Vastgesteld 12 december 2014
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft op 15 oktober 2014 overleg gevoerd met Staatssecretaris Van Rijn van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Staatssecretaris Teeven van Veiligheid en Justitie over:
− de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie d.d. 27 mei 2014 inzake de aanbieding van het rapport «Op goede grond» van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen (Kamerstuk 28 638, nr. 116);
− de brief van de Kinderombudsman inzake de aanbieding van het rapport «Preventie van kindermishandeling in gemeenten: van papier naar werkelijkheid» van de Kinderombudsman;
− de brief van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 10 juli 2014 inzake de voortgangsrapportage in de aanpak van geweld in afhankelijkheidsrelaties (Kamerstuk 33 750 XVI, nr. 109);
− de brief van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 13 oktober 2014 met een reactie op het bericht van Nieuwsuur d.d. 28 september 2014 over opslaan van meldingen Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) op naam (Kamerstuk 31 015, nr. 105).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Lodders
De griffier van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Teunissen
Voorzitter: Lodders
Griffier: Sjerp
Aanwezig zijn zes leden der Kamer, te weten: Bergkamp, Van der Burg, Keijzer, Lodders, Rebel en Siderius,
en Staatssecretaris Van Rijn van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Staatssecretaris Teeven van Veiligheid en Justitie, die vergezeld zijn van enkele ambtenaren van hun ministeries.
Aanvang 13.00 uur.
De voorzitter: Ik heet iedereen hartelijk welkom bij dit algemeen overleg van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport over kindermishandeling en geweld in afhankelijkheidsrelaties. Ik heet Staatssecretaris Van Rijn en Staatssecretaris Teeven van harte welkom. Minister Opstelten laat zich vertegenwoordigen door Staatssecretaris Teeven. Ik heet de Kamerleden uiteraard van harte welkom, de mensen op de tribune en de mensen die op een andere manier dit debat volgen. Ik stel voor om per fractie een spreektijd te hanteren van vier minuten en om twee interrupties in eerste termijn toe te staan.
Mevrouw Rebel (PvdA): Voorzitter. Gisteren was ik bij de viering van 40 jaar Blijf van m'n Lijf. «Viering» klinkt heel mooi, maar 40 jaar Blijf van m'n Lijf betekent ook 40 jaar een duidelijke getuige van structureel geweld. Geweld achter de voordeur kost wereldwijd jaarlijks meer mensenlevens dan oorlogen en heeft een grote impact op slachtoffers. Niet alleen vrouwen zijn slachtoffer, maar ook mannen en bovenal kinderen. In de lijvige rapporten en rapportages die vandaag op de agenda staan, wordt onderschreven hoe groot de problematiek is. Huiselijk geweld is maatschappelijk geweld en kindermishandeling is een maatschappelijk onacceptabel probleem. Kinderen worden immers volwassen en dragen de gevolgen voor altijd bij zich.
Vier minuten is kort. Ik zal proberen zo veel mogelijk vragen die ik nog heb, te stellen aan de beide Staatssecretarissen en daarmee ook aan de Minister. Wat betreft de rijksbrede aanpak van geweld in afhankelijkheidsrelaties mis ik de rol van verloskundigen, kraamverzorgenden en consultatiebureaus. Mijn partij heeft eerder hierop gewezen. Juist bij kwetsbare groepen, waarvoor het risico op huiselijk geweld en kindermishandeling groot is, kan vroegsignalering heel effectief zijn. Ik wil graag bekijken op welke manier de rol van kraamverzorgenden, verloskundigen en consultatiebureaus beter opgenomen kan worden in de rijksbrede aanpak. Daarom vraag ik de Staatssecretarissen om te reageren en aan te geven hoe zij ertegenover staan.
Verder blijven gegevensuitwisseling en het tijdig beschikken over informatie punten van aandacht. Ik ontvang daarover zorgwekkende signalen van professionals. Privacy is belangrijk, maar mag nooit als excuus worden gebruikt om in de overdracht slachtoffers die hulp nodig hebben, in de steek te laten. We kunnen heel veel met moderne technologie. We kunnen een en ander signaleren, en het opvragen van informatie koppelen aan hulpverleners. Ik roep de Staatssecretaris op om binnen zes maanden te komen met een plan van aanpak voor de wijze waarop we de belemmeringen bij de gegevensuitwisseling kunnen wegnemen en de informatievoorziening op orde kunnen krijgen. Ik verzoek hem specifiek om daarbij oog te hebben voor het vragen van advies aan de Advies- en Meldpunten Huiselijk Geweld en Kindermishandeling (AMHK's). Een en ander wordt niet geregistreerd op naam van het kind, maar op naam van de melder. Mijn voorstel is dat bij een adviesvraag het AMHK een en ander terugkoppelt naar de melder. Deze wordt dus opnieuw benaderd door het AMHK om te bekijken of de situatie inderdaad is veranderd. Juist deze adviezen, zeker ingeval meerdere partijen advies vragen, kunnen uiteindelijk een melding voorkomen. Ze moeten er echter niet toe leiden dat we later denken: hadden we het nu maar eerder opgepakt.
Mijn partij hecht veel waarde aan de multidisciplinaire aanpak. Zij heeft eerder gewezen op de Family Justice Centers en daarover ook een toezegging gekregen. Hoe kijkt de Staatssecretaris er nu tegen aan? Wij krijgen vanuit Tilburg, waar de pilot nu een halfjaar draait, signalen dat er beduidend minder meldingen bij het AMHK zijn gedaan. Dat lijkt mij een positieve ontwikkeling. Ik wil graag een reactie daarop.
Met de decentralisaties vallen de AMHK's onder de gemeenten. Ik wijs echter op de signalen dat het laagdrempelig moet blijven. Het kan een drempel zijn als de AMHK's bij de gecertificeerde instellingen ondergebracht worden. Daarnaast wil ik dat professionals duidelijk weten bij wie zij terechtkunnen binnen het AMHK. Ik hoor graag van de Staatssecretaris hoe hij zijn rol daarin ziet en hoe we ervoor kunnen waken dat de laagdrempeligheid in het geding komt.
Ten slotte, gisteren werd door Koningin Máxima de prachtige app Ican gelanceerd. Ik wijs beide Staatssecretarissen erop dat de smartphones, die wij allemaal bij ons hebben, veel mogelijkheden bieden als reddingsboei voor kwetsbare vrouwen. Zo heeft in Amerika Dr. Phil een prachtige app gelanceerd. Ik roep beide Staatssecretarissen en de Minister ertoe op om de moderne technologie veel meer in te zetten. Ik wil daar graag een reactie op.
Mevrouw Bergkamp (D66): Voorzitter. Gisteren was ik ook bij het symposium 40 jaar Blijf van m'n Lijf. Verhalen over geweld en verkrachting zijn helaas nog steeds aan de orde van de dag. Een op de vijf vrouwen is ooit fysiek mishandeld door haar partner of ex-partner en 11% van de Nederlandse vrouwen heeft te maken gehad met seksueel geweld in de relatiesfeer. Het is dus belangrijk dat vrouwenopvang verzekerd blijft. Juist daarom is het raar dat er een probleem ontstaat met de vrouwenopvang. De effecten van het nieuwe verdeelmodel zijn fors. De huidige AWBZ-gelden voor begeleiding worden vanaf 2016 historisch verdeeld. Dit heeft een negatief effect op de gemeenten waar, kijkend naar het verdeelmodel, het effect sowieso al negatief is. Je krijgt dus een stapeling. Dat kan er zelfs toe leiden dat in bepaalde gemeenten geen middelen overblijven voor vrouwen van buiten de regio. Er wordt nu al gesproken over «eigen vrouwen eerst». Mijn vraag aan de Staatssecretaris is hoe de toegang geborgd kan worden en blijven. Wil de Staatssecretaris inzake de AWBZ-middelen voor begeleiding een soepeler overgangsregeling treffen en de middelen bijvoorbeeld tot 2018 historisch blijven toekennen?
Ik kom bij het punt van digitale mishandeling. Mijn collega van de PvdA gaf net aan dat de mogelijkheden van de smartphones als reddingsboei ongekend zijn. In mijn verhaal benadruk ik graag de andere kant. Een derde van de jonge vrouwen heeft ooit te maken gehad met cyberintimidatie. Denk bijvoorbeeld aan het rondsturen van seksueel getinte foto's, waarmee men vervolgens gechanteerd wordt. We hadden het net over de mogelijkheden van de iPhone. We hebben de mogelijkheden van spyware, waardoor bijvoorbeeld je partner je kan stalken. Het lijkt mij goed als het kabinet gaat inspelen op de mogelijkheden, maar zeker ook op de risico's van dit nieuwe fenomeen. Ik vraag het kabinet dan ook om te bekijken of het een onderdeel in de huidige publiekscampagne kan zijn.
Ik ga over naar het onderwerp kindermishandeling. Huisartsen spelen een heel belangrijke rol bij het signaleren en voorkomen ervan. Van de 20.000 meldingen die bij het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) tot een onderzoek leidden, was slechts 1,6% afkomstig van de huisartsen. Ik ben dan ook blij dat de Staatssecretaris op verzoek van D66 gaat analyseren hoe dat komt. Ik wil nog niet meteen met mijn vinger wijzen, maar ik wil heel graag weten hoe het komt dat zo weinig huisartsen het melden.
Ook vraag ik aandacht voor kinderen met osteogenesis imperfecta, een onderwerp waarover we het volgens mij ook in het verleden wel gehad hebben. Als je last hebt van deze aandoening, heb je sneller last van botbreuken en blauwe plekken. Ik hoop dat mijn collega, die huisarts is, dat kan bevestigen. Bij deze aandoening kan soms onterecht gedacht worden aan kindermishandeling. Hoe gaat de Staatssecretaris het bewustzijn hierover vergroten?
Mevrouw Rebel (PvdA): Dat is een goed punt. We hebben samen gesproken met de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG) en met de huisartsen over de weinige meldingen. De Staatssecretaris noemt het ook in zijn brief. Mogelijk is het goed om te bekijken wat huisartsen naast melden nog meer doen. Dat is een van de punten waarover de Staatssecretaris in zijn gesprek met de koepels kan spreken: bevraag huisartsen over wat zij nog meer doen en gebruik die informatie bijvoorbeeld om te bekijken hoe het aantal meldingen verder effectief ingezet kan worden. Nogmaals, een melding is wat mij betreft een middel en geen doel an sich. Het is echter goed om naar alternatieven te kijken. Dat is dus mijn vraag aan de Staatssecretaris, in aanvulling op wat mevrouw Bergkamp zei.
Mevrouw Bergkamp (D66): Het was dus geen vraag aan mij, maar een bruggetje om extra zendtijd te krijgen. Bij dezen.
Vanaf 1 januari 2015 moeten alle gemeenten een AMHK hebben. De verwachting is dat alle regio's de frontoffice op orde zullen hebben. Geldt dat ook voor de kennis en de capaciteit van bijvoorbeeld de wijkteams waarnaar verwezen wordt? Zijn die ook vanaf 1 januari gereed, als de telefoon gaat vanuit het AMK en er doorverwezen wordt? Graag krijg ik daarop een reactie.
Ouderenmishandeling valt ook onder het AMK. Daarom heb ik met mevrouw Baay een motie ingediend om tot een andere naam te komen die de lading beter dekt. Als er sprake is van ouderenmishandeling, weten veel mensen het meldpunt immers niet te vinden. Ik vraag me af hoe het ermee staat.
Een ander onderwerp is de zorgnomaden. In 2007 is in Denemarken de decentralisatie van het jeugdstelsel ingezet en het lijkt me heel goed en heel belangrijk om te leren van de ervaringen daar. Je ziet er bijvoorbeeld dat families die hun kinderen mishandelen, van gemeente naar gemeente trekken en dus eigenlijk onder de radar blijven. Hoe gaat de Staatssecretaris dit in Nederland voorkomen?
Tot slot, we hebben een aantal keren gesproken over de grote waarde van de forensisch verpleegkundigen en de polikliniek in Utrecht. We hebben uitgebreide discussies gehad over stroomschema's. Het lijkt mij heel mooi om dit jaar in ieder geval af te sluiten met helderheid over dit onderwerp.
Mevrouw Siderius (SP): Voorzitter. Vandaag spreken we over een precair onderwerp: de mishandeling van kinderen en seksueel geweld tegen kinderen. Jaarlijks krijgen 62.000 kinderen ermee te maken, vier op de tien meiden en twee op de tien jongens. Dat betekent dus dat in elke klas zes tot acht kinderen ermee van doen krijgen. De SP vindt dat het voorkomen hiervan en het preventief ingrijpen nog wat langzaam gaan. Het gaat een beetje in slakkengang. De brief van het kabinet heeft dan wel 30 pagina's, maar hij staat bol van de onderzoeken, verkenningen, quickscans, richtlijnen en protocollen die aan het einde van het jaar of volgend jaar komen. Er zijn dus nog veel open einden.
Vandaag vragen wij graag aandacht voor twee onderwerpen.
Het eerste onderwerp is de toegang tot de hulpverlening en de melding van kindermishandeling. Door de invoering van de Jeugdwet krijgen gemeenten het privilege om zelf te besluiten op welke wijze zij de toegang organiseren. Er moet immers maatwerk komen. Dat is natuurlijk heel mooi, maar het zorgt er wel voor dat elke gemeente op een andere manier de toegang gaat vormgeven. Door schaamte en onzekerheid is er al een enorme drempel om kindermishandeling en seksueel geweld te melden of te erkennen en te vaak gebeurt het niet. Is de Staatssecretaris niet bang dat we de verkeerde richting opgaan, als elke gemeente de toegang tot de melding anders organiseert? Er komt weliswaar een protocol voor het AMHK, Veilig Thuis, maar dan is het eigenlijk al te laat. Gemeenten zouden veel eerder moeten signaleren. De SP heeft in het verleden voorgesteld om multidisciplinaire teams op te richten inzake kindermishandeling, waarin ook de GGD een cruciale rol krijgt. De GGD en de schooldokter zien alle kinderen in Nederland voorbijkomen en zouden dus extra alert op kindermishandeling kunnen en moeten zijn. We zijn dan niet meer afhankelijk van het sociale wijkteam waarin een professional, een generalist, misschien wel op zijn onderbuikgevoel afgaat om te bezien of er sprake is van kindermishandeling. Ziet de Staatssecretaris mogelijkheden om de signaleringsrol specifiek bij de GGD neer te leggen? Helaas helpen de bezuinigingen op de jeugdzorg natuurlijk niet echt, zeker niet wat betreft de ruimte voor jeugdhulpverleners en jeugdartsen. Uiteindelijk gaat het natuurlijk ten koste van het welzijn van de kinderen.
Het tweede punt waarvoor ik vandaag aandacht wil vragen, is het starten van de behandeling. Het is in de ogen van de SP belangrijk dat, op het moment dat er kindermishandeling is gesignaleerd, kinderen zo snel mogelijk in een traject behandeld worden. Wij hopen dat de Staatssecretaris dat ook belangrijk vindt. Daarbij doen zich echter wel wat problemen voor.
Allereerst kan de behandeling pas gestart worden als een kind het etiketje krijgt van een stoornis of een ziekte, maar kindermishandeling is natuurlijk geen stoornis en ook geen ziekte. Bij kinderen zonder etiketje kan dus geen behandeling gestart worden. Zij krijgen daardoor een verkeerde behandeling of zelfs helemaal geen behandeling. Is de Staatssecretaris bereid om te regelen dat kinderen die te maken krijgen met mishandeling direct behandeld kunnen worden en niet afhankelijk zijn van een etiket? Dan heb ik het specifiek over de DSM-lijst of de ICD-10. Sorry voor de woorden, maar het moet even. Ouders en kinderen komen bij mishandeling vaak terecht in de hulpverlening, bijvoorbeeld via het AMHK of de politie. Hierdoor krijgen ze geen verwijsbrief naar gespecialiseerde zorg, zoals de gespecialiseerde ggz, omdat dat alleen mogelijk is via de huisarts. Om zo snel mogelijk een behandeling te starten, is de route via de huisarts voor een verwijsbrief te lang. Ziet de Staatssecretaris mogelijkheden om ook jeugdhulpverleners de bevoegdheid te geven om door te verwijzen naar de specialistische ggz?
Ik moet afronden. Ik zal dus nog twee korte vragen stellen. De eerste gaat over de financiering van de specialistische zorg en dan specifiek over de aanvullende zorgverzekering. Niet iedereen verzekert zich hiervoor. Als ouder weet je natuurlijk niet of je kind het komende jaar wordt mishandeld. Je gaat je daarvoor dus niet verzekeren. Daardoor kunnen kinderen die zorg dus niet vergoed krijgen. Is de Staatssecretaris bereid om de ggz, die in de aanvullende verzekering zit, weer binnen het basispakket te laten vallen?
Tot slot, wij hebben bij de behandeling van de Jeugdwet van de Staatssecretaris een toezegging gekregen over het basispakket Wet publieke gezondheid (Wpg). Hoever staat het daarmee?
Mevrouw Van der Burg (VVD): Voorzitter. Dit algemeen overleg gaat over geweld in afhankelijkheidsrelaties. Dat is een zeer ernstige zaak waarvan mensen die ermee te maken hebben, hun leven lang de effecten voelen. Er zitten heel veel punten in dit debat. Gezien de tijd ben ik helaas genoodzaakt om een aantal punten eruit te halen.
