van hot naar her wordt gesleept. In dat laatste geval ben ik het met de heer Teeven eens dat de stabiliteit die door een liefdevolle ontvangst door de adoptiefouders wordt geboden, verre te prefereren is.
Mevrouw Koşer Kaya (D66): Als ik de minister goed beluister, stelt hij nog steeds heel veel eisen aan de toestemming van de moeder. Als die toestemming van de geboortemoeder voor de minister een belemmering vormt, zijn wij toch nog steeds niet verder? Het is toch uiteindelijk de rechter die beslist? Of heb ik hem niet goed begrepen?
Minister Hirsch Ballin: De rechter beslist uiteindelijk, maar het begint in een goede procedure met verzekeren dat de moeder in vrijwilligheid en na de nodige counseling afstand doet van haar kind. Ik weet nog heel goed hoe wij onze ernstige zorgen daarover hebben gedeeld met elkaar en hoe ellendig het is als er later vragen komen of de moeder echt wel de wil had om afstand te doen van haar kind. Daarom schrijft het verdrag voor, in artikel 4, dat er counseling voor de moeder moet zijn. Dat is wat wij daarmee bedoelen. Dat zou u toch ook niet anders willen? De rechter moet dat vervolgens toetsen. Dit is een van de elementen, maar het is onze verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat het allemaal bij de rechter op tafel ligt.
Bij het toezicht op de vergunninghouders is de toezichthoudende taak van de Inspectie Jeugdzorg, artikel 25 van de Wobka, aan de orde. Er zijn afspraken gemaakt met de inspectie over de uitoefening van het toezicht. Indertijd hebben wij het toezichtarrangement in het gelid gezet naar aanleiding van het rapport van de commissie-Oosting.
Mevrouw Timmer en de heer Anker hebben gevraagd naar de nazorg. Die moet inderdaad niet blijven hangen, ook niet tussen twee ministeries. De minister voor Jeugd en Gezin heeft opdracht gegeven om voorlichting te ontwikkelen over de nazorg. Dat is de verantwoordelijkheid van collega Rouvoet.
Over de overgangsregeling het volgende. Ik heb geen enkele behoefte om afbreuk te doen aan hetgeen goed loopt en inmiddels al in gang is gezet. De procedures die zijn gestart voor de inwerkingtreding van het verdrag kunnen worden afgewerkt. Als zou blijken dat er ergens in de overgangssituatie tussen inwerkingtreding van het verdrag en de lijn die ik vanmiddag hier met u bespreek, een paar bezig is met een adoptieprocedure en een adoptie voorbereidt, zullen wij graag beschikbaar zijn om daar een praktische oplossing voor te vinden. Dat zou kunnen betekenen dat wij dan de aansluiting vinden naar de nieuwe procedure, eventueel ook met de andere vergunninghouder.
De heer Heemelaar heeft gevraagd naar de financiële tegemoetkoming. Die € 3700 zou te weinig zijn. Er is inderdaad sprake van een nieuwe situatie. Hierover is in de Eerste Kamer ook intensief gesproken met mijn collega die verantwoordelijk is voor de belastingheffing. Hij heeft toen aan de Eerste Kamer toegezegd dat er medewerking zou zijn om in gezamenlijk overleg een oplossing daarvoor te zoeken. Dat overleg is nog niet helemaal afgesloten. Zodra wij dat overleg met Financiën hebben afgesloten, zal ik daar uiteraard over berichten.
De heer Anker heeft gevraagd om informatie over het tegengaan van misstanden in andere landen, zoals China. Daar hebben wij continu contact over met de ambassade en met Buitenlandse Zaken. Mevrouw Timmer vroeg naar Kenia. Volgende week komt er een delegatie uit Kenia op bezoek bij mijn ministerie en dan zullen wij dit punt bespreken. Verder vroeg mevrouw Timmer hoe het zit met deelbemiddeling vanuit Marokko. Tot op heden wordt er inderdaad vanuit Marokko geadopteerd, net als uit landen die slechts zwakke adopties kennen. Wegens het advies van de commissie-Kalsbeek om uitsluitend te werken met landen die sterke adopties kennen of die expliciet akkoord gaan met omzetting in Nederland naar een sterke adoptie, wordt op dit moment bekeken hoe wij dat met Marokko moeten doen. In februari van dit jaar is aan de ambassade in Marokko, in Rabat, gevraagd om te bekijken hoe de Marokkaanse autoriteiten zouden staan tegenover omzetting van zwakke adopties naar sterke. Dat wordt nu bekeken. Wij hebben ook een gemengde commissie die daarbij behulpzaam is.
De heer Anker (ChristenUnie): In de brief zegt de minister dat er frequenter met China zal worden gesproken. Nu zegt hij dat er continu contact is met de ambassade. Ik wil dan toch graag weten hoe dat er precies uitziet. Dit zijn namelijk algemene termen. De verhalen die wij uit China kregen, waren best ernstig. Men heeft later ook erkend dat er in het verleden dingen fout zijn gegaan. Dat moet nu beter. Hoe ziet dat er precies uit? Wat is het contact met Unicef? Hoe hebben wij contact met de centrale autoriteit? Daar wil ik toch wat meer over horen.
