Kamerstuk 30950-86

Verslag van een algemeen overleg

Rassendiscriminatie

Gepubliceerd: 4 mei 2016
Indiener(s): Pia Dijkstra (D66)
Onderwerpen: recht staatsrecht
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-30950-86.html
ID: 30950-86

Nr. 86 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 4 mei 2016

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken heeft op 23 maart 2016 overleg gevoerd met de heer Asscher, Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Vice-Minister-President, en de heer Plasterk, Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, over:

  • de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties d.d. 22 januari 2016 inzake nationaal Actieprogramma tegen discriminatie (Kamerstuk 30 950, nr. 84);

  • de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 9 februari 2016 inzake reactie op de Vierde rapportage «Racisme, antisemitisme en extreemrechts geweld in Nederland» (Kamerstuk 30 950, nr. 85);

  • de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 28 oktober 2015 inzake de kabinetsreactie op de aanbevelingen van het VN-comité tegen rassendiscriminatie (Kamerstuk 30 950, nr. 80);

  • de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 25 juni 2014 inzake verkenning onderzoek negatieve economische effecten discriminatie (Kamerstuk 29 544, nr. 541);

  • de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie d.d. 19 mei 2014 inzake registratie discriminatie – toezeggingen debat 16 januari 2014 «Noodklok om Jodenhaat» (Kamerstuk 30 950, nr. 70).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de commissie, Pia Dijkstra

De griffier van de commissie, Van der Leeden

Voorzitter: Pia Dijkstra

Griffier: Hendrickx

Aanwezig zijn acht leden der Kamer, te weten: Amhaouch, Bisschop, Karabulut, Koşer Kaya, Kuzu, Marcouch, Van Miltenburg en Voortman,

en de heer Asscher, Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Vice-Minister-President, en de heer Plasterk, Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Aanvang 10.00 uur.

De voorzitter:

Goedemorgen. Van harte welkom bij dit algemeen overleg van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Ik stel een spreektijd voor van 4,5 minuten per woordvoerder en mijn voorstel is te beginnen met twee interrupties per spreker.

De heer Amhaouch (CDA):

Voorzitter. Het CDA accepteert niet dat er in de Nederlandse samenleving eersterangsburgers en tweederangsburgers bestaan. In onze samenleving moet gelijkwaardigheid het uitgangspunt zijn in denken en handelen. Tevens constateren wij dat discriminatie niet toe te schrijven is aan een bepaalde groep. Dit wordt overal en door velen gedaan, bewust of onbewust. In 2010 presenteerde oud-minister Hirsch Ballin het actieprogramma bestrijding van discriminatie en in de jaren daarna is dit programma verder aangescherpt en doorontwikkeld.

Discriminatie beschadigt mensen ten diepste, zorgt ervoor dat niet de meest geschikte mensen op de juiste plekken terechtkomen en leidt tot uitsluiting en uitval wat scholing werk en sport betreft.

In de afgelopen jaren zagen we een sterke toename van de meldingen van discriminatie. Ruim de helft daarvan werd geuit via social media. Tevens heeft onderzoek aangetoond dat er nog steeds slechts een fractie wordt gemeld. Het CDA vindt dan ook dat we niet alleen moeten sturen op cijfers maar dat we ook moeten sturen op de waarden en normen; hoe gaan we met elkaar om?

De leden van de CDA-fractie zien een groot belang in preventie van en voorlichting over discriminatie. Daar discriminatie vaak op minder zichtbare manieren plaatsvindt, is het strafrechtelijk vervolgen van verdachten niet altijd een passende weg en dit is evenmin altijd de oplossing. De ketenbenadering waarover de Minister spreekt in zijn antwoorden van 22 januari jl. spreekt de leden van de CDA-fractie dan ook zeer aan. Het probleem van discriminatie valt alleen op te lossen als de verschillende factoren in samenhang worden bezien. Niet alleen preventie speelt een rol, maar dat doet vooral het creëren van bewustwording. Niet alleen de overheid heeft daarin een taak te vervullen. Ook scholen, sportclubs en het bedrijfsleven kunnen wat dit betreft het verschil maken. Juist in de samenwerking tussen de partijen schuilt kracht en de Minister kan een belangrijke signaalfunctie vervullen. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister welke rol hij in dit traject voor zichzelf ziet. Er wordt gesproken over een flexibele dialoog. Hoe ziet de Minister deze voor zich en hoe denkt hij zijn rol als facilitator van deze discussie met verschillende organen vorm te geven?

De leden van de CDA-fractie vragen speciale aandacht voor discriminatie van allochtonen op de arbeidsmarkt. Recent hebben de media weer voorbeelden uitgelicht van allochtone personen die hun naam gebruikten en niet werden uitgenodigd voor een sollicitatiegesprek, terwijl zij wel werden uitgenodigd op het moment dat zij voor autochtone personen gangbare namen gebruikten. Blijkbaar wordt iemand met de naam Jansen sneller aangenomen dan iemand met de naam Amhaouch. Het gaat bij deze zichtbare vorm van discriminatie niet om een op zichzelf staand incident. Dat blijkt ook uit het onderzoek van het Kennisplatform Integratie & Samenleving dat recentelijk is verschenen. Hieruit blijkt dat mbo-studenten met een allochtone achtergrond grote moeite hebben met het vinden van een stageadres of een werkervaringsplek. De bypass die vaak gebruikt wordt, is die dat allochtone studenten stage gaan lopen in hun eigen cultureel etnische kring. Is de Minister met ons eens dat deze tendens ook zijn keerzijde kan hebben als we willen dat er een samenleving ontstaat waarin men integreert in plaats van dat er sprake is van segregatie?

Zeker in het publieke domein past het de Minister om een kaderstellende rol in te nemen op dit dossier. De leden van de CDA-fractie vragen zich af welke maatregelen de Minister wil nemen om dit soort vormen van discriminatie uit te bannen. Denk hierbij onder andere aan datgene wat er de afgelopen weken heeft plaatsgevonden op en naast de sportvelden. Dat was en is mij en vele andere sportgenieters een doorn in het oog. Waar komen deze onfatsoenlijke types – ik druk mij dan nog zacht uit – mee weg? Waar trekken we een duidelijke streep?

Wat de onzichtbare, onbewuste discriminatie betreft – dat is het grijze gebied – kan een voorbeeld worden genomen aan onder andere mijn eerdere werkgever in het bedrijfsleven, te weten ASML: men heeft in zijn attic programma een hoofdstuk opgenomen over discriminatie en culturele verschillen. Ook werden er door de werkgever trainingen gegeven en er werden discussies over dit thema «gefaciliteerd». Het zou mooi zijn als aansprekende personen uit het bedrijfsleven opstonden en als zij ambassadeur werden tegen discriminatie. Voor het niet-publieke domein zien de leden van het CDA-fractie een stimulerende rol voor de Minister. Hoe denkt hij daarover?

Tot slot verzoeken de leden van de CDA-fractie de Minister met klem om een maximale inspanning te leveren met als doel in de Nederlandse samenleving discriminatie in al haar vormen tegen te gaan, alsmede islamofobie en antisemitisme. Als mensen worden gekwetst of als zij ongelijk worden behandeld vanwege wie zij zijn, kan een samenleving niet goed functioneren. Anders gezegd: een samenleving met al zijn talenten kan dan niet bloeien.

Mevrouw Van Miltenburg (VVD):

Voorzitter. Op de basisschool van een kennis van mij is er voor een klas één keer per maand «anders-dag». De ene keer hebben de kinderen opvallend gekleurde haren en de andere keer dragen zij niet bij elkaar passende kleding. Ook worden ze geschminkt. Verder is het een gewone schooldag met lessen in lezen en schrijven en waarop buiten wordt gespeeld met kinderen uit andere klassen. De kids uit die klas met een «anders-dag» leren zodoende dat ze er anders uit kunnen zien maar dat ze daardoor niet anders zijn. Ik vind dit een prachtig voorbeeld van het op een speelse manier kinderen bewust maken van mechanismen die discriminatie kunnen veroorzaken.

Discriminatie is een veelkoppig monster. Niemand wil daarvan beticht worden. De meeste mensen willen vermijden dat zij discrimineren. Toch komt discriminatie op heel veel plekken in de samenleving voor, soms in heel ernstige mate, gericht op groepen mensen, bedoeld om angst aan te jagen. Denk bijvoorbeeld aan het neerleggen van varkenskoppen bij moskeeën. Soms is discriminatie gericht tot een individu: een sportvereniging weigerde een transgender het lidmaatschap omdat het bestuur dacht dat men de veiligheid van deze jongen niet kon garanderen. Vaker heeft degene die discrimineert helemaal niet de bedoeling om dit te doen. Schijnbaar heeft hij redelijke argumenten voor het maken van onderscheid. Wordt hij daarop gewezen, dan is hij met een beetje hulp vaak genegen om de discriminatie ongedaan te maken. In ruim 80% van de gevallen waarbij er een klacht wordt ingediend bij het College voor de Rechten van de Mens, wordt het oordeel overgenomen, terwijl dat uit juridisch oogpunt niet hoeft. Een klacht indienen helpt dus beide partijen. Dat gold ook in het geval van de transgender. Het bestuur is met hem, zijn ouders en de sportclub het gesprek aangegaan en de jongen is nu lid van die club. Het Nationaal Actieplan tegen discriminatie is een reactie op voortdurende signalen van discriminatie uit de samenleving. Al lezend kwam wel de vraag in mij op of wij met een gezamenlijk diversiteitscharter, jaarlijkse rapportages over diversiteit, benchmarks en barometers het probleem werkelijk gaan aanpakken. Ik zie heel veel proces en weinig inhoud. Ik zie veel beleidsplannen die achter bureaus zijn gemaakt – vaak gebeurde dit in Den Haag – waarin veel bureaucratie staat, veelvuldig gericht op andere beleidsmakers. Ik zie meer heil in het aanpakken van het probleem van discriminatie op lokaal niveau, daar waar dit plaatsvindt. Daar is namelijk ook nog een wereld te winnen. Dat schrijft de Minister ook in zijn voortgangsrapportage. Ik vind het goed dat de Minister dit erkent.

ADV's (antidiscriminatievoorzieningen) rapporteren jaarlijks over cijfers. In de jongste versie van de rapportage die we deze week ontvingen, zie ik dat er naast de cijfers veel meer kwalitatieve informatie opgenomen is dan in eerdere jaren. Ik denk dat het goed zou zijn om dit rapport in alle gemeenteraden in Nederland te bespreken. Ik ben dus verheugd dat de Minister gemeenten aanspreekt op hun verantwoordelijkheid op dit terrein. Tot dusver is die boodschap namelijk nog niet helemaal doorgekomen. Op de website van de VNG is het akelig stil over het onderwerp en ik heb niet de indruk dat er, behoudens in grote steden, in gemeenteraden vaak over dit onderwerp wordt gesproken. Dat gebeurt zeker niet zo vaak als wij dat doen in Kamerdebatten.

Dit jaar komt er een handreiking. Ik hoop echt dat die handreiking aan gemeenten vooral praktische tips en trics bevat. Gemeenten moeten immers op lokaal niveau de aanjagers zijn voor alle spelers om ze hun verantwoordelijkheid te laten nemen, bijvoorbeeld op de wijze waarop het Openbaar Ministerie in Oost-Nederland dat deze week deed. Het riep eenieder op die deelneemt aan het asieldebat, de standpunten op een normale manier uit te wisselen. Het zei dat geweld en bedreiging nooit middelen zijn om een ander een mening op te dringen. Dat ben ik met het Openbaar Ministerie eens. Het OM zegt dat, als die middelen wel worden gebruikt, het streng zal optreden en vervolgen. Van stagebegeleiders in het mbo die met een boog om bedrijven heen lopen die geen stageplek gunnen aan mensen met een niet-Nederlandse achternaam, verwacht ik dat zij juist het gesprek aangaan met die bedrijven. En ik verwacht van de regering dat mbo-scholen daarbij op deskundige wijzen worden ondersteund, dat men daarop kan rekenen. Van gemeenten verwacht ik dat men het discriminatiebeleid elk jaar opnieuw in de gemeenteraadsvergadering bespreekt en dat daarmee ook voor lokale organisaties mogelijk wordt gemaakt om op dit beleid te reageren of daarvoor input te leveren. En van bedrijven verwacht ik dat zij elkaar aanspreken op hun verantwoordelijkheid om jonge talentvolle mensen die een mbo-opleiding volgen of een andere opleiding, de mogelijkheid te bieden de opleiding af te ronden en in de praktijk te bewijzen wat ze waard zijn.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Discriminatie is een veelkoppig monster dat de samenleving verdeelt; groepen komen tegenover elkaar te staan: «wij-zij». Door discriminatie wordt de samenleving in a-burgers en b-burgers verdeeld. Discriminatie leidt ertoe dat kinderen op het schoolplein zich moeten verantwoorden voor lafhartige terroristen. Dat willen wij niet. Wij zijn er gezamenlijk verantwoordelijk voor te voorkomen dat er wordt gedacht in a-burgers en b-burgers, dat mensen gedwongen worden om zich voortdurend te verantwoorden en dat jongeren als gevolg van discriminatie niet aan een baan komen.

Ook de twee aanwezige bewindslieden hebben een verantwoordelijkheid. De coördinator ter voorkoming van discriminatie is Minister Plasterk en Minister Asscher is verantwoordelijk voor antidiscriminatie op de gebieden sociale zaken en arbeid.

In de stukken lees ik vooral dat lagere overheden, de gemeenten, en andere instellingen verantwoordelijk zijn. Ik lees dat maatwerk en zelfredzaamheid nodig zijn. Natuurlijk is dat zo, maar deze twee Ministers hebben ook een verantwoordelijkheid. Zij hebben zeker de verantwoordelijkheid om de schotten tussen het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, dat van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties, dat van Veiligheid en Justitie en dat van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen weg te nemen. Die muren zijn dik en wij willen daarvan af, want anders is het niet effectief.

Ik stel een aantal vragen, onder andere over de verantwoordelijkheid van lokale overheden. Hoe behoudt de Minister eindverantwoordelijkheid voor de actieve lokale discriminatiebestrijding door alle gemeenten en hoe monitort de overheid dit? Hoe zit het met de ADV's? Ik begrijp dat de noodklok wordt geluid omdat sommige ADV's de deuren sluiten. Dat kan toch niet de bedoeling zijn? Als wij preventie zo hoog in het vaandel hebben staan, zullen wij daar toch echt werk van moeten maken. Dan kan het niet zo zijn dat deze antidiscriminatievoorzieningen langzaam maar zeker gesloten worden. Ik wil dus een klip en klaar antwoord op de vraag hoe het daarmee staat. Ik wil dat een en ander doorontwikkeld wordt en het houdt niet op bij het doen van een onderzoek.

Ik kom op het Ministerie van V en J. Uit onderzoekscijfers blijkt dat slechts 26% van het aantal discriminatiemeldingen bij de politie zijn weg vindt naar het OM. Uit het WODC-rapport blijkt dat slechts 43% van de meldingen door de politie wordt afgedaan of dat dit door haar wordt doorgestuurd naar het OM. Verder blijkt uit het rapport dat er slechts in 41% van de zaken onderzoekhandelingen worden verricht en dat er in 27% van de gevallen sprake is van onbenutte indicatoren. Wat zijn in godsnaam onbenutte indicatoren? Vorig jaar gaf korpschef Brouwer aan dat moslimagenten bij de nationale politie door collega's worden uitgesloten en gekleineerd en dat zij zonder respect worden behandeld. Daar schrik ik van. Korpschef Brouwer is immers niet zomaar iemand. Hij schrijft dit niet zomaar. Ik maak mij dan ook zorgen over de cultuur binnen de politieorganisatie en het effect daarvan op deze cijfers. Hoe zit het met deze cijfers? Zijn die cijfers zo vanwege de cultuur, of zijn die zo vanwege de nog niet op orde zijnde capaciteit? Heeft deze Minister, de coördinator, ook de mogelijkheid om samen met het Ministerie van V en J hiervan werk te maken? Het kan niet zo zijn dat slechts 26% van de meldingen die bij de politie worden gedaan, zijn weg vindt naar het OM. En wat gebeurt er daarna?

Ik stel een vraag aan de Minister van Sociale Zaken. Als je regels maakt, moet je die all the way doorzetten. En als er een strafrechtelijke uitspraak is waaruit blijkt dat een bepaald bedrijf zich niet aan de regels houdt en er dus sprake is van discriminatie, wil ik ook weten of dat bedrijf wordt uitgesloten van allerlei overeenkomsten die ook door de overheid worden gesloten als het gaat om het in dienst nemen van werknemers of andere zaken die met dit soort werkgevers worden afgesproken. Hoeveel van deze werkgevers zijn naar aanleiding van een dergelijke uitspraak op de vingers getikt?

De heer Bisschop (SGP):

Voorzitter. Schelden doet geen zeer. Met die pedagogische wijsheid zijn veel kinderen opgevoed en dat gebeurt misschien nog wel. In die woorden zit inderdaad een zekere wijsheid. Kinderen leren aan de hand daarvan dat ze een bepaald incasseringsvermogen nodig hebben. Als het echter daarbij blijft, is slechts de helft van het verhaal verteld. Schelden kan namelijk wel degelijk zeer doen. Degene die scheldt – de dader – behoort dan ook bij de kraag gevat te worden. De opvoeder dient in ieder geval degene die zich daaraan schuldig maakt te corrigeren.

Ik moest hieraan denken toen ik ter voorbereiding van dit AO de stukken tot mij nam over de spreekkoren in de voetbalstadions. Dat punt staat vandaag op de agenda. Je ziet dat dergelijke leuzen, zeker als die massaal gescandeerd worden, wel degelijk grote effecten kunnen hebben. Het rapport wijst erop dat vooral vaste supporters dit probleem veroorzaken in de vorm van jeugdige baldadigheid. Dat zal waar zijn, maar dit betekent niet dat er geen correctie nodig zal zijn. Natuurlijk is er een reactie nodig, maar eerder nog is een preventieve aanpak nodig. Daarvan wordt in het rapport melding gemaakt. We zijn het daarmee eens, maar we zien toch een probleem. Sommigen zeggen dat voetbal oorlog is, maar anderen zeggen dat voetbal – ik heb er niet zo veel verstand van – vooral is bedoeld voor de verbroedering. Sport verbroedert, heet het dan. Als dit werkelijk zo is, waarom zijn er dan speciale sfeerteams en sfeeracties nodig? Waarom moet die sfeer worden opgeplust? Intussen is het rapport waarover ik het nu heb twee jaar oud. Ik ben erg benieuwd hoe die sfeeracties zijn geweest, hoe die sfeerteams tot nu toe hebben gefunctioneerd en welke vruchten de maatregelen daaromtrent hebben afgeworpen. Graag krijg ik daarop een nadere toelichting.

Een aanverwant thema is nogal eens het antisemitisme. Een goede zaak is dat er intussen in de registratieformulieren van de politie aanvinkmogelijkheden zijn voor het doen van aangifte over antisemitische uitlatingen. Uiteindelijk begint het immers met een goede registratie. Nog steeds is echter opvallend dat registratie door het CIDI (Centrum Informatie en Documentatie Israël) fors verschilt van de cijfers van het Verwey-Jonker Instituut. Dat zie je als je de stukken naast elkaar legt. Zeker als je de beperkte omvang van de groep in ogenschouw neemt, constateer je dat 171 gevallen wel heel veel is. Het CIDI wijst er ook op dat er agenten zijn die wegkijken van antisemitische incidenten. Hoe wordt hieraan in de politieopleiding aandacht gegeven? Is er in dat verband ook uitdrukkelijk sprake van aandacht voor antisemitisme, hoe daarmee om te gaan en de diepere historische lading die dat probleem heeft?