Het eerste punt betreft het onderzoek dat de commissie-Samson heeft verricht naar slachtoffers van seksueel misbruik in jeugdinrichtingen. Ik heb van lotgenotenorganisaties te horen gekregen dat men in de eerste plaats zou willen dat de bejegening bij de afhandeling wat anders plaatsvindt. Men is heel tevreden over het feit dat de afhandeling bij de Tijdelijke regeling uitkeringen seksueel misbruik minderjarigen in instellingen en pleeggezinnen (Tijdelijke regeling) zo snel gaat, maar daarmee is de bejegening een beetje zakelijk. Voor de slachtoffers is het heel belangrijk dat er ook tijd is voor een gesprek waarin erkend wordt dat hun inderdaad heel veel leed is aangedaan. Tevens is het belangrijk dat er wordt aangegeven, het liefst door de betreffende instelling en als dat niet kan door iemand anders, hoe men in de toekomst dit soort zaken wil voorkomen. Een en ander is voor slachtoffers heel belangrijk bij de verwerking. Anders hebben ze het idee dat ze binnen no time buiten staan en dat ze hun verhaal niet kwijt kunnen.
Een tweede punt dat naar voren komt, is dat de regelingen in het Statuut niet openbaar gemaakt worden, waardoor er niet bekeken kan worden of deze consistent zijn en men er niet voor kan leren. Dat gebeurt in soortgelijke gevallen wel bij de commissie-Deetman. Het verzoek is dus om het Statuut openbaar te maken.
Een derde punt waarvan ik graag wil dat de Staatssecretarissen ernaar kijken of er in elk geval eens onderzoek naar doen, is de vraag of er extreem geweld heeft plaatsgevonden. Kunnen de Staatssecretarissen dit eens bekijken en daarover met de lotgenotenorganisaties in overleg treden?
Dan kom ik op een vierde punt, waarover een aantal collega's al heeft gesproken: de achterblijvende toename van meldingen kindermishandeling bij de AMK's door zowel huisartsen als andere groepen. Ik voeg daaraan toe de achterblijvende toename van adviesvragen van de huisartsen, aangezien die niet erg oplopen. De percentages zijn net al genoemd. Ik constateer dat de meldcodes die al een halfjaar verplicht zijn, niet te vinden zijn in deze cijfers. Hoe beoordelen de Staatssecretarissen dit? Ik noem hierbij ook het beroepsgeheim, maar ik begreep dat ze daarover al in overleg gingen. Dat punt wacht ik dus rustig af.
Ik heb indertijd een motie ingediend met mijn toenmalig PvdA-collega Hilkens over het verplicht invoeren van ouderprotocollen, zowel bij de spoedeisende hulp en ambulances als ook bij de huisartsenposten. Daarover heb ik de vorige keer al vragen gesteld. De Staatssecretaris zegt nu dat de motie wordt uitgevoerd, terwijl een deel van de zaken gewoon teruggemeld wordt bij de eigen huisarts. Ik ben het daar niet mee eens. Kan de Staatssecretaris daar nog eens heel goed naar kijken en erop terugkomen – noemt u maar een termijn – zeker gezien de tendens in meldingen en adviezen en alles wat erbij komt kijken? Ik ben er niet tevreden over. Laat ik daarover duidelijk zijn.
Dan kom ik bij de mishandeling van ouderen. Daarover is ook al gesproken. Er wordt veel aan gedaan, ook op financieel vlak. Kunnen de Staatssecretarissen aangeven wat het effect ervan is? Hoe voorkomen we dat ouderen te kwetsbaar worden voor babbeltrucs? Graag ontvang ik op dat aspect ook een reactie van de Staatssecretarissen. Wat gaan zij er concreet aan doen?
Ik sluit af met een compliment aan de Staatssecretarissen. Ik heb tijdens de vorige debatten veelvuldig gevraagd om de inzet van ervaringsdeskundigen. Nu kreeg ik terug dat de Inspectie Jeugdzorg daarvan dankbaar gebruik heeft gemaakt en er heel tevreden over is. Zij heeft lotgenoten ingezet als ervaringsdeskundigen, zowel bij de training van mensen als bij het inspectiebezoek. Dank daarvoor aan de Staatssecretarissen, ook voor hun inspanningen op dit vlak. Mijn vraag is natuurlijk of de jeugdinstellingen het ook gaan doen.
Mevrouw Keijzer (CDA): Voorzitter. Laat ook ik beginnen met een compliment aan de Staatssecretaris. We hebben een uitgebreide brief gehad van maar liefst 32 kantjes waarin duidelijk wordt hoezeer deze Staatssecretarissen zich inspannen om te komen tot een goede aanpak van geweld in afhankelijkheidssituaties. Dat is volgens mij de correcte term. In de brief lees je hoeveel er in werking is gezet en wat er allemaal gedaan wordt om dit grote probleem te voorkomen. Daarvoor dus mijn complimenten. Wel heb ik vragen over drie punten.
Het eerste punt betreft de nieuwe naam voor het Advies- en Meldpunt Huiselijk Geweld en Kindermishandeling. Er is een motie aangenomen omdat deze naam niet duidelijk en voldoende laagdrempelig zou zijn. Het CDA heeft de motie niet gesteund, want volgens ons is het best een duidelijke naam die inmiddels ook is ingeburgerd. Maar goed, vervolgens is men aan het werk gegaan. De nieuwe naam is Veilig Thuis met als ondertitel Advies- en Meldpunt Huiselijk Geweld en Kindermishandeling. Ik vind het een beetje jammer. Meld ik bij Veilig Thuis namelijk ook dat de trap in mijn woning een beetje steil is? Ik vraag mij af of nu het doel uiteindelijk gehaald is. Maar goed, dat is tot daaraan toe; misschien burgert de nieuwe naam ook wel in. Ik begrijp echter werkelijk niet dat de Staatssecretaris ruimte laat aan gemeenten om weer een andere naam te bedenken. Beleidsvrijheid is een groot goed. We hebben zorg gedecentraliseerd. Maar als we het met elkaar toch over één ding eens zijn – anders kan elke reclamedeskundige ons dat melden – is dat het feit dat je één naam moet hebben die overal gebruikt wordt. Dat komt de bekendheid en laagdrempeligheid ten goede. Daarom vraag ik de Staatssecretaris of hij erop wil terugkomen.
Ik kom op mijn tweede punt. Er verandert onvoorstelbaar veel bij gemeenten. We hebben het constant over het sluiten van contracten op het terrein van jeugdzorg en de Wet op de maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Maar hoe gaat het nu eigenlijk met het beleid? Komen gemeenten eraan toe? Graag krijg ik een reflectie daarop van de Staatssecretaris.
Ik weet eigenlijk niet hoe ik mijn laatste punt aan de orde moet stellen. Ik heb het op meerdere manieren geprobeerd. Of we praten langs elkaar heen of we zijn het oneens. Ik heb het over de forensisch-pediatrische expertise bij kindermishandeling. We zien constant tv-uitzendingen waaruit blijkt dat kindermishandeling onvoldoende gemeld wordt en dat er onvoldoende goed onderzoek naar wordt gedaan. Vervolgens krijg ik weer een brief waarin een heel verhaal staat. Overigens wil ik – dat is mijn eerste vraag – graag geïnformeerd worden over de monitoring van het inzetten van forensische expertise. Het staat op pagina 3 van de brief van 13 oktober, maar ook daarin lijkt er weer onvoldoende duidelijkheid te zijn. Ik citeer: «Het doel is dat er per regio één a twee forensisch artsen getraind zijn over kindermishandeling. Zo zal er in de politieregio’s en in de AMHK-regio’s forensische expertise beschikbaar zijn voor de minder complexe zaken rond letselduiding bij kinderen. Voor complexere zaken moet worden opgeschaald naar NFI, FPKM of een andere geschikte specialist.» De stroomschema's zijn volgens mij nog steeds niet duidelijk. Wanneer roep je deze expertise in? En nu maken we het nog een tandje ingewikkelder. Want wanneer is die blauwe plek, die op zich eenvoudig letsel is, het gevolg van een complexe kindermishandelingssituatie en wanneer niet?
De uitzendingen zijn verschrikkelijk en we zijn allemaal op werkbezoek geweest bij de Forensische Polikliniek Kindermishandeling (FPKM), de forensisch-pediatrische specialisten in Utrecht. Ik vraag echt uit het diepst van mijn hart of we de forensisch-pediatrische expertise nu niet gewoon definitief goed kunnen regelen, zodat er werkelijk geen kind meer gemist wordt bij wie mishandeling aan de orde is. Wat ik heb gelezen, geeft mij daarin onvoldoende vertrouwen. Geachte Staatssecretarissen, laten we een poging wagen om een en ander goed te regelen.
De voorzitter: Daarmee is een einde gekomen aan de eerste termijn van de zijde van de Kamer.
De vergadering wordt van 13.30 tot 13.40 uur geschorst.
De voorzitter: Ik geef het woord als eerste aan Staatssecretaris Van Rijn. De Kamerleden hebben drie interrupties in totaal, dus niet per bewindspersoon. Dat moge duidelijk zijn.
Staatssecretaris Van Rijn: Voorzitter. Ik bedank de verschillende Kamerleden voor hun inbreng. Daaruit blijkt telkens weer hun betrokkenheid bij dit onderwerp. Het is goed om elkaar op dit punt scherp te houden en ervoor te zorgen dat de aandacht voor dit onderwerp nooit verslapt.
Een aantal leden heeft terecht geconstateerd dat we de laatste jaren veel gedaan hebben om de juiste randvoorwaarden te creëren om instrumenten, bewustwording en publiekscampagnes te verzorgen. Dat geldt ook voor de financiering van het stelsel, waarvoor we de wetgeving opstellen en goede afspraken maken met sectoren en gemeenten om ervoor te zorgen dat hulp dichtbij het slachtoffer kan worden geboden. Een mooi recent voorbeeld is natuurlijk het Besluit verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. De komende periode zullen we zien dat de rol van de gemeenten in veel opzichten wordt versterkt, ook vanuit de overtuiging dat zorg en ondersteuning dichtbij op dit terrein een belangrijke bijdrage kunnen leveren en belangrijke nieuwe kansen kunnen bieden. De gemeente staat dichtbij de burger, je hebt er 403 paar ogen bij. Dat betekent dat er voor dit dossier nieuwe kansen zijn om ervoor te zorgen dat we huiselijk geweld en kindermishandeling vroeger signaleren, vroeger opsporen en er ook vroeger bij kunnen zijn.
Het is belangrijk om niet geïsoleerd te spreken, te denken en te discussiëren over wat we allemaal moeten doen om kindermishandeling te voorkomen en om, als zij plaatsvindt, te zorgen voor goede opvang. We moeten vooral bekijken welke kansen de decentralisatie biedt om de gemeenten ervan te doordringen dat het een onderwerp is dat voorop de agenda moet staan. We hebben in vorige debatten al eens tegen elkaar gezegd dat we in een fase zitten waarin we heel veel instrumenten, onderzoek en bewustwordingscampagnes hebben. We moeten nu echter de volgende fase ingaan door de aanpak van geweld in huiselijke kring veel meer in de praktijk te laten landen. Die bewustwording is er nu en de volgende fase is echt het leren van de praktijk: hoe kun je de praktijk verbeteren? Ik benadruk nogmaals dat we daarmee niet tegen de gemeenten zeggen: doe je best, wij leunen achterover. Juist niet. Ik wil graag ook op dit punt samen met de gemeenten optrekken. Gemeenten hebben de primaire verantwoordelijkheid voor het nieuwe jeugdstelsel. Waar nodig, wil ik echter helpen, duwtjes geven, aansporen, ervoor zorgen dat we best practices uitwisselen. Dat is heel belangrijk.
Begin 2015 staan de nieuwe structuren. Dat merk ik in mijn rondgang langs de gemeenten. Er zijn regiovisies; er zijn nieuwe AMK's; de gemeenten zijn in positie gebracht. We moeten misschien nog wel kijken naar de wijze waarop we alle regionale verbanden die nu ontstaan vanuit de historie – dat is ook goed, want er was al samenwerking – nog congruenter kunnen maken, bijvoorbeeld door de AMK's goed te laten aansluiten op de centrumgemeenten. We moeten voorkomen dat we binnen het thema «geweld in afhankelijkheidsrelaties» verkokering krijgen vanuit de verschillende samenwerkingsverbanden. Nog veel belangrijker is de inhoud. Ik wil samen met de VNG en gemeenten voortdurend bekijken hoe we het beleid kunnen verbeteren en de gemeenten kunnen uitdagen om het maximale te geven. Misschien kunnen we werken met koplopergemeenten om te zorgen voor nieuwe impulsen in het beleid voor het tegengaan van huiselijk geweld en kindermishandeling.
Mevrouw Rebel memoreerde het al even: gisteren stond de Blijf Groep samen met de Federatie Opvang en Atria stil bij het feit dat 40 jaar geleden het eerste blijf-van-mijn-lijf-huis werd geopend. Nu, 40 jaar later, was Hare Majesteit Koningin Máxima aanwezig om een nieuwe app te lanceren. Dat tekent wel een beetje wat er allemaal in die 40 jaar is gebeurd. Ik vond het mooi dat de leus van toen, «je kunt weg als je wilt», gisteren luidde «van geheim naar veilig». Dat zegt iets over de ontwikkeling in het denken over, in dit geval, de vrouwenopvang. Er wordt nog steeds gepionierd. Dat is goed. Een en ander is aangepast aan de eisen van de tijd.
Gisteren werd de app Huiselijk geweld gelanceerd, bedoeld voor vrouwen die te maken hebben met geweld van hun partner. VWS heeft ook een bijdrage geleverd aan de ontwikkeling ervan. Ik kijk niet altijd naar Dr. Phil, maar net als mevrouw Rebel weet ik dat ook hij een app heeft ontwikkeld. Ik vind het heel interessant om te bekijken hoe moderne middelen en moderne technieken, zoals social media, ervoor kunnen zorgen dat het beleid nog effectiever wordt. Het is een terecht pleidooi van mevrouw Rebel.
We merken dat naarmate het beleid, in ieder geval het beleid gericht op bewustwording, effectiever wordt, huiselijk geweld zichtbaarder wordt en dat het in eerste instantie lijkt alsof er meer slachtoffers zijn. Misschien moeten we er met ons allen aan wennen. Elk slachtoffer is er één te veel. Tegelijkertijd moet je het een goede zaak vinden dat er door die grotere bewustwording meer meldingen komen, en dat we dus effectiever worden wat betreft prevalentieonderzoek en de vraag wat je vervolgens kunt doen. Kennisinstituut Atria stelt dit ook. Nederland scoort relatief hoog in een internationaal onderzoek van de European Union Agency for Fundamental Rights (FRA) naar de omvang van geweld tegen vrouwen in Europa. Tegelijkertijd stelt Atria dat dit komt doordat we in Nederland wat verder zijn met het volgen, het onderzoeken en de bewustwording. Datzelfde fenomeen doet zich voor bij kindermishandeling. Het aantal meldingen door professionals bleek sinds 2010 te zijn gestegen, gewoonweg omdat de alertheid op kindermishandeling veel groter wordt. Dat is een goede zaak. Ik wil hier heel scherp op blijven en elke vijf jaar onderzoek doen naar de aard en omvang van huiselijk geweld en kindermishandeling. Het moet dan zo ingericht zijn dat we de cijfers voortdurend kunnen vergelijken met de in 2005 en 2010 verrichte onderzoeken naar kindermishandeling. Het peiljaar wordt 2015. Dat betekent dat in de zomer van 2016 een onderzoeksrapport beschikbaar is. Ik wil heel systematisch bekijken hoe het zit, niet alleen met de prevalentie, maar ook met de meldingen, de bewustwording en hetgeen we verder kunnen doen.
Ik wijs erop dat ik ook een speciaal traject heb uitgezet voor een onderzoek naar de aard en omvang van ouderenmishandeling. Het is een ingewikkeld onderzoek. Het duurt lang, maar ik geloof dat het heel goed gebeurt. Naast de prevalentiecijfers wil ik meer inzicht in het effect van de inspanningen van alle partijen, gemeenten en Rijk. We kijken naar de wijze waarop we ouderensmishandeling signaleren en stoppen, de schade beperken en de schade op lange termijn voorkomen. Dat moet echt de rode draad zijn in al onze onderzoeken.
Mevrouw Rebel (PvdA): Het lijkt me heel goed om elke vijf jaar de aard en omvang van kindermishandeling en, naar ik begrijp, ook van geweld in afhankelijkheidsrelaties te monitoren. Atria gaf volgens mij niet zo lang geleden aan dat het goed zou zijn om de maatschappelijke kosten te monitoren. Dat is een beetje parallel aan wat we eerder in het AO over alcohol hebben gezegd. Nu worden interventies vaak gezien als kostenpost. Als je de maatschappelijke kosten echter afweegt tegen de interventiekosten, dan wordt het weer een relatief begrip. Zou dat meegenomen kunnen worden in de monitoring?
.
Staatssecretaris Van Rijn: Ik heb daar geen bezwaar tegen. Tegelijkertijd wegen de maatschappelijke kosten van een interventie niet op tegen het feit dat je altijd moet optreden als er sprake is van kindermishandeling of geweld in huiselijke situaties. Dat moet niet omdat het goedkoper is voor later, maar omdat je het niet accepteert dat het geweld plaatsvindt. Het is een goed punt van mevrouw Rebel, omdat het de onderbouwing van beleid misschien nog wel sterker maakt. Er moet echter altijd worden ingegrepen op het moment dat er geweld aan de orde is.