Minister Hirsch Ballin: Wij volgen onder andere de meldingen van Unicef. Als daarin iets staat dat om een onderzoek vraagt, nemen wij dat ter hand via de ambassades. Het contact tussen de centrale autoriteit en andere instanties die ermee belast zijn, is essentieel om het goed te laten functioneren. Zo hebben wij dat ook met China besproken. Wij hebben van Chinese kant ook verzekeringen gekregen. Hetzelfde geldt voor het volgen van de situatie in India. De Kamer heeft gisteren over dit onderwerp onze antwoorden gekregen. Ik meen dat daarmee die vraag ook voldoende is beantwoord. Als het onderzoek is afgerond, krijgt u daar uiteraard bericht over.
Mevrouw De Pater vroeg of ook in Nederland bij adoptie van pleegkinderen de familiebanden in landen van herkomst worden verbroken. Dat is zeker bij kinderen die tijdelijk in een pleeggezin wonen niet aan de orde. In het wetsvoorstel Herziening kinderbeschermingswetgeving wordt ingegaan op het bevorderen van het nemen van de voogdij door pleegouders. Ik denk dat dit tegemoetkomt aan de bedoelingen van mevrouw De Pater. Misschien kunnen wij daar bij gelegenheid van de behandeling van het wetsvoorstel verder over spreken.
Mevrouw De Pater sprak over meer dan 40 adopties in Nederland. Bij Nederlandse adopties gaat het niet altijd over afstandskinderen. De CBS-cijfers gaan over alle adopties. Het kan dan bijvoorbeeld ook gaan om kinderen die al lang in Nederland in een pleeggezin wonen. Er zijn ook stiefouderadopties. Het getal van gemiddeld 26 komt van de Raad voor de Kinderbescherming en gaat over kinderen die bij de geboorte worden afgestaan.
De heer Van der Staaij heeft de binnenlandse adoptie aan de orde gesteld. Hij vroeg wanneer wij iets gaan merken van de uitvoering van het coalitieakkoord. Ik interpreteer de vraag zo dat kinderen die in Nederland pleegzorg krijgen, zouden moeten worden geadopteerd. Dat kan alleen als er geen eigen ouders beschikbaar zijn voor het kind of als terugkeer naar huis tot de onmogelijkheden behoort. Bovendien moeten ouders instemmen met adoptie en moet de adoptie in het belang van het kind zijn. Ik vraag om ook te bedenken dat met adoptie de familieband definitief wordt verbroken. Ook daar geldt die subsidiariteit voor waar ik eerder in ander verband over heb gesproken. Die geldt ook bij de toepassing van de wetgeving voor adoptie in eigen land. Er zullen altijd kinderen blijven die op zoek zijn naar beter. Ons vertrekpunt is dat pleegzorg tijdelijk is en omkeerbaar en dat adoptie definitief en onomkeerbaar is. Vandaar dat dit beleid, dat over verschillende sporen wordt gevoerd, ook spoort met het subsidiariteitsbeginsel, zoals wij dat in het internationaal verkeer toepassen.
Mevrouw Langkamp heeft gewezen op het belang van de hechtingsfase. Die begint bij de geboorte. Het is niet een doel van ons om adoptie uit te stellen, maar de toepassing van de subsidiariteit leidt ertoe dat wij verschillende andere mogelijkheden bezien voordat adoptie aan de orde komt.
De heer Van der Staaij heeft gewezen op de realiteit ten aanzien van Italië. Ik erken en onderken die ten volle. Vandaar dat Europese afstemming in dat verband van belang is. Ik gaf al aan dat wij met de andere Europese staten de interpretatie van het subsidiariteitsbeginsel in de Verenigde Staten coördineren.
Over de tenuitvoerlegging van de motie-Van der Staaij over de haalbaarheid van de internationale autoriteit hebben wij diverse gesprekken gevoerd met het Permanent Bureau van de Haagse Conferentie voor internationaal privaatrecht. Wij hebben er ook in Europees verband over gesproken, maar er is helaas weinig steun voor deze gedachte. Wel is de suggestie gedaan om in Europees verband tot een nauwere samenwerking te komen. Dat zou tot een zekere objectivering en versterking leiden van de rol op internationaal niveau. In Europees verband staan wij ten slotte ook bij dit onderwerp samen sterker dan met een Nederlandse alleingang. De adviseur internationale samenwerking van mijn ministerie zal alert blijven op mogelijke wijzigingen in het draagvlak hiervoor. Voorlopig zoeken wij het vooral in een versterking van de Europese inbreng.
Mevrouw Timmer (PvdA): Ik ben niet blij dat er niet veel animo is binnen Europa om daar, behalve intensief samenwerken, iets aan te gaan doen. Ik had de suggestie gedaan om binnen de Verenigde Naties te kijken wat er kan worden gedaan. Ik hoop dat u die suggestie mee wilt nemen. Wij hebben natuurlijk gezanten en speciale rapporteurs bij de VN. Misschien dat dit buiten de samenwerking in Europa kan. Ik vind namelijk wel dat er iets moet gebeuren.