Ik herinner graag aan de motie die de SGP indertijd heeft ingediend. Dat is alweer bijna twee jaar geleden. Het doel van de motie is tijdens het Europees voorzitterschap op Europees niveau prioriteit te geven aan de strijd tegen het antisemitisme. Mijn vraag is – ik heb dat ook in ander verband al eens gevraagd – hoe dit concreet invulling krijgt. Ik krijg daar niet goed de vinger achter. Het lijkt verpakt of verstopt in een pakket met allerlei dingen die ook moeten gebeuren, maar het specifiek agenderen van het probleem van antisemitisme kom ik te weinig tegen.

Ik wil het graag hebben over het antidiscriminatiebeleid in de volle breedte. Als ik de stukken tot mij neem, krijg ik de indruk dat het beleid vaak gerelateerd is aan het bestrijden van discriminatie van lhbt's. Ik wijs erop dat het antidiscriminatiebeleid wat ons betreft breder moet zijn. Je kunt daarin uiteraard je doelgroep onderscheiden. Dat moet je vooral doen. Het beleid heeft echter een veel bredere scope dan die van bepaalde specifieke doelgroepen. Ik wijs in dit verband op gehandicapten. Recent is het Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap (CRPD) goedgekeurd. Wat ons betreft is dit een doelgroep die de volle aandacht dient te krijgen. Uit cijfers blijkt dat gehandicapten fors worden gediscrimineerd in de samenleving. Wij vinden dat beleid dat tot doel heeft dit tegen te gaan nadrukkelijker in visiedocumenten naar voren moet komen. Een inclusieve samenleving betekent dat we ook voluit het belang van de open samenleving voor gehandicapten blijven zien. Dit geldt wat ons betreft ook voor het ongeboren leven. Hoe gaat de Minister hieraan concreet invulling geven, bijvoorbeeld in het kader van de huidige discussies over de NIPT-test?

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Voorzitter. Allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld. Artikel 1 van onze Grondwet zou iedereen in ons land moeten beschermen tegen discriminatie op basis van afkomst, geloof, geslacht, huidskleur of op welke grond dan ook. Het is allemaal even verwerpelijk en er zit geen hiërarchie in. Helaas komt discriminatie te vaak voor. Het lijkt alsof iedereen het risico loopt om gediscrimineerd te worden – hiermee wil ik echt niemand wegzetten – tenzij het een witte heteroman van middelbare leeftijd is. Het uitbannen van discriminatie is een lastig en langdurig proces, omdat we als mensen van nature geneigd zijn om ergens bij te horen. Dat scheidt ons automatisch van de ander. Het is «wij» versus «zij». Maar in een land als Nederland moeten we alle vormen van discriminatie willen uitbannen en we moeten ons daar stevig tegen uitspreken.

We moeten daarbij onderscheid maken tussen bewuste discriminatie en onbewuste discriminatie. In het eerste geval wordt iemand bewust benadeeld vanwege zijn achtergrond. Iemand wordt bijvoorbeeld niet aangenomen voor een baan nadat blijkt dat hij homo is. Mannen worden aangevallen omdat ze een keppeltje dragen en jonge meiden kunnen geen stage lopen omdat ze een hoofddoek dragen. Dat zijn zaken die helaas nog veel te vaak voorkomen, wat ook deze week nog bleek. Dat moeten we keihard aanpakken.

Het aantal meldingen van discriminatie neemt af. Volgens antidiscriminatiebureau RADAR nemen de gevallen van daadwerkelijke discriminatie echter niet af. Klopt het dat er evenveel discriminatie wordt ervaren of zelfs meer, maar dat daarvan minder melding wordt gemaakt? Hoeveel bedrijven zijn er tot nu toe vanwege een strafrechtelijke veroordeling voor discriminatie uitgesloten van aanbestedingsprocedures? En van hoeveel bedrijven is het contract met de overheid opgezegd? Wat is tot nu toe het resultaat van de brede publiekscampagne met de titel «Zet een streep door discriminatie»? Wat is het bereik van deze campagne?

Het feit dat een groeiend aantal vluchtelingen in Nederland asiel zoekt, gaat gepaard met uitingen van vreemdelingenhaat. Alle zorgen moeten worden gehoord, maar er zijn ook voorbeelden waaruit blijkt dat bezorgdheid en angst omslaan naar beledigingen, discriminatie en zelfs geweldplegingen tegen vluchtelingen en voorstanders van een ruimhartig vluchtelingenbeleid. Hierover staat niets in het Actieplan tegen discriminatie. Welke maatregelen neemt het kabinet om agressie en discriminatie uit het vluchtelingendebat te halen?

Een specifieke groep die ook niet in het actieplan voorkomt, bestaat uit niet-gelovigen. Ook in Nederland opgegroeide ex-moslims ervaren sociale uitsluiting in de islamitische gemeenschap en soms ervaren zij zelfs bedreiging, bemerkt het Humanistisch Verbond. Hoe wordt nu discriminatie vanwege afvalligheid tegengegaan? Is het recht op het niet hebben van een religie, net als de vrijheid van het hebben van een religie, onderdeel van de lessen burgerschap en procedures en dergelijke voor nieuwkomers die leren over onze vrijheden? Sinds moslimdiscriminatie wordt geregistreerd, hebben we daarvan een veel beter beeld. Kan discriminatie uitsluiting of geweld vanwege afvalligheid of ongelovigheid ook opgenomen worden in aangifteformulieren?

De tweede vorm van discriminatie betreft de onbewuste alledaagse discriminatie. Deze is subtieler en daardoor hardnekkiger. Deze heeft betrekking op gedrag en gebeurt door mensen die zelf absoluut tegen discriminatie zijn. Het gaat hierbij om institutioneel racisme. Er wordt bijvoorbeeld altijd aan iemand met een niet-witte huidskleur gevraagd waar hij of zij vandaan komt. Voormalig collega Tofik Dibi haalde het volgende voorbeeld aan. Hij is in Vlissingen geboren maar hij krijgt regelmatig een compliment omdat hij zo goed Nederlands spreekt. Hij reageert dan vaak met de woorden: ja, jij ook. Of er is sprake van mensen die hun tas tegen zich aanklemmen wanneer een jongen met een Noord-Afrikaans uiterlijk langsloopt. Of etnisch profileren door de politie. Dit gebeurt vaak niet bewust en het kan iedereen overkomen. Ik reken mij zelf daar ook bij, want ik heb ongetwijfeld ook blinde vlekken en onbewuste vooroordelen. Dat is immers menselijk, maar dit vraagt wel om bewustwording, maatschappelijk debat en het zorgen voor contact tussen mensen met een andere achtergrond zodat wederzijds begrip en acceptatie ontstaan. Het VN-comité geeft aan dat etnisch profileren een structureel probleem is in Nederland. Ook bij de politie komt dit voor. Onterecht worden mensen met een huidskleur veel vaker aangehouden. Het advies van het VN-comité is daarom informatie te verzamelen over hoe vaak dit voorkomt. Hoe staat het daarmee? Een van de bewezen effectieve methodes om dit etnisch profileren te bestrijden, is het invoeren van stopformulieren. Meerdere experts en bijvoorbeeld het Nederlands Juristencomité voor de Mensenrechten (NJCM) pleiten hiervoor. Wat vindt de Minister hiervan?

Een ingewikkelder onderwerp is dat van Zwarte Piet. De traditionele black face van Zwarte Piet past niet meer in de huidige tijd. Langzaam maar zeker verandert zijn uiterlijk dan ook zodat iedereen van het sinterklaasfeest kan genieten. Dat is goed. Wij zijn ook van mening dat de discussie hierover in de maatschappij gevoerd moet worden. De overheid hoeft niet aan iedereen voor te schrijven hoe Piet eruit moet zien, maar zij is wel verantwoordelijk voor de sinterklaasvieringen die zij zelf organiseert. In Afrikaanse landen wordt bijvoorbeeld in ambassades nog steeds sinterklaas gevierd met een traditionele Zwarte Piet. Daar kan het kabinet wel iets aan doen. Ik wil graag van de Minister weten hoe vaak het voorkomt dat in Nederlandse ambassades in het buitenland een traditionele Zwarte Piet optreedt. Is de Minister het met GroenLinks eens dat dit onwenselijk is en dat de regering hierover zeggenschap heeft? Is de Minister bereid om in overleg te treden met zijn collega van Buitenlandse Zaken en ervoor te zorgen dat het uiterlijk van Zwarte Piet tijdens sinterklaasvieringen in ambassades wordt aangepast naar een modernere variant?

De heer Marcouch (PvdA):

Voorzitter. Discriminatie is de hofleverancier van boosheid en pijn. Ik voel de pijn van de extraverte homo die argwanend werd na de vuistslagen en de pijn van de actieve moslim die gedesoriënteerd de ravage bijeen veegt die na de brandbom is ontstaan. Ik voel de behoedzaamheid waarmee joodse moeders hun kinderen naar school brengen en ik heb te doen met de kids op het voetbalveld die elk weekend verrot gescholden worden om wie zij zijn en die daar erg onrustig van worden. De schooljongens die gisteren juichten bij de aanslagen in Brussel zijn fout. Maar veel fouter zijn de volwassen mannen die beter behoren te weten en die dreigen of brullen dat moslims moeten verdwijnen en dat de victorie in Leiden begint. Wat te doen met al die pijn en boosheid?

Het Nationaal Actieplan tegen discriminatie moet helpen tegen zware problemen. Mijn vraag aan de Ministers is: is het daar niet wat te licht voor? De koninklijke weg is aangifte doen. Het is goed dat de Minister het vinkje voor moslimdiscriminatie bij de aangifte geregeld heeft – het staat nu in hetzelfde rijtje als geweld tegen homo's en antisemitisme – als wegwijzer op de rechte weg van professionele aangifte via de officier van justitie naar een boete of celstraf. Kan ik ervan uitgaan dat de ketenafhandeling nu strak in het Nationaal Actieplan staat? Ik zou ook graag zien dat nieuwe resultaten zo vaak mogelijk op de campagnesite discriminatie.nl worden geplaatst. Dat lijkt mij de beste reclame om de meldingsbereidheid te verhogen.

Aangifte doen bleek een doodlopende weg voor Leila uit Yerseke. Ze is een van de mbo-moslima's die volgens recent onderzoek worden geweigerd bij roc-stages. Dit type discriminatie vernietigt zo mogelijk nog meer, niet eens door fysiek geweld maar door uitsluiting. Mensen worden uitgesloten van zaken die zij heel hard nodig hebben: een opleiding, een woning, een baan. Je tweederangsburger voelen is killing. Leila redde het toen ze gelijk kreeg bij het College voor de Rechten van de Mens. Ze loopt nu stage bij ons in de Tweede Kamer en ze doet dat geweldig. Helemaal erg is het dat het roc verzuimde om voor zijn leerling in de bres te springen, bij de werkgever en in de klas. Ze moest het alleen en zelf regelen. Wie oefent daar toezicht op uit? Is dat de onderwijsinspectie of de Arbeidsinspectie? Hebben zij meer middelen of bevoegdheden nodig? Heeft het vak burgerschapskunde genoeg gewicht of is er op dat punt meer nodig? Dat wil ik graag weten van de Ministers.

Ik zoek in het actieplan naar aanknopingspunten voor de lokale omgeving. Dat zijn de haarvaten waar discriminatie plaatsvindt. Kinderen worden daar gevormd tot persoonlijkheden die discriminatie kunnen stoppen. Zoals je op social media ziet, is er daar sociale controle tegen discriminatoire uitingen zonder tussenkomst van een meldpunt of provider. Het gebeurt in de klas, op het voetbalveld, op het schoolplein, in de bibliotheek en op straat. Wij missen in dit rijtje «thuis», het huis waar Emma, Fenna, Wouter of Wahid vanaf dag één worden opgevoed door hun ouders naar hun gelijkenis, onder het motto «wij zijn anders, wij zijn beter, wij zijn superieur». Ik mis een opvoedingsprogramma met de ouders als regisseurs. In een pedagogische wijk gebeurt de opvoeding samen met consultatiebureaus, meesters en juffen, buurvrouwen en sportbegeleiders en is er ook vorming voor de ouders die hun eigen discriminatie-erfenis moeten doorbreken. Youth for Christ doet iets dergelijks in Koedijk bij Alkmaar met een antidiscriminatieprogramma. In het kader daarvan worden jongeren meegenomen naar het naburige azc, vervolgens naar Westerbork en uiteindelijk naar Auschwitz. Ik zag daar ook hoe de ouderen hun vingers opstaken. Biedt het actieplan hier soelaas? Ook het jongerenwerk is immers een partner in de strijd tegen discriminatie. Of zoals de Afrikanen het zo prachtig zeggen: it takes a village to raise a child.

Mevrouw Karabulut (SP):

Voorzitter. Het goede nieuws is dat steeds meer Nederlanders met diverse achtergronden opstaan tegen racisme en discriminatie. Zij spreken zich daartegen uit. Ik begin met dit goede nieuws omdat dat de basis is voor het bestrijden en voorkomen van discriminatie en voor het elkaar leren kennen en het wegnemen van vooroordelen. Afgelopen zaterdag liep ik met 1.500 andere medelanders van diverse achtergronden mee in een betoging en we riepen daarbij: allemaal anders, allemaal gelijk. Wij kwamen op voor gelijke rechten voor homo's, hetero's, mannen, vrouwen, kinderen van migranten, zwarten, witten.

Ik denk dat het enorm belangrijk is om dit soort coalities te smeden en te ondersteunen. Als ik om mij heen kijk, als ik in het land op bezoek ga – afgelopen vrijdagavond was ik nog in de Poelenburg in Zaandam – zie ik en spreek ik met jongeren die bezorgd zijn en die zien dat de tweedeling en de spanning in de maatschappij groeien. Zij zien dat de onderlinge verschillen uitvergroot worden en willen daar iets tegen doen. Het is aan ons om hen te faciliteren en te ondersteunen. Ik vraag mij wel af op welke manier dat bij dit actieplan gebeurt. Zeggen dat gemeenten, lokale partners en mensen het zelf moeten doen, is in mijn ogen volstrekt onvoldoende. Welke instrumenten bieden wij aan? Op welke wijze wordt gefaciliteerd?

Een ander zeer belangrijk onderdeel is het onderwijs, zoals we ook zien, maar ik weet ondertussen niet meer wat er nu allemaal wel en niet onder het burgerschapsonderwijs moet vallen. Ik weet echter wel dat een gelijke behandeling, het onderwijs in grondrechten en het kunnen spreken over verschillen met daarbij ook een handelingsperspectief voor leerlingen, begeleiders en docenten, enorm belangrijke zaken zijn. Als ik om mij heen kijk, op scholen kom en met docenten spreek, merk ik dat er ontzettend veel gebeurt, maar het is nog niet helder, nog niet af en nog niet genoeg. Welke plannen heeft het kabinet daarvoor?

Er is een keerzijde. Door een toenemende onzekerheid is er in onze Nederlandse samenleving, ondanks het eerste artikel van onze Grondwet, steeds meer sprake van verharding, polarisatie, racisme en discriminatie. Dat baart zorgen. Er worden varkenskoppen bij moskeeën gelegd. Woningen van vluchtelingen worden beklad. Mannen menen piemels te kunnen stoppen in vrouwen die hun rechten opeisen en hun mening uiten. Joodse Nederlanders durven niet meer openlijk een keppeltje te dragen. Vrouwen ondervinden loondiscriminatie. Arbeidsgehandicapten worden uitgesloten en voelen zich uitgesloten. Ook wat de rechten van lhbt's betreft hebben we nog een lange weg te gaan. Wat is de onderliggende analyse van het kabinet van deze problematiek, van de toenemende polarisatie, de tweedeling en zaken als ongelijke behandeling en uitsluiting?

Wat zijn de doelen van dit actieplan? Een heel belangrijk doel van het kabinet dat ik wel heb kunnen terugvinden, is het voorkomen van racisme en discriminatie middels het voeren van inclusief beleid. Kunnen de bewindspersonen dan ook even kritisch naar zichzelf kijken? De effecten van het beleid worden immers ieder jaar zichtbaarder. Arbeidsgehandicapten hebben in sommige gevallen minder kansen en krijgen ongelijke rechten in plaats van gelijke. De problematiek van chronisch zieken en gehandicapten is mede te wijten aan het kabinetsbeleid. Draagt dit alles ook niet bij aan die polarisatie? Hoe moet daarmee worden omgegaan?

Wanneer de toegang tot de arbeidsmarkt afgesloten is vanwege iemands achtergrond, afkomst of wat hij of zij draagt, al dan niet aan religieuze symbolen, dan is dat heel slecht voor onze toekomst. Andere sprekers hebben daar ook aan gerefereerd. Het betekent dat wij onze jongeren toekomstkansen ontnemen. Dat moet worden aangepakt. Meisjes met een hoofddoek bijvoorbeeld worden ook wanneer er geen objectieve gronden zijn, geweigerd door werkgevers, zoals door het College voor de Rechten van de Mens wordt beaamd. Ook Marokkaanse Nederlanders – hoe zou het toch komen? – worden vanwege hun naam, vanwege vooroordelen geweigerd. Dat is niet altijd per se direct omdat men denkt: goh, ik ga eens lekker discrimineren. Het komt ook door vooroordelen, door het niet juist handelen van stagebegeleiders of doordat mensen zich daarbij neerleggen. Volgens mij ligt hier een heel belangrijke taak voor het onderwijs en voor deze bewindspersonen. Wat gaan zij hiermee doen?

De maatregelen zijn zeker sympathiek, maar ik mis een concrete, harde aanpak. Hoe staat het bijvoorbeeld met de zwarte lijst van discriminerende bedrijven, waar de Minister van Sociale Zaken mee bezig is? Hoeveel bedrijven zijn bijvoorbeeld al uitgesloten van overheidsopdrachten?

De Minister schrijft een heel belangrijke rol toe aan gemeenten, maar we weten ook dat de antidiscriminatievoorzieningen onder druk staan en dat de Wet gemeentelijke antidiscriminatievoorzieningen niet overal wordt uitgevoerd. Op welke wijze gaat het kabinet dit oplossen? Ik heb twee concrete voorstellen. De Minister van Sociale Zaken is pilots gestart voor anoniem solliciteren als middel om discriminatie aan te tonen en te bestrijden bij gemeenten. Ik stel voor dat we die pilot ook bij de rijksoverheid starten. Bedrijven die alcohol verkopen aan minderjarigen worden opgespoord door mysteryguests in te zetten. Waarom zouden we dit niet doen bij bedrijven en uitzendbureaus waarover we meldingen van discriminatie krijgen via de Arbeidsinspectie? Ik krijg daar graag een reactie op.

De voorzitter:

Wilt u afronden?

Mevrouw Karabulut (SP):

Ik houd het heel kort. Amnesty International heeft een rapport uitgebracht over etnisch profileren. Er is inmiddels een beproefde methode middels de inzet van stopformulieren bij de politie. Ik krijg daar graag een reactie op.

Wat vindt de Minister van de suggestie van het Humanistisch Verbond om discriminatie, uitsluiting of geweld vanwege afvalligheid of ongeloof ook op te nemen in de nieuwe inburgeringsprogramma's en in de aangifteformulieren?

De Minister schrijft dat tot 2020 jaarlijks middelen worden vrijgemaakt voor de herdenking van het slavernijverleden. Kan de Minister toezeggen dat dit na 2020 niet zal stoppen? We mogen de geschiedenis immers niet vergeten en we moeten het bewustzijn hierover vergroten. Hoe zit het met de aandacht voor het slavernijverleden in het onderwijs? Het lijkt mij dat hier een belangrijke sleutel ligt tegen discriminatie en uitsluiting van Afrikaanse Nederlanders.

De voorzitter:

U hebt een groot beroep gedaan op mijn soepelheid, mevrouw Karabulut.

De heer Kuzu (Groep Kuzu/Öztürk):

Voorzitter. Al jarenlang spreken we over discriminatie. Ik kan me nog herinneren dat in 1980 – ik was er zelf niet bij; ik moest nog geboren worden – het eerste rapport over arbeidsmarktdiscriminatie werd opgesteld. 36 jaar later hebben we het er nog steeds over. Daarom kan artikel 1 van onze Grondwet niet vaak genoeg herhaald worden: «Allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld. Discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan ook, is niet toegestaan.»