De cijfers van het AMK over 2013 zijn onlangs gepubliceerd. In een rapportage van Nieuwsuur is daaraan ook aandacht besteed. De Kamer heeft mij gevraagd om een reactie. Die heeft zij schriftelijk van mij gekregen. Daarin laten we zien dat het aantal contacten met het AMHK over de jaren heen sterk is gestegen. Daaruit kun je dus inderdaad hetzelfde punt afleiden: awareness en signalering onder professionals en omstanders zijn toegenomen. In de uitzending werd ook aandacht gevraagd voor de rol van de huisartsen. Een aantal Kamerleden heeft ook daarnaar gevraagd. Huisartsen, maar ook de mensen in het onderwijs zijn ongelooflijk belangrijke partijen wat betreft de signalering en de vroegsignalering. In gesprekken die ik met huisartsenorganisaties voer, erkennen ze hun belangrijke rol daarin. Ze zitten ook niet stil. Eind vorige maand hebben de huisartsenverenigingen de toolkit Aanpak kindermishandeling en huiselijk geweld in de huisartsenzorg gepubliceerd. Daarin wordt de kindcheck onder de aandacht gebracht. De huisartsenposten zijn inmiddels onderdeel van het uitvoeringstraject van de kindcheck, samen met de ambulancediensten en spoedeisende hulpafdelingen van de ziekenhuizen. Mevrouw Van der Burg wees er al op. Ik ben in overleg met de huisartsen en de Augeo Foundation over mogelijkheden om de signalering door huisartsen te verbeteren. Ik heb de Kamer toegezegd dat we een midterm review van het hele actieplan Kinderen Veilig gaan uitbrengen en ik wil de Kamer graag vertellen over de uitkomsten daarvan, ook bij die midterm.
Een ander voorbeeld waarin we de praktijk opzoeken, betreft de afspraken over het stroomschema. Sommige commissieleden hebben daarnaar gevraagd. We hebben in het vorige AO voor de zomer het stroomschema besproken en de aanvullende afspraken die met verschillende artsen zijn gemaakt. Ik heb toen ook gezegd dat ik mij ervoor zal inspannen dat die afspraken in de regio gaan werken. Een stroomschema is één, maar de op grond daarvan gemaakte afspraken moeten wel gaan werken. Vanuit de regio moeten artsen elkaar in de dagelijkse praktijk goed weten te vinden. Ik dacht dat ik het zo geformuleerd had. We kunnen in de Kamer blijven praten over het verplaatsen van een lijntje in het stroomschema, maar we hebben nu een stroomschema. Dat betekent dat er heel goed samengewerkt moet worden en dat er moet worden opgeleid. Al mijn inspanningen zijn erop gericht om vanuit de regio artsen in de dagelijkse praktijk met elkaar te laten samenwerken en ervoor te zorgen dat zij elkaar kennen en goed weten te vinden. Daaraan wordt nu volop gewerkt. Daarover heb ik de Kamer in mijn brief geïnformeerd.
Laten we niet vergeten dat geweld in huiselijke kring een onderwerp is dat lastig bespreekbaar is en blijft. De Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen heeft in haar rapport over seksueel geweld aanbevolen om een campagne en voorlichting te organiseren die het taboe op het onderwerp seksueel geweld moeten verkleinen. Dat gaan we doen. We blijven ons inzetten op het verkleinen van handelingsverlegenheid, oftewel het moeilijk vinden om erover te praten, en het ondersteunen in de praktijk. De Kamer krijgt volgende maand de midterm review om te bekijken of we qua aanpak op schema liggen en welke nieuwe prioriteiten we voor de komende periode moeten aanbrengen.
Ik kom bij enkele specifieke vragen. Mevrouw Rebel vroeg naar de rol van de verloskundigen, consultatiebureaus en kraamzorg. Die is inderdaad uitermate belangrijk. Ik zei net al dat de kansen van de decentralisatie erin gelegen zijn dat jeugdhulp, jeugdzorg, scholen, GGD's en consultatiebureaus qua kennis en kunde aan elkaar verbonden worden, opdat we in ieder geval de vroegsignalering heel snel te pakken hebben. Dit staat ook in de brief die we hebben geschreven over de toekomst van de GGD's. In het basispakket zelf staat al een aantal formuleringen die dit gaan verankeren. Ik wijs er ook op dat het proces in de jgz-richtlijn Secundaire preventie kindermishandeling verder wordt ondersteund. De richtlijn gaat in op de samenwerking met andere professionals. De jeugdgezondheidszorg kan niet alleen vroeg signaleren maar ook een aantal interventies aanbieden. In veel gevallen is ook de GGD proactief ingeschakeld in de hele jeugdzorg, met name op het terrein van kindermishandeling. Kort geleden heb ik bij een GGD-instelling gevraagd naar de omvang van het takenpakket en de hoeveelheid aandacht die kindermishandeling kreeg. Het stond daar echt heel hoog op de agenda. Daarover ben ik zeer tevreden. In het basispakket jeugdgezondheidszorg dat per 1 januari 2015 in werking treedt, is expliciet opgenomen dat de werkzaamheden omvatten: het geven van individuele en groepsgerichte voorlichting, advies, instructie, begeleiding gericht op het ondersteunen van ouders en jeugdigen bij opvoedvragen, opvoedproblemen en kindermishandeling, waaronder overigens ook vrouwelijke genitale verminking en het shakenbabysyndroom. Dit is in het basispakket expliciet als taak opgenomen. Dat is een goede zaak en ik ondervind daarvoor veel steun bij de GGD's.
Mevrouw Rebel vroeg ook naar het Family Justice Center. Het is inderdaad heel goed om te constateren dat het in Tilburg zo succesvol is. De kenmerken van deze aanpak zijn een heel snelle risicotaxatie en een snelle interventie in een heel vroeg stadium. Ik heb Movisie gevraagd om de goede voorbeelden van de multidisciplinaire aanpak, waaronder Family Justice, breed onder de gemeenten en veldorganisaties te verspreiden. Overigens wordt de aanpak van Family Justice Centers ook in Europees verband geëvalueerd. Dat rapport verwacht ik in het voorjaar van 2015. De Nederlandse Family Justice Centers in Venlo en Tilburg zullen ook worden geëvalueerd.
Mevrouw Rebel (PvdA): Met mijn tweede interruptie wil ik terugkomen op het voorgaande punt. De Staatssecretaris noemt daarin de rol van de jeugd-GGD. Wij merken dat er mogelijkheden zijn voor verloskundigen, kraamverzorgenden en consultatiebureaus, als we deze even onder de jeugd-GGD scharen, en dat er aandacht voor is. We missen echter vaak nog de overdracht. Op het moment dat een kraamverzorgende iets signaleert, komt dat niet automatisch terecht bij bijvoorbeeld het consultatiebureau of de huisarts. Het kan cruciaal zijn om samen te werken en elkaar van informatie te voorzien, ook in de vroegsignalering en het voorkomen van problematiek. Kan de Staatssecretaris nu of in de tweede termijn verder ingaan op de vraag hoe hij dit voor zich ziet en hoe we het beter kunnen krijgen?
Staatssecretaris Van Rijn: In het nadenken over de wijze waarop gemeenten de teams gaan organiseren rondom de jeugdhulp en de jeugdzorg, zie je dat de professionals langzaam maar zeker met elkaar aan tafel gaan zitten en dat soort dingen met elkaar bespreken. Een extra aandachtspunt daarbij is de wijze waarop huisartsen, maar ook verloskundigen worden aangehaakt aan het proces. Mevrouw Rebel vraagt terecht aandacht hiervoor. In de praktijk is het heel wisselend. Soms is een en ander al vanaf oudsher het geval en soms moet het proces echt nog een beetje worden geholpen. Ik bespreek het ook zelf met de gemeenten en wil het blijven volgen. Dat mensen elkaar kennen in die context en er verschillende disciplines aan tafel zitten, is vaak een heel succesvolle oplossing. Ik zal dit naar aanleiding van het signaal van mevrouw Rebel nog eens nadrukkelijk aan de orde stellen.
Ik kom op het punt van de laagdrempeligheid en de toegankelijkheid van het AMHK en Veilig Thuis. Mevrouw Rebel vroeg ernaar, evenals mevrouw Bergkamp en mevrouw Keijzer. Er zijn drie wettelijke taken bij vermoedens van huiselijk geweld: melden, onderzoek en adviseren. Die drie verschillende taken brengen verschillende bevoegdheden met zich mee. Het is heel belangrijk dat wie dan ook advies kan vragen en dat dit zeer laagdrempelig is. Het moet dus niet zo zijn dat er meteen geregistreerd wordt en dat je privacyvragen krijgt. Als er sprake is van een melding, is er natuurlijk wel registratie nodig, omdat er ook een follow-up moet zijn. In het ondersteuningsprogramma voor de AMK's wordt bijzondere aandacht gegeven aan de laagdrempeligheid. Dat is immers precies het punt: ervoor zorgen dat je in de advisering zo laagdrempelig mogelijk bezig bent.
Dan kom ik op de naam «Veilig Thuis» met daaronder «Advies- en Meldpunt voor Huiselijk Geweld en Kindermishandeling». Ik vond hem eerlijk gezegd wel mooi. Ik heb niet de indruk dat men dan meteen denkt aan een veilige trap. Ik zal erop letten. Omdat beide wordt gecommuniceerd, zowel «Veilig Thuis» als de ondertitel die aangeeft wat het betreft, kunnen we met enig vertrouwen bekijken hoe het gaat. Ik weet niet zeker of mevrouw Keijzer bedoelt dat ik nu een wet moet maken voor een verplichte naamgeving voor de AMHK's. Laat ik maar een tijdje goed in de gaten houden of iedereen de naam «Veilig Thuis» gaat gebruiken en dan bekijken of er aanleiding is om het wat verder te bevorderen. Ook mevrouw Keijzer is er een voorstander van om de gemeenten een beetje beleidsvrijheid te laten. Professionals vinden een en ander echter zo mooi, dat ik er vertrouwen in heb dat het wel goed komt.
Ten slotte, op dit punt, nog even over de app. Een van de manieren om laagdrempeligheid te stimuleren, is zo'n app. We subsidiëren het project. De subsidie bedraagt ongeveer anderhalve ton en bevat ook een supportmogelijkheid. Als het nodig is, worden vrouwen meteen doorverbonden met het Steunpunt Huiselijk Geweld of, in nood, met 112. Zij kunnen ook mensen uit hun eigen telefoonlijst toevoegen aan de app. De app is echt een heel mooi nieuw middel en ik zal deze vergelijken met de app van Dr. Phil.
Mevrouw Van der Burg (VVD): Ik hoor de hele tijd dat de app over vrouwen gaat, maar is hij ook geschikt voor kinderen en eventueel voor mensen met een handicap? Zij hebben immers ook vaak te maken met geweld. Is dit al het geval of wordt de app daarop doorontwikkeld?
Staatssecretaris Van Rijn: Dat is nog niet zo en daarop moet die waarschijnlijk worden doorontwikkeld.
Voorzitter. Mevrouw Bergkamp vroeg mijn aandacht voor de wijze waarop het verdeelmodel 2016 zal uitwerken op de middelen die zijn toegevoegd aan de vrouwenopvang. Dat is een terecht punt, omdat er wat onderscheid zit tussen de middelen die verdeeld zijn op basis van de historische verdeling en de wijze waarop het straks gaat met de verdeling op basis van behoeften. Ik ben het met mevrouw Bergkamp eens dat er op dit punt een zachte landing moet worden gemaakt. Er spelen eigenlijk twee dingen. Ten eerste moeten we kijken naar het verdeelmodel 2016: hebben we de goede behoeftecijfers te pakken? Ten tweede moeten we kijken naar de effecten van het type landing waarvoor je kiest. Het mag duidelijk zijn dat de landelijke toegankelijkheid op dit punt niet in gevaar mag komen. Ik zal ook specifieke aandacht besteden aan de overgang 2015–2016, in het bijzonder op dit punt. Ik zal er dus voor zorgen dat er een zachte landing wordt gemaakt en dat zal ik tot uitdrukking laten komen in de decembercirculaire.
Mevrouw Bergkamp (D66): Ik ben blij dat de Staatssecretaris het met mij eens is dat het verdeelmodel 2016 er niet toe mag leiden dat vrouwen die hulp nodig hebben, geweigerd worden. Ik geef de Staatssecretaris de suggestie mee om hiermee op gelijke wijze om te gaan als met het beschermd wonen, waarbij hij aangaf een advies te zullen vragen aan de Raad voor de financiële verhoudingen (Rfv). De vraagstukken lijken een beetje op elkaar. Dat heeft te maken met het verdeelmodel en met de AWBZ-begeleiding. Wil de Staatssecretaris in ieder geval een advies hierover vragen? Ik maak mij er namelijk grote zorgen over.
Staatssecretaris Van Rijn: Sowieso wordt over het gehele verdeelmodel advies gevraagd aan de Raad voor de financiële verhoudingen. Ik zal dit punt onder zijn aandacht brengen, maar het moet ook in de hele voorbereiding van het verdeelmodel expliciete aandacht krijgen. Daarmee ben ik het eens.
Mevrouw Bergkamp (D66): Ik ben blij dat de Staatssecretaris dat gaat doen. Zou hij ook inzichtelijk kunnen maken wat dit nu betekent voor de budgetten per deelgemeente over de periode 2015 tot 2018? Wat gaat het nu betekenen en wat is de Staatssecretaris voornemens te doen om ervoor te zorgen dat de budgetten van de nadeelgemeenten, die nu eigenlijk twee keer de dupe zijn van de overgang, worden gecompenseerd? Het gaat dus niet om meer budgetten, maar echt om een herverdeling van de budgetten en het inzichtelijk maken ervan.
Staatssecretaris Van Rijn: Wanneer wij komen te spreken over het verdeelmodel 2016 en daartoe landingsbanen maken, zullen we zichtbaar maken wat het betekent. Er is nu iets te veel onzekerheid en onrust over het model 2016, omdat gezegd is: dit is het model van de behoeftecijfers en dat leidt tot deze cijfers. Nu zegt iedereen: ja, maar als het tot deze cijfers leidt, gaat het niet goed. Dat klopt. Dat is ook de reden waarom we het nu in kaart hebben gebracht. We bekijken welke landingsbanen we moeten maken. Mevrouw Bergkamp vraagt om inzichtelijk te maken wat er precies verandert. Dat doen we in de decembercirculaire.
Ik wijs er overigens op dat ook met de Federatie Opvang en de VNG afspraken zijn gemaakt over de wijze waarop we een en ander zullen volgen, omdat we met name willen bekijken hoe effectief de middelen worden besteed. Dat traject loopt al. We blijven dat met de VNG en de Federatie Opvang doen.
Dan de andere kant van de cybermogelijkheden: het cybergeweld. Daar kijken we inderdaad naar. Er zijn onderwijsprogramma's gemaakt, bijvoorbeeld voor de basisscholen, om te laten zien wat het kan betekenen als je iets te gemakkelijk en iets te wild omgaat met je iPhone of smartphone. Ik ben zelf bij zo'n les geweest en het was heel inzichtelijk, zowel voor mij als voor de kinderen op school. Ik wil, zoals gevraagd, bekijken of daar in de publiekscampagne aandacht aan kan worden besteed. Het is immers een groeiend vraagstuk, waarvoor de bewustwording weer even een tandje hoger moet. Er loopt dus een aantal lesprogramma's, maar we zullen zeker bekijken of het nog een impuls zou moeten krijgen.
Mevrouw Bergkamp (D66): Ik ben blij dat de Staatssecretaris dit meeneemt in de publiekscampagne.
Staatssecretaris Van Rijn: Ik zal bekijken of en hoe dat kan.
Mevrouw Bergkamp (D66): Of dat kan. Ja, als het niet kan ... Ik vraag me af waarom het niet zou kunnen, maar er wordt in ieder geval naar gekeken. Gisteren bij de bijeenkomst van 40 jaar Blijf van m'n Lijf was er verbinding met een deskundige uit Amerika. Die zei dat het heel goed is dat deskundigen doorvragen op het moment dat een vrouw in nood is wat betreft haar veiligheid. Het is belangrijk dat aan haar de vraag wordt gesteld hoe het met haar kennis van technologie zit om bijvoorbeeld te voorkomen dat zij spyware op haar telefoon heeft, waardoor zij gemakkelijk traceerbaar is. Wil de Staatssecretaris dit ook meenemen in de gesprekken met de mensen die deze vrouwen in de vrouwenopvang begeleiden?
Staatssecretaris Van Rijn: Ik schuif deze vraag even door naar de beste cybercrimebestrijder die we hebben: Staatssecretaris Teeven.
De voorzitter: Die vraag zal ik dan kort parkeren.
Staatssecretaris Van Rijn: Osteogenesis imperfecta is inderdaad iets waarop artsen moeten letten en waarvan zij zich natuurlijk bewust moeten zijn; in vele gevallen zijn ze dat overigens al. In mijn brief heb ik aangegeven dat wij nog een speciale opleiding ontwikkelen voor forensisch artsen. Daarin zullen we dit punt expliciet meenemen. In dat traject zal het de nodige aandacht krijgen.