Minister Hirsch Ballin: Ik vind dat een interessante gedachte. Onze verkenningen hebben zich overigens niet tot de Europese staten beperkt. Wij hebben echter wel reeds in Europees verband geconstateerd dat de gedachte van een internationaal centraal bureau weinig steun krijgt. Er zijn wel aanknopingspunten om Europees de samenwerking te versterken. Ik gaf daar al een voorbeeld van. Het lijkt mij een prima gedachte om ook onze vertegenwoordiger bij Unicef, die daar tenslotte ook een rol in heeft – dan zitten wij meteen bij de Verenigde Naties, waar mevrouw Timmer naar verwijst – te vragen om te kijken naar mogelijkheden om op dit punt internationaal meer te doen.
Mevrouw Langkamp heeft nog gevraagd naar de mogelijkheid van opvangtehuizen in herkomstlanden. Wij hebben daar, afgezien van de aandacht die wij vanuit onze verantwoordelijkheid op het gebied van het vreemdelingenbeleid soms geven aan de terugkeerperspectieven voor alleenstaande minderjarigen, geen aandeel in. Mijn collega voor Ontwikkelingssamenwerking, minister Koenders, heeft zich op dit terrein uiteraard wel ingezet. Dit betreft namelijk ook de rechten van kinderen in ontwikkelingslanden. Dat past in het beleid dat gericht is op de versterking van de aandacht voor fundamentele rechten van mensen. Dat is het beleid van mijn collega’s Koenders en Verhagen, waar wij vanuit Justitie overigens van harte aan meewerken. Zoals u weet uit andere discussies, onder andere over onze inzet op het gebied van het bestrijden van alle exploitatievormen die mensen treffen in deze landen, is een van de prioriteiten van collega Albayrak en mij om de strijd tegen de mensenhandel internationaal te intensiveren. Goede opvang, die ook bescherming biedt aan kinderen tegen het verhandeld worden, speelt daarbij een rol. Ik zal dit punt graag nogmaals onder de aandacht brengen bij collega Koenders. Ik zeg erbij dat ik dat, zijn inzet op dit terrein kennende, als haast overbodig beschouw, maar ik neem het graag met hem op.
Mevrouw Langkamp (SP): De minister heeft het nu over opvang van kinderen in moeilijke situaties of van kinderen die het slachtoffer dreigen te worden van mensenhandel. Ik heb het echter over opvanghuizen voor heel andere kinderen, namelijk voor kinderen die mogelijk geadopteerd gaan worden. Dat is toch een iets andere groep dan waar de minister het nu over heeft. Ik zal het nog even kort verduidelijken. Ik doel daarmee specifiek op die landen waar de risico’s groot zijn dat er misstanden plaatsvinden. Voordat wij dan definitief zeggen dat wij moeten stoppen met adoptie uit die landen, omdat dat niet langer verantwoord is, kan wellicht hiernaar worden gekeken.
Minister Hirsch Ballin: Ik zal niet herhalen dat de reactie van mijn collega waarschijnlijk zal zijn: daar was ik al mee bezig. Ik zal dit punt graag opnemen.
De voorzitter: Wij gaan nu over naar de tweede termijn. Het woord is als eerste aan mevrouw Koşer Kaya.
Mevrouw Koşer Kaya (D66): Voorzitter. Ik dank de minister voor de gegeven antwoorden. Voor mijn partij waren twee dingen heel belangrijk: de aanvullende eisen en de deelbemiddeling. Wat de aanvullende eisen betreft, word ik zenuwachtig als de minister heel veel woorden nodig heeft om te zeggen dat die van tafel zijn. Ik wil eigenlijk gewoon een ja of nee horen op mijn vraag. Zijn de aanvullende eisen van tafel of niet?
Mijn tweede vraag betreft de deelbemiddeling. Daar heb ik eigenlijk niet afdoende antwoord op gekregen. Ik vind dat de mogelijkheid van deelbemiddeling moet blijven bestaan, want met name homoseksuele paren kunnen middels deelbemiddeling adopteren uit de VS. Dat maakt de minister nu onmogelijk. Dat lijkt mij echt niet gewenst.
Ten slotte nog een paar korte opmerkingen. De Nederlandse adoptiestichting lijkt mij een mooie stichting om tweede vergunninghouder te worden. De voorkeur van de moeder is een belemmering voor de subsidiariteit, zo beluister ik de minister. Dat zou niet zo mogen zijn, want als dat het geval is, zijn wij nog geen steek verder. Op dit moment lijkt alle adoptie uit de VS stop te zijn gezet. Is dat juist? Zo ja, wat gaat de minister dan doen om dat weer goed te krijgen?
De heer Teeven (VVD): Voorzitter. Ik kan mevrouw Koşer Kaya geruststellen. De adoptie vanuit de VS is niet stopgezet. Ik heb gisteren gesproken met een homopaar dat een zoontje ging afhalen in de Verenigde Staten. Zij waren buitengewoon blij. Mijn informatie is ook dat het gewoon doorgaat.
Ik denk dat het goed is om geen zout in de wonden te wrijven, maar het is wel goed om vast te stellen wat er precies is toegezegd. De aanvullende eisen zijn eraf. De deelbemiddeling kan vooralsnog op de wijze plaatsvinden zoals nu gebeurt. Er komt een tweede vergunninghouder, maar ik heb de minister niet horen zeggen dat deelbemiddeling meteen afgeschaft wordt. Het is goed om dat te kunnen constateren.