Dat is niet voor niets artikel 1 van onze Grondwet. Wij zien echter dat te veel burgers, te veel mensen die zich in Nederland bevinden, zich hier niet aan houden. Ook al zeggen antidiscriminatiebureaus dat de cijfers een daling laten zien; wij zien in de samenleving een toename van discriminatie. Dat wordt ook geconstateerd door een aantal internationale instituties zoals de Europese Commissie tegen Racisme en Intolerantie, de VN-commissie en het CERD. Internationaal slaan we een flater. Maar nog belangrijker: hoe kunnen wij van onze burgers verwachten dat ze zich aan de regels houden als in onze samenleving de eerste regel die we met elkaar hebben afgesproken, niet wordt nageleefd?

Na drieënhalf jaar komt het kabinet eindelijk met het Nationaal Actieplan tegen discriminatie. Dat geeft al aan hoe belangrijk dit onderwerp was. Mijn eerste vraag aan de Ministers is daarom: waarom komt het kabinet nu pas, na drieënhalf jaar, met een nationaal actieprogramma? Kon dat niet iets eerder? Maar toch, beter laat dan nooit.

Als we het actieprogramma doornemen, zien we inderdaad een aantal maatregelen die veelal bedoeld zijn om de bewustwording van mensen te doen toenemen. Daar wordt terecht een punt van gemaakt, maar een bewustwordingscampagne als «Zet een streep door discriminatie» alleen gaat niet werken. Er is ook een harde kant nodig, een harde aanpak. Denk aan naming-and-shaming van bedrijven die aan arbeidsmarktdiscriminatie doen. Er moet veel meer aandacht komen voor etnisch profileren door en de cultuur van discriminatie bij de politie. Overheidsfunctionarissen moeten worden gestraft als zij zich racistisch gedragen. In de arbeidsvoorwaarden van alle overheidsambtenaren moet worden opgenomen dat zij gewoon worden ontslagen als zij discrimineren. Er moet een educatieve maatregel discriminatie worden ingevoerd, want wij geloven er ook wel in dat je mensen bewust kunt maken en kunt genezen wanneer er sprake is van discriminatie. Wat vindt het kabinet hiervan? Is het kabinet bereid om het actieprogramma wat harder te maken? Of blijven we de softe koers volgen en hebben we het er over een halfjaar of een jaar opnieuw over en zeggen we dan allemaal weer dat er wat meer gedaan moet worden?

Wij willen ook dat de effectiviteit van het Nationaal Actieplan wordt gemeten en dat we één keer per halfjaar een voortgangsrapportage hierover krijgen. Zijn de Ministers bereid om dat te doen? Op die manier kunnen we ook zien of discriminatie afneemt of toeneemt, maar dan moeten er ook een aantal concrete indicatoren komen. We zouden bijvoorbeeld kunnen denken aan een halfjaarlijkse of jaarlijkse monitor van de cijfers over arbeidsmarktdiscriminatie en over discriminatie bij stageplaatsen. Dat daar sprake van is, hebben we de afgelopen dagen gezien in het rapport van het Kennisplatform Integratie & Samenleving en dat van het Verwey-Jonker Instituut. Denk ook aan etnisch profileren bij de politie. Al die dingen moeten inzichtelijk worden gemaakt om te kunnen zien of er een aanzienlijke verbetering optreedt. Als je dat niet doet, weet je dat het actieprogramma een papieren tijger is en dat die niet gaat werken. Je weet dan ook dat je artikel 1 van onze Grondwet blijft verloochenen.

Ik wil ook nog stilstaan bij artikel 2 van onze Grondwet. In artikel 2 lid 1 staat dat de wet bepaalt wie Nederlander is. Er staat letterlijk: «De wet regelt wie Nederlander is.» Steeds meer mensen in Nederland hebben dat idiote idee over wie nu de echte Nederlanders zijn, maar we zijn dus allemaal evenveel Nederlander, Mark evenveel als Mohammed en Karina evenveel als Kubra. Deze vorm van subtiele discriminatie met een institutioneel karakter komt nog te veel voor. Daardoor moet Mohammed zich invechten op de arbeidsmarkt en is Kubra net iets minder Nederlander dan Karina. Wij zeggen: wij zijn allemaal Nederlanders en Nederland is van ons allemaal.

Ik kom op een belangrijk punt: de vervolging vanwege discriminatie en de aanpak in de strafrechtketen. Discriminerende mensen, racisten, kun je wat DENK betreft niet hard genoeg aanpakken: opsporen, oppakken, vervolgen, straffen. Racisten maken Nederland wereldwijd te schande. Racisten zijn de rotte appels van onze samenleving, van onze maatschappij. De vervolging vanwege discriminatie gaat nu vaak niet goed. Aangiftes worden onvoldoende opgenomen. Bewijs wordt niet fanatiek genoeg verzameld. Mensen die aangifte doen worden onvoldoende begeleid. Laten we gewoon specialistische teams opzetten bij de politie en bijvoorbeeld 1.000 politieagenten omscholen tot racisme- en discriminatie-expert. Wij stellen daarom voor om een racismepolitie in te stellen. We hebben een dierenpolitie en een verkeerspolitie; kan er dan ook geen discriminatie- of racismepolitie komen, bestaande uit mensen die we specifiek opleiden voor dit onderwerp? Laten we die specialisatie ook in het justitieel apparaat doorvoeren in de vorm van rechtbanken die gespecialiseerd zijn in racisme en discriminatie. Als je die maatregelen neemt, zul je zien dat het aantal vervolgingen toeneemt. We laten daarmee zien dat we een norm stellen en dat we discriminerende mensen en racisten eindelijk eens gaan aanpakken.

En dan komt het sluitstuk van de keten: veel zwaardere straffen. De rechter doet gevallen van discriminatie of racisme nu vaak af als belediging. Mijn vraag aan de Ministers is: is de wetgeving op dit punt toereikend? Moeten we niet overgaan op een zwaardere strafmaat om die norm te stellen? Het doet me altijd denken aan Leroy Fer. Hij plaatste een selfie op social media. En wat zagen we? Honderden racistische reacties. En wat gebeurde er vervolgens? Drie mensen kwamen er met een beperkte geldboete vanaf. Daarom zouden we ook over moeten gaan op meer vervolgingen, hogere boetes en een hogere pakkans.

Ik rond af met het kleurloze kabinet. In het actieprogramma is veel aandacht voor het zogenaamde diversiteitscharter. Het kabinet zou hierin eigenlijk zelf het voorbeeld moeten geven. Het is allemaal veel te vrijblijvend. We zijn de fase van handtekeningen zetten voorbij. Er moet veel meer actie komen, zoals ook is opgenomen in de titel van het Nationaal Áctieprogramma.

De voorzitter:

Ik kijk even naar de bewindslieden. Hebben zij behoefte aan een schorsing? Ik begrijp dat dat het geval is.

De vergadering wordt van 10.48 uur tot 11.00 uur geschorst.

De voorzitter:

Er is op dit moment ook het nodige aan de gang in de plenaire zaal. Sommigen leden moesten zich melden bij VAO's, maar zij komen straks terug. Wij gaan dus gewoon door met de beantwoording van de bewindspersonen in eerste termijn. Ik geef als eerste het woord aan Minister Plasterk van Binnenlandse Zaken.

Minister Plasterk:

Voorzitter. Misschien is het goed om even vooraf te zeggen dat de vragen over onderwerpen als werk, stages, antisemitisme, zwarte lijsten, Zwarte Pieten, wat natuurlijk het favoriete onderwerp is, door de collega van SZW worden beantwoord. Vanuit mijn eigen portefeuilleverantwoordelijkheid zal ik spreken over het actieprogramma dat vandaag op de agenda staat, maar ik zal namens de collega's van V en J en OCW ook een enkele vraag op hun terrein beantwoorden.

Discriminatie werd «een monster» genoemd. Je zou ook kunnen zeggen dat het een gif of vergif is. Het kan op ieder moment de kop opsteken. Het kan gebeuren tijdens een voetbalwedstrijd als er ineens oerwoudgeluiden worden gemaakt, wat natuurlijk afschuwelijk is, maar het kan ook op allerlei andere manieren gebeuren. Dit debat nu speelt zich natuurlijk af in de slagschaduw van de afschuwelijke gebeurtenissen van gisteren in België. Juist dan komt het erop aan en moet weer blijken of we het in Nederland, in de Nederlandse samenleving, kunnen opbrengen om dat vergif te bestrijden. Hopelijk oogsten we dan ook voor een deel wat we gezaaid hebben op dit punt, namelijk nooit groepen aanspreken en niet discrimineren. Dat is toch de essentie, juist in het zicht van de afgrijselijke gebeurtenissen van gisteren.

Discriminatie kan op veel manieren blijken. Het kan gaan om antisemitisme, om mensen die niet meer met een keppeltje op over straat durven te gaan. Het kan betrekking hebben op homo's of de grotere groep van lhbt's, maar zoals in de eerste termijn al werd genoemd kan het ook betrekking hebben op gehandicapten, moslims en op spreekkoren op voetbalvelden. We proberen in het debat vandaag het niet zozeer over een specifieke groep te hebben maar meer in den brede over het fenomeen discriminatie en de vraag wat we daaraan zouden kunnen doen.

We hebben dit debat overigens al eens eerder gevoerd, in een vergelijkbare setting. Ik weet het niet meer helemaal zeker, maar ik geloof dat ik ook toen in mijn inleiding even heb teruggrepen op mijn oude vak, de biologie. Toen ik gisteren naar dit debat vooruitkeek, vroeg ik mij af wat ik er nu echt over wilde zeggen en toen kwam ik toch bij de biologie uit. Mevrouw Voortman verwees er ook even naar. Zonder er nu een college over te gaan geven, wil ik er toch iets over zeggen. We zijn als mens helemaal geselecteerd op het maken van onderscheid. Het is voor de overleving van de soort ontzettend belangrijk dat we in een split second kunnen beslissen «is het er één van ons of niet?», «is dit goed of is dit vreemd?», «is dit goed of is dit kwaad?» en «deugt dit of is het gevaarlijk?» Dat zit diep in de mens. Ik heb het gisteren even nagezocht. Het Nobelprijs winnend onderzoek van Hubel en Wiesel, voor de liefhebbers, liet zien dat het al begint in het netvlies. In je netvlies zitten cellen en die herkennen licht. Als je daar een wit en een zwart vlak naast elkaar op projecteert en er zit een grens tussen wit en zwart, dan wordt die grens verscherpt door de cellen in je oog. Dus nog voordat de informatie naar je hoofd, naar je hersenen gaat, wordt het verschil tussen wit en zwart al verscherpt. In de rest van je hersenen wordt dat alleen nog maar verder versterkt. Je moet dus voortdurend proberen te duiden: hoort dit er nu bij of hoort dit er nu niet bij? Dat zit dus diep in onze natuur.

Gelukkig zit flexibiliteit ook diep in onze natuur. Daar zit het vermogen om er nog eens goed over na te denken en te zeggen: ja, maar eigenlijk hoort die groep ook bij het «wij», bij ons, bij datgene wat we als mens of als «zelf» herkennen. Die flexibiliteit is er, maar die moet je wel opbrengen en dat is ook het product van opvoeding, beleid, maatregelen en acties. Daarom besteden wij daar in deze context ook regelmatig aandacht aan.

Er ligt een nieuw actieplan. Mevrouw Van Miltenburg zei dat veel daarin procedureel is. Dat is zo. Bij een eerdere gelegenheid zijn er ook actieplannen discriminatie geweest en is er nog gekeken naar de strafbaarheid, naar maatregelen en naar een aantal dingen die je op rijksniveau zou kunnen oplossen. Dat is toen ook gebeurd. Je bereikt echter de grens van wat je daarmee kunt doen en nu moet er veel meer in de organisaties gebeuren, zoals mevrouw Van Miltenburg en andere sprekers ook signaleerden. Dat moet dus gebeuren in bedrijven, bij het lokaal bestuur, in het onderwijs, op allerlei plekken. Dat kun je dus niet meer allemaal vanuit één toren in Den Haag afkondigen, maar dat is geen reden om weg te kijken. Je moet dus beleid gaan maken waarbij je zaken in kaart gaat brengen en entameren, handreikingen gaat uitbrengen, overleg gaat voeren met mensen en mensen bewust gaat maken van dingen. Die nieuwe elementen zitten hier vooral in.

Wat is nieuw in dit actieplan ten opzichte van het vorige? Er is ten eerste veel meer aandacht voor preventie. Het old-school-antidiscriminatiebeleid was «het is strafbaar, dus we gaan bestraffen; zie artikel 1 van de Grondwet». Maar goed, we hebben moeten concluderen dat je er daarmee niet bent. Juist omdat het zo diep in de menselijke natuur zit, moet je aan preventie gaan doen. SIRE had jaren geleden een mooie reclame. Je zag daarin iemand met wat dan heet «een Noord-Afrikaans uiterlijk» buigen, je had daar even een gedachte over maar toen de camera vervolgens uitzoomde, zag je dat het de loodgieter was die zich voorover boog om bij iemand het loodgieterswerk te komen doen. De waarde van zo'n campagne is dat iemand betrapt wordt op een vooroordeel, want hij of zij denkt: nou die zal wel op een kleedje liggen te bidden. Dat zijn nuttige manieren om mensen bewust te maken van de vooroordelen die ze kennelijk zelf ook nog hebben. Mevrouw Voortman zei het ook: het zit in ons allemaal. Dat is zo. Aan de preventiekant kun je dus al heel veel doen door mensen bewust te maken van vooroordelen, door die bespreekbaar te maken en natuurlijk ook door te wijzen op wat wel en niet mag.

Het tweede nieuwe element is dat er veel meer nadruk is komen te liggen op samenwerking. Daar komt het lokaal bestuur natuurlijk in voor. Ik kom daar zo nog wel op terug. Ook is de wetenschappelijke basis van het antidiscriminatiebeleid uitgebreid. Dat is niet alleen gebaseerd op de biologie, maar ook op de psychologie en allerlei andere analyses op basis waarvan de effectiviteit nader kan worden bekeken. Dat zijn zo een paar nieuwe elementen ten opzichte van het vorige actieplan.

Laat ik even specifieker ingaan op het lokaal bestuur en een aantal dingen die we daar concreet doen. We ontwikkelen samen met de VNG een handreiking voor gemeenten waarin staat hoe zij hun discriminatiebeleid kunnen vormgeven, met daarin ook de best practices die al eerder in andere gemeenten zijn ontwikkeld. Dit najaar gaan we die handreiking in een bijeenkomst met de gemeenten uitreiken. We zullen dan nadrukkelijk bij dit onderwerp stilstaan, ook in de publiciteit, zodat dit onderwerp boven aan de agenda blijft staan. In de reguliere bespreking tussen het Rijk en de steden, met name de grootste steden, de G-4, zal het discriminatiebeleid onder de loep worden gelegd. Ten slotte zal het ook aan de orde komen in het onderzoek dat we dit jaar doen naar de werking van die ADV's, de antidiscriminatievoorzieningen. We zullen daarin bekijken wat effectief is. We zullen daarbij oog houden voor het feit dat ze ook divers kunnen zijn, maar ze zullen er in ieder geval moeten zijn.

Mevrouw Van Miltenburg (VVD):

De Minister herhaalde net een aantal zaken die op lokaal terrein gebeuren die ook al in het actieplan staan. Het is heel goed dat de Minister erover gaat spreken met de vier grote steden, maar over hen maak ik me niet zo heel veel zorgen. Daar waren altijd al antidiscriminatiemeldpunten. De ADV's zijn daar eigenlijk uit voortgekomen. Ik heb een klein onderzoek gedaan. Ik heb even op de website van mijn eigen gemeente gekeken waar ik zaken kan melden. Die informatie was niet zo goed vindbaar op de gemeentelijke website. Ik heb anderen gevraagd om dat ook te doen. Zij hebben gekeken naar grotere gemeentes, met 80.000 inwoners. Ook daar was deze informatie niet vindbaar. Ik heb aan raadsleden gevraagd of zij er weleens over praten. In hele grote steden, niet zijnde de vier grote steden, zei men: nee. Er is dus misschien wel beleid, maar papier is geduldig. Als het nooit besproken wordt met de raad en als iemand het maakt omdat het moet, dan hoeft het van mij niet gemaakt te worden. Het is juist het idee dat je het maakt. Ik wil graag dat de Minister daarover in gesprek gaat, en met name niet met de grote steden.

Minister Plasterk:

Goed punt. Even op volgorde. Uit een eerdere scan bleek al dat 98% van de gemeenten op de een of andere manier zo'n ADV geregeld heeft. Dat hoeven ze niet per se zelf te doen, men kan zich ook ergens bij aangesloten hebben. Dat kan alleen op papier zijn, daar heeft mevrouw Van Miltenburg gelijk in.

Als tweede punt wil ik toch nog even markeren dat in principe de eerste verantwoordelijkheid hiervoor natuurlijk bij het gemeentebestuur zelf ligt. Daar stop ik niet hoor, maar het is natuurlijk wel zo. De gemeenten zelf zouden zich verantwoordelijk moeten voelen, als autonome en democratisch gekozen bestuurslaag, voor dit belangrijke terrein. Ik zei al dat ik daar niet stop, want er zijn inderdaad nog steeds gemeenten waar misschien wel de gedachte leeft dat dit bij hen niet voorkomt. Die denken: dat is een probleem van de grote steden, dat speelt bij ons niet zo'n rol. Dat is natuurlijk een groot misverstand, zeker als je over de hele breedte van alle terreinen gaat kijken. Of het nu gaat over mensen met een beperking of over man-vrouwdiscriminatie, lhbt's, over geloof of rassendiscriminatie: je maakt mij niet wijs dat er gemeenten zijn waarin dat niet voorkomt.

Ik ben het er dus mee eens dat dit in elke gemeente aan de orde zou moeten zijn. Dat is ook mijn opvatting. Ik zeg de Kamer toe dat ik daar in een bestuurlijk overleg met de VNG nog eens nadrukkelijk aandacht aan zal besteden. Ik ben het met mevrouw Van Miltenburg eens: in de grote steden vindt men zijn weg wel.

Mevrouw Van Miltenburg (VVD):

Ik heb nog maar eens de evaluatie erbij gepakt die is gedaan toen de ADV's vijf jaar bestonden. Dat was een verplichte evaluatie. Dit is het evaluatierapport, dus het was geen heel erg uitgebreide evaluatie. Daarin zijn de gemeenten heel tevreden met zichzelf, omdat ze blijkbaar ergens een zin hebben opgeschreven. Voor de rest niks. Er liggen heel veel verplichtingen bij de gemeenten en gemeenteraadsleden weten dat niet altijd, vooral niet omdat discriminatie ook iets is wat hier heel vaak besproken wordt. Alleen maar erover spreken, vind ik te weinig. Op de website van de VNG staat helemaal niets over discriminatie. Ik heb ze gebeld en toen zeiden ze: nee, het staat niet echt op ons netvlies. Hoe krijgen we het daar wel op het netvlies?

Minister Plasterk:

Allereerst speelt de pilot regionale rapportages een rol in het lokaal agenderen van dit onderwerp. Wij doen dit jaar ook onderzoek, zoals ik de Kamer al heb toegezegd. Het lijkt mij dat we daarin met name de dekkingsgraad van dit beleid zullen moeten meenemen. We zullen moeten kijken hoe het zit buiten de grote steden. Daar moeten we specifiek aandacht aan besteden. Ik had al toegezegd om dit sowieso met de VNG op te pakken.