Is de doorverwijzing van het AMHK naar de wijkteams nu goed geregeld? Dit is een belangrijk aandachtspunt voor mij en voor de gemeenten. Iedereen puzzelt nog een beetje over de vraag hoe de koppeling eruit gaat zien. Ik ken voorbeelden waarbij opvanginstellingen leden van het sociale wijkteam zelf toerusten en cursussen geven, zodat ze weten hoe ze iets moeten doorschakelen wanneer dat komt. Ik snap de vraag. Daarover wordt gepuzzeld. Het heeft mijn specifieke aandacht en overigens ook die van de VNG, opdat het een goede plek kan krijgen.
De zorgnomaden – ze komen niet heel veel voor, maar ze komen voor – vormen ook een belangrijk vraagstuk, waarop nog niet direct heel goede antwoorden zijn. Dat zeg ik in alle eerlijkheid. We hebben gekeken in Denemarken, waar men dit soort discussies heeft gehad en waar de sleutel vooral lag in de wijze waarop gemeenten elkaar informeren over verhuizingen. De ervaringen die ik daar heb opgedaan, zal ik delen met de VNG om te bekijken of de informatievoorziening over en weer goed gaat. Ik zeg de Kamer toe dat ik hierover wil rapporteren in de voortgangsrapportage of in de brief over het jeugdstelsel. We kunnen dit dan expliciet op onze agenda houden.
Mevrouw Bergkamp en mevrouw Keijzer hebben gevraagd hoe het nu zit met die kindermishandeling, de forensisch arts, de stroomschema's en wat dies meer zij. Ik wil echt tot een volgende stap komen. Dit moet nu tussen de forensisch artsen en ook lokaal tussen de vertrouwensartsen en de forensisch specialisten worden besproken. Wat hebben we gedaan? We hebben in het AO in mei uitvoerig gesproken over het stroomschema en over de vraag wanneer een forensisch arts voor kinderen ingeschakeld moet worden. De landelijke basisafspraken liggen er nu. Zoals ik toen ook al zei – ik benadrukte het zojuist nogmaals – moeten we er nu voor zorgen dat de artsen met elkaar aan de slag gaan, dat ze elkaar weten te vinden, dat ze weten tot hoever hun deskundigheid reikt en wanneer ze forensische expertise moeten inschakelen. Dat moet op regionale schaal gebeuren en dat lukt niet alleen maar met: we maken een stroomschema en dan komt het vanzelf wel goed. Dat heb ik de VNG ook gezegd.
Voor de zomer heb ik de landelijke werkgroep, waarin ook forensisch artsen van de FPKM en het NFI zitten, gevraagd om mee te werken en zijn achterban erbij te betrekken. Ik ben blij te constateren dat de landelijke werkgroep samen met de forensisch artsen van de FPKM en het NFI hiermee aan de slag is gegaan. De forensisch artsen hebben, zoals afgestemd met de landelijke werkgroep, het voortouw genomen. Vorige week is er een landelijke bijeenkomst geweest voor de vertrouwensartsen. Er worden in november vijf bovenregionale bijeenkomsten georganiseerd, die wat mij betreft de opmaat moeten zijn voor het netwerk dat in elke AMK-regio vorm moet krijgen. Er zitten kinderartsen, huisartsen, jeugdartsen, regionaal forensisch artsen, de forensisch artsen van de FPKM en het NFI, de politie, het Openbaar Ministerie, de Raad van de Kinderbescherming en de gemeenten in. Al deze partijen zijn betrokken om vorm te geven aan een goed netwerk dat signaleert, doorverwijst en weet wanneer het moet opschakelen. Deze mensen moeten elkaar kennen, elkaar blindelings kunnen vinden en bij twijfel elkaar kunnen inschakelen en raadplegen. Dat lijkt me de goede inzet en energie. We moeten nu niet meer praten over de vraag hoe het pijltje precies staat. Hoe gaan we het nu met elkaar doen?
Mijn collega van Veiligheid en Justitie zorgt er met een training voor forensisch artsen voor dat die expertise in de regio wordt opgebouwd. De training is begin volgend jaar voorzien en de landelijke werkgroep, aangevuld met de artsen van de FPKM en het NFI, houdt een vinger aan de pols om te bezien hoe de afspraken uitwerken en vorm krijgen. Tegelijkertijd moeten we bekijken hoe het nu in de praktijk gaat. In welke mate worden er forensisch artsen ingeschakeld als dat nodig is? Is iedereen daar tevreden over? Die aanpak, gericht op de praktijk, zou de goede route moeten zijn. We moeten ophouden om hier op euroniveau te spreken over schema's. We moeten nu regionaal afspraken maken, netwerken vormen en ervoor zorgen dat de informatie goed loopt. Wij moeten met elkaar monitoren of de schakeling goed loopt.
Mevrouw Siderius heeft de toegang tot de hulpverlening aan de orde gesteld.
Mevrouw Keijzer (CDA): Het stoort mij een beetje dat de Staatssecretaris doet alsof wij hier spreken over stroomschema’s en de vraag waar het pijltje heen staat.
Staatssecretaris Van Rijn: Die indruk kreeg ik even.
Mevrouw Keijzer (CDA): Dat is zeer zeker niet het geval. Het gaat erom wanneer het kind in kwestie bij iemand komt met forensisch-pediatrische expertise. Dat is niet duidelijk in het stroomschema. Het is niet duidelijk wanneer wie naar wie doorstuurt. Sterker nog, de Staatssecretaris maakt het ingewikkelder. We krijgen twee verschillende soorten forensisch artsen, voor minder complexe situaties en voor complexe situaties. Dat is juist het punt: dat weet je niet. Ik word er af en toe een beetje moedeloos van. Ik ga er namelijk van uit dat de Staatssecretaris dit net als ik gewoon goed geregeld wil hebben. Hij maakt het echter ingewikkelder en diffuser. Dus nogmaals, waarom spreken we niet gewoon af dat op het moment dat er een vermoeden is, er wordt doorverwezen naar forensisch-pediatrische expertise?
Ik heb nog een tweede vraag. Waarom gaat de Staatssecretaris in elke regio artsen trainen, waarbij je direct het risico loopt dat de desbetreffende arts onvoldoende kinderen ziet en er dus geen expertise meer is? We hebben al een landelijk werkend systeem. De VNG heeft een raamcontract; dat is dus ook geregeld. Complimenten hiervoor aan de Staatssecretaris. Zorg er nu gewoon voor dat datgene wat we hebben, goed blijft. Zorg ervoor dat op het moment dat er een vermoeden is van kindermishandeling, ongeacht of dit gering dan wel meer of minder complex is, er doorverwezen wordt naar een deskundige arts. En die hebben we al.
Staatssecretaris Van Rijn: Mijn collega zal ook nog even ingaan op dit punt, maar hierover hebben we reeds uitgebreid gesproken. Er is gevraagd welk systeem je moet hebben, wanneer je moet opschakelen en wanneer dat niet nodig of te belastend is voor het kind, omdat de expertise op lokaal of regionaal niveau het probleem ook aankan. Wij moeten niet uitvinden hoe artsen de situatie beoordelen. Van de vraag wat complex of niet complex is, heb ik geen verstand en wil ik ook geen verstand hebben. Dat moeten vooral artsen met elkaar beoordelen. De variant van mevrouw Keijzer leidt ertoe dat er bij elk vermoeden wordt opgeschakeld naar het gespecialiseerde centrum. De stelling onder artsen was: doe het niet op die manier, niet vanwege de capaciteit en evenmin vanwege de snelheid van het uitzoeken; zorg ervoor dat er goed overleg plaatsvindt over de vraag wanneer er wel en niet opgeschakeld wordt. Dat heeft geleid tot het stroomschema. Op grond daarvan heb ik gezegd dat we er niet mee moeten ophouden, maar dat we ermee moeten beginnen. We moeten ervoor zorgen dat er regionale netwerken komen, dat er lokaal en regionaal expertise is en dat er landelijke expertise wordt ingeschakeld daar waar dat aan de orde is. Het is eigenlijk net als bij elk ander onderdeel van de gezondheidszorg. Wij moeten vervolgens bekijken of het systeem werkt. Daarop kunnen we dan interveniëren als we het idee hebben dat het niet werkt. We moeten voorkomen dat het een discussie wordt over de positie van elke beroepsgroep, of het nu de vertrouwensartsen zijn, de lokale forensisch artsen of de gespecialiseerde landelijke artsen. Dat wil ik juist niet. Het moet een inhoudelijke discussie zijn over wanneer wel en wanneer niet. Daarover moeten we op regionaal niveau afspraken maken. Mijn collega zal daarover nog een aantal opmerkingen maken.
Mevrouw Keijzer (CDA): Ja, ik hoor de Staatssecretaris zeggen dat we hierover geen mening moeten hebben en dat het aan de artsen is. Maar we moeten er juist wel een mening over hebben. Van het aantal meldingen bij het AMK is 1,6% afkomstig van huisartsen. Dat is onvoorstelbaar laag. De hoeveelheid strafzaken die uiteindelijk bij de rechter komt, is ook onvoorstelbaar laag. Ik ben het percentage kwijt. Een arts wordt niet opgeleid om te zeggen dat hij het niet weet. Nogmaals, het stoomschema werkt gewoon niet. Het maakt diffuus wanneer je doorverwijst op het moment dat er een vermoeden is. Daarover hebben we de vorige keer uitgebreid met elkaar gesproken. Als we zeker zijn van kindermishandeling, is het helder. Als er echter een vermoeden is, moet er een deskundige arts komen. En de Staatssecretaris maakt het diffuser. Hij maakt het onduidelijker vanuit een, op zich begrijpelijk, gevoel van: dat is aan de sector. Mijn collega Bruins Slot zei tegen mij, toen we het over dit overleg hadden: is dat nu nog niet geregeld; in 2011 heb ik daarover een motie ingediend. Wanneer gaat de Staatssecretaris gewoon doen wat er moet gebeuren? Er moet helderheid komen over het stroomschema, zodat voor iedereen in de sector duidelijk is dat er doorverwezen wordt naar forensisch-pediatrische expertise.
Staatssecretaris Van Rijn: Daarover hebben we het natuurlijk al een paar keer uitgebreid gehad. Laten we dit probleem niet anders behandelen dan andere vraagstukken die ook onder artsen moeten worden opgelost. Wij kunnen in een stroomschema niet regelen bij welke constateringen en aandoeningen de huisarts doorverwijst naar de specialist. Dat moeten we hier niet regelen. Daarvoor moeten richtlijnen komen en de beroepsgroep moet daarover afspraken maken. Op die manier moet je handelen en je moet bekijken hoe de richtlijnen worden nageleefd. Nu hebben we hier het stroomschema – zo u wilt: een soort richtlijn – waarin we zeggen hoe je moet omgaan met kindermishandeling, wanneer welke expertise moet worden ingeschakeld en op welk niveau. Daarvan kunnen we van alles vinden. Mij gaat het erom dat het in de praktijk werkt. Dat is het allerbelangrijkste. We moeten niet tegen elkaar blijven zeggen dat het niet geregeld is. We moeten ervoor zorgen dat het in de praktijk geregeld wordt en dat de artsen en deskundigen elkaar op dat punt blijven vinden.
Mevrouw Keijzer (CDA): Ik neem het eerste deel van mijn tweede interruptie, omdat het op dit punt nu juist misgaat. Vaststellen of er sprake is van kindermishandeling is geen medische diagnose. Die stelt de huisarts, de kinderarts, de specialist. Daarbij heb je discussies over het medisch beroepsgeheim. Dat is ingewikkeld. Als je doorverwijst naar forensisch-pediatrische expertise, ben je die discussie kwijt en kan er bekeken worden wat er aan de hand is. Ik blijf daarop hameren. Waar ligt immers de oorzaak de eerste de beste keer dat het misgaat, als er een kind niet doorverwezen wordt naar forensisch-pediatrische expertise en het echt uit de hand loopt? Ik hoop niet in deze Kamer.
Staatssecretaris Van Rijn: Ik hoop niet dat mevrouw Keijzer van mening is dat er regionaal geen forensisch artsen beschikbaar zouden zijn. Die zijn er. De vraag is alleen met welk specialisme je ernaar wilt kijken. Natuurlijk moeten gespecialiseerde artsen bekijken of er sprake is van kindermishandeling. Dat is niet de discussie. De discussie gaat over de vraag op welk niveau en bij welke soort vraagstukken je opschaalt.
Een tweede, andersoortig, vraagstuk is ook heel belangrijk: wordt er nu voldoende gemeld? Het gaat daarbij niet eens zozeer om de vraag of je verstand hebt van kindermishandeling. Het gaat om de conclusie dat als een huisarts een vermoeden heeft van kindermishandeling, er veel vaker moet worden gemeld, zodat deskundigen ernaar kunnen kijken. Dat is een heel ander, misschien nog wel veel belangrijker vraagstuk. Indien er vermoedens van kindermishandeling zijn, moet je afspreken wat de handigste manier is om ernaar te kijken. Wie heeft er verstand van en wanneer moet je opschalen? Mevrouw Keijzer vraagt terecht aandacht voor het basispunt dat er voldoende bewustzijn moet zijn bij huisartsen, bij de eerstelijnszorg, om bij vermoedens te melden, zodat deskundigen ernaar kunnen kijken. Daarover zijn we het volledig eens. Het stroomschema is opgesteld naar aanleiding van de vraag hoe de meldingen in de praktijk werken, omdat het aantal meldingspercentage soms wat laag is. Hoe gaan we ervoor zorgen dat wie op welk niveau gaat kijken? Wat doen we regionaal en wat doen we landelijk?
Mevrouw Keijzer (CDA): Er zijn voldoende artsen. De FPKM heeft een landelijk netwerk; dat is het punt dus niet. Er wordt te weinig gemeld. Dat zit hem, zeker als je het hebt over artsen, in dat moeilijke punt van de vertrouwensrelatie. Op het moment dat men kan doorverwijzen naar forensisch-pediatrisch artsen, ingeval er glasheldere vermoedens van kindermishandeling zijn, ben je die discussie kwijt. Je komt dan niet meer in de knoei met het, misschien onterechte, gevoel dat je het medisch beroepsgeheim schaadt. Bovendien hebben artsen er vertrouwen in dat de kwestie doorgaat naar iemand die er verstand van heeft. Nogmaals, ik ben door mijn interrupties heen. Staatssecretaris, kijk hier nog eens een keertje heel goed naar. Neem het advies, dat ook de FPKM gedaan heeft, gewoon ter harte en zet nu eens door. Zeg tegen de beroepsgroep: we gaan het anders doen en wel zo.
De voorzitter: Ik zal u geruststellen: u hebt nog één interruptie. We hadden drie korte interrupties afgesproken. Wees er echter zuinig op.
Staatssecretaris Van Rijn: Ik weet niet of ik mevrouw Keijzer nog een keer moet uitdagen. Nee, dat zal ik niet doen.
Het is uitermate belangrijk dat in de praktijk bekeken en getoetst wordt of het een en ander werkt, of de afspraken helder genoeg zijn en of er nog aanpassingen nodig zijn. In dat proces zitten we nu. In november zijn er diverse bijeenkomsten waarbij alle partijen betrokken zijn. De Kamer moet van mij aannemen dat ik er open in sta. Ik wil echter niet blijven discussiëren over de vraag wie een en ander mag of moet doen. Ik wil discussiëren over de vraag of het aantal meldingen omhoog kan daar waar dat nodig is. Als er vermoedens zijn, wordt er expertise geraadpleegd en maken we goede afspraken over welk niveau van expertise op welk moment nodig is. Dat moet zich in de praktijk zetten. Ik ben echter zeer bereid om naar aanleiding van de bijeenkomsten nog eens goed te bekijken of het werkt en om de Kamer daarover nader te informeren. Het moet immers gewoon werken. Dat is nu precies de slag die we maken.
Mevrouw Bergkamp (D66): Ik twijfelde even waaraan ik mijn laatste interruptie zou besteden, maar ik vind dit een heel belangrijk onderwerp. Ik wil mevrouw Keijzer bijvallen in haar betoog. Ik ben blij dat de Staatssecretaris aangeeft dat hij er open in staat. Dit punt kunnen we qua tijd niet uitdiscussiëren aan deze tafel. Er zijn verschillende expertises bij betrokken. Ik doe een beroep op beide Staatssecretarissen om het terug te nemen naar de verschillende partijen, waaronder de politie, die een heel belangrijke rol speelt, met hen een overleg te hebben, op basis daarvan een verslag te maken en dat aan de Kamer te sturen. Dan kunnen we bekijken of het afdoende is. Hopelijk komt er, zoals mevrouw Keijzer terecht vraagt, meer duidelijkheid. Ik maak me er namelijk zorgen over. Het is niet uitgekristalliseerd en niet helder, laat staan voor de mensen die er in de praktijk mee moeten werken.
Staatssecretaris Van Rijn: Daartoe ben ik graag bereid. Overigens moet dat precies het resultaat zijn van de bijeenkomsten die nu gehouden worden en waarin alle betrokkenen aan tafel zitten en met elkaar bekijken of het nu wel of niet werkt. Ik ben zeer bereid om de Kamer te informeren op het moment dat we de bijeenkomsten hebben gehad.
Mevrouw Bergkamp (D66): Dat is mooi. Uit het verhaal van de Staatssecretaris maak ik echter op dat hij het in de praktijk gaat uitproberen en dat er dan iets komt. Ik verzoek hem om een en ander echt op korte termijn te doen. We moeten het niet uitproberen in de praktijk als een soort pilot. We hebben genoeg proeftuinen. Dit onderwerp is te belangrijk om er een proeftuin van te maken.