Het zou een goede zaak zijn als vanuit het ministerie financieel toezicht wordt uitgeoefend op de Stichting Kind en Toekomst en dat dat een nadrukkelijke plaats krijgt in het kwaliteitskader. Er bereiken mij namelijk wel heel veel berichten dat er vraagtekens gezet kunnen worden bij bepaalde verantwoordingen.
Tot slot vraag ik de minister nog om een verduidelijking van het volgende. Er zijn heel veel mensen die een beginseltoestemming hebben van voor 1 april 2008. Ik denk dat er echt een schending is van het lex certa-beginsel als de minister voor deze mensen, die al heel lang in de procedure zitten, soms al vanaf 2005, de voorwaarden aanzienlijk gaat verscherpen. Ik hoor graag van hem dat hij dat niet zal doen.
Mevrouw Timmer (PvdA): Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn antwoorden. Als ik hem goed heb begrepen, had een deel van de onrust wellicht wat minder heftig kunnen zijn als over een aantal dingen vooraf wat meer helderheid was gegeven. Dat betreft met name de verschillen tussen onderzoek en verkenning en de positie van Afro-Amerikaanse kinderen in de VS. Ik vind het jammer dat die helderheid niet is gegeven.
Een vraag van mij is onbeantwoord gebleven. Dat is mijn vraag over het leeftijdscriterium. Het amendement-Wolfsen biedt de minister een mogelijkheid om daarop een uitzondering te maken. Ik heb gevraagd of en, zo ja, hoe vaak de minister dat heeft gedaan. Ik zou graag de exacte formulering krijgen – dat hoeft niet nu, dat mag ook schriftelijk – van de vraag die voorgelegd is aan het Permanent Hof van Arbitrage.
Adopties die al lopen, zouden door moeten gaan onder dezelfde voorwaarden. De heer Teeven sprak daar ook al over. De minister heeft gezegd dat hij overleg heeft gevoerd met het COC, maar hij heeft niet aangegeven hoe het COC daarop heeft gereageerd.
Als het gaat om andere criteria heb ik gesproken over foster care en over speciale kinderen. Is dat nu allemaal van de baan?
Ik zou als conclusie willen zeggen dat de bemiddeling zoals wij die onder de naam deelbemiddeling kennen, in de toekomst dezelfde soort bemiddeling blijft voor diegenen die het betreft, maar dat het dan geen deelbemiddeling meer heet. Mag ik deze conclusie trekken?
Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA): Voorzitter. Wat er volgens mij in ieder geval veranderd is sinds 1 april 2008, is dat de Verenigde Staten een centrale autoriteit hebben. Dat maakt wel wat uit als je kijkt naar de bepalingen uit het verdrag. Die centrale autoriteit moet in de Verenigde Staten in ieder geval een aantal dingen controleren.
Ik heb nog een vraag. Die heeft ook een beetje betrekking op de subsidiariteit. Praktisch alle landen onder het Haags Adoptieverdrag hanteren een termijn voor bedenktijd en voor overwegingen bij de biologische ouders, meestal de moeder, van ongeveer 60 dagen. Die 60 dagen zijn overigens niet bedoeld om het kind bij de moeder te laten, want dat gebeurt meestal niet, maar het is echt bedenktijd. Na de bevalling kan het kind aangemeld worden voor adoptie, maar dan is er dus een termijn van 60 dagen. Hanteren de Verenigde Staten die termijn ook? Of hanteert men een andere termijn?
Ik heb nog een vraag over de binnenlandse adoptie. De minister zei dat daar ook onder gerekend moeten worden stiefouder- en partneradoptie. Het CBS heeft mij echter cijfers gegeven zonder partneradoptie en dan gaat het in 2006 om 42 kinderen en in 2005 om 50 kinderen die in Nederland geadopteerd werden. Daar heb ik op willen wijzen. Voor ouders die een Nederlands kind willen adopteren gelden strengere eisen, met name als het gaat om de belofte dat, mochten de biologische ouders contact willen blijven houden met het kind, dat zal kunnen. Gelet op het feit dat de wereld qua bereizen wat kleiner geworden is, zou ik mij kunnen voorstellen dat dat ook een vraag is die gesteld wordt aan ouders die interlandelijk adopteren. Gebleken is namelijk dat ongeveer een derde van de kinderen uiteindelijk toch dat contact wil hebben of op een of andere manier wil weten waar zij vandaan komen.
De heer Van der Staaij (SGP): Voorzitter. Ik wil de minister ook bedanken voor zijn beantwoording. Als het gaat om de aanvullende eisen voor Amerika die nu toch weer teruggenomen worden, vraag ik mij een beetje af of het wel zorgvuldig is verlopen. Is het niet beter om eerst een voornemen te uiten waarop belanghebbenden kunnen reageren, en dan pas een definitief besluit te nemen? Nu komt het toch wat als gejojo over. Ik wil voorkomen dat, ook bij toekomstige beslissingen, het beeld ontstaat dat eerst maatregelen worden genomen en dat louter op basis van protest dingen worden bijgesteld. Ik zeg niet dat dat nu aan de orde is, maar ik vind wel dat wij dat moeten voorkomen. Als er maatregelen worden genomen, doen wij dat niet zomaar en laten wij ze ook niet zomaar los.