De heer Amhaouch (CDA):

Ik kan me aansluiten bij collega Van Miltenburg. In de grote steden vindt men zijn weg wel. Ik kom zelf uit een plattelandsregio en daar is het inderdaad een gemis dat dit punt niet regelmatig besproken wordt op lokaal niveau. Over een ver-van-mijn-bedshow op televisie hebben we het wel, maar lokaal zou daar veel meer aan moeten gebeuren in het onderwijs en op de sportclubs. Ik kom straks bij de andere Minister terug op het kader van het bedrijfsleven.

De voorzitter:

Had u een vraag aan de Minister?

De heer Amhaouch (CDA):

Nee. Ik sluit mij aan bij het verzoek van mevrouw Van Miltenburg.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Ongeveer een halfjaar geleden, zo meen ik, hebben wij hier ook zo'n debat gevoerd en heb ik eveneens gewezen op de ADV's. Ik heb toen ook zo'n onderzoekje gedaan en voorgelegd. Het is overigens ook bij sommige grote steden nog niet zo dat je met één druk op de knop op de computer uitkomt bij de website waar je een klacht kunt indienen. Toen zei de Minister ook al: ik ga dat bekijken en ik ga dat met de VNG bespreken en ik kom erop terug. Nu komt hij terug met: we gaan weer een onderzoekje doen. Ik zou nu echt van deze Minister willen weten of hij binnen een jaar met alle gemeenten en de VNG gaat afspreken dat dit gewoon geregeld wordt, dat iedere inwoner van welke gemeente dan ook met één druk op de knop zijn klacht kan indienen, zonder te hoeven zoeken naar weet ik veel wat. Dat zijn concrete maatregelen en dat wil ik horen.

Minister Plasterk:

Hier spelen een paar dingetjes door elkaar. Elke burger kan een klacht indienen en aangifte doen van discriminatie. Dat is het punt hier niet. Het punt is dat zojuist werd aangevoerd dat er in menig gemeenteraad nooit over gedebatteerd wordt, dat er nooit aandacht aan wordt besteed. Daarvoor geldt – ik zei dat even ter inleiding – dat wij hier niet besluiten waar in gemeenteraden over wordt vergaderd. Dat valt onder de gemeentelijke autonomie. Daar stopt het echter niet bij, wat mij betreft, en ik heb dus toegezegd om het nadrukkelijk met de gemeenten te bespreken en er specifieke aandacht aan te laten geven in het onderzoek dat we dit jaar doen. Mijn buurman wijst mij voortdurend op de site www.discriminatie.nl, waarop je dat met één druk op de knop zou kunnen doen. Dank daarvoor.

Ik ben klaar met de beantwoording op dit punt.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Ik heb daar ook op gedrukt en dan kom je weer ergens anders op uit en moet je weer ergens anders naartoe. Het gaat er niet alleen om dat er gesproken wordt over discriminatie en het belang daarvan. Het gaat erom dat alle gemeenten op hun eigen website ook direct een knop hebben waar mensen discriminatie kunnen melden. Ze gaan niet zoeken op landelijk niveau. Inwoners gaan eerst kijken wat er op hun gemeentelijke website staat. Dan moet je daar dus een knop hebben die direct doorverbindt en die direct mensen helpt om hun klacht te kunnen indienen. Als je moet zoeken, dan schiet dat niet op. Het gaat niet alleen om het bespreken. Het gaat erom dat elke gemeente zo'n directe link op haar website krijgt, zodat mensen makkelijker een klacht kunnen indienen.

Minister Plasterk:

Wij zeggen volgens mij echt allemaal hetzelfde, met dien verstande dat wij nu net niet hier gaan besluiten welke knop er op een website komt bij de gemeenten.

Ik zal de vragen van de diverse sprekers op volgorde afgaan. Allereerst vroeg de heer Amhaouch naar de rol van de Minister van BZK. Ten eerste verwijs ik naar het actieprogramma. Om te voorkomen dat er allerlei muren tussen departementen staan en dat iedereen naar elkaar gaat wijzen, wordt er een alles overstijgend programma gemaakt, dat ook de bestuurslagen overstijgt. Verder is het mijn rol om samen met de vakministers ervoor te zorgen dat er op de diverse terreinen gebeurt wat er moet gebeuren. Met de KNVB wordt bekeken wat er in voetbalstadions gebeurt en met scholen wat men doet aan burgerschap. Dat moet allemaal vanuit het perspectief van discriminatiebestrijding gebeuren. Voor de lokale overheden heb ik natuurlijk ook nog een portefeuilleverantwoordelijkheid, omdat ze onder BZK vallen.

Ten slotte ga ik nog in op de campagnes. Daar werd ook al door andere leden naar gevraagd. We hebben dit jaar een overkoepelende campagne gehad onder het motto Zet een streep door discriminatie. Zo'n campagne in abstracto alleen heeft natuurlijk niet zo veel zin. Op basis daarvan komt er dit jaar een campagne over mensen met een beperking en een campagne over de arbeidsmarkt. Die overkoepelende campagne zal herhaald worden. We proberen het thema dus zowel in zijn algemeenheid – uitgangspunt artikel 1 Grondwet – te behandelen, als ook te wijzen op het verbod op discriminatie. Ik geloof dat de heer Kuzu de eerste zin van artikel 1 van de Grondwet noemde, namelijk dat mensen in gelijke gevallen gelijk behandeld dienen te worden. Er staat echter ook nog een tweede zin in, en die luidt niet dat discriminatie op een hele rij gronden niet de bedoeling is of niet fijn is, maar dat discriminatie niet is toegestaan; discriminatie is verboden. Vervolgens wordt dan in de wet nader uitgewerkt waar dat toe leidt. Dat is de algemene campagne en we gaan in de loop van dit jaar een specifiekere campagne voeren.

Ik heb in de inleiding al geantwoord op het punt van mevrouw Van Miltenburg dat het actieprogramma hier en daar wat meta dreigt te worden. Ik heb ook toegelicht wat daarvan de achtergrond is en dat we het in samenwerking met de partners in de samenleving zo concreet mogelijk gaan maken.

Mevrouw Van Miltenburg en andere leden hebben gevraagd naar de antidiscriminatievoorzieningen. Daarvoor is door verschillende sprekers aandacht gevraagd. Ik heb de handreiking genoemd. Een aantal gemeenten doet het heel goed. Een instrument dat we veel gebruiken, ook bij andere beleidsterreinen, is de toolkit, al vind ik dat een rotwoord. Bijvoorbeeld de gemeente Weert heeft dat op succesvolle manier gedaan en we hebben nu een toolkit waarin dat soort elementen is ingebouwd. Die wordt nu ook aan iedereen ter beschikking gesteld. Over het overleg met de gemeenten hebben we het al eerder gehad, dus daar kan ik het bij laten.

De ADV's hebben twee wettelijk voorgeschreven taken, namelijk het verlenen van bijstand aan slachtoffers en het registreren van meldingen. Ik kom later in het jaar terug op het onderzoek dat we daarnaar doen.

Mevrouw Koşer Kaya had een aantal vragen, een daarvan op het terrein van de collega van V en J, namelijk of er voldoende capaciteit is bij de politie om discriminatie aan te pakken. Een aangifte van discriminatie moet volgens de Aanwijzing discriminatie altijd worden opgenomen. De korpsleiding is ervan doordrongen dat de aanpak van discriminatie een impuls nodig heeft en er wordt, zo zegt mijn collega, de komende tijd flink geïnvesteerd in een goede opname van de aangiften, maar ook in goede contacten in de wijk en het herkennen van discriminatie et cetera. Dat wordt ook aangejaagd door de landelijke portefeuillehouder uit de korpsleiding, de eenheidschef van Den Haag.

Uit de periode waarin ik de portefeuille homodiscriminatie had, herinner ik mij overigens dat nu juist de politie een organisatie is waarin het besef dat discriminatie een punt van aandacht is, diep geworteld is. Daar wordt ook gedurende de opleiding – dat was de volgende vraag van mevrouw Koşer Kaya – duidelijk aandacht aan besteed. Je zou verwachten dat het een machowereld is waarin men dat soort dingen allemaal niet zo op het netvlies heeft, maar dat is niet zo. Juist de politie en het leger zijn organisaties waar dat eigenlijk best goed wordt opgepakt. Maar het kan natuurlijk altijd beter.

Specifiek was er een vraag van mevrouw Koşer Kaya over de getallen. Hoe kan het dat slechts 26% van de meldingen hun weg vindt naar het OM? Ik krijg daarbij toch iets van een déja-vu. Volgens mij hebben we dat in het vorige debat ook besproken, een aantal maanden geleden. Niet alle meldingen worden via het strafrecht gedaan. Discriminatie kan bijvoorbeeld ook gebeuren bij een burenruzie, en dan wordt het wel gemeld en leidt het tot bemiddeling. Dan kan het op die manier gemeld zijn. Er is ook niet altijd een verdachte in beeld. Discriminatie kan gebeuren via de sociale media en dan is mogelijk niet duidelijk wie het heeft gedaan. De opsporingsindicaties worden niet altijd benut. Dat is, zeker als het om geweld gaat, natuurlijk niet acceptabel. Er is ook een reactieprotocol om ervoor te zorgen dat dit wel gebeurt. Maar er is dus inderdaad verschil tussen het aantal meldingen van discriminatie en het aantal vervolgingen dat door het OM wordt ingesteld.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Men is zich bij de politie heel bewust van de cultuur en de wijze waarop sommige agenten menen met collega's om te moeten gaan. Men is zich er ook van bewust dat men bij de opsporing soms met jongeren te maken heeft en dat het soms gaat om manieren waar je vraagtekens bij kunt zetten of wat ze daar deden nu wel zo geweldig was. Dat besef is er. Zo'n korpschef geeft niet voor niets keihard aan: dit is een groot probleem. Alleen is mijn vraag dan of dat zo erg is dat het ook effect heeft op de uiteindelijke resultaten die we behalen. Hoe gaan we dat voorkomen? Misschien kan de Minister daar nu geen antwoord op geven, maar kan hij er wel voor zorgen dat wij de volgende keer als we hier weer een debat over voeren, precies te horen krijgen hoe de verschillende stromen lopen en waar het uiteindelijk eindigt. Ik doel bijvoorbeeld op het OM en op wat daar uiteindelijk terechtkomt. Wat gebeurt er met die zaken?

Minister Plasterk:

Laat ik allereerst verwijzen naar een recent WODC-rapport met de titel Van aangifte tot vervolging – De gang van discriminatiezaken door de strafrechtketen. Dat had ik nog niet genoemd. Ik heb hier het origineel liggen. Mocht dat nog vragen oproepen, dan verwijs ik vanuit mijn coördinerende rol toch door naar de Minister van V en J, want dan gaat het echt over de details. Er is ook gevraagd wat nu precies het protocol is en hoe dat nader wordt ingevuld. Ik neem nu waar voor de collega van V en J. Als u daarover meer de diepte in zou willen, dan suggereer ik dat u dat doet met de collega van V en J.

De voorzitter:

Een korte vervolgvraag van mevrouw Koşer Kaya.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Dat zijn nou die heel dikke muren tussen ministeries.

Minister Plasterk:

Nee, dat is flauw.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Deze Minister is coördinerend Minister. Als er inderdaad wat specifieker wordt doorgevraagd, dan kan deze Minister toch ook gewoon de Minister van V en J vragen om daar antwoord op te geven en dat naar ons toe te sturen? Als dat niet gebeurt, dan wil ik dat de volgende keer dat we hier een vergadering over hebben, de Minister van V en J ook aanwezig is. Of deze Minister is coördinerend Minister en geeft antwoord op de gestelde vragen, of wij gaan het de volgende keer op een andere manier regelen. Zo kan het in ieder geval niet.

De voorzitter:

Uw vraag is duidelijk. De Minister.

Minister Plasterk:

Dat is flauw. Het gaat bij discriminatie – dat heb ik zojuist ook toegelicht – om een beleid dat alles doordrenkt: Buitenlandse Zaken, Onderwijs, Sociale Zaken en Veiligheid en Justitie. De Kamer vraagt terecht dat we dat coördineren, dat we dat over de volle breedte in beeld brengen. Dat is ook mijn coördinerende verantwoordelijkheid. Die brengt met zich mee dat nooit een vraag ergens mag blijven liggen, omdat niet duidelijk is wie waarover gaat. Als dan over een onderwerp een debat wordt georganiseerd en wij hier met twee Ministers zitten om de vragen te beantwoorden, dan kun je niet zeggen dat er dikke muren staan tussen de departementen omdat ik verwijs naar een vuistdik rapport dat net is gepubliceerd door V en J, in antwoord op specifieke vragen over hoe het precies gaat met aangiftes en hoe het gaat in de strafrechtketen. Nee, dan doe ik dus precies wat ik in mijn coördinerende rol moet doen.

De heer Kuzu (Groep Kuzu/Öztürk):

Ik moet mevrouw Koşer Kaya hierin bijvallen want het is niet flauw. Dit zien wij regelmatig gebeuren wanneer we het hebben over dit soort onderwerpen. Het zou goed zijn als er antwoorden geformuleerd zouden worden op de vragen die wij stellen. Dat hoeft niet direct te gebeuren, omdat het niet het vakministerie van deze Minister betreft, maar hij zou op zijn minst kunnen zeggen dat er later een antwoord gaat komen, want daar heb ik dan ook een vraag over. De Minister zei dat hij doordrenkt is van het feit dat er binnen de politieorganisatie aandacht wordt gegeven aan het probleem. Dat is niet het beeld dat ik heb. Ik spreek de laatste tijd ook heel veel politieagenten die aangeven dat ze vanwege hun religie of vanwege hun afkomst gediscrimineerd worden. Ze zeggen bijvoorbeeld dat wanneer ze een leidinggevende functie hebben, hun orders niet worden opgevolgd door een aantal agenten om bewust te traineren en te frustreren. Dat zijn signalen die wij ook ontvangen. Daar moet dus nog een slag in geslagen worden. De Minister zei dat daarin geïnvesteerd zou worden. Ik hoef het antwoord niet direct te horen, maar ik zou wel graag willen weten wat die investeringen dan precies inhouden en hoe dat geld terecht zal komen bij de politieorganisatie en wat de burger daar concreet van gaat merken.

Minister Plasterk:

Volgens mij zijn wij het eens dat dit heel legitieme vragen zijn. We zijn het er ook over eens dat die niet per se nu beantwoord hoeven te worden. Verder blijf ik uit de ordekwesties. Ik ga hier niet mijn collega van V en J die, geloof ik, iets van vier debatten per dag heeft, nog meer debatten in de schoenen schuiven. Als de Kamer vindt dat daarover doorgesproken moet worden, of dat nu via schriftelijke vragen is of anderszins, dan kan dat natuurlijk altijd.

De heer Kuzu (Groep Kuzu/Öztürk):

Het punt dat ik probeer te maken, is heel makkelijk. Is deze Minister van Binnenlandse Zaken, die coördinerend is op het thema discriminatie, bereid om de Kamer later, na overleg met de Minister van Veiligheid en Justitie, een schriftelijk antwoord op de gestelde vragen te doen toekomen? Ja of nee?

Minister Plasterk:

Om te beginnen zijn er geen concrete vragen gesteld. Mevrouw Karabulut zei dat ze daar meer over zou willen weten. Als er nog vragen komen, dan liggen die bij V en J en ik zal in het stenografisch verslag nog even naslaan of hier een concrete vraag is gesteld. Zo wel, dan zal ik die doorgeleiden naar mijn collega van V en J, opdat hij daar antwoord op kan geven.

De heer Kuzu (Groep Kuzu/Öztürk):

Ik stelde net in mijn interruptie drie concrete vragen. Welke investeringen worden er precies gedaan? Hoe gaat dat vorm krijgen binnen de politieorganisatie? En wat gaat de burger daarvan merken? Dat zijn volgens mij drie heel concrete vragen.

De voorzitter:

De Minister heeft geantwoord dat hij die vragen zal doorgeleiden naar zijn collega. Daar ga ik dan ook van uit.

Minister Plasterk:

Ik krijg aangereikt dat op 16 november van het afgelopen jaar een visiedocument getiteld De kracht van het verschil door de collega van V en J aan de Tweede Kamer is toegezonden, met daarin de investering die bij de politie wordt gepleegd. Ik kan daarnaar verwijzen. Mochten er nog aanvullende vragen zijn, dan geleid ik die met alle plezier door naar mijn collega.

De voorzitter:

Mevrouw Karabulut heeft een vraag.

Mevrouw Karabulut (SP):

Ik had nog geen vragen gesteld in mijn eerste termijn, maar ik had me wel aangesloten bij de vraag van mevrouw Koşer Kaya. Dit is een element dat steeds terugkeert. Al twee jaar lang zegt de overheid – en de Ministers voorop – terecht dat er aangifte moet worden gedaan van discriminatie en dat dat belangrijk is, omdat we alleen dan discriminatie kunnen bestraffen. Als we dan echter zien dat maar een handjevol zaken door het OM wordt opgepakt, roept dat vragen op. Nu weet ik dat er een vuistdik rapport is geschreven, maar dat biedt geen duidelijkheid. Het biedt wel een verklaring. De Minister van Veiligheid en Justitie schrijft: er wordt gewoon anders geregistreerd. Oké, dat kan zo zijn, maar dat maakt nog niet duidelijk waar het grote verschil in zit. Moeten wij inderdaad mensen van wie we al weten dat hun aangiftebereidheid zeer laag is, nog oproepen om aangifte te doen, als wij daarmee als overheid ons eigen cynisme organiseren? Ik vind dit een ontzettend belangrijk punt. Ik heb inmiddels ook wel door dat daar geen simpel antwoord op is, maar ik denk dat de Kamer het recht heeft om wel een duidelijk antwoord te krijgen. Kan de Minister dat toezeggen via zijn collega's?

Minister Plasterk:

Dat heb ik zojuist gedaan. Dit is eigenlijk een omgekeerd geval. Via mij zegt de collega van V en J dat toe. Hij heeft daar een rapport over geschreven. Als dat nadere vragen oproept, kunnen die altijd worden gesteld en zullen ze door de collega ook worden beantwoord.

Mevrouw Karabulut (SP):

Laat ik dan een vraag stellen aan deze Minister: is het ú duidelijk?

Minister Plasterk:

Ja. Ik ben er zojuist in zijn algemeenheid op ingegaan dat er een aantal redenen zijn waarom niet elke melding van discriminatie per se tot een aangifte en strafrechtelijke vervolging leidt. Soms beklaagt iemand zich dat zijn buurman iets heeft gezegd wat die als discriminatie ervaart en wat ook discriminatie is. Dan kan een interventie van zo'n ADV ertoe leiden dat mensen met elkaar in gesprek gaan, dat iemand inziet dat zijn uiting discriminerend was en dat die zich voorneemt het niet meer te doen. Dat is een heel positieve, nuttige, belangrijke bijdrage aan het bestrijden van discriminatie, die niet leidt tot aangifte en vervolgens tot vervolging. Dus mij is dat principe wel duidelijk. Als je dieper in de getallen en de casussen wilt gaan duiken, dan zit je inderdaad vol in de portefeuille van mijn collega van V en J.

Mevrouw Karabulut (SP):

Ik concludeer dat het deze Minister ook niet duidelijk is, want het gaat om zaken die door de politie doorgeleid worden naar het OM en vervolgens door het OM worden afgehandeld. Wij lopen met z'n allen, althans dit kabinet, voorop, en terecht, in het oproepen van mensen dat ze vooral aangifte moeten doen, terwijl het in de rest van de keten vervolgens niet lekker loopt of niet optimaal loopt. Daarover kan deze Minister in ieder geval geen duidelijkheid geven. Het vuistdikke rapport biedt er evenmin inzicht in. Kan deze Minister dan wel toezeggen dat onze Kamerbrede vragen worden doorgeleid naar zijn collega van V en J en dat we daar een separate brief over krijgen?