Staatssecretaris Van Rijn: Wacht u even de beantwoording door mijn collega af. Hij heeft nog een aantal opmerkingen op dit punt. Daarna kunnen we nog eens bekijken of het goed zit.
Mevrouw Siderius stelde mij een vraag over de toegang tot de hulpverlening. Deze sluit enigszins aan bij de opmerking van mevrouw Bergkamp over het AMHK. De toegang kan her en der verschillen, maar ik ben daarover niet zo negatief. Waarom niet? De toegang wordt vaak georganiseerd op basis van de ervaring en de wijze waarop het tot dusver georganiseerd is. Gemeenten proberen het zo dicht mogelijk te laten aansluiten op datgene wat in de praktijk werkt. Dat kan van gemeente tot gemeente verschillen, omdat het verschillend georganiseerd was. Ik ben er niet zo negatief over. Hoe meer ogen en oren in de wijk, hoe beter. De uitdaging ligt er inderdaad in om frontlinemedewerkers toe te rusten op het type signaleringen, wat in de praktijk ook gebeurt. Het feit dat er in de toegang verschillen ontstaan die aansluiten bij de ervaring van de gemeenten tot dusver, kan heel goed werken.
Mevrouw Siderius vroeg of ook jeugdhulpverleners kunnen doorverwijzen. In de nieuwe Jeugdwet is geregeld dat de jeugdarts net als de huisarts kan doorverwijzen naar de gespecialiseerde ggz.
Mevrouw Siderius (SP): Er is al meerdere malen over de toegangsfunctie gediscussieerd en ik ben bang dat we daar gewoon niet uitkomen. Over de doorverwijzing wordt nu gezegd: de jeugdarts kan doorverwijzen; het is dus geregeld. Het gaat echter ook om jeugdhulpverleners. Vaak willen ouders wel dat hun kind hulp krijgt, maar om dat via de huisarts te regelen, is voor hen een omleiding, wat niet wenselijk is. Ouders zijn bang dat ze zelf worden betrokken in het traject en dat ze uiteindelijk min of meer aan de verkeerde kant van de lijn komen te staan. Het is dus van belang dat ook jeugdhulpverleners de mogelijkheid hebben om door te verwijzen. Daar vroeg ik naar, niet specifiek naar de jeugdarts.
Staatssecretaris Van Rijn: Misschien worden we het daar ook niet over eens, maar we hebben er uitgebreid over gesproken in het kader van de Wet op de jeugdzorg, waarin staat dat de huisarts en jeugdarts kunnen doorverwijzen en dat er een loket bij de gemeente is. Dat hebben we geregeld. Gevallen waarin ouders aarzelen om de doorverwijzing via de huisarts te regelen, omdat zij er mogelijk zelf bij betrokken worden, moeten soms even bekeken worden, met het oog op de veiligheid van het kind. Misschien zijn mevrouw Siderius en ik het op dit punt niet eens, maar in de Jeugdwet hebben we de toegangspoorten gemeente, huisarts en jeugdarts expliciet geregeld.
Mevrouw Siderius (SP): Het probleem is dat mensen hierdoor uiteindelijk afhaken en dat de kinderen dus geen specialistische psychische hulp, die ggz-hulp, krijgen. Volgens mij doen we het allemaal juist om ervoor te zorgen dat kinderen vroegtijdig de mogelijkheid krijgen om in behandeling te gaan. Als er een obstakel is, moeten we dat wegnemen. De Staatssecretaris is vrij duidelijk en blijft bij zijn standpunt. Toch vraag ik hem nogmaals nadrukkelijk of hij dit wil heroverwegen. Het zou immers zonde zijn als ouders of kinderen afhaken en kinderen niet de zorg krijgen die zij misschien heel hard nodig hebben.
Staatssecretaris Van Rijn: We hebben expliciet met elkaar afgesproken wat de toegangspoorten zijn. We hebben deze juist laagdrempeliger gemaakt in de Wet op de jeugdzorg om te voorkomen dat mensen afhaken. De disciplines moeten met elkaar samenwerken. Als er doorverwezen moet worden, gebeurt dit ofwel door de gemeente, ofwel door de huisarts, ofwel door de jeugdarts. Ik heb geen aanleiding om te veronderstellen dat er een drempel is. Sterker nog, de drie toegangspoorten hebben we juist bedacht om de drempel te verlagen. Maar goed, misschien worden we het daarover niet eens.
Ik kom op het behandelen van kinderen zonder stoornis. Het is een beetje technisch. Ik wilde het vermijden, maar de vraag is of er een aanpassing in de dbc-systematiek nodig is. Mevrouw Siderius noemde het al. De VNG overlegt op dit moment met veel partijen over de gewenste aanpassingen in de dbc-systematiek. Voor 2015 zijn al enkele aanpassingen doorgevoerd die het gemakkelijker maken. Ik zal de Kamer bij de rapportage over de Jeugdwet laten weten of het goed gaat. Het overleg hierover loopt.
Mevrouw Siderius heeft terecht meer aandacht gevraagd voor de positie van de GGD binnen de multidisciplinaire teams. Ik ben het met haar eens. Het is een van de instanties die heel goed kunnen signaleren waar kindermishandeling aan de orde is. Ik heb een brief aan de Kamer gestuurd over de toekomst van de GGD's en in het bijzonder over hun positie in het kader van de nieuwe Jeugdwet en het jeugdstelsel. In het basistakenpakket wordt expliciet aandacht besteed aan een aantal taken op dit terrein. We komen nog te spreken over de brief. Hetzelfde geldt voor de evaluatie, de eventuele aanpassingen die in de Wet publieke gezondheidszorg gemaakt moeten worden en de vraag welke onderzoeken er moeten worden gedaan om te bekijken of we een en ander verder kunnen versterken. Ik ben het met mevrouw Siderius eens dat de GGD een belangrijke positie heeft. Deze verschilt natuurlijk wel van gemeente tot gemeente. Dat is een van de onderwerpen die in mijn brief aan de orde komen. Daarin beschrijf ik hoe we de rol en positie van de GGD binnen het jeugdstelsel verder kunnen versterken.
Mevrouw Siderius (SP): Ik krijg de indruk dat een van mijn vragen niet wordt beantwoord. Deze betreft de aanvullende zorgverzekering en de vergoeding daarvoor.
Staatssecretaris Van Rijn: Dat is een ander punt. In de nieuwe Jeugdwet regelen wij de delen uit de zorgverzekering die naar de Jeugdwet gaan. Wat in de aanvullende verzekering zit, behoort natuurlijk niet tot het basispakket. Gemeenten zijn vrij om een en ander wel of niet te doen. Dat kan en ga ik niet voorschrijven, omdat we goede besluitvorming hebben over wat in het basispakket zit en niet over de vraag wat in de aanvullende verzekering zit. Ik kan gemeenten niet verplichten om datgene te verzekeren waartoe niemand verplicht is. Ik weet dat gemeenten dit wel bekijken, maar ik kan hun niet voorschrijven dat zij datgene wat in de aanvullende verzekering zit, oppakken.
Mevrouw Siderius (SP): Dit deel is niet overgeheveld van de Zorgverzekeringswet naar de gemeente. Het betreft bepaalde diagnoses die voorheen in het basispakket zaten en later eruit gehaald zijn door beslissingen van het kabinet.
Staatssecretaris Van Rijn: En van de Kamer.
Mevrouw Siderius (SP): Een van die diagnoses betreft «andere aandoeningen en problemen die een reden van zorg kunnen zijn». Daaronder vallen kindermishandeling en nog meer dingen. Ons gaat het specifiek om het element kindermishandeling. Als dit in de aanvullende verzekering zit, dan moet iemand zich daar aanvullend voor verzekeren. Als ouder zeg je niet: ik denk dat mijn kind het komende jaar wordt mishandeld; ik ga dus maar een aanvullende verzekering voor dit onderdeeltje nemen. Zo werkt het gewoon niet.
Staatssecretaris Van Rijn: Niemand hoeft zich aanvullend te verzekeren voor kindermishandeling. Dat hebben we allemaal netjes geregeld. Als het voorkomt, wordt het geregeld door het stelsel van jeugdzorg en jeugdhulp. De psychosociale ondersteuning zit in de aanvullende pakketten, omdat deze niet noodzakelijkerwijs met kindermishandeling te maken heeft, maar met een veelheid aan gevallen. Ik wil de gemeenten niet iets voorschrijven wat niet in het basispakket zit. Dat kunnen we echt niet doen.
Het is reeds aan de orde geweest, maar mevrouw Van der Burg vroeg nogmaals expliciet of er goede meldingen zijn van de huisartsenposten en de huisartsen. Voor de uitwerking van de kindcheck sluiten de huisartsenposten aan bij de beroepsgroep van de huisartsen. Ik ben het met mevrouw Van der Burg eens dat zij een heel bijzondere rol hebben bij de signalering van kindermishandeling. Ik noemde reeds het initiatief om samen met de Augeo Foundation en de huisartsen te bekijken hoe we het bewustzijn nog verder kunnen versterken. Ik ben in overleg met hen, de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) en het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG) over de verbetermogelijkheden. Huisartsen zijn er zelf mee bezig, maar ik ben bereid om nog eens met de LHV en andere organisaties te spreken over de wijze waarop we de awareness verder kunnen vergroten. Het is in ontwikkeling. De huisartsen maken zelf toolkits. Er is overleg met anderen om dat te kunnen doen. Er is contact tussen de AMHK's en de huisartsen.
Mevrouw Van der Burg heeft gewoon een punt: de cijfers zijn laag en vermoedelijk kunnen ze hoger liggen. Ik ben het echter ook eens met de opmerking dat we moeten bekijken wat huisartsen nog meer doen. We moeten ons niet alleen afvragen waarom er weinig wordt gemeld, maar ook bekijken wat huisartsen nog meer doen bij een vermoeden van kindermishandeling. Ik ben van harte bereid om samen met de LHV te bekijken wat de oorzaken zijn en deze dieper te onderzoeken.
Mevrouw Van der Burg (VVD): Ik hoop niet dat de Staatssecretaris het mij gaat aandoen dat ik de motie die met een brede meerderheid door de Kamer is aangenomen over de ouderprotocollen, conform het Haagse ouderprotocol Haaglanden, en over de huisartsenposten ... Die protocollen zijn niet zo vrijblijvend als nu wordt gepretendeerd. Deze hadden te maken met het feit dat juist bij huisartsenposten veel kinderen komen van wie de ouders het prettig vinden dat er anonimiteit is. Ik vind het antwoord van de Staatssecretaris volstrekt ontoereikend en verwacht dat de motie op een fatsoenlijke manier wordt uitgevoerd. Ik heb er alle begrip voor dat het een andere situatie is als je op een gegeven moment bij de eigen huisarts bij de huisartsenpost komt, maar niet in de avonduren en bij een andere huisarts. We hebben de motie niet voor niets met een brede Kamermeerderheid aangenomen. Als de meldingen en de adviesaanvragen na het invoeren van de verplichte meldcode wél omhooggegaan waren, dan hadden we er misschien nog vertrouwen in kunnen hebben. We moeten de motie serieus nemen, omdat anders veel te veel kinderen de dupe zijn. Ik wil een toezegging van de Staatssecretaris dat hij dit zal bespreken met de huisartsenposten en de huisartsenvereniging.
De voorzitter: Uw vraag is duidelijk.
Staatssecretaris Van Rijn: Die toezegging had ik al gedaan. Ik denk dat we het heel erg met elkaar eens zijn. De motie ging over het implementeren van een kindcheck à la de ouderprotocollen in de ziekenhuizen. Dat gebeurt: de huisartsen en het NHG ontwikkelen daarvoor instrumenten. Wij zeggen samen: dat is mooi, maar het moet wel werken. Aan de hand van de cijfers zou je kunnen constateren dat het niet of onvoldoende werkt. Andere commissieleden wijzen erop dat we voorzichtig moeten zijn en dat we moeten bekijken wat de huisartsen nog meer doen. De cijfers as such zijn echter ook voor mij aanleiding om met de huisartsen te spreken over het feit dat we er niet alleen op papier voor moeten zorgen dat er een toolkit is, maar dat het in de praktijk ook echt moet werken. Dat overleg met de huisartsen zeg ik graag toe.
Mevrouw Van der Burg (VVD): Ik wil daarover graag geïnformeerd worden. Daarbij wijs ik erop dat de implementatie van het ouderprotocol voor de huisartsen niet vrijblijvend was, zeker niet zo vrijblijvend als nu wordt gepretendeerd. Ik zie graag dat dit in de gesprekken aan de orde komt en ontvang daarover graag een terugkoppeling. Kan de Inspectie voor de Gezondheidszorg hierop toezichthouden? Dat heeft bij de ziekenhuizen immers bijzonder goed geholpen.
Staatssecretaris Van Rijn: Een kort antwoord: ja. Voor de nuance wijs ik erop dat we bij de bespreking van de motie onderscheid hebben gemaakt tussen de meldplicht en de meldcode. Mevrouw Van der Burg heeft toen gezegd dat zij het ook zo ziet.
Mevrouw Van der Burg (VVD): We hebben inderdaad een onderscheid gemaakt, want de Kamer ging niet akkoord met de meldplicht voor het totaal, maar wel met de ouderprotocollen voor de drie groepen, omdat er bij deze drie groepen minder tijd was om een en ander te doen. Voor de drie groepen gold heel duidelijk dat het ouderprotocol geïmplementeerd zou worden. Dat heeft de Staatssecretaris al afgezwakt door het ouderprotocol onder het Besluit verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling te brengen. Ik vind het onacceptabel dat het nog verder door de huisartsenvereniging wordt afgezwakt, ook gezien het feit dat er minder gemeld wordt. Laten we het beestje maar gewoon bij de naam noemen, wat de redenen ook mogen zijn. Er is een serieus probleem.
Staatssecretaris Van Rijn: Ik ben met mevrouw Van der Burg van mening dat de cijfers aanleiding geven om goed met elkaar te spreken. Laten we even de ruimte houden om de oorzaken te onderzoeken. Over de ambitie en de reden waarom we het allemaal doen, zijn we het volstrekt eens. Ik informeer de Kamer graag over het resultaat van de gesprekken.
Mevrouw Van der Burg (VVD): Op welke termijn is dat? Ik wijs de Staatssecretaris erop dat we al heel lang over deze problematiek spreken, nog veel langer dan over de forensisch-pediatrische expertise. Al die jaren zijn de meldings- en adviespercentages nauwelijks veranderd. Ik heb ze bijgehouden, want ik begin niet zomaar ergens over. Ik vind het een heel serieus probleem. Ik wil dus graag weten op welke termijn de Staatssecretaris mij hierover informeert.
Staatssecretaris Van Rijn: Wat mij betreft in de eerstvolgende voortgangsrapportage. Wanneer is die? Mijn geweten zegt december.
Mevrouw Van der Burg noemde het punt van de ouderenmishandeling en de babbeltrucs. Dat punt nemen we ook mee in de voortgangsrapportage, omdat we nogal wat aandacht geven aan ouderenmishandeling en het voorkomen ervan. Dit geschiedt via een breed scala aan ouderenadviseurs en ouderenambassadeurs van de ouderenbonden die specifiek worden ingezet op dit punt – met name betreffende de babbeltrucs is dat heel belangrijk – maar ook aan notarissen en banken, inzake machtigingen. We hebben inmiddels een aardig setje instrumenten waarmee we ouderenmishandeling maximaal kunnen voorkomen en iedereen ervan goed bewust kunnen maken. Misschien is het goed om dit punt ook mee te nemen in de eerstvolgende rapportage. We zijn er dus tamelijk stevig mee bezig.
Ik heb al een aantal vragen van mevrouw Keijzer beantwoord. De vraag die is blijven liggen, is of gemeenten die het nu heel druk hebben, wel voldoende aandacht hebben voor het vraagstuk. Daarvan ben ik overtuigd. De gemeenten hebben het inderdaad heel druk. Enkele onderwerpen die heel hoog op de agenda van de gemeenten staan, zijn de crisisopvang, het AMHK en een goede toegang bij kindermishandeling. Het proces van de RegioAanpak Veilig Thuis is ingezet in 2012; daarmee is dus al wat meer ervaring opgedaan. Ik ben het met mevrouw Keijzer eens dat we een en ander met veel nadruk moeten blijven volgen, omdat in het bijzonder op dit punt grote alertheid van de gemeente nodig is. De decentralisatie van een aantal functies biedt heel veel kansen: meer ogen en oren op lokaal niveau, dichterbij kunnen signaleren en sneller kunnen interveniëren als dat nodig is. Laten we de kansen die de decentralisatie biedt, benutten. Vooral op dit punt is nog heel veel werk te verzetten om via bewustwording en melding te komen bij de vraag hoe interventies in de praktijk zullen plaatsvinden. Zowel voor de gemeenten als voor mij blijft dit een groot aandachtspunt.
Mevrouw Rebel (PvdA): Ik heb gewacht tot de Staatssecretaris klaar was, maar ik mis nog een antwoord op een van mijn vragen over de gegevensuitwisseling en het punt van de privacy versus de gegevensuitwisseling. Neemt de andere Staatssecretaris dit over? Ik noemde ook de follow-up van de adviesvragen van de AMHK's. Gaat deze Staatssecretaris die vraag beantwoorden of doet zijn collega dat?