Ik heb geen reactie gekregen op mijn suggestie om bij de plaatsing van een tweede kind wat meer mogelijkheden te scheppen als het gaat om de leeftijdsgrens van aspirant-adoptiefouders. Daarbij kan het belang van het eerste kind namelijk ook aan de orde zijn. Misschien kan de minister dat punt bij de voorbereiding van het wetsvoorstel meenemen.
Als het gaat om het toezicht zegt de minister dat nu wordt ingezet op Europese afstemming. Wat is de eerstvolgende concrete stap? Hoe krijgt die afstemming gestalte?
De commissie-Kalsbeek werpt de vraag op of pleegzorg binnen Nederland niet als alternatief voor adoptie kan gelden. De wachtlijsten voor pleegzorg worden echter steeds langer. Bij adoptie geldt het omgekeerde. De commissie-Kalsbeek heeft ook gevraagd of Nederland zelf wel voldoet aan het subsidiariteitsvereiste als het gaat om het zo veel mogelijk plaatsen van kinderen in de pleegzorg. Er is een eerste stap gezet met voorlichting, maar de commissie-Kalsbeek heeft aangegeven dat er verder moet worden gekeken of er geen onnodige belemmeringen zijn. Krijgt dat nog een vervolg?
Mijn laatste punt betreft de nazorg. Ik heb begrepen dat de Werkgroep Adoptie Nazorg, die ooit vanuit Justitie is geïnitieerd, inmiddels is opgeheven. Ik hoop dat er voldoende druk is van de kant van de minister van Justitie. Het is namelijk van belang dat wij rond de zomer van de minister voor Jeugd en Gezin hier een goed rapport over krijgen.
De heer Heemelaar (GroenLinks): Voorzitter. Ik ben blij met de uitkomst. Ik heb geconcludeerd dat deelbemiddeling gewoon weer kan en dat er geen enkel probleem meer is om daar in Amerika gewoon mee door te gaan. Ook is helemaal van tafel dat het vijf jaar moet duren. Dat wil ik klip-en-klaar hebben, want er waren veel woorden nodig om dat eruit te krijgen. Ik sluit mij ook helemaal aan bij de opmerkingen van de heer Van der Staaij. De manier waarop hier besluiten zijn genomen, heeft tot heel veel maatschappelijke onrust geleid. Dat hadden wij beter andersom kunnen doen. Wij hadden beter eerst in gesprek kunnen gaan met maatschappelijke organisaties, met belangengroepen en met belanghebbenden, voordat wij met dit soort vergaande beleidsuitspraken kwamen. Ik verzoek de minister om dat de volgende keer ook zo te doen.
De heer De Roon (PVV): Voorzitter. Ik dank de minister voor de beantwoording van de vragen en de punten die hier aan de orde zijn gesteld. Ook ik krijg daaruit de indruk dat voor de deelbemiddeling in de Verenigde Staten vooralsnog niet gevreesd hoeft te worden. Ik wil de minister wel vragen om nog eens expliciet te bevestigen dat de mensen die nu al in zo’n procedure betrokken zijn, niet hoeven te vrezen dat hun procedure onderuit wordt gehaald. Net als vorige sprekers, wil ik onderstrepen dat ook ik het jammer vind dat wij die helderheid nu pas in deze vergadering krijgen. Er is heel veel onrust en heel veel zorg ontstaan onder mensen die in die procedures zitten en eigenlijk ook gewoon veel vrees en angst. Het zou beter geweest zijn als dat was voorkomen door zo te handelen als de heer Heemelaar zojuist aanduidde.
Mevrouw Langkamp (SP): Voorzitter. Ik wil mij graag aansluiten bij de woorden van voorgaande collega’s. Wij kunnen beter voorkomen dat er zo veel onrust ontstaat en dat de minister vervolgens hier in een overleg op zijn schreden moet terugkeren als het gaat om aanscherping van eisen en mogelijkheden voor adoptie vanuit de VS. Wij zijn gelukkig wel gerustgesteld dat adoptie vanuit de VS gewoon mogelijk blijft en dat de mogelijkheden niet beperkt worden. Een aantal collega’s vertaalde dat zojuist met: deelbemiddeling blijft dus mogelijk. Maar hoe zit het dan met nieuwe aanvragen? Daar heb ik nog geen helderheid over gekregen. Ik wil de minister dan ook graag vragen om daar in tweede termijn nog op in te gaan. Voor lopende procedures wordt een praktische oplossing gezocht. Wat betekent dat precies? Betekent dit dat zij echt geen enkele nadelige gevolgen zullen ondervinden van de mogelijke veranderingen en van het feit dat zij nu in een soort overgangssituatie terecht zijn gekomen?