Minister Plasterk:

Dat heb ik al drie keer gedaan. De SP heeft altijd de neiging om een beetje anders te citeren. Ik heb helemaal niet gezegd dat het mij onduidelijk is. Ik heb gezegd dat ik ervan op de hoogte ben dat bij V en J het besef leeft dat een aangifte van discriminatie dient te geschieden volgens de aanwijzing discriminatie. Die aangifte moet altijd worden opgenomen. Ik zei ook dat de korpsleiding ervan doordrongen is dat dat een impuls nodig heeft, dat daarom capaciteit daarvoor is vrijgemaakt en dat daarin de komende tijd flink geïnvesteerd zal worden. Dat is wat ik zojuist op dit punt heb medegedeeld.

De voorzitter:

We kunnen in elk geval vaststellen dat er is toegezegd dat vragen waar deze Minister geen antwoord op kan geven, omdat ze niet zijn portefeuille betreffen, worden doorgeleid naar zijn collega van V en J en dat de Kamer daarover wordt geïnformeerd.

Minister Plasterk:

Ja.

De voorzitter:

Of dat hij zijn collega van V en J in elk geval vraagt om de Kamer daarover te informeren.

Minister Plasterk:

Zo is dat.

Mevrouw Karabulut (SP):

Voor de volledigheid wil ik de Minister er wel op wijzen dat het rapport vandaag gewoon op de agenda staat.

Minister Plasterk:

Ik heb ook gezegd dat ik hier antwoord geef, voor een deel op mijn eigen terrein en ook in mijn coördinerende rol, maar ik geef ook naar vermogen antwoord op vragen op het terrein van mijn collega van OCW en mijn collega van V en J. Dat heb ik zojuist ook gedaan. Als de Kamer nu echter dieper door wil vragen over hoe het in de strafrechtketen precies zit, dan komt er een moment waarop ik inderdaad moet zeggen: hier stopt wat ik op dit moment voor de Kamer kan betekenen en moet de beantwoording elders worden gedaan.

De voorzitter:

Gaat u verder met uw betoog.

Minister Plasterk:

De heer Bisschop vroeg naar antisemitisme. Daar zal de collega van Sociale Zaken op ingaan. De heer Bisschop sneed ook nog een onderwerp aan waar ik ook als geneticus al heel lang geleden grote interesse in had, al valt het misschien een beetje buiten het bestek van dit debat, omdat het ook bij VWS uitgebreid aan de orde is, namelijk de NIPT-test op het syndroom van Down. Ik zie dat dat onderwerp een relatie heeft met het onderwerp discriminatie, omdat deze week een actie is gestart tegen een Down-vrije samenleving. Toen ik dat zag, en ik hecht eraan dat te zeggen, was mijn eerste reactie dat ik nog nooit iemand heb ontmoet die voor een Down-vrije samenleving is. Wellicht zijn er grijstinten in wat men vindt over de mate waarin die tests actief, proactief of minder proactief aangeboden of vergoed zouden moeten worden, maar ik heb nog nooit iemand horen zeggen dat men anderen het recht misgunt om geen prijs te stellen op een dergelijke test of op prenatale diagnostiek. Ik heb nog nooit iemand in oordelende zin horen praten over mensen die Down hebben of mensen die kinderen met Down hebben.

De heer Bisschop (SGP):

Sommigen hebben gesproken over onbewuste discriminatie, maar ook hier doen zich dat soort verschijnselen voor. Ik wil twee punten maken. Ik spreek ouders die, als ze hun gezonde kind naar school brengen en hun Down-kindje meenemen, bevraagd worden waarom ze dat kindje eigenlijk geboren hebben laten worden en of ze die test niet hadden gedaan. Dan vind ik dat wij als overheid een duidelijk signaal moeten afgeven om die ouders van Down-kinderen te ondersteunen. Die kinderen hebben ook het recht om te leven. Het tweede punt dat ik wil maken, is dat er vrij makkelijk een verband te leggen is. Kijk naar landen waar die NIPT-test is ingevoerd en kijk hoe hoog daar het percentage is van door middel van die test gediagnosticeerde kinderen die geaborteerd worden. Dan denk ik dat we als samenleving wel degelijk op een kruispunt staan.

Ik ben het eens met de Minister: je hoort, gelukkig maar, geen pleidooien voor een Down-vrije samenleving. Gelukkig niet, want dan zouden we wel een heel gruwelijk eind van huis zijn. Maar impliciet zijn er wel degelijk krachten werkzaam die als het ware sturen in die richting. Ik zou willen dat de overheid nadrukkelijk het signaal uitzendt: die test is er, hij heeft bepaalde voordelen, maar laten we als overheid en als samenleving blijven zeggen dat die niet het criterium moet zijn om wel of geen abortus te laten plegen. Daar is mijn pleidooi voor bedoeld en zo vraag ik de Minister ook mijn verzoek te interpreteren.

Minister Plasterk:

Ik begrijp de zorg van de heer Bisschop heel goed. Naarmate de drempel voor prenatale diagnostiek afneemt, zullen mensen het steeds meer als een bewuste keus ervaren om zo'n test niet te doen en een kind te krijgen dat het syndroom van Down heeft, en zullen die mensen zich daar meer op aangesproken voelen. Dat aanspreken kan, zoals in het voorbeeld dat de heer Bisschop noemde, op een vervelende manier gebeuren, waardoor mensen gaan denken: nu moet ik gaan uitleggen waarom ik dat heb gedaan. Dat zou onwenselijk zijn. Dat ben ik met hem eens, maar dat kan in mijn ogen, en volgens mij ook in de ogen van de heer Bisschop, nooit leiden tot het wegnemen van de vrijheid van mensen die wel prijs stellen op zo'n test, om daar toegang toe te hebben.

Volgens wat ik deze week las, wordt de discussie over een Down-vrije samenleving zwart-wit gevoerd en dan kom je op een verkeerde discussie uit, want voor een Down-vrije samenleving pleit helemaal niemand. Het is veel fijnzinniger dan dat. We zijn het er volgens mij over eens dat het niet aangaat om mensen met een geestelijke beperking, of dat nu het syndroom van Down is of een andere beperking, te discrimineren en de mensen in hun omgeving evenmin.

De voorzitter:

U hebt nog een laatste nabrander? Heel kort graag.

De heer Bisschop (SGP):

Dit is gewoon de vervolgopmerking van wat pas mijn eerste interruptie was.

De voorzitter:

Excuus.

De heer Bisschop (SGP):

Eens. Ik ben ook blij met de opmerking die de Minister hierover maakt, alleen het maatschappelijke effect kan wel degelijk zijn zoals ik schets. Dat wijst soms in een bepaalde richting. Daarom zou het helpen om wat spanning weg te nemen, als de overheid zich nadrukkelijker en regelmatig, bij herhaling, zou uitspreken: mensen, ook het feit dat bij mensen Down gediagnosticeerd is, is geen enkele reden om te aborteren of om die mensen uit de samenleving te weren. Ik zou graag willen dat de overheid datgene wat de Minister zojuist heeft verwoord, consequent ging uitdragen, juist tot ondersteuning van die groep en om het risico op discriminatie weg te nemen, want dat risico ligt wel degelijk op de loer. Ik zou het zeer op prijs stellen als de Minister dat zou willen toezeggen.

Minister Plasterk:

Ik heb dat eigenlijk al toegezegd. Die discriminatie valt vol onder artikel 1 van de Grondwet en is dus ook niet toegestaan. De discussie en de actie die ik vorige week zag tegen een Down-vrije samenleving, leek zich ook niet daarop te richten, maar op iets anders, en wel de beschikbaarheid van een test voor mensen die die test wel op prijs stellen of mogelijk op prijs stellen. Dat is een heel andere discussie. Die raakt ook niet direct aan discriminatie, maar gaat veel meer over het inrichten van het bestel en het beschikbaar maken van die test. Dat is een zaak waarover in de kring van VWS kennelijk nog debat leeft. Dat hoort daar ook plaats te vinden.

Mevrouw Voortman vroeg naar de registratie van klachten over discriminatie, waarbij zij tevens refereerde aan mensen die geen godsdienst hebben of die afvallig zijn. Het formulier dat bij de ADV's wordt gebruikt, voorziet in klachten over discriminatie wegens levensbeschouwing. Daar valt dus ook onder dat men niet gelovig is of dat men afvallig is. De politie registreert anders. Ze registreert sowieso niet door middel van speciale formulieren. Op een vormvrije manier kan wel degelijk discriminatie op dit punt worden gemeld. Ik ben het eens met mevrouw Voortman dat dit de voorkeur verdient, omdat voor sommige geloofsgemeenschappen een afvallige erger is dan iemand die niet gelooft en dat het dus van belang is dat er ook specifiek aandacht aan wordt besteed.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Ik ben blij dat de Minister mijn standpunt deelt dat hier specifiek aandacht voor moet zijn. Als het bijvoorbeeld gaat om moslimdiscriminatie is er sprake van een specifiek vinkje dat kan worden aangezet. Zou dat dan ook niet moeten gelden waar het gaat om mensen die niet meer geloven? Zouden deze mensen dus ook niet apart geregistreerd moeten worden?

Minister Plasterk:

Bij de ADV's valt het nu onder de categorie levensbeschouwing en kan het dus daar worden opgenomen. Ik weet wat het met zich mee zou brengen als je het van een apart vinkje zou voorzien. De ambtenaar naast mij zegt dat dit niet zo eenvoudig is als het lijkt. Ik ben overigens best bereid om mij op dit punt nader te beraden en er bij een volgende gelegenheid op terug te komen.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Ik ben blij te horen dat de Minister zich hierop zal beraden. Wanneer kan hij ons daarover wat laten weten?

Minister Plasterk:

Ik zal dat meenemen in de volgende rapportage over discriminaiteit. Dat zal dus voor de zomer zijn.

Verder heeft mevrouw Voortman gevraagd naar de effecten van de campagne zoals die zojuist gevoerd is. Deze campagne heeft gedraaid tot september van het afgelopen jaar. De evaluatie ervan is nog niet compleet. Er is al wel een tussenstand. Voor de campagne wist 35% van de ondervraagden wat er in artikel 1 van de Grondwet staat en na de campagne was dat 41%. Dat is dus best wel een stijging. We gaan in ieder geval door met de deelcampagnes en ook de koepelcampagne zal nog wel een keer worden herhaald. Als de uitgebreide evaluatie gereed is, kunnen we meer zeggen over de effecten.

Mevrouw Karabulut en de heer Marcouch hebben gevraagd naar het burgerschapsonderwijs. Onderwijs speelt natuurlijk een belangrijke rol bij de burgerschapsvorming onder jongeren. Het is ook een belangrijk onderdeel van het recent uitgebrachte advies van het Platform Onderwijs 2032. Ik geloof dat mijn collega Dekker nog worstelt met de mate waarin dat advies onmiddellijk in beleid zal kunnen worden omgezet, maar hij is er in ieder geval mee bezig. Genoemd platform adviseert om burgerschap inclusief de kennis van mensenrechten en discriminatie een prominente positie te geven in het curriculum. De Staatssecretaris heeft gezegd dat het advies van het platform de basis zal zijn voor een vernieuwd curriculum in het primair en het voortgezet onderwijs. De Kamer heeft op 9 maart gesproken met de Staatssecretaris over dat advies.

De heer Kuzu heeft gezegd dat het beleid te soft is. Dat zou ik willen weerspreken.

De heer Marcouch (PvdA):

Ik heb ook de vraag gesteld of het actieplan niet te licht is. Er zijn zware problemen in de samenleving. Sinds 2015 is er ontzettend veel veranderd. Ik noem uitingen van discriminatoir geweld en allerlei oproepen op social media. Er zijn ook allerlei lokale incidenten. Wat er dan vaak gebeurt, is dat er reactief gereageerd wordt. Ik vraag mij dan ook af of het plan zoals het nu opgesteld is, voor die zware problemen niet te licht is.

Minister Plasterk:

Dit punt stond inderdaad nog op mijn lijst. Excuses dat ik daarop niet onmiddellijk heb gereageerd. Het plan is van recente datum. Over de uitvoering van het programma wordt gerapporteerd in februari van het komend jaar. Dus we komen er nog binnen deze kabinetsperiode op terug. Er staan 48 concrete acties in dat plan. Ik denk dat het niet te licht is. Het is volgens mij nu de tweede keer binnen een halfjaar dat we er in deze setting over spreken, dus het onderwerp wordt als echt heel belangrijk ervaren. In de slagschaduw van de afschuwelijke gebeurtenissen van gisteren, zal het allemaal weer helemaal worden uitvergroot en zal de vraag terecht terugkomen hoe mensen discriminatie ervaren en of er in de praktijk op alle terreinen voldoende aan wordt gedaan. Nu komt het erop aan dat we echt schouder aan schouder in ons mooie vrije land voorkomen dat datgene gebeurt wat terroristen willen, namelijk dat mensen tegen elkaar uitgespeeld worden en tegenover elkaar komen te staan. Het actieplan is weliswaar van voor de gebeurtenissen van gisteren, maar het is wel degelijk opgesteld na eerdere vergelijkbare aanslagen in Europa en daarbuiten. Ik hoop dat het actieplan een waardevolle bijdrage kan leveren. Punt is wel dat we te maken hebben met een veelkoppig monster. Het is dus niet even te fiksen. Het zit zo diep in de samenleving en in de mens dat het continue aandacht zal blijven vragen.

De heer Marcouch (PvdA):

Ik heb wel een beetje moeite met het biologiseren van dit probleem. Dat het diep in de mens zit, veronderstelt dat het min of meer aangeboren is. Ik heb er zelf echter geen last van en ik denk dat dat gelukkig voor de meeste mensen in Nederland geldt. Het is een heel concreet probleem waarvan we de afgelopen jaren zien dat het zich steeds op een heel agressieve, gewelddadige manier in de samenleving manifesteert, zodanig dat mensen zichzelf niet kunnen zijn. Ik heb het in mijn eerste termijn gehad over de Joodse moeders en over de scheldpartijen van kids. Het is een heel acuut en urgent probleem. Tegelijkertijd is het een taboeonderwerp; je mag bijna niet zeggen dat je je gediscrimineerd voelt. Dat is wel het klimaat in de samenleving. We hebben het er de laatste tijd ietsje meer over, maar twee jaar geleden kon je het er nog helemaal niet over hebben. Mevrouw Van Miltenburg heeft gezegd dat het actieplan te bureaucratisch en te procesmatig is. Ik wil van de Minister vernemen of hij in het licht van genoemde urgentie die voelbaar is in de samenleving, bereid is om tot een actieplan te komen dat dit probleem daadwerkelijk het hoofd kan bieden. Het huidige actieplan is gelet op wat we tegenwoordig om ons heen zien gebeuren, nog even los van de terreurdaden, niet voldoende.

Minister Plasterk:

Ik heb vorig jaar maar één publiekscampagne gevoerd en dat is deze campagne tegen discriminatie. Er zijn een heleboel andere punten waarbij we vinden dat dit of dat gedrag wenselijk of onwenselijk is. Ik ben ook niet zo heel erg van de campagnes, maar juist op dit terrein wel, omdat het cruciaal is. Het actieplan is een kapstok waar je nog allerlei jassen aan kunt hangen en waar nog een hoop aan moet gebeuren. Door allerlei organisaties in de samenleving moet een en ander ook nog nader worden ingevuld. Ik ben blij te horen dat de heer Marcouch zelf helemaal geen last heeft van de neiging tot discriminatie. Ik denk dat het goed is dat mensen zich ervan bewust zijn dat er sprake kan zijn van onbewuste discriminatie. Het feit dat het diep in de mens zit, wil niet zeggen dat je het daarmee moet goed praten. Integendeel. Het is juist des te meer reden om er aandacht aan te besteden. Kijk maar eens naar een foto van een ernstig verminkt gezicht. Dan wil je wegkijken. Natuurlijk is dat iets heel anders dan mensen die er anders uitzien, anders praten of zich anders gedragen of kleden. Mensen moeten er door hun omgeving, hun opvoeding en de samenleving waarin ze verkeren, van overtuigd raken dat diversiteit een waardevol iets is. Daar moeten we met z'n allen hard aan trekken. Dat is geen lichte of geringe zaak. Dat is ook de reden waarom we hier zitten. Volgens mij verschil ik daarover niet van mening met de heer Marcouch.

De heer Marcouch (PvdA):

Ik wil niet zeggen dat ik vrij ben van vooroordelen, want dat zijn mensendingen. Waar het mij om gaat, is discriminatie als misdrijf. Je pleegt niet onbewust een misdrijf. Ik heb het over mensen die willens en wetens en georganiseerd allerlei middelen gebruiken, dus ook geweld. Over die urgentie heb ik het. Tegelijkertijd moeten we elkaar opvoeden waar het gaat om de manier waarop we met elkaar omgaan et cetera, maar laten we de urgentie rondom deze uitingen wat meer in het actieplan terug laten komen.

De voorzitter:

Ik denk dat uw toelichting voldoende is.

Minister Plasterk:

Daar zijn de heer Marcouch en ik het helemaal over eens. Het is echter niet of-of. Artikel 137 van het Wetboek van Strafrecht omschrijft strafbare feiten op basis waarvan ook vervolging plaatsvindt. We zien ook recente gevallen waarin het OM buitengewoon actief is als het gaat om het vervolgen van discriminatie, maar daarmee zijn we niet klaar. Het is ook de conclusie van een jarenlange discussie over discriminatie, dat er daarnaast vormen van discriminatie zijn die er misschien niet meteen toe leiden dat iemand achter de tralies verdwijnt, maar die desalniettemin onwenselijk zijn. Een deel van onze campagnes en activiteiten is ook daarop gericht.

Mevrouw Karabulut (SP):

Ik had de Minister ook een vraag gesteld over etnisch profileren en de aanpak daarvan bij de politie. Onze agenten zijn als het ware de vertolking van artikel 1 van de Grondwet. Als keer op keer door Amnesty International en andere organisaties geconstateerd wordt dat vanuit de politieorganisatie bewust en onbewust sprake is van structurele discriminatie, wat zich bijvoorbeeld uit in het aanhouden van mensen puur op basis van uiterlijk in plaats van gedrag, dan is dat een heftig probleem waarvoor een breed plan moet komen dat een praktische oplossing biedt, die elders al in het buitenland werkt, zoals Spanje en het Verenigd Koninkrijk. Is de Minister bereid om deze oplossing over te nemen, bijvoorbeeld door er een serieuze proef mee te starten?

Minister Plasterk:

Dat is een vraag waarop mijn collega in zal gaan.

Tegen de heer Kuzu kan ik zeggen dat de harde aanpak staat en dat er ook hard aan wordt getrokken. Dat betreft overigens niet alleen dit actieplan. Er is ook een actieplan arbeidsmarktdiscriminatie en er is emancipatiebeleid. Verder noem ik het VN-gehandicaptenverdrag. Er wordt dus op allerlei manieren ingegrepen waar dat kan. Waar het gaat om commune delicten met een discriminatoir aspect, inclusief belediging, eist het OM al hogere straffen en is het uiteindelijk aan de rechter om die straffen al dan niet op te leggen.

De heer Kuzu (Groep Kuzu/Öztürk):

Ik lees hier over een verbreding van de landelijke publiekscampagne en dat er wordt gekeken in hoeverre de jaarlijkse rapportages over diversiteit binnen de overheid voldoen. Verder komt er een charter waaronder een handtekening gezet moet worden. Er wordt een barometer ontwikkeld. Dat betreft evenwel allemaal zaken die te maken hebben met bewustwording terwijl ik in het bijzonder aandacht zou willen vragen voor de repressieve kant. We hebben het er vaak met elkaar over dat we dat preventieve en repressieve, dat we dat bewuste en onbewuste in balans met elkaar moeten gaan oppakken. Als ik dan een simpele exercitie doe met turfjes moet ik constateren dat we wel heel veel aandacht besteden aan de preventieve kant. Is de Minister het met ons eens dat we ten aanzien van de repressieve kant eens een duidelijke norm met elkaar moeten gaan vaststellen zodat we discriminatie ook wat zwaarder kunnen geen bestraffen? Het OM eist dat inderdaad ook, maar mijn vraag aan de Minister is of hij de wetgeving op dit punt wel toereikend vindt.