De voorzitter: Laten we even afwachten waarmee Staatssecretaris Teeven komt.
Mevrouw Rebel (PvdA): Dan wacht ik nog wat langer af.
Staatssecretaris Teeven: Voorzitter. De Minister heeft mij gevraagd om vandaag zijn portefeuille waar te nemen; dat zal ik dus doen. Een aantal onderwerpen ligt ook op het terrein van de Minister. Ik dank de Kamerleden voor hun inbreng in eerste termijn. Ik dank ook de Kamerleden voor hun complimenten betreffende het werk dat wij in dit dossier verrichten.
Allereerst kom ik op de aanpak van kindermishandeling. De afgelopen jaren hebben we natuurlijk heel veel berichtgeving gehad over de Amsterdamse zedenzaak. We hebben de rapportages gehad van de commissie-Gunning, de commissie-Deetman en de commissie-Samson. Op dit moment speelt de discussie over de midterm review. We hadden het Actieplan aanpak kindermishandeling, Kinderen Veilig. De Minister heeft bij de start van het actieplan, dat van 2012 tot 2016 loopt, toegezegd om halverwege deze periode een midterm review uit te voeren. We zijn nu bezig met het opstellen van die midterm review. Wij hebben nog wat gesprekken en reflectie nodig van het veld, maar de Minister denkt de midterm review eind november naar de Kamer te kunnen sturen.
Zoals de Taskforce kindermishandeling in zijn laatste monitor constateert, zijn we beland in een nieuwe fase. Er zijn voldoende kaders geschapen, maar om de aanpak van kindermishandeling te verbeteren, gaat het nu om de uitvoering. Ook mevrouw Keijzer vroeg daarnaar in haar inbreng. Daarom gaan de Minister en ik bekijken hoe de aanpak van kindermishandeling hierin kan voorzien en in hoeverre de toepassing van de instrumenten de uitvoering meer kan ondersteunen. Daarover heeft mijn collega al veel gezegd.
Mevrouw Bergkamp en mevrouw Keijzer hebben veel opmerkingen gemaakt over de forensisch-medische expertise. Misschien is het goed dat ik daarover nog iets zeg. De processen naar aanleiding van het stroomschema, waarover mijn collega in de eerste termijn met mevrouw Keijzer van gedachten heeft gewisseld, zijn nu inzichtelijk. Het is tijd voor daden. Mijn collega heeft al gemeld welke stappen vertrouwensartsen zetten om het inschakelen van de expertise regionaal te stimuleren. Het gaat Veiligheid en Justitie om de kwaliteit en de beschikbaarheid van de expertise. Het ligt een tikkie genuanceerder dan zeggen dat er voldoende capaciteit beschikbaar is.
Wat het eerste onderwerp betreft, heeft de Minister het NFI opdracht gegeven om trainingen te geven aan regionaal werkende forensisch artsen. Die werken in de regio samen met de politie, het Openbaar Ministerie en andere instanties om kindermishandeling te duiden. De specialisten van het NFI gaan hun regionale collega's trainen in de forensische expertise. Het NFI zal natuurlijk altijd de verbinding aangaan met het Forensisch Medisch Genootschap, de FPKM, kinderartsen en andere partijen, zodat er een betere training wordt gegeven. Het doel van de collega's en mijzelf is duidelijk: in elke regio zijn één of twee forensisch artsen opgeleid in het duiden van kindermishandeling. Getrainde regionale artsen weten wat ze zelf kunnen en wanneer ze moeten opschalen naar het landelijk niveau, bijvoorbeeld ingeval het mishandelingsvraagstuk na een bepaalde termijn te complex is. Mevrouw Keijzer noemde dit ook.
Het netwerk van artsen wordt actiever. Forensisch artsen voor kinderen kennen elkaar, andere regionale specialisten en ook landelijke specialisten. Het NFI is bezig met de voorbereidingen van de training. Deze wordt eind dit jaar en in de eerste maanden van volgend jaar aangeboden. Alle extra aandacht en acties op het terrein van de fysieke kindermishandeling zullen naar ons oordeel een grotere vraag opleveren naar onderzoeken door forensisch artsen voor kinderen. Dat verwacht ik zeker ook voor de landelijk werkende forensisch artsen van het NFI. Daar werkt op dit moment een team specialisten, dat ook internationaal aanzien heeft, bijvoorbeeld op het terrein van het duiden van seksueel misbruik, hersenletsel, complexe botbreuken en meer van dat soort heftige zaken. Op dit moment heeft dat team geen wachtlijsten. Dat willen de Minister en ik graag zo houden.
Ik kom op de beschikbaarheid en in het bijzonder op de opmerking die mevrouw Keijzer daarover maakte. Politie en OM hebben gevraagd om een 24-uursbereikbaarheid, dus zeven dagen per week. We kunnen zeggen dat die dekking op dit moment al beschikbaar is, maar het ligt iets ingewikkelder. In 2015 en 2016 financieren we een uitbreiding van het team, zodat het meer voorbereid is op onderzoeksvragen van de zijde van de politie en het Openbaar Ministerie. Het team is dan altijd beschikbaar als om die capaciteit wordt gevraagd. Bij Veiligheid en Justitie vinden we dit onderwerp uitermate belangrijk.
We zullen de komende twee jaar bijhouden hoe een en ander zich gaat ontwikkelen, zowel bij de getrainde regionale artsen als bij het NFI. Ondanks het lage aantal meldingen waarover mevrouw Van der Burg sprak, denken en verwachten we dat we fysieke kindermishandeling vaker kunnen duiden of juist kunnen uitsluiten. Dat nog even ter aanvulling op wat mijn collega al over dit onderwerp heeft gezegd.
Mevrouw Siderius (SP): In mijn eerste termijn had ik te weinig tijd. Over de punten die mevrouw Keijzer aangaande het stroomschema heeft aangestipt, is heel veel gezegd. De forensische artsen zeggen dat er onduidelijkheid is over de kwaliteitscriteria die moeten gelden bij het forensisch-medisch onderzoek bij kinderen. Herkent de Staatssecretaris die kritiek? Zo ja, welke acties gaat hij ondernemen om ervoor te zorgen dat die kwaliteitscriteria tot stand komen?
Staatssecretaris Teeven: Hier is discussie over in het veld. Dat hebben we gezien bij de NODO-procedures, de procedures voor het nadere onderzoek naar de doodsoorzaak, en ook wel bij andere procedures. Ik heb net gesproken over de trainingen die we gaan geven aan de regionale artsen en de verbeterslagen die we gaan maken. Het scenario en de protocollen staan op papier. Het gaat nu om daden. Het gaat erom dat je het breder uitrolt en dat je bekijkt waar er nog omissies zijn. De kwaliteit en beschikbaarheid, die we momenteel bekijken, beïnvloeden elkaar. Als er geen capaciteit beschikbaar is, kun je immers niet alle signalen tijdig onderzoeken. Nadat we alle stroomschema's hebben vastgesteld, stellen mijn collega en ik nu een behoorlijke stap voorwaarts voor.
Mevrouw Siderius (SP): De Staatssecretaris zegt dat kwaliteit heel belangrijk is en dat hieraan in de trainingen aandacht wordt besteed. Bij de discussie over de kwaliteitseisen rijst natuurlijk de vraag wat er in de trainingen naar voren wordt gebracht. Volgens mij moet eerst de discussie worden afgerond. Dan hebben we de kwaliteitscriteria op papier en kunnen we mensen gaan trainen. De Staatssecretaris spant nu toch gewoon het paard achter de wagen?
Staatssecretaris Teeven: Mevrouw Siderius ziet het totaal verkeerd. Door het overleg van het NFI met het FMG is juist de vraag gesteld of de kwaliteitscriteria ook behulpzaam kunnen zijn bij de kwaliteitsimpuls voor forensisch artsen. We zijn dus in overleg met de sector en met het FMG. We ronden de discussie juist eindelijk af met die trainingen en door te bekijken hoe we de kwaliteitscriteria kunnen aanscherpen. Ik geef graag toe aan mevrouw Siderius dat de discussie al heel lang duurt en dat we er een einde aan moeten maken. Ook mevrouw Keijzer zei dat het allemaal veel te lang geduurd heeft. Dat zijn mijn collega en ik wel een beetje met haar eens. maar nu zetten we echt stappen voorwaarts. Dit is de weg die we moeten lopen.
Mevrouw Keijzer (CDA): Nogmaals, ik ben ervan overtuigd dat de inspanningen oprecht zijn, maar ze pakken wat mij betreft verkeerd uit. De verwijzing naar forensisch-pediatrische expertise bij vermoedens van kindermishandeling is niet eenduidig. De Staatssecretaris zegt van wel; dan ligt de verantwoordelijkheid dus bij hem.
Daarnaast begrijp ik niet waarom er tijd geïnvesteerd wordt in het opleiden van forensisch-pediatrische artsen, terwijl ik heb begrepen dat er bij het ministerie een aanbod van de FPKM ligt om dit te regelen. Het kan dus gewoon geregeld worden. Waarom dralen? Als er een reden is, noem mij die dan. Als het een goede is, houd ik erover op. Mij bekruipt echter het gevoel dat het niet goed gaat.
Staatssecretaris Teeven: Er wordt helemaal niet gedraald. De FPKM, waaraan mevrouw Keijzer refereert, is aangesloten bij de hele methodiek om de kwaliteit te verbeteren. Ik ben er iets meer dan een jaar geleden zelf met een collega op werkbezoek geweest. De beschikbaarheid is een heel ander onderwerp. Daarbij gaat het over 7 dagen per week, 24 uur per dag. Die beschikbaarheid kan nu misschien niet volledig geboden worden. We dralen niet. We zetten gewoon stappen voorwaarts: we geven trainingen in de breedte in alle regio's, we betrekken het NFI erbij, waar de specialisten ook zitten, we brengen de kwaliteitscriteria omhoog. Volgens mij zijn we voortvarend bezig. De Kamer heeft het volste recht om te zeggen: laten we nu eens bekijken waar we 1 april volgend jaar staan en of de doelstellingen, die ik zojuist heb geformuleerd, inderdaad tot volle wasdom zijn gekomen. Mijn collega en ik willen dat best doen. Hebben we op dat moment inderdaad een aantal doelstellingen bereikt? Hebben we dan in de regio artsen getraind? Hebben we dan de kwaliteitscriteria vergroot? Hebben we de beschikbaarheid 7 dagen in de week, 24 uur per dag voor elkaar? De discussie heeft te lang geduurd. Daarin heeft mevrouw Keijzer gelijk. We moeten als overheid niet meteen op onze rug gaan liggen als er een aanbod ligt dat niet alles dekt wat ik zojuist heb beschreven, zoals de beschikbaarheid. Dan moeten we het anders organiseren en daarmee zijn we op dit moment bezig.
Mevrouw Keijzer (CDA): In april dit jaar heb ik al een motie ingediend om het goed te regelen. Er was toen geen Kamermeerderheid voor, mede omdat de motie ontraden is. Zo gaan die dingen. Maar er zit wel wat licht tussen wat ik de Staatssecretaris van V en J en de Staatssecretaris van VWS hoor zeggen. De Staatssecretaris van V en J zegt: we hebben het opgepakt en we gaan aan het werk. De Staatssecretaris van VWS zegt: we gaan bekijken of het gaat werken. Dat kan gewoon niet. We hebben het over kindermishandeling. Please!
Staatssecretaris Teeven: Er zit helemaal niet zoveel licht tussen mijn collega en mij. Ik heb dat althans niet gehoord en ik heb goed naar hem geluisterd. Hij zegt wat er aan de hand is op zijn terrein en ik benader het vanuit mijn perspectief en vanuit de samenwerking met de politie en het Openbaar Ministerie. Ik heb het benaderd vanuit het perspectief van de beschikbaarheid van het NFI en de daar aanwezige specialisten. Dat hadden we misschien eerder moeten doen. Je kunt er van alles van vinden, maar we doen het nu wel op een manier waarbij het mes aan twee kanten snijdt. De Kamer en de commissie beoordelen ons op onze daden. De tijd van het corrigeren van stroomschema's en het hier en daar nog wat aanpassen van een pijltje is voorbij. Dat heeft mijn collega al gezegd. Het is nu tijd dat we concrete daden gaan verrichten.
. Mevrouw Rebel zegt terecht dat de uitwisseling van privacygegevens de veiligheid van het kind niet in de weg mag staan en vraagt of we binnen zes maanden alle belemmeringen kunnen wegnemen. Tegen mevrouw Rebel en de Kamer zeg ik dat andere commissies daar in deze tijd niet altijd even positief over zijn. Ik wijs erop dat de Kamer meermalen heeft uitgesproken zeer te hechten aan het doelbindingsprincipe wat betreft het uitwisselen van privacygegevens. Je kunt niet al te gemakkelijk gegevens uitwisselen met één doel als daarmee in eerste instantie ook andere doelen worden gediend. De convenanten die in het verleden zijn gesloten over dit onderwerp en tussen verschillende organisaties, overheid en niet-overheid, komen onder druk te staan. Dat gebeurt zeker als je zegt: ik wil in het kader van de Wet bescherming persoonsgegevens terug naar de doelbinding. Het is een moeilijk tijdsgewricht, maar het is wel een belangrijk onderwerp.
De veiligheid voor kinderen aan de ene kant – op dit punt voel ik zeer mee met mevrouw Rebel – en de maximale bescherming van persoonsgegevens van het individu aan de andere kant, wringen maximaal. Dat zie je ook bij andere onderwerpen, zoals de opsporing van kinderporno. Als je de dataretentierichtlijn tot in het extreme doorvoert en helemaal geen gegevens meer bewaart, wordt het buitengewoon ingewikkeld om kinderporno op te sporen. Het kabinet worstelt met dit probleem. We moeten eens goed bekijken waaraan we hechten. Het is duidelijk, in ieder geval voor mij en mijn collega, dat de Kamer zeer hecht aan een maximale bescherming van kinderen. Die moeten we dan bieden in een tijdsgewricht waarin door de Kamer ook maximaal wordt gehecht aan doelbinding. We moeten dus heel scherpe protocollen maken en nog scherpere convenanten, want anders komen we in strijd met de Wet bescherming persoonsgegevens. In die zin is het niet gemakkelijker geworden. Ik ben echter bereid om de concrete vraag van mevrouw Rebel te beantwoorden en te bekijken wat er kan worden verbeterd. In het kader van een praktischer aanpak van kindermishandeling moeten we daaraan specifieke aandacht besteden.
Er is inmiddels een app opgeleverd met de naam «Info Delen». Als gemeenten informatie over kinderen en kindermishandeling hebben, kan die informatie worden gedeeld. Wat zich wreekt, is dat het bij elkaar brengen van allerlei gegevens die voor een verschillend doel zijn verzameld, eerder moeilijker dan gemakkelijker wordt. In die zin bewegen we in deze tijd een beetje de andere kant op. Er is het kabinet veel aan gelegen om niet alleen de protocollen goed te beschrijven, maar om ook informatie die misschien eerder met een ander doel is verkregen, bij elkaar te brengen. Bij het onderwerp kindermishandeling speelt de bescherming van privacy erg mee en dat is een knelpunt. Ik hoop dat ik de vraag van mevrouw Rebel hiermee een beetje heb beantwoord. Als haar fractie op het punt van doelbinding een wat milder standpunt inneemt, kan dat misschien de oplossing van het probleem vereenvoudigen. Dat geldt overigens ook voor de D66-fractie.
De voorzitter: De Staatssecretaris daagt de Kamerleden natuurlijk niet uit.
Mevrouw Rebel (PvdA): Ik voel me wel vaker uitgedaagd door deze Staatssecretaris, maar ik heb ook de neiging om het terug te doen. Ik begrijp de problemen waar het kabinet op dit dossier tegenaan loopt. Er zijn echter heel veel moderne technologieën waarbij zowel het doelbindingsprincipe als de koppeling van inzage van beperkte delen aan een specifieke hulpverlenerscode mogelijk is. Een plan van aanpak is natuurlijk een vrij ambitieuze wens. Laten we deze periode gebruiken om de knelpunten die ervaren worden, te benoemen, de mogelijkheden te bekijken en te bezien wat er bijvoorbeeld nodig is om het misschien wat strenge standpunt van mijn fractie op dit punt wat soepeler te krijgen. Ik ontvang graag een toezegging van de Staatssecretaris dat we op het dossier van kindermishandeling gaan kijken naar belemmeringen en eventuele oplossingen.
Staatssecretaris Teeven: Die handschoen pak ik graag op. In het kader van de decentralisatie van het jeugdstelsel zijn de departementen van BZK, VWS en V en J al bezig om met de gemeenten na te denken over de wijze waarop we omgaan met het probleem van de informatieverzameling. Met de huidige computersystemen is de uitdaging, specifiek ingezoomd op kindermishandeling, niet zozeer om gegevens die voor één doel verzameld zijn, bij elkaar te brengen. Dat lukt wel. Het probleem is ingewikkelder omdat de gegevens die voor een ander doel zijn verzameld door bijvoorbeeld door de politie, vervolgens ook heel nuttig kunnen zijn bij de bestrijding of het tegengaan van kindermishandeling. Dat is de uitdaging, maar die pakken we graag op. Zes maanden is een redelijke termijn, ook in het licht van wat we nu doen in het kader van de decentralisatie van de jeugdbescherming. Dat vind ik een goede suggestie van de zijde van de Partij van de Arbeid.