Ik heb op een aantal punten geen reactie gehad. Dat betreft onder andere de bewaartermijn van het dossier. Vindt de minister ook niet dat 30 jaar te kort is? Verder wil ik vragen wanneer de tweede vergunninghouder van start kan gaan. Kan de minister er iets meer duidelijkheid over geven of dat inderdaad op korte termijn zou kunnen? Dat zou namelijk een mogelijkheid kunnen bieden voor nieuwe aanvragen. Is de minister ten slotte bereid om nog een keer bij de vergunninghouders erop aan te dringen dat zij geen onderscheid maken tussen adoptie door homo- of door heteroparen?
De heer Anker (ChristenUnie): Voorzitter. Ook ik dank de minister voor zijn beantwoording in eerste termijn. Ik had een aantal vragen gesteld. Wat betreft China hoop ik dat het de komende tijd goed blijft gaan. Wij hebben het bijna niet meer over China gehad, maar een jaar geleden stond de situatie daar even heel hoog op de politieke agenda. Ik neem aan dat de minister daar serieus mee bezig is. De minister is natuurlijk altijd serieus, maar ik neem aan dat hij ook geen afwachtende houding aan zal nemen, maar om de zoveel tijd zelf zal kijken wat er precies gaande is in China.
Ik vind het wat betreft de deelbemiddeling lastig om aan te geven wat de minister precies heeft gezegd. De commissie-Kalsbeek heeft gezegd dat omdat het moeilijk te controleren is en omdat het in strijd lijkt te zijn met het Haags Adoptieverdrag, deelbemiddeling afgeschaft zou moeten worden. Het kan in de VS wel allemaal goed lijken te gaan, maar wij moeten wel één lijn trekken. Als wij zo redeneren, puur juridisch, principieel en rechtlijnig, zou je zeggen: dan moeten wij dat advies volgen. De minister stelt nu echter toch iets anders voor. Ik vind het prima als hij zegt dat het allemaal kan, maar ik wil het ook wel goed begrijpen. Daarom krijg ik op dit punt graag een nadere toelichting van de minister.
Minister Hirsch Ballin: Mevrouw de voorzitter. Ik ben uiteraard blij met de overtuiging die vanmiddag gegroeid is dat wij op een goede en zorgvuldige manier bezig zijn. Dat is wat mij betreft ook de enige doelstelling bij wat er hier speelt. Er waren een paar misvattingen die ik buitengewoon vervelend vond. Die bleken ook uit hetgeen allemaal aan reacties in berichten en brieven loskwam. Ik ben blij dat ik die misvattingen heb kunnen wegnemen. Ik wil daar wel bij aantekenen dat ik niet meen dat ik ook maar enige aanleiding heb gegeven tot de mening dat wij bezig zijn om de adoptie door homoparen in de weg te staan. Er is geen sprake van dat dit op enig moment een rol heeft gespeeld. Integendeel. Wij hebben met de instelling van de commissie-Kalsbeek een manier gezocht en gevonden om de zorgvuldigheid bij de procedures rond interlandelijke adoptie te vergroten. Wij hebben daarmee ten volle aanvaard dat paren van verschillend en van gelijk geslacht gelijk behandeld moeten worden. Dat is in ons beleid en op dit terrein ook gebeurd. Als wij het dus hebben over onduidelijkheden die eerder hadden kunnen worden weggenomen, dan moet mij dit toch ook wel van het hart. Ik heb aan het begin van mijn antwoord al gezegd dat adoptie in het belang van het kind moet zijn. Uiteraard gunnen wij ieder kind de liefdevolle ontvangst in een gezin dat de zorg van dat kind op zich wil nemen, homo of hetero.
Ook over de inhoud wil ik klare wijn schenken. De indruk is ontstaan dat naar aanleiding van ... Ja, van wat eigenlijk precies, het rapport van de commissie-Kalsbeek, de waarnemingen die er waren over wat wel en niet goed loopt in de Verenigde Staten? De indruk was ontstaan dat wij bezig waren de boel aan te scherpen, nodeloos aan te scherpen. Dat is niet wat wij doen. Er is expliciet gevraagd of dit betekent dat er aanvullende voorwaarden zijn. Wat wij doen, is niet anders dan onder ogen zien dat er als het ware twee typen relaties zijn bij interlandelijke adoptie. De ene is met landen waarvoor het Haags Adoptieverdrag van kracht is en de andere is met landen waar dat niet voor geldt. Het instituut deelbemiddeling is in zwang gekomen in landen waarvoor het Haags Adoptieverdrag niet van kracht is. De commissie-Kalsbeek zei dat eigenlijk alleen maar gewerkt moet worden met landen die het Haags Adoptieverdrag hebben aanvaard. Ik heb die conclusie niet getrokken, maar natuurlijk is het beter als landen partij zijn bij het Haags Adoptieverdrag. Die landen werken dan namelijk zelf aan een deel van de zorgvuldigheidseisen die in acht moeten worden genomen. De Verenigde Staten doen dat via die geaccrediteerde organisaties. Dat betekent dat de Verenigde Staten een deel van de verantwoordelijkheid voor de zorgvuldigheid op zich nemen. Wij hebben ons deel in de zorgvuldigheid van de adoptieprocedure. Die twee zijn complementair ten opzichte van elkaar. Als dan van de kant van de Kamer wordt gezegd dat dat eigenlijk op hetzelfde neerkomt, omdat er mogelijkheden blijven bestaan voor zelfwerkzaamheid in relatie tot de door de VS geaccrediteerde organisaties, vind ik dat een prima weergave van wat er gebeurt. Dat is wat mij betreft alles waar het hier om gaat.