Minister Plasterk:

Het antwoord is bevestigend. Het gaat hierbij om artikel 1 van de Grondwet en artikel 137 van het Wetboek van Strafrecht. Door het OM, ook recent, wordt er actief op dit soort punten vervolgd. Het is vervolgens natuurlijk aan de rechter om uiteindelijke oordelen te vellen.

De heer Kuzu (Groep Kuzu/Öztürk):

Prima. Als de Minister aangeeft dat de wetgeving toereikend is, dan constateer ik dat we decennialang al met elkaar spreken over het probleem – de Minister gaf zelf ook voorbeelden van SIRE-campagnes uit het verleden – en dat we eigenlijk een tendens zien waarin discriminatie in de samenleving aan het toenemen is. Dus hoe gaan we ervoor zorgen dat de regels die we op papier hebben staan en het actieprogramma dat we hier hebben geformuleerd, dat wat mij betreft wat zwaarder mag zijn, de discriminatie in de samenleving doen afnemen? Is de Minister bereid om daar wat specifiekere indicatoren voor op te stellen, aan de hand waarvan in de samenleving gemeten kan worden of de resultaten die we beogen te halen, ook daadwerkelijk hun effect hebben op de praktijk?

Minister Plasterk:

Ik ben nu wat zoekende naar de intenties van de heer Kuzu. Hij deed zo-even wat wegwerperig over een barometer, maar uiteindelijk stelt hij de vraag of we ergens de thermometer in willen steken om te kijken wat we doen qua uitvoering van beleid. Ik ben het volledig met de heer Kuzu eens dat de afgelopen decennia discriminatie is toegenomen evenals de diversiteit. Ook de spanningen op dit punt zijn toegenomen. Het is dus ontzettend belangrijk dat we hiervoor een actieplan hebben en dat we er vervolgens de barometer of de thermometer bij houden om na te gaan of we de goede richting opgaan en om te leren van dingen die wel en niet werken. Vandaar dat we op het punt van de ADV's dit jaar een onderzoek doen om te kijken wat de beste manier is om discriminatie te bestrijden. Het onderwerp staat vol op de agenda. Ik ben het volledig eens met heer Kuzu.

De voorzitter:

Ik geef vervolgens het woord aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Minister Asscher:

Voorzitter. Discriminatie is pijnlijk en kwetsend en heeft voor mensen grote gevolgen. Het wordt vaak ook gebagatelliseerd door mensen die er geen last van hebben, hoewel ik dat in dit debat absoluut niet merk. Een van de plekken waar het zich voordoet en waar het ook grote effecten heeft op de loopbaan, is op de arbeidsmarkt. We hebben er op 17 februari jongstleden nog een groot debat over gevoerd. Ik begrijp dan ook heel goed dat het nu ook op een aantal punten weer aan de orde komt. Zeker recent onderzoek dat gaat over stagediscriminatie is daarbij van belang. Je ziet dat discriminatie vooral een rol speelt bij de toegang tot de arbeidsmarkt, de stage of de eerste baan, dat mensen er niet tussen komen vanwege een andere naam of een ander uiterlijk, terwijl als ze wel worden aangenomen en een kans krijgen, de vooroordelen verdwijnen en ze net zo snel promotie maken als anderen. Intussen hebben we met elkaar echter wel een groot probleem. Je ziet dat bij hogeropgeleide migrantenjongeren de werkloosheid onverklaarbaar veel hoger is dan bij anderen. Recent onderzoek laat zien dat dit ook een rol speelt bij stages. Terecht werd er onder andere door het CDA en de PvdA op gewezen dat zich dit deels lijkt te vertalen in het wegkijken door degenen die bemiddelen voor die stages. Jongeren worden dan maar bemiddeld naar een leerbedrijf waar toch al veel migrantenjongeren werken. Ik vind dat niet goed, want uiteindelijk ga je discriminatie faciliteren en accepteren en kijk je weg. Ook leidt het ertoe dat witte bedrijven almaar witter worden en dat er een minder grote pool van bedrijven is waar mensen uit kunnen kiezen. Wat doen we eraan? We zetten in op drie maatregelen. De eerste is bewustwording onder scholen, werkgevers en jongeren. Met de mbo-scholen zetten we in op het trainen van stagecoördinatoren in bijvoorbeeld het omgaan met mogelijk discriminerende verzoeken van leerbedrijven. Het tweede is dat Minister Bussemaker van Onderwijs onderzoekt of er eigenlijk wel voldoende aandacht is voor het tegengaan van discriminatie bij het erkennen van leerbedrijven. Het is natuurlijk aantrekkelijk om als leerbedrijf erkend te worden, want dan kun je die stagiaires krijgen, maar daar hoort ook wel bij dat je niet discrimineert. Het derde is het overbruggen van de negatieve beeldvorming door simpelweg te organiseren dat je kennismaakt met elkaar. Ik denk dan aan bliksemstages, snuffelstages, en bedrijfsbezoeken. Al dat soort activiteiten hebben een bewezen positief effect op de diversiteit bij de organisaties die eraan meedoen en op de kansen van jongeren. Een goede introductie van jongeren kan ook helpen bij het overbruggen van negatieve beeldvorming. Stagecoördinatoren spelen daar een belangrijke rol bij. Deze maatregelen zijn we nu aan het uitproberen in een aantal steden met wie we afspraken hierover hebben gemaakt. Als ze daar succesvol blijken te zijn – ook hierbij geldt dat we eerst willen zien wat de effecten zijn van het beleid – kan het ook in de rest van het land gebeuren.

De PvdA geeft aan dat scholen ook zelf een verantwoordelijkheid hebben om ervoor te zorgen dat er niet gediscrimineerd wordt. Dat is ook zo. Scholen zijn verplicht te zorgen voor een veilige leeromgeving. De inspectie moet daarop toezien. Dus die regel is duidelijk. Je zou bij de Minister van Onderwijs moeten vragen of je dat in die inspectierapportages terugziet, maar de norm is heel duidelijk: men moet zorgen voor een veilige leeromgeving. Dat betekent dus dat gekozen moet worden voor het slachtoffer van discriminatie en voor de leraar die daar wat aan doet. Er mag dus niet worden geaccepteerd dat er discriminatie plaatsvindt.

De SP vraagt of het onderhand niet tijd wordt voor anoniem solliciteren bij het Rijk. Ditzelfde debat hebben we deels een paar weken geleden in de Kamer gevoerd; ik heb er moeite mee omdat ik anoniem solliciteren zelf een dilemma vind. Uiteindelijk ben je dan aan het faciliteren dat mensen hun eigen naam niet gebruiken en hun identiteit verbergen terwijl we juist willen dat dit een land is waar je ongeacht voor- of achternaam beoordeeld wordt op wat je kan, op je cv en op je motivatie.

De heer Marcouch (PvdA):

Ik noemde zelf de zaak-Leila. De Minister kent die zaak persoonlijk omdat hij zich heeft ingezet om haar te steunen. Wat daarin ontbrak was de rol van het roc. Het roc was volledig afwezig. Leila moest zelf aangifte doen en moest zelf haar beklag doen. Tot vandaag de dag sta je er als leerling van het mbo die gediscrimineerd wordt en op zoek is naar een stageplek, dus alleen voor. Wat had dat roc volgens de Minister dan wel moeten doen?

Minister Asscher:

Ik vind dat een enorme gemiste kans omdat je daarmee ook de kans laat liggen om aan al die jongeren die daar onderwijs volgen, te laten zien dat er sprake is van gelijke kansen. Met andere woorden: je moet je best doen, je moet je opleiding afmaken, je moet de moed niet opgeven en we komen in deze samenleving voor elkaar op. Ik vind het dan een gemiste kans dat zo'n onderwijsinstelling daar geen werk van maakt. Vandaar dat eerste punt dat ik noemde, namelijk het specifiek inzoomen op stagebemiddeling. Hoe ga je dan om met zo'n discriminerend verzoek? Wat mij betreft laat je het er niet bij zitten. Praat door. Als het bewuste discriminatie is, moet je aangifte doen. Als het onbewuste discriminatie is, dan zullen we het zo gaan organiseren dat je als school extra veel leerlingen met talent en diverse achtergronden op bezoek krijgt om te zorgen dat je dat de volgende keer wel laat. Scholen zijn natuurlijk toch de minikosmos waar we elkaar ontmoeten. Iedere keer dat er op een school sprake is van discriminatie en van onacceptabel gedrag, is dat een kans om daar wat aan te doen. Pak je die kans niet, kijk je weg en laat je die leerling aan zijn lot over, dan geef je ook het verkeerde voorbeeld aan al die andere leerlingen en al die andere bedrijven. Ik vind dat we daar actief op moeten zijn. Vandaar dat ik blij ben dat Minister Bussemaker er dieper op ingaat. Het onderwijs is niet een plek waar alle problemen van de samenleving kunnen worden opgelost, maar het is wel een plek waar voorbeeldgedrag bij uitstek bevorderd kan worden.

De heer Marcouch (PvdA):

Stage is een verplicht onderdeel van de opleiding. Scholen hebben daar dus een verantwoordelijkheid in. Kan ik de reactie van de Minister zo interpreteren, ook met het oog op het recente rapport, dat hij eigenlijk zegt dat hij met zijn collega van Onderwijs gaat regelen dat scholen dit als een verplichting gaan zien, dus dat op het moment dat een leerling gediscrimineerd wordt zij zich verantwoordelijk voelen voor de steun, de begeleiding en ook het aanspreken van bijvoorbeeld een werkgever die gediscrimineerd heeft? Kan ik dat als een toezegging registreren? Het is namelijk wel belangrijk dat we er meer aan doen dan discriminerend gedrag alleen maar normatief of moreel te verwerpen.

Minister Asscher:

Wat mij betreft zijn ze daar al toe verplicht. Een school is verplicht te zorgen voor een veilige leeromgeving. Daar hoort ook bij dat je als leerling niet gediscrimineerd wordt. Als je als onderdeel van het verplichte curriculum stage moet lopen, zoals in veel van de beroepsopleidingen het geval is en je daarbij wordt gediscrimineerd, dan is er dus geen sprake van een veilige leeromgeving en heeft in mijn ogen de school of de onderwijsinstelling de verplichting zich achter de leerling op te stellen. Het antwoord is dus ja. Daar is dus geen nieuwe verplichting voor nodig. In mijn ogen gaat het vooral om het duidelijk maken dat die verantwoordelijkheid er is en dat scholen daarop worden aangesproken. Ik maak nog wel een onderscheid. Er kan sprake zijn van een bewust discriminerend verzoek. Dat was in mijn ogen het geval bij Leila Kallal. Er kan echter ook sprake zijn van een onbewust discriminerend verzoek. Bij dat laatste kun je een andere reactie vertonen dan bij het eerste, maar je moet iedere keer wel reageren.

Mevrouw Van Miltenburg (VVD):

Ik ben blij met de stevige opmerkingen hierover. Ik vind ook dat alle leerlingen de kans moeten krijgen om hun opleiding af te ronden en dat de school er alles aan moet doen om ze daarbij te helpen. Er zitten natuurlijk wel twee kanten aan deze medaille. Het gaat niet alleen over deze vormen van discriminatie. Gisteren hoorde ik bijvoorbeeld van een leraar van een roc die twitterde: wat moet je met een klas met kinderen die zitten te applaudisseren als ze horen dat er aanslagen zijn gepleegd? Dat gebeurt dus binnen dezelfde scholen. Volgens mij moet er dan ook een veel bredere aandacht voor discriminatie zijn, zodat je met elkaar ook het gevoel hebt dat je aan dezelfde kant van het touw trekt. Bij mij ontstaat namelijk wel eens het beeld dat er heel grote tegenstellingen zijn binnen die instellingen. Die moeten dan wel allemaal benoemd worden.

Minister Asscher:

Met dat tweede ben ik het zeer eens. Als er op een afgrijselijke manier wordt gereageerd op een aanslag, is het vervolgens de vraag hoe je daar dan mee omgaat. Volgens mij moet je dan zeker niet wegkijken maar moet je dat gesprek voortzetten. Ik heb dat ook gezien. Ik heb gezien hoe dat op een aantal scholen gebeurde na de aanslagen in Parijs bij Charlie Hebdo. Dat is een kans. Geef die leerlingen niet op. Als je wegkijkt of je er niets over durft te zeggen, geef je ze in feite op voor de samenleving. Dan laat je namelijk toe dat ze zich uiten, misschien bewust, misschien provocerend, op een manier waardoor hun toekomst in deze samenleving buitengewoon somber is. Dus je moet ze niet opgeven. Je moet het debat vol aangaan. Je moet zorgen dat het gesprek echt gevoerd wordt. Je moet ze leren kritisch na te denken. Je moet ze leren zelf na te denken in plaats van na te papegaaien wat ze aan complottheorieën via Facebook binnenkrijgen. De taak van het onderwijs is om geen leerling op te geven. Als een leerling zich discriminerend of onacceptabel gedraagt, moet je niet wegkijken. Als een leerling geconfronteerd wordt met een werkgever die zich zo gedraagt, moet je ook niet wegkijken.

Mevrouw Van Miltenburg (VVD):

Dan sluit ik aan bij een ander rapport dat is gemaakt in opdracht van de Minister van Onderwijs, waaruit blijkt dat leerkrachten zich helemaal niet gesteund voelen om dat gesprek te voeren, niet door hun collega's, niet door de ouders, niet door de besturen maar vaak ook niet door de politiek. Om een norm te stellen, moeten ze wel het gevoel hebben dat ze, als ze dat doen, daarin worden gesteund. Ik houd dan ook een hartstochtelijk pleidooi om daarin veel duidelijker te zijn.

Minister Asscher:

Zeker. Het is ook een buitengewoon leeswaardig stuk van Margalith Kleijwegt, die al eerder van de binnenkant uit heeft beschreven wat voor problemen er op scholen spelen in het omgaan met tegenstellingen, met diversiteit, met islam en met extremisme. Het antwoord is dat je niet alleen uitspreekt dat je achter leerkrachten staat maar dat je ze ook bijstaat en helpt met de instrumenten om dat te doen. Niet voor niets zijn we op heel veel scholen bezig om trainingen te geven in hoe je dat debat voert en hoe je ervoor zorgt dat er ook steun is van de intern begeleider en de directie en dat wanneer de situatie nog ingewikkelder wordt, men ook weer hulp kan krijgen. Het maakt heel veel uit of je een jongere in de klas hebt die maar wat aan het bazelen is en die met een paar vervolggesprekken weer op het goede pad komt of dat er iemand echt aan het klieren is of erger gedrag vertoont. Op radicaliserende jongeren moet je anders reageren dan op een puber die om aandacht vraagt. Je moet niet iedere keer wegkijken. Die trainingen geven we aan scholen die erom vragen maar die geven we ook in gemeenten waarvan we denken dat het extra nuttig is. Soms staat een school het water zodanig aan de lippen dat ze toch niet om die training vraagt. Je moet dus niet alleen in woord maar ook in daad achter de docent staan, die deze moeilijke, belangrijke en ook dankbare taak namens ons vervult.

Ik was gebleven bij de buikpijn die ik voel bij het anoniem solliciteren. Het is principieel verkeerd, want je zegt eigenlijk: verstop maar wie je bent. Tegelijkertijd kan het om gedrag aan te tonen of om een verandering teweeg te brengen, in een tijdelijke vorm nuttig en interessant zijn. Daarom heb ik ook met de Tweede Kamer afgesproken dat we experimenten op een aantal plekken mogelijk maken en dat ik voor de zomer terugkom met de resultaten daarvan. Ik heb daarbij nog wel dat gemengde gevoel, maar dat leidt er bij mij in ieder geval niet toe om te zeggen: laten we nu ook bij het Rijk een experiment met anoniem solliciteren uitvoeren. Er wordt op een aantal plekken naar gekeken. We gaan dat onderzoeken. We gaan kijken wat de voor- en nadelen zijn en voor de zomer rapporteer ik de Kamer erover. Dat was de afspraak die we drie weken geleden nog met elkaar hebben bevestigd.

Mevrouw Karabulut (SP):

Dat van dat principiële dilemma klopt allemaal en gelukkig zegt de Minister dat het een instrument is. Immers, hij heeft niet voor niets uitvoering gegeven aan de motie die dit bij gemeenten regelt. Als wij met z'n allen constateren dat de diversiteitsdoelen bij de rijksoverheid nog lang niet zijn bereikt, dat er een ondervertegenwoordiging is en er sprake is van structurele discriminatie en dit een instrument is om dat aan te tonen en om die praktijk te verbeteren, waarom zou juist deze Minister die zich wil inzetten tegen discriminatie, dat instrument dan niet bij de rijksoverheid willen gebruiken? Waarom niet? Beter nu, dan weer een halfjaar later, want zo gaan die dingen hier.

Minister Asscher:

Dat heb ik net uitgelegd. Dat heeft te maken met de gemengde gevoelens die ik heb over het instrument. Voor de zomer krijgt de Kamer te horen wat we daarvan tot dan toe geleerd hebben. Ik ben er echter niet zo enthousiast over als mevrouw Karabulut dat ik het nu bij de rijksoverheid zou willen inzetten. Daarover verschillen we dan wellicht van mening.

Mevrouw Karabulut (SP):

Zeker, want als de Minister er zo sceptisch over is, waarom gebruikt hij het dan wel bij andere overheden?

Minister Asscher:

Ook dat heb ik uitgelegd.

Mevrouw Karabulut (SP):

Dat kan wel zo zijn, maar die uitleg snijdt geen hout, waar de Minister erkent dat het een gedegen instrument is om discriminatie aan te pakken. Dan wil hij dat instrument – dat is teleurstellend – blijkbaar niet inzetten waar het zijn eigen departement en de rijksoverheid betreft.

Minister Asscher:

Of het een gedegen instrument is, gaan we dus onderzoeken. Voor de zomer krijgt de Kamer daarover een tussenstand.

Mevrouw Karabulut (SP):

Ik mag hopen dat de Minister kennis heeft genomen van de resultaten in Den Haag en van het feit dat de verantwoordelijk wethouder aldaar ontzettend goed bezig is.

Minister Asscher:

Dan zijn we het toch ergens over eens.

Mevrouw Karabulut (SP):

Door middel van de inzet van dat instrument is deze wethouder nu aan de weg aan het timmeren om de jongeren wel een kans te geven. Nou, ik zou deze Minister ook op zo'n actieve wijze bezig willen zien.

Minister Asscher:

Goed, voorzitter. Ik kom bij de vragen van de PvdA over moslimhaat en moslimdiscriminatie. Dat is een probleem dat toeneemt. Daar zijn allerlei oorzaken voor, maar de trend kun je niet ontkennen. Het is ook heel voelbaar aan de hand van de recente incidenten. Ik noem de brief met nazi-adelaar en hakenkruis waarin bezoek wordt aangekondigd, die bij tientallen moskeeën is bezorgd, en, nog verdergaand, de brandbommen die gegooid zijn naar een moskee in Enschede waar op dat moment ook mensen aanwezig waren. Wat doen we daaraan? Het is belangrijk dat de meldingsbereidheid omhooggaat. Ik doe niets af aan de discussie net met Minister Plasterk over wat er vervolgens mee gaat gebeuren, maar ik denk dat we het er allemaal over eens zijn dat de meldingsbereidheid omhoog moet. Bijvoorbeeld bij die dreigbrief is er aangifte gedaan en is ook een groot onderzoek opgestart, gecoördineerd vanuit de politie Den Haag maar met een landelijke uitstraling. Vandaag is er een vervolggesprek van de NCTV en de korpsleiding van de Nationale Politie met de moskeeën over het probleem van moslimhaat en moslimdiscriminatie. Dit voorjaar zullen we op basis van een pilot van de Stichting Platform Islamitische Organisaties Rijnmond bekijken hoe we de laagdrempeligheid van de ADV's onder moslims lokaal kunnen versterken en hoe je ook meer kunt doen aan de meldingsbereidheid. Daarnaast zijn er afspraken gemaakt om gezamenlijk de analyse rond risico's te maken, om de verzekering te hebben dat als dat nodig is er veiligheidsmaatregelen zullen worden genomen. Ook is de afspraak gemaakt om de banden met het lokaal bestuur, zeker ook in de kleinere gemeenten, te versterken, zodat men ook alert is op mogelijke bedreiging.