Mevrouw Rebel (PvdA): Dank aan de Staatssecretaris. Ik wil graag meedenken en binnen mijn fractie bekijken waar er ruimte ligt om stappen hierop te zetten. Wat overblijft, is ons idee over de adviezen van de AMHK's en de terugkoppeling daarvan. Ik stel de vraag nog maar een keer. We kunnen dit met een aantal AMHK's bij wijze van proef doen. Hoe staat de Staatssecretaris tegenover de terugkoppeling vanuit de AMHK's?
Staatssecretaris Teeven: Het betreft dan de discussie over de follow-up. Follow-up geven past niet zozeer bij de adviestaak, zoals het AMHK die heeft, maar wel bij een melding. Ik verwijs in dat opzicht naar het handelingsprotocol. Daarin is nadrukkelijk opgenomen dat een medewerker van het AMHK heel duidelijk maakt wat het AMHK wel en niet doet. De AMHK-medewerker zal de adviesvrager uitnodigen om nog een keer te bellen. Het moet echter wel duidelijk zijn waar de verantwoordelijkheid ligt. Bij een advies ligt de verantwoordelijkheid bij de beller en bij een melding ligt die bij het AMHK. Dat is een belangrijk punt. Mijn collega en ik moeten dat meenemen. Het is goed dat we er nog even over spreken en de Kamer dan bij brief informeren over de mogelijkheden. Die toezegging wil ik wel doen.
Mevrouw Rebel heeft gesproken over Family Justice Centers, evenals mijn collega. De vestiging Tilburg is ondergebracht in het Veiligheidshuis. Dat creëert meer mogelijkheden om de multidisciplinaire samenwerking tot stand te brengen, die terecht door de commissie wordt bepleit. In Venlo zit het FJC niet in het Veiligheidshuis. Daar is een wat andere constructie en moet dus ook meer geschakeld worden. De pilot in Tilburg laat een aantal heel goede ontwikkelingen zien. Via het Veiligheidshuis is het gemakkelijker voor alle onderdelen van de justitieketen om aan te haken en lessen uit de pilot te trekken. Ik zie op dit moment dus meer mogelijkheden in Tilburg dan in Venlo, maar dit heeft onze aandacht.
Mevrouw Bergkamp sprak over digitale mishandeling. Mijn collega gaf mij iets te veel eer. Er is natuurlijk maar één grote cybermisdaadbestrijder binnen het kabinet en dat is de Minister. Laat dat helder zijn. Op dit moment wordt de digitale expertise in alle tien eenheden van de politie uitgebreid. Er zijn ook campagnes op dit moment. Ik verwijs de leden naar de website, zoals de voormalig Minister van Justitie dat altijd deed. Die noemde in elk algemeen overleg een website. Ik ga er ook mee beginnen. Op die website www.vraaghetdepolitie.nl wordt voorlichting gegeven op het terrein van digitale mishandeling. Cyberpesten is bijvoorbeeld een heel actueel onderwerp, gelet op de mogelijke gevolgen van digitale informatie. Ik zie de non-verbale reactie van een aantal commissieleden. Die vertoonde ik vroeger zelf ook als de toenmalige Minister een en ander noemde. Het is echter wel goed om ermee te beginnen. Uiteindelijk ga je zo'n website raadplegen en zie je dat er heel zinnige dingen op staan en dat daar de antwoorden worden gegeven op de vragen van mevrouw Bergkamp. Ik begrijp dat dit punt nog terugkomt in tweede termijn. Ik zie daar met interesse naar uit.
Mevrouw Siderius heeft mij verder geen vragen gesteld.
Mevrouw Van der Burg heeft mij een vraag gesteld over de Samson-regeling. Zij vroeg of we in gesprek kunnen gaan met de lotgenotenorganisatie over slachtoffers van ernstig geweld. We kunnen niet uitsluiten dat ook in de jeugdzorg sprake is geweest van fysiek en psychisch geweld. Die constatering moet je doen. Ik kan me heel goed voorstellen dat erkenning van belang is voor slachtoffers van fysiek en psychisch geweld. Dat ben ik met mevrouw Van der Burg eens. Ik zal er nog deze week met alle betrokkenen zeer zorgvuldig naar kijken. Het is een belangrijk onderwerp. Ik moet echter een aantal kanttekeningen maken, voordat ik aan de gesprekken begin.
Ten eerste zijn de aard en de omvang van de problematiek niet inzichtelijk, omdat deze buiten het onderzoek van de commissie-Samson vallen.
Ten tweede is de definitie van «geweld» een taai vraagstuk. Mevrouw Van der Burg zei daarover al iets tussen de regels door. Voor psychisch geweld is over het algemeen geen geaccepteerde definitie beschikbaar. Wat fysiek geweld betreft, is de vraag wat je als «geweld» definieert en in welke context het gerechtvaardigd is. Kijk bijvoorbeeld naar de justitiële jeugdinrichtingen. Fysiek geweld kan daar op sommige momenten zeer gerechtvaardigd zijn, ook in het belang van de veiligheid van de jongere zelf. Het betreft dus niet alleen het soort geweld, maar ook de afbakening tussen gerechtvaardigd geweld in een jeugdinrichting, bijvoorbeeld op grond van een geweldsinstructie, en ontoelaatbaar geweld.
Ten derde moeten we een en ander in de historische context plaatsen. Dat maakt dit onderwerp ingewikkeld. Mevrouw Van der Burg vraagt terecht aandacht voor feiten en omstandigheden met een lang tijdsverloop. Deze hebben soms lang geleden plaatsgevonden. We spreken over een tijdsverloop van 1945 tot 2012. Een definitie van «fysiek geweld» is dan lastig, omdat je die heel lange tijdsperiode moet afdekken. Bovendien kan het maatschappelijk inzicht betreffende de definitie van geweld zijn gewisseld. Neem nu de corrigerende tik, die in een vroeger tijdsgewricht natuurlijk zeer algemeen geaccepteerd was. Inmiddels mag de corrigerende tik ook niet meer. Deze kwestie speelde slechts een aantal jaren geleden. Gelet op het geweld in jeugdinrichtingen en jeugdgevangenissen, dat de commissie-Samson heeft bestudeerd, is het dus lastig om een eenduidige definitie op te stellen.
Ten slotte beschikken de betrokken instanties niet vanzelfsprekend over financiële reserves die hen tot het geven van enige tegemoetkoming in staat stellen. Maar dat punt komt pas daarna. Ik ga niet vooruitlopen op de uitkomsten van het overleg. Ik zal de Kamer in de eerstvolgende brief inzake geweld in afhankelijkheidsrelaties over de uitkomsten informeren. Het is zinnig om de kanttekeningen die ik bij de verschillende onderdelen heb geplaatst, nadrukkelijk mee te nemen, en het financiële onderdeel komt dan helemaal aan het eind. Ik heb in die zin ook niet echt een inschatting van de aard en omvang. Ik vind het heel ingewikkeld om de behoeften van de slachtoffers in te schatten. Deze moet je echter eerst weten, voordat je kunt zeggen welke vervolgstappen je gaat nemen. Dat laat onverlet dat mijn collega en ik uiteraard bereid zijn om in gesprek te treden met de lotgenotenorganisatiesom deze kanttekeningen eens scherp te krijgen, gelet op de feiten en omstandigheden, het soort geweld, het tijdsgewricht en de concrete behoeften.
Mevrouw Van der Burg heeft mij gevraagd of er een begeleidend gesprek kan komen met slachtoffers die de tijdelijke regeling aanspreken. Het Schadefonds Geweldsmisdrijven ziet daartoe mogelijkheden en is bereid om daarover te spreken. Het is een lastige materie. Het Schadefonds belt alle aanvragers zodra het een aanvraagformulier heeft binnengekregen. Het belt hen ook na een besluit voor een mondelinge toelichting. We hebben de mogelijkheid gecreëerd dat bellers zich tijdens hun gesprek met de behandelaars van het Schadefonds Geweldsmisdrijven laten ondersteunen door medewerkers van Slachtofferhulp Nederland. Mevrouw Van der Burg geeft een duidelijk signaal af. Naar aanleiding hiervan ga ik in gesprek met het Schadefonds Geweldsmisdrijven om te bekijken hoe we verbeteringen kunnen aanbrengen.
Op de vragen van mevrouw Keijzer over de forensisch artsen ben ik uitgebreid ingegaan.
Mevrouw Van der Burg (VVD): Ik had nog een derde punt aangekaart bij de commissie-Samson: de transparantie in de uitspraken bij het Statuut. Daarvan was bij de commissie-Deetman wel sprake en bij de commissie-Samson niet.
De voorzitter: Ik hoor een ja.
Staatssecretaris Teeven: Die vraag zat in mijn stapeltje en nu zit hij weer in mijn stapeltje. Het Schadefonds publiceert net als de rooms-katholieke kerk de beslissingen op zijn website. In die zin zijn ze al openbaar. De raadkamer van het Schadefonds vindt het uit het oogpunt van transparantie belangrijk om de uitspraken te publiceren, maar begrijpt ook dat er voor slachtoffers een pijnlijke situatie ontstaat als de zaak naar hen herleidbaar is. Dus het is wel ingewikkeld. Daarom wordt een en ander een beetje gefragmenteerd en gecoverd weergegeven. De raadkamer heeft besloten om een stapje verder te gaan dan de rooms-katholieke kerk, maar noemt niet meer het jaar waarin de feiten hebben plaatsgevonden. Daarmee wordt de kans op herleidbaarheid beperkt. Een verbetering is ook dat het Schadefonds het slachtoffer erop wijst wanneer de uitspraken gepubliceerd worden. Als het slachtoffer daartegen bezwaar heeft, bespreekt het Schadefonds hoe het een uitspraak verder moet afschermen. Het probeert het slachtoffer daarin tegemoet te komen. Is een slachtoffer er pertinent tegen, dan moet er worden overgegaan tot volledig geanonimiseerde publicatie.
De voorzitter: Daarmee is een einde gekomen aan de beantwoording van het kabinet in eerste termijn. Ik kijk naar de commissieleden of er behoefte is aan een tweede termijn. Ik zie instemmend geknik. Ik stel voor om een spreektijd van anderhalve minuut te hanteren.
Mevrouw Rebel (PvdA): Voorzitter. Ik dank beide Staatssecretarissen voor hun reactie, zeker de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie voor het kijken naar de belemmeringen bij gegevensuitwisseling. Zo ken ik hem weer. Ik ben ervan overtuigd dat we over zes maanden zullen zien dat er duidelijke stappen zijn gezet.
Gisteren werd bij de viering van 40 jaar Blijf van mijn Lijf door Aleid van den Brink uitgesproken dat er de afgelopen 40 jaar een directe toegang is geweest tot hulp voor de slachtoffers van geweld. Die situatie gaat natuurlijk veranderen. De decentralisaties bieden daarin ook onzekerheid. Het is ook aan ons om heel goed in de gaten te houden dat slachtoffers van geweld de hulp krijgen, ondanks de aankomende veranderingen. Op dit punt moeten we elkaar blijven informeren en bevragen en we moeten heel goed letten op signalen vanuit het veld. Ik vertrouw erop dat beide Staatssecretarissen hierop zeer alert zullen zijn.
Ten slotte heb ik een vraag die ook gericht is aan de collega's van de VVD. Mevrouw Van der Burg geeft heel duidelijk aan dat ze zorgen heeft over het aantal meldingen door huisartsen. Is het mogelijk dat de Staatssecretaris een breed onderzoek laat doen naar de vraag waarom er niet gemeld wordt, zodat we met die informatie vervolgens kunnen bekijken hoe we een en ander moeten effectueren? Ik zou ook graag de steun van de VVD willen voor dit onderzoek.
Mevrouw Bergkamp (D66): Voorzitter. Mevrouw Rebel heeft op dat punt alvast de steun van D66.
Ik kom op de vrouwenopvang. Ik ben blij dat de Staatssecretaris heeft aangegeven dat er kritisch wordt gekeken naar het verdienmodel en naar de vraag waar de AWBZ-gelden terechtkomen. In de decembercirculaire kunnen we meer daarover lezen. Mijn vraag was of er over dit punt een advies gevraagd kan worden aan de Raad voor de financiële verhoudingen. De Staatssecretaris zal sowieso advies vragen over het geheel; ik neem dus aan ook hierover. Ik vraag aan de Staatssecretaris of en, zo ja, wanneer de Kamer dat advies kan krijgen.
Ik ben blij met de toezegging van de Staatssecretaris dat hij zal bekijken of digitale mishandeling een onderdeel kan zijn van de publieksvoorlichting. Ik heb op dit punt nog een specifieke vraag aan de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Wat zijn de bestuurlijke of strafrechtelijke consequenties? Deze zijn heel onduidelijk. Wellicht kan de Staatssecretaris de Kamer daarover een schriftelijke reactie geven, maar misschien kan ik het ook vinden op de website.
Ik heb nog een vraag over de wijkteams. De Staatssecretaris blijft goed een vinger aan de pols houden om te bezien hoe de verwijzing vanuit het AMHK naar de wijkteams gaat. Hoe kan de Staatssecretaris, als systeemverantwoordelijke, vaststellen dat het op 1 januari goed geregeld is?
We hebben veel discussies gehad over de forensische expertise. Ook het CDA heeft daarvoor veel aandacht gevraagd. De reactie van beide Staatssecretarissen vind ik helaas niet afdoende. Ik ben daarom genoodzaakt om een VAO hierover aan te vragen. Ik heb niet het idee dat we het hierover eens worden. In de motie zal ik in ieder geval een verzoek doen om op korte termijn opnieuw met de partijen in overleg te treden en daarvan een verslag uit te brengen aan de Kamer. Wellicht heeft het CDA ook plannen op dit punt en kunnen we met elkaar optrekken. Ik vind een en ander helaas niet afdoende.
Mevrouw Siderius (SP): Voorzitter. Tijdens dit debat kwam er nog een bericht binnen van de Kinderombudsman en het Kinderrechtencollectief, waaruit blijkt dat twee op de drie mishandelde kinderen, 59%, ondanks de hulp aan hun ouders, zelf geen enkele vorm van hulp aangeboden krijgen. Zeker een derde van de kinderen lijdt aan een klinisch trauma. Slechts 18% van deze kinderen wordt daadwerkelijk geholpen. Dat zijn schokkende cijfers. Ik wil hierop in de tweede termijn graag een reactie van de Staatssecretaris. Dit bericht maakt het punt dat ik in eerste termijn heb gemaakt over de verwijzing doorjeugdhulpverleners alleen maar noodzakelijker. Ik ben bang dat we er vandaag in dit debat niet uitkomen. Mijn collega, mevrouw Bergkamp, heeft al een VAO aangevraagd. Daarin zullen wij ook dit punt naar voren brengen.
Ik kom op aanvullende zorgverzekering. Ja, het is misschien een beetje technisch. Misschien moeten we het op een andere manier afhandelen, bijvoorbeeld schriftelijk, zodat we er nog eens over van gedachten kunnen wisselen. Het is heel technisch. Het gaat om details, maar soms wel belangrijke. Het gaat er immers om of een kind wel of niet geholpen wordt. Volgens mij zitten we daarom ook bij elkaar.
Tot slot wil ik nog iets positiefs zeggen over de dubbele toestemmingsvereiste. De Staatssecretaris gaat er even goed voor zitten. Ik begrijp van de sector dat achter de schermen druk wordt overlegd. Daarmee zijn wij heel blij. Wij zien er namelijk echt naar uit dat het op een andere manier geregeld wordt. Wij hopen dan ook dat er snel duidelijkheid komt en dat we spoedig worden geïnformeerd.
Mevrouw Van der Burg (VVD): Voorzitter. Dank voor de toezeggingen van de Staatssecretaris op het terrein van de commissie-Samson, de meldingen, het ouderprotocol en de oudermishandeling. Volgens heb ik de toezegging gekregen dat hierover gerapporteerd wordt in de komende rapportage Geweld in afhankelijkheidsrelaties, die in december van dit jaar wordt verwacht. Dat was de toezegging. Ik geef de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie graag de tijd om een en ander zorgvuldig te doen met de lotgenotenorganisaties. Als ik het goed inschat, heeft hij hiervoor in elk geval tot eind november de tijd.
Dan kom ik op het punt van het onderzoek waarnaar mevrouw Rebel vroeg. Ook ik vind het belangrijk dat de oorzaak bekend wordt. Ik weet wel dat de afgelopen jaren heel veel onderzoek is gedaan en we hebben de Taskforce kindermishandeling, die zich ook met dit soort vraagstukken bezighoudt. Alvorens wij dus een geheel nieuw onderzoek gaan opzetten, verzoek ik mevrouw Rebel om te bekijken wat we afgelopen jaren te weten zijn gekomen en wat de taskforce hierover weet, zodat we het op een praktische manier kunnen oplossen. We zijn het erover eens dat het belangrijk is dat we een stap verder komen. Zojuist werd kort gerefereerd aan de Deense situatie, waarin sprake is van een meldplicht. Daarover is zeer positief gerapporteerd door de betrokkenen. Misschien kan dit ook meegenomen worden?
Mevrouw Keijzer (CDA): Voorzitter. Ik heb nog twee punten. De Staatssecretaris gaat een en ander monitoren. Hij is het dus met mij eens dat het onhandig zou zijn als gemeenten verschillende namen gaan geven aan het AMHK. Hij zei: mevrouw Keijzer wil toch niet dat er een wetsvoorstel voor nodig is? Dat is helemaal niet nodig, want in de Wmo is het al geregeld. In artikel 4.2.3 kan hij gewoon een algemene maatregel van bestuur organiseren. Deze tip is gratis en voor niets, zoals dat heet.