De zorgvuldigheidseisen zullen ook inhouden dat wij erop zullen moeten toezien dat – of dat nu in China is of in India of de Verenigde Staten – moeders nooit in de positie worden gedrongen dat zij zonder daar goed over te hebben nagedacht, besluiten om een kind voor adoptie ter beschikking te stellen. Daar is die termijn van 60 dagen voor. Verder wens ik, met u, met volle overtuiging de paren die beschikbaar zijn om kinderen een liefdevolle ontvangst te bieden en degenen die zich daarvoor inzetten, waaronder in de nieuwe opzet de vergunninghouders die op dit terrein beschikbaar zullen zijn en degenen die zich in de Verenigde Staten daarvoor inzetten, die 17 geaccrediteerde organisaties, alle geluk toe in het goede dat het voor mensen kan betekenen als wij ervoor zorgen dat een kind een liefdevolle ontvangst krijgt. Dat is waar het mij om gaat bij dit onderwerp.
Ik zal nog op een paar specifieke vragen ingaan. Er is gevraagd hoe het zal gaan met de reacties uit de Verenigde Staten op de brief van het Bureau of the Hague Conference on Private International Law. Ik zal de Kamer daar graag van op de hoogte stellen.
Wat betreft de lopende trajecten het volgende. Er is uitdrukkelijk gevraagd wat er gebeurt als er al een beginseltoestemming is gegeven. Het gaat dan om aanvragen die voor 1 april 2008 zijn ingediend. Daarmee werken wij verder op basis van de oorspronkelijke procedures. Dat betekent dat wij de zorgvuldigheidseisen op zo’n manier realiseren dat die de betrokken ouders niet in de weg zitten. Als er al een contact is aangedragen en goedgekeurd, kan dat ook buiten de zeventien organisaties om. De contacten die na 1 april zijn voorgedragen, worden op de nieuwe manier behandeld. Dat gebeurt zorgvuldig, maar zonder een barrière op te werpen die de liefdevolle vereniging van aspirant-adoptiefouders en kinderen in de weg zou staan.
Mevrouw Langkamp (SP): Ik vind het nog steeds niet duidelijk wat de minister zegt. Hoe zit het met mensen die nu een aanvraag in willen dienen? Kunnen zij die aanvraag gewoon indienen? Loopt dat dan via deelbemiddeling of loopt dat via de nieuwe vergunninghouders? Als dat laatste het geval is, per wanneer worden die dan werkzaam? De nieuwe aanvragen moeten toch niet een hele tijd blijven liggen?
Minister Hirsch Ballin: U hebt het over de situatie dat er voor 1 april voor ons kenbaar een procedure in gang is gezet?
Mevrouw Langkamp (SP): Het gaat mij om nieuwe aanvragen, om mensen die nu een aanvraag willen doen voor een beginselverklaring voor adoptie vanuit de VS.
Minister Hirsch Ballin: Als er voor de datum van inwerkingtreding van het verdrag met de Verenigde Staten een aanvraag is gedaan, kan die worden afgewerkt volgens de oude regels. Daarna is het verdrag van kracht, ook voor de Verenigde Staten. Dat betekent dat dan de medewerking nodig is van de Amerikaanse autoriteiten. Die beslissen op welke grond zij die medewerking geven. Dat kan ik niet hier aan deze tafel veranderen. Van onze kant is er echter geen enkel beletsel. Wij leggen niets in de weg aan mensen die met hun procedure begonnen zijn. Wij hebben echter de instemming nodig van de Amerikaanse autoriteiten. Als zij op basis van de stappen die daar al zijn gezet, hun medewerking geven, gaan wij ze geen strobreed in de weg leggen. Ik kan hier echter niet aan deze tafel beslissen dat de autoriteiten van de Verenigde Staten tot een andere beslissing moeten komen dan zij volgens hun regels moeten doen. Voor de rest is alle medewerking gegeven aan iedereen die in de oude situatie al gestart is met een procedure.
Mevrouw Timmer sprak nog over het leeftijdscriterium. Ik heb al gezegd dat dat geen zelfstandige betekenis heeft.
Mevrouw Timmer (PvdA): Ik sprak over de leeftijd van de ouders en over het amendement-Wolfsen.
Minister Hirsch Ballin: Dat is iets dat in de wetgeving aan de orde komt.
Wij zullen graag contact blijven houden met het COC. Dat is wat mij betreft ook alleszins wenselijk. Ik heb ook gezegd dat wij nog met ze in gesprek zijn over financiële steun die wij bereid zijn te geven, binnen redelijke verhoudingen en tot op redelijke hoogte, voor het behouden van de bestaande deskundigheid.
De heer Anker zeg ik graag toe dat wij China in het oog blijven houden.