Verder is gevraagd naar de stand van zaken met betrekking tot de aanbevelingen van CERD over dataverzameling etnisch profileren. In de eenheid Amsterdam wordt onderzocht welke informatie er bekend is over staandehoudingen en de opbrengst daarvan. Dat is eigenlijk een onderdeel van de CERD-aanbeveling. Er wordt nu geen aanvullend kwantitatief onderzoek geïnitieerd. Ook in de VS en de VK waar een lange onderzoekstraditie bestaat op dit punt, is geen methode gevonden waaruit je scherpe conclusies kunt trekken in kwantitatieve zin over de mate en aard van etnisch profileren. Dat heeft ook te maken met de discussie over de vraag wanneer er sprake is van disproportionaliteit. Duidelijk is wel dat het van groot belang is om etnisch profileren te voorkomen. Daar richt het huidige beleid zich ook op. Daarom is dat onderzoek in Amsterdam ook van belang.

Mevrouw Voortman heeft gevraagd naar de mogelijkheid van een pilot met stopformulieren. Uitvoerende politiemensen worden iedere dag geconfronteerd met uitdagende en maatschappelijke problemen. Extra administratieve lasten in de taakuitvoering van de politie moeten we zien te voorkomen. Zowel de capaciteit van de politie als de prestaties van de politie zijn niet gebaat bij meer lasten. Een pilot met stopformulieren ligt om die reden wat mij betreft niet voor de hand. Het gaat om het voorstel van het invullen van een stopformulier waarbij een politiefunctionaris bij staandehouding uitvoerig schriftelijk de reden van die staandehouding moet gaan motiveren. Als je je de praktijk van een diender van alledag voorstelt, gaat dat het niet zijn. Wel is het belangrijk dat men erover spreekt in het korps en dat er aandacht is voor bewustwording, trainingen en diversiteit van het korps. Al die elementen van het beleid om discriminatie binnen de politie tegen te gaan, vind ik nuttig en nodig, maar wat betreft deze stopformulieren denk ik echt dat we het paard achter de wagen zouden spannen.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

De Minister wijst erop dat er in het VK geen kwantitatieve gegevens paraat zouden zijn. Ik heb juist begrepen dat die er wel zijn en dat daaruit blijkt dat invoering van het systeem om te registreren wat de reden is om iemand staande te houden, wel degelijk heeft geleid tot minder aanhoudingen. Dat vind ik wel een belangrijk punt. Verder zegt de Minister te vrezen dat het leidt tot veel bureaucratie. Juist de ervaringen in andere landen laten echter zien dat dit helemaal niet het geval behoeft te zijn. Ik vraag de Minister dan ook om nog eens goed te kijken naar de ervaringen in Engeland.

Minister Asscher:

Dat wil ik uiteraard doen, maar ik moet wel constateren dat wij die ervaringen toch echt verschillend duiden. Dit is een onderwerp waarbij je aanvoelt hoe fnuikend het is. Als je wordt staande gehouden of in de auto wordt tegengehouden vanwege hoe je eruit ziet, dan is dat weer zo'n kerf in iemands hart, want dat doet gewoon pijn. Het is dus heel belangrijk om dat te tegen te gaan. Overigens vindt ook de politie dat. Gerard Bouman, de voormalig korpschef, heeft het niet voor niets zelf aan de kaak gesteld in de politieorganisatie, op een scherpe toon in een interne blog. Ik zal ze nogmaals bekijken, maar ik lees de rapporten die ik daarover gezien heb echt anders dan mevrouw Voortman. Ik zie er in ieder geval niet een grote uitnodiging in om met stopformulieren te gaan experimenteren. Ik ben echt bang dat je dan minder boeven vangt en dat het probleem er niet minder van wordt.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

De Minister ziet het probleem, ik zie het probleem, de politie ziet het probleem ook, maar in de praktijk verandert er nu niet voldoende. Zou je dan in ieder geval niet een pilot moeten doen, misschien alleen een pilot in de vier grote steden, om te kijken hoe dit instrument werkt? Ik denk dat dit de beste manier is om te kijken hoe het in de praktijk werkt. Als de Minister dat niet wil doen, dan overweeg ik daarover een motie in te dienen.

Minister Asscher:

Het laatste is geheel aan de Kamer. Het feit dat we het probleem allebei zien, betekent nog niet dat deze pilot ook de oplossing is. De oplossing bestaat mijns inziens uit vier elementen. Ten eerste: trainen, zodat er bewustwording is. Ten tweede: verbinden. Ten derde: een betere klachtenprocedure. Als je aanleiding hebt om te denken dat je niet goed behandeld bent, moet er sprake zijn van een deugdelijke klachtenprocedure. Ten vierde: diversiteit in het personeelsbestand zelf. Ik denk dat zo'n stopformulier niet werkt en zelfs een averechts effect heeft. Als dit middel het probleem niet helpt op te lossen, ben ik er niet voor. Als de Kamer daar anders over denkt en er een uitspraak over doet, moeten we vervolgens kijken hoe we daar dan mee omgaan. In het debat getuigt het juist van respect voor de Kamer als ik duidelijk probeer aan te geven wat we nu wel en niet een goede oplossing vinden voor dit reële probleem.

Mevrouw Karabulut (SP):

De vraag is waar de Minister zich op baseert. Het verzoek van mevrouw Voortman en mijzelf is gebaseerd op de wel beschikbare gegevens en de erkenning vanuit de politie dat etnisch profileren wel degelijk een probleem is en niet alleen te maken heeft met het feit dat de politie veelal bemand wordt door witte mannen maar vooral met de wijze van werken en de mechanismen binnen de politie. De ervaringen uit het buitenland leren dat dit instrument aantoonbaar zijn waarde en effectiviteit heeft bewezen. Het gaat er niet om dat iedereen in de Bijlmer maar staande wordt gehouden, maar dat je echte boeven gaat vangen. Als die bewijzen er zijn, waarom zouden we dan niet een proef hiermee starten en aan die vier elementen een vijfde element toevoegen, namelijk direct aanpakken?

Minister Asscher:

Omdat ik het anders duid dan mevrouw Karabulut. Zij heeft blijkbaar onderzoeksgegevens gezien waaruit blijkt dat het geweldig werkt. Ik kijk naar de praktijk, naar wat de politie daarover zegt en naar de onderzoeken die ik daarover ken. Zo'n stopformulier betekent dat wanneer je iemand staande houdt, je aan de hand van een extra formulier die staandehouding uitgebreid moet motiveren. Wat heeft dat voor effect? Wat gaat dat helpen om dit probleem op te lossen ten opzichte van de vier dingen die we al doen? Ik geloof er niet in.

Mevrouw Karabulut (SP):

Wat doet dat met je? Dat je nadenkt over waarom je iemand staande houdt.

Minister Asscher:

Nadenken moet, maar een formulier invullen ...

Mevrouw Karabulut (SP):

Al die vier elementen moeten we ook echt in de praktijk brengen, wat overigens heel erg lang zal duren. Echter, om de dagelijkse praktijk te veranderen en juist direct aan die bewustwording te werken, kun je een dergelijk instrument toepassen. Het hoeft ook helemaal niet zo ingewikkeld en bureaucratisch te zijn zoals de Minister het doet voorkomen. Dat is elders ook bewezen. Het kan wel degelijk een nuttige bijdrage leveren. Als het dan niet in de vier grote steden kan, laten we er dan in ieder geval in een grote stad mee beginnen.

Minister Asscher:

Ik heb niet zo veel meer toe te voegen aan wat ik hierover al heb gezegd.

De voorzitter:

Ik zie dat u wilt interrumperen, mijnheer Kuzu. Ik weet echter niet of het nog heel veel zin heeft als u op dit punt nog zou willen doorgaan.

De heer Kuzu (Groep Kuzu/Öztürk):

Of het nou zin heeft of niet, dit is een belangrijk onderwerp en daarom moeten we erop doorgaan. Voor mij is de maatstaf niet hetgeen er op papier staat. Het is allemaal heel mooi en aardig dat die vier punten worden uitgevoerd, maar voor mij is de maatstaf wat je te horen krijgt van mensen die met het probleem te maken hebben. Je kunt die maatregelen wel heel mooi op papier hebben staan, maar de uitwerking daarvan gaat nog jaren duren. Ik denk dat we het er allemaal over eens zijn, inclusief beide Ministers, dat dit zo snel mogelijk moet veranderen om die kerf in de ziel van mensen, zoals de Minister het zo-even duidde, te voorkomen. Met deze vier maatregelen, waarover we het in eerdere V en J-debatten en begrotingsdebatten al uitgebreid hebben gehad, gaan we het niet redden.

De voorzitter:

Wat is uw vraag?

De heer Kuzu (Groep Kuzu/Öztürk):

Ik zou de Minister toch willen oproepen om eens serieus te gaan kijken naar deze gedachte in plaats van die weg te wuiven.

Minister Asscher:

Ik wuif die zeker niet weg. Ik ben er inmiddels in vier instanties serieus op ingegaan. Ik denk dat we het eens zijn over het doel. De heer Kuzu zei zo-even dat het hem niet gaat om wat er op papier staat maar dat het hem gaat om het effect. Dit voorstel strekt er evenwel toe om juist meer dingen op papier te gaan zetten, waarbij het effect ook nog niet aangetoond is. Dan zeg ik: concentreer je nou op de diversiteit in het korps, betere klachtenprocedures, het trainen van politiemensen en het maken van een betere verbinding met de mensen die het betreft. Dat zijn dingen die gaan helpen en dat geldt niet voor het dingen op papier zetten vanwege het op papier zetten. Eigenlijk precies de woorden van de heer Kuzu volgend en hem daar ook serieus in nemende, zou ook hij moeten inzetten op die punten waarvan we weten dat ze echt gaan helpen. Daarbij is het probleem niet meteen de wereld uit. Het is in ieder geval een probleem dat we zeer serieus moeten nemen. Dat vindt niet alleen het CERD, maar dat vinden wij ook.

De voorzitter:

Mijnheer Kuzu, ik kijk ook even naar de klok. Ik stel u in de gelegenheid nog een heel korte vervolgvraag te stellen, maar daarna gaan we echt verder. We blijven nu namelijk wel heel erg in herhaling vervallen. Ik snap dat u het heel erg belangrijk vindt en het is ook heel erg belangrijk, maar als het ons niet verder brengt, moeten we nu ook de klok in de gaten houden.

De heer Kuzu (Groep Kuzu/Öztürk):

We hebben nog 35 minuten. Tegen de Minister zou ik nog willen zeggen dat ik de resultaten die deze vier maatregelen zouden gaan opleveren zeker niet onderschat. Mijn oproep is duidelijk. Het staat weliswaar op papier maar als we er op korte termijn iets mee willen doen, zou een pilot gewoon helpen.

De voorzitter:

Dank u wel. De Minister vervolgt zijn betoog.

Minister Asscher:

Ik kom bij de vraag van de heer Bisschop over hoe we om zijn gegaan met de motie waarin gevraagd wordt om ook tijdens het EU-voorzitterschap aandacht te besteden aan het probleem van antisemitisme in Europa. Ik heb dat ook bij de Europese Commissie zelf nadrukkelijk onder de aandacht gebracht. Zo ben ik in oktober naar een speciaal colloquium gegaan in Brussel waar ook Eurocommissaris Frans Timmermans bij aanwezig was, dat over dit onderwerp ging en met name over de vraag wat effectieve strategieën zijn tegen antisemitisme. Dat was een heel indringende bijeenkomst, tijdens welke onder anderen gesproken werd door de moeder van een meisje dat haar bar mitzvah vierde in Kopenhagen toen daar die aanslag werd gepleegd en dat meisje gered werd door een beveiliger die daar voor de deur stond en de aanslagpleger tegenhield, maar dit moest bekopen met zijn leven. Die vrouw vertelde daar haar verhaal. Dat was, vond ik, een goede manier om de heftigheid van ook dit probleem onder de aandacht te brengen. Er is toen ook gesproken over het op Europees niveau veel beter bijhouden van wat de effectiviteit is van nationale maatregelen tegen zowel moslimhaat als antisemitisme. Nederland zet zich er ook voor in om dat verder door te zetten. Een van de belangrijke gremia waarin dit onderwerp verder aandacht zal krijgen en dus ook de strijd tegen antisemitisme conform de motie-Bisschop, is de Europese werkgroep ter bestrijding van haatcriminaliteit, die op 28 en 29 april in Nederland bijeenkomt. Belangrijk onderdeel daarvan is een bezoek aan het Anne Frankhuis om het specifieke Europese probleem van antisemitisme onder de aandacht te brengen en met elkaar te bespreken wat je er meer aan zou kunnen doen.

Verder heeft de heer Bisschop gevraagd waarom de antisemitismecijfers van het CIDI afwijken van de officiële politiecijfers. De politierapportage gaat in op strafbare discriminatie en heeft een meer juridisch perspectief, terwijl het CIDI zich baseert op de eigen ontvangen meldingen en daarbij een eigen weging hanteert. Dat kan dus uit elkaar lopen.

Verder is gevraagd welke aandacht hiervoor is in de praktijkopleiding. In het basispolitieonderwijs wordt aandacht besteed aan discriminatie en diversiteit en dus ook aan registratie-aspecten inclusief antisemitisme. Meer nog dan de categorisering is het van belang dat feiten en omstandigheden goed en volledig worden geregistreerd en geverbaliseerd zodat er goede opvolging mogelijk is en de kans op vervolging groter wordt en liefst ook nog de kans op veroordeling.

In het voetbal zijn discriminatie en antisemitisme helaas nog steeds aan de orde. De aanpak daarvan omvat zowel civielrechtelijke maatregelen en KNVB-richtlijnen als ook de mogelijkheid van de burgemeester om in te grijpen en strafrechtelijke vervolging als er sprake is van discriminerende spreekkoren Ik heb eind vorig jaar nog overleg gehad met de KNVB, Ajax, CIDI en CiJO over discriminatie en antisemitisme waarin ook is gesproken over de steeds terugkerende spreekkoren. De betrokken partijen hebben inmiddels nadere afspraken gemaakt over hoe daarop te reageren. Het Betaald Voetbal, de KNVB en de Eredivisie hebben op 19 februari nog afgesproken sneller en kordater op te treden tegen die scheldkoren in het voetbal. Wat dat betreft ben ik het erg eens met de spreker van het CDA die aangeeft dat zoals het daar op die manier gebeurt, toch wel een heel slecht voorbeeld geeft aan de amateurs die ieder weekend op de velden zijn. De clubs vragen direct bij kwetsende en discriminerende scheldkoren de supporters daarmee te stoppen. Als ze dan toch doorgaan, wordt de wedstrijd stilgelegd. De clubs gaan verder in gesprek met supportersverenigingen om normen en waarden in de stadions gezamenlijk vast te leggen en uit te spreken.

Hoeveel bedrijven zijn uitgesloten van overheidsopdrachten? Ook die vraag is op 17 februari gesteld. Er zijn nog geen strafrechtelijke veroordelingen die kunnen leiden tot uitsluiting. Wel hebben we een eerste raamcontract in de uitzendsector. Als daar, heb ik ook toen afgesproken, nadere informatie over is, zal ik die met de Kamer delen. Op verzoek van D66 – ik had daar vraagtekens bij, maar ik ga het wel doen – ga ik onderzoeken of je ook beoordeling door het College voor de Rechten van de Mens kunt laten meewegen bij de gunning van overheidsopdrachten. Het gevoelen was van niet, maar dat verzoek werd in dat debat van 17 februari gedaan. Ik heb gezegd daarnaar te zullen kijken.

Mevrouw Van Miltenburg (VVD):

Op het gevaar af dat we dat debat van 17 februari over gaan doen, wil ik hier toch nog wel op ingaan. Ik heb inmiddels een gesprek gehad met het college, dat helemaal niet zit te springen om op zo'n manier het juridische pad opgetrokken te worden, juist omdat het nu bewandelde pad zo effectief wordt gebruikt. Daarbij worden duidelijk twee kanten geholpen: degene die gediscrimineerd is en degene die het onbewust – dat zegt de Minister ook – doet. Ik vraag de Minister met klem daarmee rekening te houden bij het door hem inderdaad toegezegde onderzoek.

Minister Asscher:

Zeker. Ik gaf het al met de nodige mitsen en maren aan, maar het is een toezegging die ik toen heb gedaan. Die ga ik dus ook gestand doen. Er werd nu naar gevraagd door Kamerleden die niet bij dat debat waren. Vandaar dat ik toch even die toezegging herhaal. Ook toen heb ik al gezegd dat er ook nadelen zitten aan zo'n actie, bijvoorbeeld omdat het heel grote effecten kan hebben als niet juridisch bewezen is dat er gediscrimineerd is. Als je wel wordt uitgesloten van overheidsopdrachten en het niet zo blijkt te zijn, dan zijn de rapen gaar. Dat nadeel ziet iedereen in. Tegelijkertijd is dit een groot probleem. Dat geeft ons de verplichting, te blijven kijken wat je nog meer kunt doen. In die zin snap ik de Kamer heel goed. Die zegt: het probleem is zo hardnekkig, we horen het zoveel terug van jongeren, wat kunnen we nog meer doen? Vanuit die optiek kijk ik er nog eens naar. Net als mevrouw Van Miltenburg ben ik er echt niet van overtuigd dat het zomaar eventjes kan en dat het per se goed is.

Mevrouw Van Miltenburg (VVD):

We moeten het kind niet met het badwater weggooien. We proberen dan iets te bereiken op een deelterrein, waarmee we het voor heel veel anderen verpesten, omdat mensen daardoor minder genegen zijn om een zaak voor te leggen aan het college, of waardoor mensen minder genegen zijn om ook het niet juridisch bindend advies op te volgen.

Minister Asscher:

Waarvan akte. Kinderen moet je zeker niet weggooien, ook niet met het badwater.

Piet verandert snel. Dat zei mevrouw Voortman ook. Ik ben daar blij om. Het is ook belangrijk dat we vasthouden aan de lijn dat je dat niet kunt afdwingen. Dat zei mevrouw Voortman ook niet. Maar daar raakt dit wel aan. Ik heb geen idee hoe dat op ambassades gebeurt; dat zou ik aan Bert Koenders moeten vragen. Over het algemeen zijn het dan geen activiteiten die door de ambassade worden georganiseerd. Als dat aan het personeel zelf is, dan is het de vraag of je dat moet verbieden. Dat heb ik mevrouw Voortman niet horen zeggen. Daar moet je voorzichtig mee zijn. Zolang er geen Pietverbod van kracht is, geldt dit ook niet voor personeel van de rijksoverheid. Aan de andere kant is het goed dat het verandert. Zo langzamerhand lijkt het me steeds meer geaccepteerd dat het verandert. Het tempo waarin zal verschillen. Daar moeten we als overheid van afblijven.

Eens met de SP dat het belangrijk is dat de zwarte bladzijden uit de koloniale geschiedenis zichtbaar zijn. Niet voor niets is het in primair en secundair onderwijs verplicht, aandacht te besteden aan de slavernij. SZW heeft subsidie verleend voor de ontwikkeling van een website die daarvoor extra mogelijkheden geeft, Slavernij en jij, waarop je verhalen die aan jezelf gerelateerd kunnen zijn, kunt opzoeken. Er is een pilot gefinancierd om de slavernijgeschiedenis in verband te brengen met burgerschapsonderwijs, om te zien of op dat punt aanvullende lesmethoden mogelijk zijn. Ik ben het met mevrouw Karabulut eens dat dat structureel in het onderwijs terug moet komen. Subsidies na 2020 durf ik niet toe te zeggen. Tot en met 2020 is in ons ondermaanse bestaan al heel wat, gezien het feit dat het eerder helemaal dreigde te verdwijnen.