Wat minder blij ben ik met de antwoorden over de forensisch-pediatrische expertise. Ik vind het te lang duren. Het wiel wordt opnieuw uitgevonden, terwijl er al mogelijkheden zijn om het anders te organiseren. Het verwijzen is niet goed geregeld. Het is mogelijk dat er verwezen wordt naar artsen zonder die forensisch-pediatrische expertise. Het is wat mij betreft gewoon klaar. Ik heb in april een motie ingediend waarin ik de regering verzocht heb om te bezien hoe met ingang van 1 januari 2015 een landelijk dekkend forensisch-pediatrische voorziening gerealiseerd zou kunnen worden en om de Kamer hierover uiterlijk 1 augustus te informeren. Deze motie is mede ondertekend door mevrouw Kooiman en de heer Voordewind. Ik zal deze in ieder geval opnieuw indienen en nadenken over nog iets anders. Ik wil geen tv-uitzendingen meer waaruit blijkt dat huisartsen onvoldoende doorverwijzen. Ik wil geen tv-uitzendingen meer waaruit blijkt dat strafzaken niet bij de rechter komen. En waarom gebeurt dit niet? Omdat er geen onderzoek is gedaan. Het is noodzakelijk dat er heel snel forensisch-pediatrisch onderzoek gedaan wordt, want blauwe plekken en sporen verdwijnen. Daarmee kun je niet wachten.
De voorzitter: Daarmee is een einde gekomen aan de tweede termijn van de Kamer.
Staatssecretaris Van Rijn: Voorzitter. Ik doorloop achtereenvolgens de vragen van de verschillende woordvoersters. Slachtoffers van geweld moeten altijd worden geholpen. Dat vind ik ook. Ik ben van opvatting dat hetgeen we in de diverse wetten hebben geregeld, ook goed geregeld is. Dat neemt niet weg dat we een en ander heel scherp in de gaten moeten blijven houden. Dat ben ik met mevrouw Rebel eens.
Dan kom ik op de kwestie van de huisartsen, de vraag waarom er niet gemeld wordt en de relatie met de taskforce die zo-even ter tafel kwam. Wij komen binnenkort, ik meen zelfs al in november, met de midterm review over het Actieplan aanpak kindermishandeling. Dit lijkt mij een belangrijk punt dat we daarin kunnen bespreken. Daarbij zouden wij ook kunnen bekijken, gelet op de constateringen, welk type onderzoek nodig is en op welke termijn dat gerealiseerd kan worden. Ik wil de Kamer de toezegging doen dat we in de midterm review expliciet op dit punt ingaan en dat ik een voorstel doe over hoe we dit verder zullen onderzoeken. Misschien helpt dat wat betreft de signalen die door de Kamer op dit punt zijn afgegeven, inclusief alle punten die we erbij moeten betrekken en die ook door mevrouw Rebel en mevrouw Van der Burg genoemd zijn. Mijn voorstel is dus om dit punt te koppelen aan de midterm review.
Mevrouw Van der Burg (VVD): Ik heb een heel praktische vraag. Er wordt dan een voorstel gedaan hoe we het gaan onderzoeken, maar misschien heeft de commissie daar al onderzoek naar gedaan. Dat wil ik graag weten. Ik wil ook voorkomen dat het een onderzoek van jaren wordt, waardoor er weer jaren verloren gaan. Laten we wel wezen: de problematiek is ernstig genoeg om nu eens een keer door te pakken.
Staatssecretaris Van Rijn: Die aanbeveling kan ik alleen maar onderstrepen.
Mevrouw Bergkamp vroeg mijn bevestiging betreffende het advies van de Raad voor de financiële verhoudingen over het verdeelmodel. We zullen er nog eens expliciet aandacht voor vragen. Als ik dat advies over de verdeelmodellen heb ontvangen, heb ik er geen enkel bezwaar tegen om het ook aan de Kamer te doen toekomen. Dat lijkt mij geen enkel probleem. Ik heb al toegezegd om te bekijken hoe we het in de publieksvoorlichting kunnen inbouwen. Over de systeemverantwoordelijkheid spreken we natuurlijk al bij een aantal punten, zoals bij een aantal wetten. Het is misschien goed om er nog eens in zijn algemeenheid over te spreken. Ten eerste hebben we echter wetten waarin de wettelijke taken staan die wij met elkaar willen bewaken. Ten tweede hebben we nogal wat monitors, commissies enzovoorts ingericht om te bekijken hoe het gaat. Ten derde hebben we verscheidene evaluatiebepalingen die soms vervroegd zijn, omdat we de vinger aan de pols willen houden. Wat in de wet zit, wat we allemaal monitoren, niet alleen in de transitie maar ook daarna, plus de evaluatiebepalingen geven een heel mooi kader, ook voor de Kamer, om te reageren op het punt van de systeemverantwoordelijkheid.
Ik kom terug op het punt van de FPKM. Mevrouw Siderius noemde een paar cijfers die zij net had binnengekregen. Ik kan daarop natuurlijk niet reageren, behalve misschien in zijn algemeenheid. Is het niet een heel goede illustratie van het feit dat er echt iets moet veranderen in de jeugdhulp? Als in de huidige situatie dit type cijfers verschijnt, is dat reden temeer om te bekijken of we meer interdisciplinair, aan de voorkant, snel kunnen signaleren en interveniëren waar dat nodig is. Nogmaals, ik kan niet reageren op de cijfers. Misschien zal ik dat nog een keer doen. De cijfers zijn voor mij wel een illustratie van het feit dat we echt iets moeten veranderen.
De voorzitter: Ook dat roept een heel korte vraag van mevrouw Siderius op, geen betoog.
Mevrouw Siderius (SP): Het lijkt me inderdaad goed dat de Staatssecretaris de cijfers bestudeert en daarna met een reactie naar de Kamer komt. Die cijfers vormen inderdaad een aanleiding om actie te ondernemen. De actie die ik heb voorgesteld, is die verwijzing door jeugdhulpverleners, maar deze wordt gewoon afgewezen door de Staatssecretaris. Dat is een beetje tegenstrijdig. Nou ja goed, ik heb al aangegeven dat we moeten proberen om hierover een uitspraak van het parlement te krijgen als de Staatssecretaris bij zijn standpunt blijft.
Staatssecretaris Van Rijn: Het gaat niet om de vraag hoe de toegang is georganiseerd. We hebben met elkaar uitgebreid bediscussieerd dat de toegang breder en laagdrempeliger georganiseerd is dan de gemeentelijke toegangspoort. Ook de huisartsen en jeugdartsen maken daar deel van uit. Ik constateer dat de belangrijkste drijvende kracht achter de verandering is dat we eerder aan de voorkant kinderen kunnen signaleren met wie het misgaat, ook via de opvoedingsondersteuning en sociale wijkteams. Ik hoop dat we op den duur andere cijfers kunnen laten zien dan de cijfers die nu volgen uit het oude systeem. Laten we dat ook vaststellen. Ik blijf bij mijn punt dat er alle reden is tot verandering.
Mevrouw Van der Burg memoreerde mijn rapportagetoezeggingen. Die bevestig ik bij dezen. Over het onderzoek naar de huisartsen hebben we gesproken.
Volgens mij is mevrouw Keijzer bij het amendement vergeten om nog een AMvB te schrappen. Zij heeft namelijk een heel groot amendement ingediend om alle AMvB's te schrappen, met uitzondering van deze. Dat zullen we nog even bekijken.
Mevrouw Keijzer (CDA): Goed hè, voorzitter? Deze net niet.
Staatssecretaris Van Rijn: Misschien moeten we bekijken of we iets meer bij elkaar kunnen komen wat betreft de forensisch-pediatrische expertise. Wij hebben met elkaar de opvatting dat het heel noodzakelijk is dat de forensisch-pediatrische expertise een breder bereik krijgt. Waarom? We verwachten niet alleen dat het bewustzijn zal toenemen door alle bewustheidscampagnes die ervoor moeten zorgen dat er meer meldingen gedaan worden. We verwachten ook dat een aantal gevallen eerder wordt gesignaleerd. Hierdoor zal het in meer gevallen nodig zijn om forensisch-pediatrische expertise in te zetten.
Er zijn twee discussies. De eerste gaat erom dat een en ander eigenlijk alleen mogelijk is met landelijke expertise. De tweede gaat erom dat we een goede landelijke expertise moeten hebben en, wat mijn collega van V en J ook zegt, dat er waarschijnlijk een groter beroep op de capaciteit moet worden gedaan. Daarnaast moet de pediatrisch-forensische expertise lokaal en bovenregionaal ontwikkeld worden, met inachtneming van de kwaliteitsontwikkeling. Er zijn twee sporen. Enerzijds moeten we ervoor zorgen dat er goede landelijke expertise is en blijft en dat deze misschien versterkt wordt. Anderzijds is het noodzakelijk om te bekijken hoe we de expertise breder kunnen inzetten. Dat is punt één.
Punt twee is als volgt. Als we een en ander moeten implementeren, pleit ik er niet voor om de taakverdeling op te schrijven. Die hebben we in globale zin neergezet. Laten we in de praktijk alle regionale en landelijke expertise, politie, Openbaar Ministerie, het NFI en de FPKM, bij elkaar zetten en bekijken wat er aan de hand is. Op die manier kun je ook regionaal bekijken hoe een en ander ingevuld moet worden. Dat proces vindt in november plaats. Dan bekijken we of het tot goede afspraken leidt en er een expertisenetwerk met goede werkwijzen ontstaat. Als dat het onvoldoende lukt, moet er weer gediscussieerd worden over de taakverdeling. Vanuit dezelfde doelstelling redenerend, is mijn voorstel om een en ander te benutten. We hebben een proces in gang gezet, waarbij alle mensen bij elkaar zitten, zowel de landelijke als de lokale expertise. We bekijken of het werkt, zodat we de slag naar de praktijk kunnen maken. Ik stel voor om dat af te wachten en na november van dit jaar te bekijken hoe het uitpakt. Hierover zal ik de Kamer rapporteren. Dan kunnen we altijd discussiëren over de vraag of er dingen moeten veranderen, of het stroomschema anders moet, of we toch weer andere afspraken moeten maken en of de opleiding anders moet. Dan hebben we tenminste een goed onderbouwd oordeel op basis van de overleg- en praktijkinformatie van de artsen zelf. Ik zou dat heel plezierig vinden.
Staatssecretaris Teeven: Voorzitter. Met mevrouw Rebel hebben we uitgebreid gewisseld over de privacy.
Mevrouw Bergkamp vroeg wat de bestuursrechtelijke en strafrechtelijke consequenties van digitale mishandeling zijn. Digitale mishandeling kan, afhankelijk van de feiten en omstandigheden, strafrechtelijk onder artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht worden gebracht, maar in een aantal andere situaties ook onder «bedreiging». Dat hangt af van de concrete feiten die op het net worden gezet. Soms betreft digitale mishandeling een overtreding van artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht. Als het stelselmatig en over een langere periode plaatsvindt, kan het gezien worden als stalking, artikel 285a van het Wetboek van Strafrecht. Er zijn al uitspraken op dit terrein. Die consequenties zijn er dus. Daaraan kunnen contactverboden worden verbonden, niet bij een eenvoudige mishandeling in de zin van artikel 300, maar wel bij een stalkingsfeit. De ervaring leert dat een contactverbod vrij ineffectief is als iemand alles digitaal doet. Tegelijkertijd zijn de bestuursrechtelijke consequenties wat illusoir. Juist als je iets van de zijde van het bestuur verwacht – je moet dan denken aan een gebiedsverbod of een contactverbod – is dat met het onderwerp digitale mishandeling vrij ingewikkeld opereren. De meest voor de hand liggende manier is via het strafrecht, maar het hangt af van de feiten en omstandigheden. Niet elke cyberachtige uiting die je naar normaal spraakgebruik als mishandeling zou zien, kan strafrechtelijk worden gekwalificeerd onder artikel 300. Dat maakt het heel ingewikkeld. Het hangt echt af van de feiten en omstandigheden. Misschien is het goed om dat nog eens schriftelijk op een rijtje te zetten en mee te nemen in de volgende rapportage.
Mevrouw Bergkamp (D66): Ik ben blij met deze toezegging. Kan de Staatssecretaris aangeven hoe vaak dit nu ongeveer voorkomt, om enigszins helder te krijgen in hoeverre dit kanaal geraadpleegd wordt en of het effectief kan zijn?
Staatssecretaris Teeven: Dat is ingewikkeld, omdat het lange tijd niet in de politiedocumenten werd gerubriceerd als een apart strafbaar feit. Het werd weggezet onder artikel 300, maar dat kan ook de droge klap zijn die iemand op straat krijgt. Het is dus wat ingewikkeld om digitale mishandeling terug te vinden. Je moet kijken naar de feitelijke veroordelingen in concrete zaken. Welke jurisprudentie hebben deze opgeleverd? Kun je naar aanleiding daarvan zeggen wanneer digitale mishandeling strafbaar is? Waar moet je strafrechtelijk de scheidslijn trekken? We zullen het proberen op te zoeken en we zullen ook kijken naar mogelijke bestuursrechtelijke consequenties.
Alle andere vragen zijn al door mijn collega beantwoord.
Ik vraag me echt af of artikel 3.23 niet in het amendement van mevrouw Keijzer zat, maar ik zal het nog eens opzoeken.
De voorzitter: Goed, enig huiswerk voor de Staatssecretaris.
Mevrouw Keijzer (CDA): Ik heb nog één opmerking. Als een en ander uiteindelijk niet mogelijk is, dan is dat misschien vanwege het voortreffelijke advies van de Staatssecretaris en heb ik het ingetrokken. Dat zou zomaar kunnen.
De voorzitter: Daarmee is een einde gekomen aan de tweede termijn van het kabinet. Ik heb de volgende toezeggingen genoteerd.
− In de midterm review over het Actieplan aanpak kindermishandeling van medio november wordt de Kamer nader bericht over de rol van de huisartsen bij het melden van kindermishandeling en over het eventueel opzetten van een onderzoek.
− In het voorjaar van 2015 wordt de Kamer bericht over de Family Justice Centers wat betreft de multidisciplinaire samenwerking.
− In een brief over het jeugdbeleid wordt teruggekomen op de zorgnomaden en dbc-systematiek.
− De Staatssecretaris van VWS zal de Kamer in november of december nader informeren over de uitvoeringspraktijk en de gemaakte uitspraken over de inzet van de forensisch-pediatrische expertise.
− De Kamer wordt in de eerstvolgende voortgangsrapportage over geweld in afhankelijkheidsrelaties bericht over onder meer de uitkomst van het gesprek met de LHV inzake de meldingspercentages, de ouderprotocollen en het protocol ouderenmishandeling.
− Vanuit V en J wordt de Kamer bericht over onder meer de uitkomst van het gesprek met lotgenotenorganisaties naar aanleiding van het rapport van de commissie-Samson en het strafbare feit cyberpesten c.q. digitale mishandeling.
Staatssecretaris Teeven: De vraag van D66 ging over de bestuurlijke en strafrechtelijke consequenties van digitale mishandeling.
De voorzitter: Dat voegen we eraan toe.
− De Kamer wordt over circa zes maanden geïnformeerd over de belemmeringen en knelpunten bij gegevensuitwisseling wegens privacy en over een mogelijke oplossingsrichting.
− In de decembercirculaire wordt de Kamer nader bericht over specifieke herverdelingseffecten. Het uitgangspunt is een zachte landing.
Mevrouw Bergkamp heeft een VAO aangevraagd. Ik neem aan dat zij ervan uitgaat dat dit na het herfstreces zal plaatsvinden. Of is het een vereiste dat het nog voor het herfstreces zal plaatsvinden?
Mevrouw Bergkamp (D66): Ik hoor iemand zeggen dat het voor het herfstreces moet plaatsvinden.
Mevrouw Keijzer (CDA): In het belang van het onderwerp kan het wat mij betreft niet wachten.
Mevrouw Bergkamp (D66): Ik ga wikken en wegen, wikken en wegen, wikken en wegen: voor het herfstreces.
Mevrouw Keijzer (CDA): Goed zo! Yes!
Mevrouw Siderius (SP): Er is nog een toezegging gedaan betreffende de resultaten van de Kinderombudsman en het Kinderrechtencollectief die vandaag zijn verschenen. Hierop zou een reactie komen. Deze willen wij graag ontvangen, als dat mogelijk is.
De voorzitter: Ja, maar ik kijk even naar de Staatssecretaris. De vraag is natuurlijk of de Staatssecretaris deze resultaten inmiddels ontvangen heeft.
Staatssecretaris Van Rijn: Dat weet ik niet. Ik neem dus kennis van de opmerking van mevrouw Siderius.
De voorzitter: Als de resultaten niet door het ministerie zijn ontvangen, stel ik voor dat we deze bij de eerstvolgende procedurevergadering laten terugkomen. Dan komt het verzoek alsnog.
Hiermee komt een einde aan dit algemeen overleg over kindermishandeling en geweld in afhankelijkheidsrelaties. Ik dank de Staatssecretarissen, de ambtelijke ondersteuning, de Kamerleden, de mensen op de publieke tribune en de mensen die op een andere wijze het debat gevolgd hebben.
Sluiting 15.30 uur.