Mevrouw Timmer (PvdA): Ik wil nog even terugkomen op het leeftijdsamendement dat is ingediend bij de behandeling van de Wobka. De minister heeft de bevoegdheid gekregen om van die leeftijdsgrens af te wijken. Weet hij ook hoe vaak er een beroep is gedaan op die bevoegdheid die hij heeft om te beslissen van dat iemand van bijvoorbeeld 50 ook een kind mag adopteren?
Minister Hirsch Ballin: Als u het hebt over toepassing van de bestaande wetgeving, geldt de procedure die wij daarbij hebben afgesproken. Die volgen wij ook. Dat betekent dat de Raad voor de Kinderbescherming daarin adviseert. Ik kan u melden dat er sinds januari twaalf verzoeken zijn ingediend. Over twee is er positief beslist en de andere tien liggen nog voor advies bij de Raad voor de Kinderbescherming.
De heer Van der Staaij (SGP): Ik had nog een vraag gesteld over een mogelijke verruiming van de leeftijdsgrens in het geval van het plaatsen van een tweede kind. Wil de minister die bij de voorbereiding van het wetsvoorstel meenemen? Het gaat dan niet alleen om een biologisch broertje of zusje, want daarover wordt in het regeringsstandpunt al gesproken. Er is echter ook gevraagd of je, ook in het belang van het eerste kind, niet sowieso bij plaatsing van een tweede kind iets flexibeler met die leeftijdsgrenzen zou moeten omgaan. Ik heb verder nog gevraagd wat de volgende stappen zijn bij het zoeken naar Europese afstemming, en ik heb gesproken over pleegzorg als alternatief.
Minister Hirsch Ballin: De aandacht voor pleegzorg als alternatief is ingebouwd in de benadering van de subsidiariteit. De kwaliteit van de voorzieningen is mede het werkterrein van mijn collega voor Jeugd en Gezin. Wij zijn daar uiteraard steeds mee bezig. Twee jaar geleden is een rapport over wenselijke verbeteringen op dat terrein uitgebracht. Dat is een van onze uitgangspunten voor de verbetering van die zorg.
Als het gaat om de leeftijdsgrens bij de opname van het tweede kind hebben wij de lijn van de commissie-Kalsbeek gevolgd en een uitzondering mogelijk gemaakt bij opname van broertjes en zusjes. In andere situaties geldt hetgeen in het amendement-Wolfsen staat. Er nog wel een mogelijkheid – misschien is dat de nuancering waar de heer Van der Staaij naar vroeg en waar hij ook voor pleit – om in geval van bijzondere omstandigheden daarvan af te wijken.
In oktober aanstaande willen wij bij de Europese conferentie van de Europese centrale autoriteiten aandacht vragen voor Europese samenwerking. De centrale autoriteit die tot mijn ministerie behoort zal daar de collega’s uit andere Europese lidstaten voorlichten. De Europese Commissie is daar ook bij betrokken.
De heer Teeven (VVD): De minister heeft zijn bereidheid uitgesproken om alles nu weer in gang te zetten. Toch zijn er nog wel zorgen. Gaat het departement nu ook de vergunninghouder, de Stichting Kind en Toekomst, die mensen al sinds november ontmoedigt, instrueren dat niet meer te doen en worden die zaken weer gewoon in procedure genomen?
Minister Hirsch Ballin: Als zich gevallen van ontmoediging voordoen, hoop ik dat die aan ons of aan de inspectie worden gemeld. Als het gaat om ontmoediging als gevolg van verkeerde interpretaties van wat onze bedoeling is, ben ik hoop ik klip-en-klaar geweest dat ik ieders inspanningen die erop gericht zijn een kind een liefdevolle toekomst te bieden, niet ontmoedig, maar aanmoedig.
De voorzitter: Dat is een mooi einde van dit algemeen overleg. Ik dank de mensen op de publieke tribune, de ambtenaren, de minister en de Kamerleden. Ik sluit de vergadering.
Samenstelling:
Leden: Van de Camp (CDA), De Wit (SP), Van der Staaij (SGP), Arib (PvdA), ondervoorzitter, De Pater-van der Meer (CDA), voorzitter, Çörüz (CDA), Joldersma (CDA), Gerkens (SP), Van Velzen (SP), Van Vroonhoven-Kok (CDA), De Krom (VVD), Timmer (PvdA), Griffith (VVD), Teeven (VVD), Verdonk (Verdonk), De Roon (PVV), Roemer (SP), Pechtold (D66), Heerts (PvdA), Thieme (PvdD), Kuiken (PvdA), Bouwmeester (PvdA), Van Toorenburg (CDA), Anker (ChristenUnie) en Heemelaar (GroenLinks).
Plv. leden: Sterk (CDA), Langkamp (SP), Van der Vlies (SGP), Smeets (PvdA), Aasted-Madsen-van Stiphout (CDA), Jager (CDA), Jonker (CDA), Leijten (SP), Ulenbelt (SP), Jan de Vries (CDA), Weekers (VVD), Dijsselbloem (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Van Miltenburg (VVD), Zijlstra (VVD), Fritsma (PVV), Karabulut (SP) Koşer Kaya (D66), Gill’ard (PvdA), Ouwehand (PvdD), Spekman (PvdA), Bouchibti (PvdA), Van Haersma-Buma (CDA), Slob (ChristenUnie) en Van Gent (GroenLinks).