Voorlichting aan vluchtelingen moet ook gaan over het recht om niet te geloven. Ik heb daar steeds voor geijverd. Je ziet in de filmpjes die worden gebruikt in het traject van de participatieverklaring de verschillende religieuze symbolen, waaronder een vraagteken en een «ik geloof niet». Niet geloven is evenzeer een recht dat wordt beschermd door onze Grondwet als het recht om juist wel te geloven. Ik ben het eens met die sprekers die zeggen: vergeet dat alsjeblieft niet. We zijn in dit land niet allemaal gelovig. Dat hoort ook bij vrijheid.

De VVD heeft gevraagd of er op het gebied van diversiteit geen ambassadeursrol is weggelegd voor het bedrijfsleven. Daar ben ik het mee eens. Naast normen en een harde, repressieve aanpak moet je ook de positieve dingen laten zien. Die zijn er in grote getalen. Er zijn good practices, wat we in de voortgangsrapportage over het actieplan arbeidsdiscriminatie van september 2015 hebben laten zien. Inmiddels zie je tientallen organisaties die daaraan meedoen en zichzelf dan weer een hogere ambitie opleggen. Als je het al goed doet, kan het vaak nog beter. Je ziet dat dat in de organisaties veel positiefs losmaakt. Daar komen ze niet alleen voor uit, ze maken er ook werk van. Ze hebben de ambitie om de diversiteit nog beter zichtbaar te maken, nog verder door te voeren en te vieren. In die zin zijn dat ook ambassadeurs voor...

De voorzitter:

De heer Amhaouch heeft daar een vraag over.

De heer Amhaouch (CDA):

We hebben het vandaag heel veel gehad over onderwijs, Rijk en gemeenten. We moeten niet alleen letten op de repressieve kant. Hoe kunnen we bedrijven positief benaderen? De Minister noemt een aantal bedrijven, iets wat ik ook heb gedaan. Dat zijn vaak de grote jongens die tot de beste werkgevers willen horen, en dit al meenemen in hun beleid. Hoe kan de Minister een zekere olievlekwerking stimuleren?

Minister Asscher:

Mijn antwoord bevat twee elementen. In de eerste plaats is dit onderdeel van de werkgeversaanpak in het kader van de aanpak van de jeugdwerkloosheid. Waar we communiceren met grote en kleine werkgevers, is dit een van de onderdelen. Verder hebben we een SER-advies gezien over arbeidsmarktdiscriminatie, waarin juist de werkgevers zich heel expliciet ervoor uitspreken om elkaar hierop aan te spreken en te enthousiasmeren. Ik heb gemerkt dat er bedrijven zijn die zich meer aantrekken van andere bedrijven dan van de Minister van SZW. Het is onvoorstelbaar, maar waar. Als bedrijven elkaar ervan overtuigen dat dit de organisatie verbetert, dan past dat bij de moderne tijd en betekent het vaak dat je meer talent kunt rekruteren. Daarom ben ik dat gaan stimuleren. Het hele diversiteitscharter is in feite een manier waarop organisaties met elkaar de competitie aangaan als het gaat om de vraag wie het het beste doet. Dat gaat niet alleen over grote bedrijven, maar ook over kleinere bedrijven. Met de CDA-afgevaardigde ben ik het zeer eens dat die olievlekwerking subtiel moet worden versterkt, niet alleen door het zelf te doen, maar door bedrijven in staat te stellen, elkaar daarvan op de hoogte te stellen. Dat is een heel belangrijk antigif tegen discriminatie. Want dat zijn succesverhalen waarbij jongeren iets heel anders ervaren, namelijk dat ze juist wel die baan krijgen, niet omdat het is afgedwongen, maar omdat ze goed zijn en omdat bedrijven dat zien.

De heer Amhaouch (CDA):

Ik ben blij dat de Minister op diezelfde lijn zit en daarop enthousiast reageert. Kan hij toezeggen dat hij in zijn eerste voortgangsrapportage dit punt meeneemt?

Minister Asscher:

Dat doe ik graag.

De laatste vraag gaat over een vrij moeilijk onderwerp: de opvoeding. Hoe ga je om met ouders die hun kinderen opvoeden met denkbeelden die misschien op gespannen voet staan met onze idealen? Als overheid heb je daar beperkt invloed op. We zitten er niet bij als kinderen worden opgevoed. Toch plukken we met elkaar de wrange vruchten als het helemaal niet goed gaat. Ik doel op de meest extreme vormen van radicalisering of op kinderen die worden opgevoed met afkeer van de samenleving. Dan kan er wel een moment komen waarop je wat moet doen. In de ernstigste gevallen gebeurt dat vanuit jeugdbeschermingsoptiek en in andere gevallen vanuit opvoedingsondersteuning. Daarmee experimenteren we, want we weten dat de lokale omgeving daarin een heel grote rol kan spelen. De rol van de ouders daarin wordt onder de loep genomen. In de pilot heet dat weerbaar opvoeden. Ik vind het heel belangrijk. Het gaat om betere samenwerking tussen het jongerenwerk, de ouders, de scholen en de sleutelfiguren in gemeenschappen. Het gaat er verder om dat je de weerbaarheid en de binding met de Nederlandse samenleving wilt bevorderen. In een heel andere optiek financieren we ook dingen als de Week van Respect, waarbij juist de opvoeding een onderwerp is dat ook op school in zo'n week besproken wordt. Ik zeg dat wel met een zekere terughoudendheid, omdat we allemaal weten dat opvoeding echt behoort tot het privéleven, waarin je als ouders je eigen keuzes maakt. Dan moet je telkens kijken wanneer het proportioneel is om je als overheid daarmee te bemoeien. In de voorbeelden die ik heb gegeven, vinden we dat wel het geval. Verder moet je er daarbij vooral voor zorgen dat het op school goed gaat, dat mensen elkaar aanspreken en dat de samenleving als geheel beter omgaat met het probleem van de discriminatie.

De voorzitter:

Ik begrijp dat er behoefte is aan een tweede termijn. Die zal heel kort moeten zijn. Ik geef u een minuut.

De heer Amhaouch (CDA):

Voorzitter. Ik denk dat de biologielessen van Minister Plasterk in het kader van Zwarte Piet weinig succesvol zijn als het gaat om de gekleurde Pieten. Het CDA ziet dit als een onschuldig kinderfeest. Natuurlijk moet die discussie gevoerd worden. Dit onderwerp krijgt wel een bepaalde wending. Wij zijn niet voor het streng reguleren door de overheid.

Wat je nog steeds ziet in de sport, is dat een aantal sportclubs als er iets gebeurt in eerste instantie terughoudend is en daarmee worstelt. Er zijn ook goede voorbeelden, zoals PSV. Die club nam via de voorzitter die dag klip-en-klaar stelling. Ik denk dat daar nog een wereld te winnen is.

Mevrouw Van Miltenburg (VVD):

Voorzitter. Dank voor de toezegging dat de Minister van BZK dit wil gaan bespreken met de VNG. Maar is het genoeg? Ik hoor collega's zeggen dat het actieplan veel steviger moet worden opgetuigd. Ik denk dat dat inderdaad veel steviger moet, maar dat moet juist op lokaal terrein. Want als het gaat om het lokale arbeidsmarktbeleid, discriminatie van afvalligen, discriminatie bij sportclubs, in het onderwijs en in het sociale en welzijnsbeleid, zie je dat het daarbij altijd gaat om lokaal beleid. Wil de Minister iets duidelijker aangeven wat hij met de VNG gaat bespreken? Wat verwacht de Minister van de VNG?

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Voorzitter. We zijn allen verantwoordelijk voor het aanpakken van het veelkoppige monster van de discriminatie. We moeten geen tweedeling laten veroorzaken. Individueel als ouders door onze kinderen te leren niet te joelen als er mensen zijn vermoord. Maar omgekeerd ook, door onze kinderen te leren dat op het schoolplein moslimkinderen niet aangesproken worden met «jullie zijn terroristen, hè». Maar ook wij als politici moeten een voorbeeld geven. Als de HEMA reclame maakt, moet daarin niet meteen een islamisering van de producten worden gezien.

Deze Ministers hebben een voorbeeldfunctie. Als ik naar het actieplan kijk, is mijn kernpunt dat het nog niet concreet genoeg is. Als dat wel concreet wordt gemaakt, kunnen we stappen maken. Ik vraag deze twee bewindslieden of ze bij de volgende rapportage inhoud kunnen geven aan de uitwerking hiervan.

De heer Bisschop (SGP):

Voorzitter. Ik dank de beide bewindslieden voor de adequate beantwoording. Dat gaf mij geen aanleiding tot een interruptie. Wel krijg ik graag een nadere toezegging van de Minister van SZW over het inventariseren van effectieve nationale maatregelen om antisemitisme tegen te gaan. Het is work in progress, maar ik krijg daarover graag een rapportage waarin wordt ingegaan op de vraag of hierin bouwstenen aanwezig zijn waarmee Nederland verder kan. Kan zo'n rapportje na het voorzitterschap naar de Kamer worden toegezonden?

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Voorzitter. Ik vraag een VAO om een motie in te kunnen dienen over etnisch profileren en de stopformulieren. Anders dan de Minister zegt, is in het VK sinds het invoeren van die formulieren het aantal staandehoudingen van mensen met een allochtoon uiterlijk gedaald van zeven keer naar vier keer meer dan autochtonen. Dat vind ik veelzeggend.

Daarnaast heb ik gevraagd welke maatregelen het neemt om agressie en discriminatie in het vluchtelingendebat tegen te gaan. Daar krijg ik graag nog een reactie op. Ik dank de Minister voor het feit dat hij zich wil gaan beraden op hoe discriminatie van niet-gelovigen kan worden geregistreerd. In de volgende rapportage, voor de zomer, komt dat terug. Ten slotte wil ik ingaan op de NIPT. Want ik deel helemaal het standpunt van de SGP dat tegen mensen niet mag worden gezegd dat het raar is dat ze hun kind geboren hebben laten worden, omdat het Down heeft. Dat is net zo dom als tegen iemand...

De voorzitter:

Wilt u afronden?

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Ja, maar ik hecht er echt aan om dit even te zeggen. Dat is net zo dom als om aan iemand die hier woont te vragen waar hij of zij vandaan komt. Maar ik vind het ook heel erg belangrijk dat we respecteren dat mensen verschillende keuzes maken. Die horen beide bij een diverse, tolerante samenleving.

De heer Marcouch (PvdA):

Voorzitter. Discriminatie is de hofleverancier van boosheid en pijn. Maar het ondermijnt ook onze samenleving. Daarom is het van belang dat het actieplan zoals het er ligt, van enige urgentie wordt voorzien. Daarom roep ik de bewindspersonen op, daarnaar heel specifiek te kijken.

Ik heb een pedagogische wijk geopperd. Afgelopen week was ik op een basisschool, waar de leraren geen kruis zichtbaar mochten dragen en homo's daar niet voor mochten uitkomen. Die school zat heel erg verlegen met de viering van het Suikerfeest. Opvoeding en vorming beginnen daar. Dat doe je als school natuurlijk niet alleen, daarvoor heb je de ouders en de rest van de omgeving bij nodig. Ik roep de Ministers op om te kijken aan welke knoppen ze kunnen draaien om die beweging in de samenleving op gang te brengen.

Over diversiteit nog het volgende. Minister Asscher is ook Minister van integratie. Ik zou graag zien dat de overheid voorloper en voorbeeldgever is in dat diversiteitsbeleid. Want als je onbewuste discriminatie wilt aanpakken...

De voorzitter:

U moet nu echt afronden.

De heer Marcouch (PvdA):

. dan moet je ervoor zorgen dat je als overheid dat voorbeeld geeft en dat de semioverheid dat ook doet. Daar is nog ontzettend veel te winnen.

De voorzitter:

Dank u wel, mijnheer Marcouch. Ik geef het woord aan mevrouw Karabulut.

Mevrouw Karabulut (SP):

Voorzitter. Jammer dat dit kabinet weigert een aantal concrete instrumenten waarmee we discriminatie direct kunnen bestrijden, in te zetten. Het is teleurstellend dat we voor het derde opeenvolgende jaar moeten spreken over de vraag waardoor het toch komt dat er zo weinig opvolging wordt gegeven aan aangiftes, terwijl de overheid daartoe oproept. Dat houden we allemaal nog tegoed. Ik heb ook nog een antwoord tegoed op mijn vraag over inzet van mystery guests om actief als overheid bezig te zijn met aantonen van discriminatie bij bedrijven en uitzendbureaus, zoals we dat ook doen bij alcoholverkoop. Ik heb gevraagd om het perspectief, de analyse, de visie van dit kabinet op de toenemende polarisatie, verruwing, uitsluiting, discriminatie en racisme. Want dat is geen op zichzelf staand iets. Mijn laatste woorden...

De voorzitter:

Graag.

Mevrouw Karabulut (SP):

... zijn dat de concretisering van dit plan ontbreekt, alsmede de doelen.

De voorzitter:

Dank u wel.

Mevrouw Karabulut (SP):

Waarnaar gaan we over een jaar kijken? Waar kunnen we...

De voorzitter:

Wilt u afronden?

Mevrouw Karabulut (SP):

... het kabinet concreet op afrekenen?

De heer Kuzu (Groep Kuzu/Öztürk):

Voorzitter. Ik geloof oprecht in de intenties van beide bewindslieden. Maar ik geloof niet in een papieren werkelijkheid, want die moet ervoor zorgen dat er effecten zijn op de samenleving. Ik ben geen profeet, ik heb geen profetische gaven, maar ik kan wel een ding voorspellen: over een half jaar zitten we hier weer en zullen alle woordvoerders weer schande spreken over het feit dat de discriminatie weer toeneemt. We zullen weer constateren dat we concreter moeten worden en dat we acties nader uiteen moeten zetten. Ik zou daarom beide bewindspersonen echt willen oproepen om ervoor te zorgen dat de actiepunten die op dit moment in het programma staan, verder worden aangescherpt. Er moet nu echt een aantal concrete voorstellen worden gedaan aan de harde, repressieve kant. Als we dat niet doen, dan kunnen we nog decennialang een keer per drie maanden blijven praten over discriminatie. Als we nu niets gaan doen, gaan we het probleem niet oplossen.

Minister Plasterk:

Voorzitter. Het doel van de regering is dat er een moment komt waarop iedereen weet: dit is jouw land, dit is mijn land, dit is ons land, het doet er niet toe wat je geloof is, wat je seksuele geaardheid is, waar je wieg heeft gestaan, waar de wieg van je ouders of van je grootouders heeft gestaan. Dát is het doel. Daarover zijn we het hier allemaal eens. Dat doel is ver weg. Er moet nog een heleboel gebeuren om ook maar in de buurt van dat doel te komen. Allerlei voorbeelden op allerlei terreinen zijn vandaag genoemd. We doen dat op alle niveaus. Vandaar praten we over een soort overkoepelende antidiscriminatienota, maar ik heb al gezegd dat op het gebied van lhbt aparte actieprogramma's bestaan. We hebben een aantal toezeggingen gedaan. We houden de vinger voortdurend aan de pols. We rapporteren daarover aan de Kamer. Dit jaar komt er een uitgebreid onderzoek op lokaal gebied. Dat is het doel waarover we het allemaal eens zijn.

Mevrouw Van Miltenburg vroeg of nader kan worden geduid wat we gaan doen. Je kunt nog zoveel met papier schuiven, maar het gaat erom wat er lokaal gebeurt. Komend jaar zal ik samen met de VNG een handreiking maken, waarin precies staat hoe zij het antidiscriminatiebeleid vorm kan geven, met best practices, zodat de gemeenten, met respect voor de lokale autonomie, weten waaraan zij toe zijn, wat dan weer in al die gemeenten in de praktijk wordt gebracht. Ik heb het voornemen om, als die handreiking gereed is, haar niet alleen op de e-mail te zetten, maar er ook een evenement omheen te creëren, waardoor ook in de publiciteit daaraan aandacht wordt besteed. Alle gebeurtenissen in de laatste maanden maken het alleen maar belangrijker dat iedereen zich realiseert dat er iets moet gebeuren. Ik heb toegezegd om de bestaande acties uit te breiden naar de gemeenten in den brede. We doen komend jaar onderzoek op het gebied van lokale antidiscriminatievoorzieningen. Daar komen we sowieso op terug middels een kabinetsreactie.

Minister Asscher:

Voorzitter. Het verzoek van de SGP wil ik graag uitvoeren, maar dat wordt eind van het jaar. De Commissie heeft hiervoor een gezant aangesteld. Zijn verslag zal met de Kamer worden gedeeld. GroenLinks wil een VAO. Mijn suggestie is om dat te doen na het algemeen overleg Politie van 13 april. Dan kan de Minister van V en J daar zelf over worden bevraagd. Hij gaat tenslotte over de politie. Bij mystery guests is het risico dat je je daarbij schuldig maakt aan strafbare uitlokking. Dat risico wordt te groot geacht om dat middel door de inspectie te laten inzetten. Onder strikte voorwaarden kan gebruik worden gemaakt van mystery-guestachtige patronen door de politie, maar de inspectie zelf moet dat niet doen.

Wat is de inzet van de overheid zelf, vroeg de heer Marcouch. Onder het vorige kabinet was dat een taboe, maar langzaam maar zeker komt het weer terug. Ik denk dat dat goed is. Het is goed dat je zelf laat zien – eens met de heer Kuzu dat het kabinet daarvan nog niet een toonbeeld is – dat je een diverse organisatie bent. Alle ministeries, de G4, het OM en de politie gaan het diversiteitscharter tekenen. Dat wint dus aan gezag en aan klanten. Ik denk dat dat goed is. Bij een van de eerdere debatten hierover heb ik beloofd om bij een volgende gelegenheid meer inzicht te geven in de afspraken die daarbij worden gemaakt. Dat zullen we in beeld brengen.

De voorzitter:

De beide bewindslieden hebben de volgende toezeggingen gedaan.

  • De Minister van BZK start een onderzoek naar de effectiviteit van het actieprogramamma en overlegt met de VNG over de wijze waarop gemeenten aandacht geven aan discriminatie. Dat zal leiden tot een handreiking.

  • De Tweede Kamer ontvangt schriftelijke antwoorden van vakministers in het geval van zeer specifieke vragen.

  • In de volgende voortgangsrapportage, vóór de zomer van 2016, zal aandacht worden besteed aan het opnemen van afvalligheid en a-religiositeit in de ADV en de rol van het bedrijfsleven.

  • Voor het zomerreces ontvangt de Tweede Kamer informatie over resultaten van experimenten om discriminatie te bestrijden, bijvoorbeeld met anoniem solliciteren.

  • De Tweede Kamer ontvangt informatie over het uitsluiten van bedrijven naar aanleiding van discriminatie, zodra deze informatie beschikbaar is.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Over het rapport van het WODC en de schriftelijk te beantwoorden vragen – dank voor de toezegging – merk ik op dat ik daaraan nog een paar schriftelijke vragen wil toevoegen. Dat is mogelijk binnen een week.

De voorzitter:

Het lijkt me prima als die schriftelijke vragen bij de griffier worden ingediend. Dat is meteen een uitnodiging aan de overige leden.

De heer Bisschop (SGP):

De Minister van SZW heeft eind van dit jaar een rapportage toegezegd over de maatregelen rondom antisemitisme in Europees verband.

De voorzitter:

Dank dat u dat toevoegt. Dat is inderdaad in tweede termijn door de Minister van SZW toegezegd. Bij dezen is die toezegging vastgelegd in de Handelingen.

Er is een VAO aangevraagd, met als eerste spreker mevrouw Voortman. Dat verzoek zullen wij doorgeleiden naar de plenaire griffie.

Sluiting 12.56 uur.